Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit: Het verdriet van België

“Zonder adem te halen, brulde hij: ‘Ma-ri-a!’
Een graatmager wezen, een honderdjarig weeskind in een krakerig wit schort, verscheen en keek Louis aan met een blik vol haat.
‘Maria, schenk die jonge gasten een portootje in! Het is wel niet van hun jaren, maar wij kunnen ze niet vroeg genoeg losbandigheid leren, wie weet wat de dag van morgen brengt, nietwaar, heren?’ Zij schonk in. De port was mierzoet en lauw.
‘En?’
‘Een beetje te warm,’ zei Maurice.
De Puydt nipte. ‘’t Is godverdomme nog waar ook. Maria, zet die fles direct in de kelder. Nee, laat maar. Hoeveel staan er nog in de kelder?’
‘Vier.’
‘Er is hier iemand die achter mijn rug…’ Met een dreun die de Vlaamse Koppen aan de muur deed trillen sloeg zij de deur dicht.
‘Zij drinkt,’ fluisterde Marnix de Puydt. ‘Van mij mag ze, maar niet van deze porto. Want ik heb er twaalf flessen van gekregen na mijn recital bij mijnheer Groothuis.’
‘Mijn grootvader heeft er mij over gesproken,’ zei Louis, ‘hij vond het prachtig.’
‘Ja, onze Seynaeve heeft een zwak voor Debussy.’
De Puydt schonk zijn glaasje weer vol en dronk het in één slok leeg.
‘Mijn vriend Joris Diels van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen heeft mijn Dood van Descartes uiteraard als eerste in het manuscript doorgenomen en heeft er mij oprecht mee gecomplimenteerd.’
‘Is het in vijf bedrijven?’ vroeg Louis, want hij moest toch iets zeggen, zeker in aanwezigheid van Maurice-de-stille.
De Puydt knikte lang. Hij dronk van de fles. ‘Ik zie u denken, jongeman, is dat niet al te klassiek? En dan antwoord ik u, ja, het is klassiek, de tijd van het experiment is achter de rug, thans breekt de tijd aan van de re-con-struc-tie, niet alleen van onze gemeenschap, maar ook van zijn vormen. Ik heb recht van spreken, want ik kom uit het kamp van de durvers, van hen die de grenzen van de taal hebben verlegd, in het spoor van mijn betreurde kompaan Van Ostaijen.”

 

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Scene uit de gelijknamige film uit 1994

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Hugo Claus, Martin Reints, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit:Het verdriet van België

‘‘Staan er fouten in?’
‘Met de beste wil van de wereld… nee, geen fout te ontwaren.’
‘Maar moet de datum van uw voordracht er…’
‘Godverdomme, natuurlijk, dedju, dat hadden wij bijna… dedju!…’
Hij ging aan tafel zitten, het kleed had overal brandgaatjes, hij hijgde alsof hij de 500 meter had gelopen. Maurice zei nooit wat, dus nu ook niet, maar hij was wel onder de indruk.
‘Zet u, zet u.’
‘Derangeren wij u niet?’
‘Jongeman, ik heb de hele nacht gewrocht, een zekere verpozing is me zeker toegestaan. Alhoewel… verpozen… als dat zou kunnen… is de grondtoon van de mens niet het irrequietum?’ Gelukkig wachtte hij niet op een antwoord, hij blies felle rookwalmen in Maurice’s snufferd.
‘Ik zou u met genoegen enkele passages voorlezen uit het derde bedrijf van het stuk dat mij thans bezighoudt, een nogal nauwkeurige evocatie van Zannekin. Dokter Leevaert die een eminent kenner is van de veertiende eeuw verzekert mij dat ik de historische waarheid geen geweld aan doe, maar, jongens, ik ben óp. Alhoewel ik me realiseer dat gij, de jeugd van Vlaanderen, er alle belang bij zoudt hebben kennis te nemen van mijn kijk op ons verleden. Gij leest toch boeken, ik bedoel, naast uw verplichte schoollectuur?’
Zij knikten beiden gedwee. Maurice zat ongemakkelijk te draaien op zijn stoel, moest waarschijnlijk plassen. Van de weeromstuit moest Louis ook ineens zeer dringend.
‘Help me onthouden dat ik u straks mijn Psalmen en Palinodieën moet meegeven, ge zult sommige hexameters beslist amusant vinden. En het is spijtig dat de uitgeverij de Kogge me deerlijk in de steek heeft gelaten, vanwege zogezegde papierschaarste, anders had ik u als primeur mijn Dood van Descartes kunnen overhandigen, vijf bedrijven, waarin ik, vanuit de Germaanse gedachte definitief afreken met het Latijnse quasi-geredeneer dat ons volk, via de Franse overheersing, zo lamentabel heeft verschraald, om niet te zeggen verdord.’

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit:Het verdriet van België

“Met zijn door de Kei zo zijdelings fnuikend nonchalant aangevochten vriend Maurice de Potter (eerste in latijn en wiskunde, hoe kan het anders als je vier-vijf lessen leert vóór dat de klas er aan toe is en als je alles onthoudt?) belde Louis aan bij Marnix – Commissielid voor Herstelbetaling – de Puydt. Louis had de drukproef bij zich van een strooibiljet. In rondo cursief bovenaan in corps 8 tussen aanhalingstekens: ‘Mij worgt mijn wijdheid, ik stik van eindeloosheid, Cyriel Verschaeve.’ In het midden, in de gerekte Hidalgo met forse voet: Vlaanderen, werkelijkheid en oerbeeld. In de Egmont daaronder: Voordracht door de heer M. de Puydt, dichter en toneelauteur. Onderaan, in Rondo cursief corps 12: Ingang vrij. Zaal Groeninghe, Wannegem. De datum had Papa vergeten te noteren.
De dichter gleed hen vóór op de roodleren slofjes zonder hiel, hij knoopte de gevlochten ceintuur van zijn kamerjas goed vast, schikte zijn haar.
De eetkamer hing vol met portretten van bejaarden met baarden en brillen, zij leken op elkaar, weldoorvoed, borstelige wenkbrauwen, peinzend. Louis herkende Ernest Claes. En Stijn Streuvels uiteraard, die hing ook bij Papa in het atelier. (Want het geheim van Papa is dat hij Boer Vermeulen, de nukkige grimmige grijsaard uit De Vlaschaard, nadoet, die rots van boerentrots, doorploegd door de storm van het leven als een akker, enzovoort.)
‘Dat zijn allemaal Vlaamse Koppen, hé, Meneer de Puydt?’
‘Aan wie zegt ge het?’ Hij stak een stenen pijp tussen zijn natte smakkende lippen. ‘Ik heb gelukkig de gave van bewondering. In dit land bewondert men niet genoeg. Kenmerk van een klein land.
Daarom is de titel van Verschaeve zo verheffend, Uren Bewondering.’
Zijn kuiten waren haarloos en papierwit, de enkels hadden een violetachtige gloed. Hij hield de drukproef vlak tegen zijn neus.
‘Uitstekende arbeid, uw vader is een begenadigd artiest, in de lijn van onze grote drukkers die helaas in onze rampzalige Spaanse tijd naar Holland zijn getrokken.’

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Scene uit de gelijknamige tv-miniserie uit 1995

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari, Marente de Moor”

Hugo Claus, Mieke van Zonneveld, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Verdwaald liedje

De mens dat arme beest
hij is er en hij is er geweest
Hij rent door alle landen
tot hij geen asem heeft
En als hij neervalt is hij bang
en bidt en blaft en beeft

Daarom heeft hij de goden uitgevonden
daarom heeft hij torens opgericht
waar de goden mogen wonen
in een eeuwig licht

De mens dat arme beest
dat vraagt en vrijt en vreest
in de schaduw van de torens
En ik ben de kleine bruid
van het goede en het broze
Ik maai het onkuid
en ik maai de rozen

Ik hoor de mensen dromen
Amaai zijn dat seringen die ik ruik
of groeit het gras al op mijn buik?

En ik, godin van de nacht
omhels het jonge kind en de oude kraai
zeer zacht onder de torens
amaai amaai amaai.

 

Zomer

Ineens die drie maanden
met alleen maar droogte.

De cipressen met hun rosse borstels.
De witte schorpioen zonder venijn.

Een zomer van verbrand papier.
De natuur blijft snateren
terwijl ik rot.

Toen kwam jij
en sindsdien kom ik
handen en ogen tekort
met mijn mond vol tanden.

 

Een slakkenspoor

Een slakkenspoor. Meer is er niet om te vertellen
dan dat ik langs gekomen ben, een woensdag.
Je hoeft jezelf niet te vergeten,
men vergeet voor jou.

En toch: zo donker als het in mijn varens was,
zo wit als ik ooit de zee heb gezien,
zo laf als ik stierf en zo vaak
kan er niet een geweest zijn.
Zag je mij dan niet?

Wie hoest? Het is mijn keel, niets anders.
Echt niet. – Jou heb ik nooit gezien.

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Mieke van Zonneveld, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Ansichtkaart

Lief, ik zit aan de oever van de Taag
te zingen. Het is hier vrij goed toeven.
Alsof de meeste dingen niet meer hoeven.
Althans niet meer vandaag.
Wel verga ik hier van de schrik, o,
vraag me niet waarvoor, voor
het riet langs de stroom of voor
de gemelijke geest van El Greco.
Wat doe ik hier? Ik eet boekweit
en af en toe een varkensnier.
Mijn Spaans verdriet raak ik voorlopig niet
in jou of in een boek kwijt.

 

Om jou

Het kind wurgt een kauw
Vingers zijn er om te graaien
Het puin glinstert van de dauw
Het duin staat in lichtelaaie
De uren jagen op elkaar
De dagen korten in elk seizoen
De weken halen elkaar in
De maanden verwelken
Het jaar is minder dan een vlinder
Minder dan de spin die ’s avonds
Hoop geeft en ’s ochtends rouw

Alom dit alles alleen om jou.

 

De aarde danst op haar wolken

De aarde danst op haar wolken
met het geroezemoes van de middenstand
Ultragolven bereiken mij niet meer
ook niet die van het erbarmen.

Kan een gedicht denken?
In welke zin?
De aarde is er
voor het koesteren van klei, voor
het boetseren van gedachten
Kijk in mijn ogen!
Blijf niet wachten en verachten!

Door louter makelij
Kan de dichter zijn vel redden.

Het vers zwelt, bloeit, spat

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Rond 1955

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Uit: The Sorrow Of Belgium (Vertaald door Arnold J. Pomerans)

“It was sister Imelda who was sitting in Louis’s room, because although her face had been replaced by a featureless, pumicelike tumor, he recognized her peasant bosom, her smell of nature. She spread her knees, and from between the black billows she carefully pulled a skinned rabbit, or was it a cat? Unfortunately he couldn’t see the skull properly, she stroked the naked, blood-spattered carcass to which tufts of fur still clung, the pupils were not slit-shaped but round, like little pink pills.

He was woken by the siren, the antiaircraft guns and Papa calling him. Papa always called him, vigilant watchman of the night, even though he knew that Louis would still not follow him and Mama down to the air raid shelter with its crowds of quaking, praying neighbors.”

(…)

“He was sitting on a train, and for the first time in his life it occurred to him that a train, more so than the idea of a train, was a box so many feet high, so many feet long, so many feet wide, a fragile, futile, and above all simple thing on wheels. I could touch the ceiling of this carriage – who would have thought it? Only a moment ago I was in the playground, in the shadow of my grandfather, who is now lying on his deathbed.”

(…)

“My brother died in a concentration camp,” said Louis. “He was an intellectual working for the Underground, and he never tasted the fruits of his clandestine labours.”

“Is this entry about his experience?”

“His own experience, yes, of course.”

“Het Laatste Nieuws would certainly be interested in that.”

“It doesn’t deal directly with the concentration camp. It’s rather…”

“Which concentration camp?”

“…symbolic. Uh, Neuengamme.” (I’ll be struck down for that. Till the blood runs. Terminal cancer. Starting with the intestines. Then it spreads all over.)

“It’s a good subject. The Belgian people are going to have to learn the facts. From the source.”

“He handed me the text before he was taken away. In a cattle truck. ‘Take good care of it, Louis,’ he said.”

“I thought his name was Louis.”

“He asked me to adopt his name. So as to save his life’s work after his death, to continue it. My real name is Maurice.”

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ook alle tags voor Werner J. Egli op dit blog.

 

Uit: Dream Road

Eine Welt ohne Krieg wäre eine Welt ohne Menschen, dachte er. Es würde still sein.
Und in dieser Stille würde ein Baby zur Welt kommen.
Es wäre der erste friedfertige Mensch sein, nachdem die Menschen sich gegenseitig fast ausgerottet hatten.
Noch lag die Welt in Trümmern. Noch schien die Sonne wie durch einen schmutzigen Nebel.
Es war kalt und es schneite schmutzigen Schnee. An der Oberfläche des Sees trieben tote Fische mit weiss schimmernden Bäuchen.
In der Nähe lag der Kadaver eines Rehs. Julia kauerte in eine Decke gehüllt in der Ruine eines Hauses und stillte das Baby. Am Boden lagen Geldstücke herum, aber sie waren wertlos.
Mika kam mit einem Armvoll Holz zurück und entfachte ein Feuer.
Es war das einzige Feuer weit und breit.
Nach und nach näherten sich Menschen dem Feuerschein, setzten sich auf die Trümmer und begannen in ihren Habseligkeiten herumzukramen.
Keiner besass viel, aber was er besass, teilte er mit den anderen.
Und sie begannen über die Zukunft zu reden.“

 


Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943)

Lees verder “Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ook mijn blog van 5 april 2008 en ook mijn blog van 5 april 2009 en ook mijn blog van 5 april 2010.

 

Uit: Aus den Augen, voll im Sinn

 

„Ich knallte ihm eine. Nicht sofort, weil ich zuerst sichergehen wollte, dass ich es nicht bloß mit einem Anfänger zu tun hatte, der keine Ahnung von der Anatomie eines Mädchens hatte. Aber als ich merkte, dass er wirklich nur seinem Trieb folgte und keinen Respekt vor mir hatte, sagte ich: »Scusi, ich will nicht, dass du das tust.« Da er nicht aufhörte, knallte ich ihm eine. Einfach so. Das machte ihm

einen Moment lang zu schaffen. War ihm wahrscheinlich noch nie passiert. Nicht bei einem Mädchen aus dem hohen Norden, das nur nach Rimini kam, um sein Herz zu verschenken. Hatte wohl zu viele deutsche und italienische Schnulzenschlager gehört, von Liebe und Meer und Sonnenschein und so. Hatte wahrscheinlich echt keine Ahnung von nichts, dieses südländische Wunderwerk der Natur.

»Ninabambina, lass es geschehen«, stöhnte er mir in wundervoll gebrochenem Deutsch in das Ohr, an dem er eben noch herumgeknabbert hatte. »Du wirst es nicht bereuen, das verspreche ich dir. Ich bin voller Liebe für dich, kleine Nina.«

Ach, wie schön. Hatte mir Philipp noch nie gesagt. Ich bin voller Liebe für dich, kleine Nina. Konnte er auch nicht, weil ich nämlich fast fünf Zentimeter größer war als er. Außerdem war er kein Quatschkopf, schon gar nicht, wenn es um unsere Liebe ging.

Auf jeden Fall waren meine um mich besorgten Eltern ziemlich enttäuscht, als ich ihnen beim späten Frühstück auf der Hotelterrasse sagte, dass ich Nando den Laufpass gegeben hatte. Völlig perplex verzichtete mein Vater sogar darauf, seinen Vitaminsaft zu trinken, latschte zum Strand hinunter und

ließ sich im warmen Sand eingraben, weil das gut gegen Gicht und andere altersbedingte Gelenkschmerzen sein soll.“

 

wegli_jpg.jpg

Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943)

 

Lees verder “Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Michael Georg Conrad

Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929 als oudste zoon van de drukker Jozef (Joseph) Claus en Germaine Vanderlinden. Hugo bracht de grootste tijd van zijn jeugd op de kostschool door, onder meer te Eke en bij de nonnen in Aalbeke, en volgde de lagere cyclus van de Grieks-Latijnse humaniora aan het ‘Koninklijk Atheneum’ in Kortrijk en later te Astene. Tijdens de oorlogsjaren verwisselde hij de ene school voor de andere zonder het ergens echt goed te kunnen aarden. Al in 1946 verliet hij definitief het ouderlijk huis en ging hij in Sint-Martens-Leerne wonen, alwaar hij, naar verluidt, beeldhouwklas volgde aan de Gentse ‘Academie voor Schone Kunsten’. Hij schreef gedichten, schilderde en had ambities om acteur te worden. Hij voorzag in zijn levensonderhoud als boekilllustrator, en met het schilderen van landschapjes en gevels, en publiceerde op achttienjarige leeftijd zijn eerste dichtbundel en een jaar later zijn eerste roman. In 1947, het jaar waarin hij debuteerde met de bundel experimentele poëzie Kleine reeks, werkte hij als seizoenarbeider in een suikerfabriek in Noord-Frankrijk. Vanaf 1 april 1949 vervulde hij zijn dienstplicht, deels als redacteur van het tijdschrift ‘Soldatenpost’. Intussen had hij samen met enkele gelijkgezinden het avant-gardetijdschrift ‘Tijd en Mens’ gesticht en hield hij tevens in 1949 zijn eerste expositie als schilder in de boekhandel van de Franstalige dichter Henri Vandeputte in Oostende.

Zijn eerste roman De Metsiers (1950), geschreven toen hij pas 21 jaar oud was – en overigens om een weddenschap in ongeveer één maand tijd – werd een echt succes. (De Metsiers heette aanvankelijk De eendenjacht). Hij zond het manuscript in voor de Leo J. Krijnprijs en kreeg meteen een bekroning voor het gebruik van het meervoudige vertelperspectief. Toch vond hij zichzelf in de eerste plaats nog schilder, hoewel hij meteen werd erkend als een literair “wonderkind” kwamen er ook negatieve reacties over de inhoudelijke aspecten van het boek als incest en inteelt.

 

Dichter

Herfst. Hoor. Geknetter. Hoor je dat zwaar geratel?
Het nadert in onze kleren, in onze haren.
Luizen van geluid. Wat is dit melaats geprevel?
Kind, het zijn de dichters buiten die klappertanden.

Hoe dichter de dichters bij hun sterven geraken
Des te grimmiger kermen zij naar de sterren.
In de ochtendmist waarin hun beelden smelten
Bevriezen de dichters in een herkenbaar colbert.

Hoor hoe koortsig zij hun naderend vergaan verklaren
Want hun laatste gereutel moet doorzichtig zijn,
Hun weduwen van lezers doen snikken.

‘0, ons ego was te duister!’ klagen zij.
‘Dat vroeg de tijd, polyinterpretabel als wij!’
En kijk, zij kruipen uit de windsels van hun ziel,
De mond vol kroket en gebed om genade
Voor hun prostaat, hun plagiaat.

Ei op sterven na ontdekken de dichters plots
De bedarende mirakels van goden, aforismen,
Aspirines, tederheden. Voor het eerst kan hun lief
Iets van haar lief met haar lippen lezen.

En voordat de dichters, loze winterappels
Daar de plukkers als ondermaats versmaad
Uiteindelijk ook vallen in november
Willen zij voor eeuwig voor de buren verstaanbaar
Vallen. In melkboerentaal, als ooft natuurlijk beurs.

Zij blijven bitter luisteren naar het gefrommel
Van de krant die hun naam verkeerd blijft spellen
En zij vullen hun kruiswoordraadsels in
Vol anekdotes, angst en struikelende liefdes.

Maar te laat, te doof worden de dichters gewaar
Dat wat duister en bot was in hun verzen
Niet lichter wordt door sleet, door de duur,
Maar dat het blijft bederven. Ondoorgrondelijk
Blijven hun huis, hun woord, de evenaar, het azuur.
Hun stuurse donkerte blijft gemeen als geld
En als de dood zo vluchtig.

‘Maar apropos, jij zelf? Ja, jij! Vereerde jij ook niet
De splitsing, de gisting eerder dan het monument?
Zocht jij ook niet in elk motet een epitaaf?
Wrong jij niet een embleem uit elk letsel?
Vond jij je geblutste ik niet in elk bord zwezerik?’

– ‘Jawel. Nog overeind droom ik van het letterlijke.
Zeker. Tot het einde toe die muizenissen, rozen,
Paradijzen, radijzen, voze gelijkenissen. Met
Tot op dit papier deze lijken van letters.’

Adieu schrijven de dichters een leven lang
En vergrijzend als lavendel in november
Blijven zij, gangreen en grap en raadsel,
Erbarmelijk bedelen om mededogen,
Zoals ik voor de sleet op mijn oren en ogen
Die jou beminden, beminnen.

 

Uit: Das Stillschweigen (De Duitse vertaling van: De geruchten)

 

“Ab und zu hatten Dolf und Alma im Fernsehen weiße Soldaten gesehen, die weit vorgebeugt durch afrikanisches Buschwerk schlichen. Plötzlich peitschte ein Regen von Speeren und Pfeilen auf sie nieder. Sie riefen sich auf Westflämisch etwas zu. Eine dieser Stimmen hätte die von René sein können. Mit den Armen fuchtelnd rannten die Soldaten zusammen, aber nicht einer von ihnen ähnelte René. Auch der letzte nicht, der den Hubschrauber nicht erreichen konnte und zurückblieb, knieend, ein Dutzend Pfeile in Rücken und Genick.

Die schwarzen Verfolger, die kreischten, tanzten und mit Maschinenpistolen auf den Helikopter schossen, waren vierzehnjährige Jungs in Frauenkleidern, mit strohgelben Perücken und belgischen Käppis. Manche trugen weiße BHs, auf die blutige Brustwarzen gemalt waren.

Der Morgen bleibt grau. Dann bewegt sich das Foto in der Fensterscheibe und verblaßt. Die verzerrte Person dreht sich eine Zigarette, steckt sie an, das Zimmer füllt sich mit süßlich riechendem Qualm. Dolf wirft noch einen Blick auf seinen Gemüsegarten, auf den Fußballplatz von Excelsior Alegem dahinter, und dahinter die Schornsteine der Brauerei. Als nähme er Abschied von einer Ordnung, die nicht mehr dieselbe sein kann, nachdem René nun zurück ist. Er dreht sich zu seinem Sohn um.”

 

Claus

Hugo Claus (Brugge, 5 april 1929)

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zijn eerste literaire werk veroorzaakte vanwege thema’s als sadomasochisme, doodsverlangen, lesbische fantasieën of antichristelijke opvattingen nogal wat schandalen. Swinburne studeerde van 1856 tot 1860 in Oxford waar hij in contact kwam met de beweging van de Prerafaëlieten. In 1865 vestigde hij de aandacht op zich zelf met het drama in verzen Atalanta in Calydon. Zijn eerste dichtbundel Poems and Ballads verscheen in 1866. In de tweede bundel   Poems and Ballads uit 1878 uit hij zijn bewondering voor Charles Baudelaire. Nadat hij (waarschijnlijk door alcoholmisbruik) ernstige schade aan zijn gezondheid had opgelopen werd hij in huis opgenomen door vriend en criticus Theodore Watts-Dunton, waar hij bleef wonen tot aan zijn dood. In de laatste jaren van zijn leven wijdde Swinburne zich meer en meer aan filosofie en literaire kritiek (Shakespeare, Maria Stuart en de Tristansaga).

 

A DARK MONTH

I

A month without sight of the sun
Rising or reigning or setting
Through days without use of the day,
Who calls it the month of May?
The sense of the name is undone
And the sound of it fit for forgetting.

 

We shall not feel if the sun rise,
We shall not care when it sets:
If a nightingale make night’s air
As noontide, why should we care?
Till a light of delight that is done rise,
Extinguishing grey regrets;

 

Till a child’s face lighten again
On the twilight of older faces;
Till a child’s voice fall as the dew
On furrows with heat parched through
And all but hopeless of grain,
Refreshing the desolate places—

 

Fall clear on the ears of us hearkening
And hungering for food of the sound
And thirsting for joy of his voice:
Till the hearts in us hear and rejoice,
And the thoughts of them doubting and darkening
Rejoice with a glad thing found.

 

When the heart of our gladness is gone,
What comfort is left with us after?
When the light of our eyes is away,
What glory remains upon May,
What blessing of song is thereon
If we drink not the light of his laughter?

 

No small sweet face with the daytime
To welcome, warmer than noon!
No sweet small voice as a bird’s
To bring us the day’s first words!
Mid May for us here is not Maytime:
No summer begins with June.

 

A whole dead month in the dark,
A dawn in the mists that o’ercome her
Stifled and smothered and sad—
Swift speed to it, barren and bad!
And return to us, voice of the lark,
And remain with us, sunlight of summer.

 

Swinburne

Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Geschilderd door William Bell Scott

 

De Servische schrijver Bora Ćosić werd geboren op 5 april 1932 in Zagreb, maar groeide op in Belgrado. Daar studeerde hij filosofie. In de jaren vijftig en zestig was hij redacteur van verschillende tijdschriften (Mlada kultura, Delo, Književnost, Knjiiževne novine, Revija Danas). Later werkte hij op de dramaturgische afdeling van de productiefirma Avala Film. In 1992 verliet Ćosić Servië uit protest tegen het regime van Milošević en ging hij naar Rovinj in Kroatië, later naar Berlijn. Aan Belgrado, de stad waarin hij opgroeide refereerde hij ten tijde van de Joegoslavische oorlogen als aan „de stad van waaruit de oorlog geregeerd wordt.“ In 2002 werd aan hem de Leipziger Buchpreis zur Europäischen Verständigung verleend.

 

 

In Unordnung

 

Von dem hohen Balkon jenes schwarzen Gebäudes
an der Ecke Wilmersdorfer Straße
winkt mir Felicia Bauer zu
macht mir zweideutige Zeichen
Kafka ist will sie sagen
im Sanatorium
der Frühling ist in voller Blüte
der Schnee geht zugrunde
Döblin hatscht in seine Ordination
in der Schlüterstraße neben dem Kino
die Welt besteht aus Anachronismen
bald im April 1932
werde auch ich geboren
das zwanzigste Jahrhundert wird voller Schrecken
Kriege Abschlachtungen und intellektueller
Zweifel sein
wohin und weshalb
es ist leichter in Meran zu sterben
wenn dir der Mechanismus der Lunge versagt
und die Gemeindebehörden
der Staat die Erdkugel
dir die Luftzufuhr ausschalten.

 

 

 

Uit: Die Rolle meiner Familie in der Weltrevolution

 

“Ich hatte einen Onkel, Tanten, einen Opa, alles das hatten die anderen auch. Von den anderen sagte man: »Das ist eine feine Familie!«, von uns nur: »Dieses Pack!« Wir lebten am Ausgang des großen Krieges, am Ende der Okkupation, am Beginn neuer Tage, wir benutzten Gegenstände wie Betten, Löffel, Duftwasser, alles war wie bei den anderen auch. Ich weiß nicht, woher die Unterschiede kamen. Von den anderen sagte man: »Sie haben alles!« und von uns: »Zerlumpte Penner, ohne einen Groschen in der Tasche!«

Jemand hatte auf die Liste der Hausbewohner hinter Onkels Namen »Schürzenjäger«, hinter Papas Namen »Säufer«, hinter meinen »Blödian« geschrieben. Hinter Mamas Namen stand nichts, Mama beschwerte sich: »Ich Arme!« Die Tanten erkundigten sich: »Warum hassen uns alle!« Opa sagte: »Weil wir uns gut verstehen!« Der Onkel protestierte: »Einen Teufel tun wir!«

Wir lebten weiterhin in der Familie, wie ehedem. Dann brachte Vaculić wieder den Genossen Jovo Sikira mit, der jedoch jetzt voller Mißtrauen war. Genosse Sikira betrachtete die Reste unseres zu Kleinholz zerhackten und verheizten Eßzimmers und fragte: »Woher habt ihr das!« Opa sagte: »Von vor dreihundert Jahren!« Jovo Sikira musterte die Fotos an den Wänden, die in verschiedenartigen Rahmen steckten, und fragte: »Wer sind die!« Mama sagte: »Tote, Verwandte aus dem vergangenen Jahrhundert!« Er stellte verdutzt fest: »Das waren ja lauter Popen!« Opa antwortete: »Genau!« Ich behauptete: »Man hat mir im Komitee gesagt, ich solle nur so weiterarbeiten und mir keine Sorgen machen!« Mama strich mir über den Kopf und sagte zu Jovo Sikira: »Er steckt bis zum Hals in der Arbeit, dabei ißt er so schlecht!«

 

COSIC

Bora Ćosić (Zagreb, 5 april 1932)

 

De Duitse schrijver Michael Georg Conrad werd geboren op 5 april 1846 in Gnodstadt. Hij studeerde o.a. filosofie, pedagogie en filologie aan de universiteiten van Geneve, Parijs en Napels. 1870/71 ging hij naar Italië waar hij tot 1878 als docent werkte. In dat jaar verhuisde hij naar Parijs waar hij een aanstelling kreeg aan het Institute polyglotte en vijf jaar bleef. In 1883 ging hij naar München, waar hij uitgroeide
tot de centrale figuur van de naturalistische beweging. Als criticus en publicist, maar ook als redacteur en uitgever van het tijdschrift Die Gesellschaft had Conrad grote invloed op het geestelijke klimaat van M
ünchen. Begin 1885 richtte hij samen met Karl Bleibtreu Die Gesellschaft für modernes Leben op. Het tijdschrift Die Gesellschaft was het belangrijkste orgaan van het „Münchner Naturalisme“. Conrad leidde het blad bijna 10 jaar lang.

 

Uit: Münchner Frühlingswunder

 

“Nein, es hat wirklich keinen Sinn, dem guten alten lustigen München unangenehme Dinge zu sagen.

 

Es hat auch keinen Zweck. Es ist gar nichts damit ausgerichtet, gegen die gute Lebensart zu verstoßen und sich unverbindlich zu geben, wenn man von München spricht. Von diesem großen, urbajuwarischen Dorf, das die wertvollsten Kunst- und Kulturschätze aller Zeitalter und Weltgegenden in sich aufstapeln, die heißblütigsten Fortschrittskämpfe und die widerborstigsten Ideen in sich toben, die mächtigsten und raffiniertesten Schöngeister in sich sinnieren und schaffen läßt, ohne einen Tropfen von seinem braunen Gebräu weniger zu verzapfen, ohne eine Kalbshaxe mit geringerem Appetit zu verspeisen, ohne die hehre Ruhe und den bald barocken, bald derbnaturalistischen Humor Philisterias zu verlieren und in gemächlichem blinden Triebe nie versagender Energie dennoch ein Stückchen moderner Großstadt ums andere »mit allem Komfort der Neuzeit« bei sich anzupflanzen.

 

Von allem Alten hat sich München neben nichtigem Kulturtrödel die kostbarsten und charakteristischsten Lebensstücke bewahrt, von allem Neuen läßt es sich schenken, und in seinen besten Stunden bringt es aus Altem und Neuem Eigenartiges hervor, Reiz für das Auge, Erquickung für das Gemüt, Sporn und Fund für den Forscher.

Wo findet sich etwas im Militärstaat wie Münchner Kunstleben?

Es ist wie Frühlingswunder, aber nicht im zerfließenden, lyrischen Sinn, sondern geographisch und meteorologisch scharf bestimmt. Genau in der Artung dieser seltsamen Landschaft zwischen alpinem Hochgebirge und Donautal.“

 

conradm1

Michael Conrad (5 april 1846 – 20 december 1927)