Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marie Kessels, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Helene Uri, Birago Diop, Ernst van Altena

De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.

Uit: Wir drei (Vertaald door Renate Heimbucher)

Misia Mistrani habe ich am 12. Februar 1978 kennengelernt. Morgens hatte ich das Examen in Geschichte des Mittelalters bestanden, mit einer Arbeit über den vierten Kreuzzug, derentwegen ich mich beinahe mit dem Prüfungsausschuß in die Wolle gekriegt hätte, so polemisch und engagiert war sie mir geraten. Daraufhin war ich mit 110 Punkten sine laude abgespeist worden, obwohl ich ein ganzes Jahr daran gearbeitet und zweihundertfünfzig ziemlich gut dokumentierte Seiten voller Verve geschrieben hatte. Der Vorsitzende hatte mit seiner monochromen Stimme zu mir gesagt: »Geschichte ist Perspektive. Sie können über Ereignisse, die siebenhundert Jahre zurückliegen, doch nicht schreiben, als wären sie vorgestern passiert und als wären Sie selbst dabeigewesen. Ihnen fehlt jede Distanz und Ausgewogenheit, jede Fähigkeit, die Dinge mit kühlem Verstand zu beurteilen.« Womit er nicht unrecht hatte: Mir schien, daß ich gar nicht genug Empörung und Wut und Angst und Voreingenommenheit aufbringen konnte, wenn ich in die Vergangenheit blickte – von wegen Distanz.
Auch mein bester Freund Marco Traversi hatte erst vor ein paar Wochen wegen seiner Arbeit über Christoph Kolumbus und die Zerstörung Südamerikas Krach gehabt, er jedoch hatte, anstatt vor der Unmutswoge der Kommission zurückzuweichen, alle zum Teufel geschickt und auf den Abschluß verzichtet. Es stimmte mich traurig, daß ich, als es darauf ankam, viel weniger standhaft gewesen war als er und, anstatt meine Ansichten bis zum Letzten zu verteidigen, lieber wie ein braver und naiver, wenn auch etwas impulsiver Junge mein Diplom nach Hause getragen hatte, damit meine Mutter und meine Großmutter zufrieden waren. Ich rief deshalb Marco abends auch nicht an, wie ich es eigentlich vorgehabt hatte, und um nicht zu Hause Trübsal zu blasen, ging ich allein in eine Kneipe, die jetzt ein pseudoenglischer Pub ist, damals aber noch eine pseudosüdamerikanische Taverne war, überheizt und voller Rauch und Musik und Körperausdünstungen, die an der niedrigen Decke kondensierten und auf die Köpfe der plaudernden und trinkenden und auf dem Betonfußboden tanzenden Leute herabtröpfelten. Ich lehnte an der Wand, neben ein paar coolen, schroffen Typen, die ich kaum kannte, und trank Bier zum monotonen Rhythmus der Salsamusik, die fast die billigen Lautsprecherboxen sprengte, und sah dieses unglaubliche blonde Mädchen hereinkommen, mit ein paar Freunden, die mit sich überlagernden Gesten und Blicken auf einen noch halb freien Tisch zusteuerten.
Sie nicht zu bemerken war so gut wie unmöglich, selbst in der extrem dicken Luft und mit dem hämmernden, kratzenden Lärm in den Ohren: Sie sah so strahlend aus, so leicht und natürlich, und hatte dieses wache, intelligente Profil, wenn sie sich zu einem ihrer Freunde drehte, um zuzuhören oder etwas zu sagen oder auf eine so unverfälschte Art zu lächeln, daß mir fast das Herz weh tat.“

 


Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

 

De Egyptische schrijver Naguib Mahfouz werd geboren op 11 december 1911 in Caïro. Zie ook alle tags voor Naguib Mahfouz op dit blog.

Uit: Rhadopis of Nubia

“Look at the statues of his mighty ancestors.”
“You’ll see that he greatly resembles his grandfather Mohtemsawef I.”
“How handsome he is!”
“Indeed, indeed. Pharaoh is a beautiful young man. There is none like him in his imposing height and his unmistakable comeliness.”
“I wonder what legacy he will bequeath?” asked one of the group. “Will it be obelisks and temples, or memories of conquest in the north and south?”
“If my intuition serves me right I suspect it will be the latter.”
“Why?”
“He is a most courageous young man.”
The other shook his head cautiously: “It is said that his youth is headstrong, and that His Majesty is possessed of violent whims, is fond of romance, enjoys extravagance and luxury, and is as rash and impetuous as a raging storm.”
The one listening laughed quietly and whispered, “And what is so surprising about that? Are not most Egyptians fond of romance and enjoy extravagance and luxury? Why should Pharaoh be any different?”
“Lower your voice, man. You know nothing about the matter. Did you not know that he clashed with the men of the priesthood from the first day he ascended to the throne? He wants money to spend on constructing palaces and planting gardens while the priests are demanding the allotted share of the gods and the temples in full. The young king’s predecessors bestowed influence and wealth upon the priesthood, but he eyes it all greedily.”

 

 
Naguib Mahfouz (11 december 1911 – 30 augustus 2006)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster Marie Kessels werd geboren in Nederweert op 11 december 1954. Zie ook alle tags voor Marie Kessels op dit blog.

Uit: Veldheer Banner

“Het is een wonderlijk, gespannen bondgenootschap waarin ik leef met Saul, drie jaar na zijn laatste telefoontje uit het ziekenhuis, toen zijn appartement al was opgedoekt en onze intense correspondentie was gestokt. ‘Ja Daan, lig ik hier te wachten totdat ze me naar het verpleegtehuis brengen…’
Ik houd erg van een woord als bondgenootschap, of kameraadschap. Mijn toch al scherp afgestelde zintuig voor de toekomende tijd wordt er nog heftiger door aan het trillen gebracht en mijn harde zelfkritiek komt er even door tot rust, heerlijk.
Waarom ik ons bondgenootschap gespannen noem? Gespannen zijn betekent hier: geladen zijn met energie.
‘Ja,julliekunstenaarskunnenhetmooivertellen…’mopperde hij vaak beschaamd als ik zomaar iets liefs tegen hem zei,of als ik zinnelijke taal gebruikte op een moment da thij zelf broodnuchter was. Zijn parkinson had hem hypergevoelig gemaakt voor de emotionele kleur en temperatuur van woorden, en vooral voor iemands verborgen agenda.
Een chronisch zieke heeft een dunne huid en weegt alles wat je zegt, en ook alles wat je doet, op een goudschaaltje.
‘Lieve Dana. Kun je vandaag nog naar me toe komen?
Laat wat van je horen.’
De mails waarmee hij me optrommelde voor een ontmoeting konden wel eens wat bruusk van toon zijn. Hij was altijd bang om me te storen tijdens mijn werk. Die angst, die eeuwige zorgelijkheid van hem (wat ik van hem zou denken, of hij dit wel kon maken), stuwde zijn verlangen om me juist wel te storen alleen maar hoger op.
Ik zei nooit nee, legde snel mijn camera weg en zocht bij elkaar wat ik aan knipsels uit de Frankfurter Allgemeine voor hem had bewaard, over de geologische studies van Karl Marx of over de vrije wil in neurologisch perspectief, of andere onderwerpen die hem zouden kunnen interesseren.
Een paar uur later voelde ik in het halletje van zijn appartement zijn wild fladderende hart tegen mijn borst, alsof de wereld verging.
Ik bleef bij hem tot de volgende dag, of tot het moment waarop hij zich zo beroerd voelde dat ik beter meteen mijn biezen kon pakken en hem tot zichzelf kon laten komen.
Het moment van ons afscheid luisterde niet minder nauw dan het moment van onze begroeting.”

 

 
Marie Kessels (Nederweert, 11 december 1954)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en graficus Johan Christiaan Jacob (Chris) van Schagen werd geboren in Vlissingen op 11 december 1891. Zie ook alle tags voor J.C. van Schagen op dit blog.

 

December

Het winterland lag dof en dicht in den hopeloozen Zondagmiddag.
In het doode gras gingen zacht mijn voeten.
Op den vuilen akker lagen slenters blad
En er was een veldje met bevroren koolen.
Een schrompelig blaadje zwikte nog, aan een tak; ver zwierf een kraai.
Misschien een bode?

Een hoeve stond gedoken in zwartig hout,
Een vrouw ging naar den regenbak, binnen waren kinderen.
Het werd donker.
Op het ijs lag een steen.
Voorbij.
Waar was mijn huis?

Roerloos stonden de smartelijke boomen; het doode riet was stil, zoo stil.
Wat zwegen zij, wat werd er toch gezwegen?
Ik wilde roepen, maar het kon niet,
Er was geen antwoord.
Slapen maar, slapen.
Maar waarom was er geen antwoord?

Het spoor op den weg wees ver,
Er blafte een hond op een hoeve.
Een meisje met een bruin bontje ging kouwelijk op den grijzen weg
Als altijd.
Vroeger?
Wachten nu maar. Wachten…

 

Vader

Laatst ging ik hem opzoeken,
Hij is in de zeventig en bijna blind.
Hij heeft afstand gedaan.
Hij is goed.
Hij hoeft niets meer.
Hij wandelt uren lang, in de bosschen, alleen.
Hij helpt Moeder in het huishouden.
Hij helpt Kees en Rogier met hun werk.
Hij scharrelt in den tuin en in het schuurtje,
Zijn vroolijkheid is als een lichte wijn.
Hij liep nu rond met een oud mondharmonikatje van Rogier,
Af en toe speelt hij een beetje.
In den tuin, op zolder, hier en daar
Hoor je de mondharmonica.
Oude boerendeunen, uit Walcheren,
Van zijn dorp, toen hij een jongen was.
Mozart en ’t Wilhelmus en de Rütli, uit zijn kweekschooltijd,
En verder alles, op verzoek,
Hij is een beetje blij, dat hij ’t zoo goed kan.

Als hij, eens, moet sterven,
Zal hij recht naar den Hemel gaan,
Met zijn harmonikatje.

 

 
J.C. van Schagen (11 december 1891 – 17 april 1985)

 

De Vlaanse dichter Paul Rigolle werd geboren in Roeselaere op 11 december 1953. Zie ook alle tags voor Paul Rigolle op dit blog.

 

Blauwdruk

Volop leunt weer lente door mijn ramen.
Alles gloed- en nagelnieuw, als nooit
een voorjaar eerder. Alleen ik weet niet beter
dan dat ik nooit bij de tijd kan zijn.
Nog schrijf ik steeds weer dezelfde brieven,
nog blijf ik wuiven als bomen in een polder.

Van elk seizoen is wat in mij verloren ligt.
Koekoeksei en zilverblad. Honderd plattegronden.
De oude blauwdruk van een bekende hunker:
Blijvend onder mijn huid jouw huiver te kunnen
voelen. En niets, nooit daarbij iets anders wensen
dan dat het scheurt en zingt in alle kruinen.

Iris

Nooit zo gebonden, nooit zo vrij. Het doel dat je
tussen je ogen draagt. Het punt dat je ziet,
de werking van het oog , iris, netvlies, enzovoort.
Geen bewijsvoering of ze loopt wel ergens mank.
Wat we van het leven maken? Confectie en konfetti,  

humus en humeur. De rochel in de keel, de bochel
in het brein. Aftelrijmpjes in de stratosfeer, avondklok
en junkies. Alles waaraan je wat verhelpen kunt,

alles waaraan je niets kunt doen. Dieren in ademnood,
vogels vallen uit de laatste boom. Duimen maar
dat niet alles wat je schrijft ook waar moet zijn.

 

 
Paul Rigolle (Roeselare, 11 december 1953)
Roeselaere, de Grote Markt in de aanloop naar kerst

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Ludwig Laher werd geboren op 11 december 1955 in Linz. Zie ook alle tags voor Ludwig Laher op dit blog.

Uit: Überführungsstücke

„Die Formel Mahlzeit ist natürlich eine aufgelegte Sache für Kabarettisten mit feinen Ohren. Ich denke da etwa an meinen engeren Landsmann Gerhard Polt, der dazu einst einen feinen Sketch fürs Fernsehen pro-duziert hat. Die Klangfarben, die da ins Spiel kom-men, der Unterton, die mögliche szenische Um-gebung. Da stehst du, entschuldigen Sie bitte das drastische Beispiel, da stehst du, bevor du nach dem Asservieren blut- und spermabesudelter Unterwäsche essen gehst, zur Erleichterung im Pissoir, stellt sich einer daneben, fingert an seinem Hosenschlitz herum und kommt dir, unmittelbar bevor sein Strahl prasselt, mit dem M-Wort. Na Mahlzeit! Wieso, hat es dieser Tage an mir genagt, wieso kommt die meist ansteckend aufgeräumte Sachbear-beiterin vom Stock über mir, nennen wir sie Müller-Oberhuber, heute um Schlag halb vier am Nachmittag auf die Idee, mich mit einem gedehnten Mahlzeit zu bedenken? Ist sie einfach nur zerstreut, oder hat die Arme vielleicht keine Zeit für die verdiente Mittags-pause gefunden und unbewusst ihre Sehnsucht danach kundgegeben, oder geistern die Köstlichkeiten, die Giovanni ihr serviert hat, nicht nur in ihrem Magen, sondern auch in ihrem Kopf noch herum? Dazu kommt vor allem die Komik des uniformiert Inflationären, wenn jeder jedem die Nahrungsaufnah-me nahelegt. Da lobe ich mir den stets in sich gekehr-ten Staatsanwalt, der sich davon nicht beeindrucken lässt und jedermann zu jeder Tageszeit sein defensives Grüß’ Sie, grüß’ Sie entgegenbrummt, ohne ihn eines Blickes zu würdigen. Jedes Mal wieder fällt mir dazu eine Großmutter ein, die dem von der Tochter nicht ordentlich erzogenen kleinen Enkelkind Manieren beibringen will und ihm mittels Infantilsprache einzu-trichtern versucht, brav grüssigrüssi zu machen.
Also gut, Strich drunter, sind wir so weit? Brunn-graber gibt dem Kellner ein Zeichen. Gleich nach der Bestellung legt er eine blaue Mappe vor sich auf den Tisch. Ich habe Ihnen, räume ich freimütig ein, nicht ganz ohne Hintergedanken angeboten, gemeinsam es-sen zu gehen. Nicht dass ich mich als Person über Ge-bühr in den Vordergrund drängen möchte, wo Sie doch offensichtlich mein Berufsbild interessiert, die Vielfalt der Überführungsstücke und wie mit ihnen umgegangen wird. Brunngraber schiebt die Mappe ein wenig zur Seite, lässt die rechte Hand auf ihr ruhen. Was ich mache, mache ich, wie gesagt, nicht un-gern. Ausfüllen tut es mich nicht. Ich habe zwar ganz ohne Zweifel eine Seite an mir, die auch privat an-springt auf Ordnung, Systematik, Übersicht, Tüftelei, da ist ein Sammeltrieb, ein besonderes Auge, behaupte ich, für Objekte und ihre Aura, dafür, was diese Dinge verbindet, verbinden könnte untereinander, mit Men-schen und mit Ereignissen. Und es drängt mich, man-ches von dem Vorgefundenen, Gesammelten mit anderen zu teilen, mich auszutauschen dazu, Aha-Erlebnisse zu haben, wenn mir unerwartet Zusam-menhänge bewusst werden.“

 


Ludwig Laher (Linz, 11 december 1955)

 

De Noorse schrijfster en taalkundige Helene Uri werd geboren op 11 december 1964, in Stockholm. Zie ook alle tags voor Helene Uri op dit blog.

Uit: Beschuldigd (Vertaald door Martin Mars)

“Een meisje draait rondjes door de kamer. Ze heeft blonde vlechtjes en draagt een balletrokje van tule. Van boven is ze bloot, en als ze haar rokje hoog. hoog optilt. zoals kleine meisjes doen als ze een echt mooie buiging moeten maken, zie je dat ze niets anders aanheeft dan dit door-zichtige. witte tulen rokje. Het is halfdonker in de kamer. Op de bank zit een man toe te kijken. Er staat een glas met iets erin op de tafel voor hem, maar hij raakt het niet aan. Hij kijkt alleen maar. Hij leunt achterover, sluit een ma ment zijn ogen. maar doet ze weer open en kijkt naar het meisje. Ze danst. Met onbeholpen sprongetjes, met haar smalle kinderbillen en een naar voren stekende Itinder-buik. Draai. zegt de man. Het meisje draait rond, lacht. valt bijna. Mooie pirouette, zegt de man. Nu moet je een buiging maken. Het meisje maakt een buiging: ze tilt haar tulen rokje zo hoog op als ze kan en maakt een buiging. Ga je nog meer draaien, vraagt de man. Het meisje draait rond en rond tot ze tegen de salontafel aanbotst. De vloei-stof in het glas klotst. Kom eens hier. Elise. zegt de man. Het meisje kijkt hem aan, dan kruipt ze gehoorzaam op zijn schoot. Hij slaat zijn armen om haar kleine lijf. Haar zusje is extra vroeg naar bed gebracht. die is namelijk verkouden. zo vreselijk verkouden. Mamma is met vrien-dinnen naar de film. Elise en pappa zijn de enigen op de hele wereld. Hij geeft haar een zoen achter haar oor. Mijn meisje. Pappa’s grote meid. Het gele speelgoedkonijn van Elise valt op de grond.
Een misstap is snel begaan. Het vlees is zwak. de mens door talloze verleidingen omringd. Hij tilt zijn armen op en blijft als een kwabbig kruis voor de wand met de afbeel-ding van Jezus staan. Hij laat ze weer zakken, aarzelt, hij zal ongeveer halverwege de grafrede zijn. hij heeft het al minutenlang volgehouden, minuten die voor de toehoor den waarschijnlijk net zo pijnlijk waren als voor hem. Nu zegt hij niets meer. hij zwijgt zo lang dat het niemand van de aanwezigen kan ontgaan. Hij moet hebben inge-zien dat hij zich onverhoeds op glad ijs heeft begeven. Ra-deloos, en vermoedelijk om zijn zenuwen in bedwang te houden, wrijft hij herhaaldelijk met zijn dikke wijsvinger in zijn domineeskraag. Verleidingen. begint hij weer. door het gefrunnik is zijn hals aan één kant vuurrood gewor-den. Verleidingen die andere mensen niet als verleidingen gezien zouden hebben. Weer stopt hij, besluiteloos en vertwijfeld. Of verleidin-gen waar ze geen aandacht aan zouden schenken, waar ze niet aan zouden toegeven en op in zouden gaan. Weer aarzelt hij. Op de voorste rij, slechts een paar meter van de dominee, schuift een oude vrouw, klein en in elkaar gedoken. ongemakkelijk heen en weer. Naast haar zit een blonde, jonge vrouw met een zwarte broek. Het is niet makkelijk om mens te zijn. stelt de dominee vast.”

 

 
Helene Uri (Stockholm, 11 december 1964)

 

De Senegalese dichter en schrijver Birago Diop werd geboren op 11 december 1906 in Ouakam, een wijk in Dakar. Zie ook alle tags voor Birago Diop op dit blog.

Spirits

Listen to Things
More often than Beings,
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen in the wind,
To the sighs of the bush;
This is the ancestors breathing.

Those who are dead are not ever gone;
They are in the darkness that grows lighter
And in the darkness that grows darker.
The dead are not down in the earth;
They are in the trembling of the trees
In the groaning of the woods,
In the water that runs,
In the water that sleeps,
They are in the hut, they are in the crowd:
The dead are not dead.

Listen to Things
More often than Beings,
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen in the wind,
To the bush that is sighing:
This is the breathing of ancestors,
Who have not gone away
Who are not under earth
Who are not really dead.

Those who are dead are not ever gone;
They are in a woman’s breast,
In the wailing of a child,
And the burning of a log,
In the moaning rock,
In the weeping grasses,
In the forest and the home.
The dead are not dead.

Listen more often
To Things than to Beings,
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen in the wind to
The bush that is sobbing:
This is the ancestors breathing.

Each day they renew ancient bonds,
Ancient bonds that hold fast
Binding our lot to their law,
To the will of the spirits stronger than we
To the spell of our dead who are not really dead,
Whose covenant binds us to life,
Whose authority binds to their will,
The will of the spirits that stir
In the bed of the river, on the banks of the river
The breathing of spirits
Who moan in the rocks and weep in the grasses.

Spirits inhabit
The darkness that lightens, the darkness that darkens,
The quivering tree, the murmuring wood,
The water that runs and the water that sleeps:
Spirits much stronger than we,
The breathing of the dead who are not really dead,
Of the dead who are not really gone,
Of the dead now no more in the earth.

Listen to Things
More often than Beings
Hear the voice of fire,
Hear the voice of water.
Listen to the wind,
To the bush that is sobbing:
This is the ancestors, breathing.

 

 
Birago Diop (11 december 1906 – 25 november 1989)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Ernst van Altena werd geboren in Amsterdam op 11 december 1933. Zie ook alle tags voor Ernst van Altena op dit blog.

 

Vader

Als kind werd ik geimponeerd, als ik jou hand zag op een stoel
Zo groot zo wijd en zo volleerd dat gaf me een vertrouwd gevoel
Als jij met hoog gebarsten stem, de liedjes zong van Hullebroeck
Dan voelde ik alleen bij hem, vind ik de zekerheid die ‘k zoek vader

Hoe groot en breed jou warme hand, vol berg en dal, kanaal en kloof
Het ging haast boven mijn verstand, die hand mijn rots mijn vast geloof
Jou geur van scheerzeep en allern, jou rijbroek je gereedschapstas
De kroeskrans om je bruine kruin ik wist dat jij het leven was vader

Als ik door boze droom geplaagd, haast tuimelend het bed uit vloog
Dan voelde ik me niet meer belaagd, diep weggekropen op jou schoot
Ik wist die hier zit kent geen angst, hij twijfelt nooit hij kan het aan
Ik voelde vader duurt het langst, de loodsman van mijn klein bestaan vader

En nu je oud bent en verzwakt, en wat droefgeestig naast me zit
Je brede schouders afgezakt, je werkloze handen wit
Ook nu ik je onzeker zie, proef ik nog altijd in jou woord
De ongebuilde poezie, die mij als kind al heeft bekoord vader

En door jou brede vader zijn, weet ik wat min zoon nu verwacht
Die zelfde troost bij kleine pijn, die zelfde zekerheid en kracht
Maar ook besef ik nu pas goed, echt zeker is geen enkel man
Zodat een vader zeker doet, omdat zijn zoon niet zonder kan vader

 


Ernst van Altena (11 december 1933 – 14 juni 1999)
In 1968

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e december ook mijn blog van 11 december 2016 deel 3 en eveneens deel 3.

Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marie Kessels, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Helene Uri, Birago Diop, Janko Ferk

De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.

Uit:Ein fast perfektes Wunder (Vertaald door Marja Pflug)

“Am späten Nachmittag des 18. November 2015 gab es im gesamten Stadtgebiet von Fayence, Däpartement Var, Region Provence-Alpes-Cöte d’Azur, einen Blackout, der sich auf den ganzen öffentlichen Verkehr, die Telekommunikation, die Radio- und Fernsehsender, die Konservierung der Lebensmittel, die Sicherheitssysteme, Computernetz-werke und verschiedenste kommerzielle Unternehmen aus-wirkte, einschließlich der Eisdiele La Merzwille Imparfaite am Anfang der gepflasterten Gasse, die in Stufen von der Rue Saint-Clair zum Marktplatz vor der Kirche hinunter-rührt. Kurz davor war Milena Migliari, die Eisfrau, aus ihrer Ladentür getreten und dachte gerade, dass man nicht in den Kalender zu schauen brauchte, um zu merken, dass die Touristensaison längst vorbei war. Man musste nur spüren, wie unbewegt die Luft war, in der man noch den Nach-hall des spätsommerlichen Gelächters, die Rufe, die Blicke, das Rascheln, das Trippeln, das Klicken der Handys wahr-zunehmen meinte. Ein Blick auf die Hauptstraße um die Ecke genügte: Nur wenige Autos kamen durch den Torbo-gen des Rathauses mit der kursiven Aufschrift Höreidetülle, den blassblauen Fensterläden, den Töpfen mit welkenden Hängegeranien, der Flagge Frankreichs und der Europäischen Union, fuhren an den Schaufenstern von Restaurants, Bäckereien und Immobilienbüros vorbei und weiter berg-auf, nach Mons oder Tourrettes oder Callian oder wer weiß wohin. Es herrschte eine unbestimmte Kälte, in die sich noch ein schwaches, laues Lüftchen mischte; der Himmel war von kraftlosem Blau, das scheinbar dem Grau nicht weichen wollte. In der allgemeinen Stille vernahm man das Gehämmer eines Arbeiters, der in einer der Gassen weiter unten zugange war, und die Musik aus dem Radio in Milena Migliaris Werkstatt. Plötzlich gingen in der Eisdiele die Lichter aus, das Radio verstummte, nur die fernen Hammerschläge blieben übrig. Milena Migliari sah sich um, ging wieder hinein, wechselte einen erstaunten Blick mit ihrer Assistentin Guadalupe hinter der Theke und lief in die Werkstatt: Auch das hyp-notische, beruhigende Brummen der Kühlapparate war ver-schwunden. Sie eilte wieder hinaus, bog um die Ecke an der Hauptstraße und merkte nach wenigen Schritten, dass der Strom im ganzen Ort ausgefallen war. Eis tendiert naturgemäß zum Schmelzen, auch wenn es einige Zeit dauert, bis wirklich nichts mehr zu retten ist. Und Instabilität hat Milena Migliari schon immer eine Mischung aus Angst und Faszination eingeflößt: Mag sein, dass das auch mit ihrer persönlichen Geschichte zusammen-hängt, wie Viviane behauptet, damit, dass sie keinen soliden Familienhintergrund hat, sich nie irgendwo verwurzelt gefühlt hat.“

 

 
Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

Lees verder “Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marie Kessels, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Helene Uri, Birago Diop, Janko Ferk”

Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marie Kessels, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher

De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.

Uit:Villa Metaphora (Vertaald door Maja Pflug)

“Von der Schiffsbriicke blickt Lara Laremi auf die glitzernde Weite des Meeres. Das grelle Licht bricht sich vielfach auf der Wasserfläche, dringt durch die dunklen Gläser ihrer Sonnenbrille, überflutet ihre Gedanken. Es ist der einundzwanzigste Juni, Sommeranfang, der längste Tag des Jahres, der Tag, an dem die Sonne ihren Höchststand erreicht, und der einzige Tag, an dem die Sonne am nördlichen Polarkreis nie untergeht. Zwar sind das hier technisch gesehen italienische Gewässer, doch die geographische Breite ist afrikanisch, und das merkt man: Es sind etwa vierzig Grad, ihre alte Sonnenbrille und der in einem kleinen Geschäfl am Hafen von Lampedusa erworbene Strohhut schützen sie nur ungenügend. Hier und da auf dem Schiff haben sich Leute mit Schirmmützen, Getränken, Brötchen, MP3-Playern, Zigaretten niedergelassen. Vier Kinder albern herum, rennen hin und her und schubsen sich, lauthals getadelt von Müttern, die jedoch keine ernsthaften Anstalten machen, die Sprösslinge zu zügeln. Zwei Männer in kurzen Hosen rauchen und blicken sich träge um, zwei von der Sonne schon krebsrote Frauen reiben sich ständig mit Cremes und Lotionen ein. Lara Laremi tritt in den Schatten eines Vordaehs, setzt sich auf eine rostige weiße Metallkiste und zieht die Beine an. Ihre Mutter wirft ihr bei jedem Streit ihren »italienischen Charakter-z vor, den sie rein genetisch von ihrem Vater geerbt habe, doch an der irischen Herkunft ihrer Haut besteht keine Zweifel. Selbsr wenn sie sich der prallen Sonne ausset2te, wiirde sie wahrscheinlich eher einen Sonnenstieh bekommen, als braun zu werden, und ihre Sommersprossen würden in wenigen Tagen so zunehmen, dass sie aussähe wie eine kleine Giraffe. Sie lässt ihren Blickschweifen, schnuppcrt in der Luft; je nach Windrichtung riecht es nach Salz, Schweiß, schlechtem Parfüm, Dieselabgasen aus dem rußigen Schlot.
Sie fragt sich, ob es eine gute Idee war, Lynn Lou Shaws Einladung anzunehmen, eine Woche mit ihr auf der Insel Tari zu verbringen, als Freundin, Vertraute und Stütze für deren schwankendes psychisches Gleichgewicht. Wamm hat sie sich verpflichtet gefühlt, auf die Forderungen einer verwöhnten, labilen Schauspielerin einzugehen, die alle anderen Castmitglieder nicht ausstehen können oder sogar hassen? Nun, sie neigt dazu, Gelegenheiten, die das Schicksal ihr bietet, beim Schopf zu packen, da sie meint, sie könnten vielleicht einen verborgenen, tieferen Sinn haben.“

 

 
Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

Lees verder “Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marie Kessels, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher”

Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Janko Ferk, Alain de Benoist

De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.

Uit:Due di Due (Vertaald door Paula Geldenhuys)

“The cars proceed in brief leaps, thickening with their exhaust fumes the already foul and chilly air. A scrawny she-teacher slips past, like an aged predatory animal that has had its feast and is momentarily shy of any bad intentions.
Again I say to Guido Laremi, «I’m sorry». He hints a smile, says «It’s all right».
He has a slightly hoarse voice, rasping. We clasp hands quasi formal, in this precarious position between street and sidewalk, in the clamor and the sound of motors.
He then asks me if I won’t give him a ride home: as a form of compensation, it would seem.
I restart my motor scooter; he gets on behind me and I set off, swaying between the cars and the students. It is not a two-seater, thin and light as it is, with the short saddle and no rear footrests. Guido Laremi keeps his legs lifted, says «watch out» three or four times.
And it is a November day and Milan is nearing her worse persecutory gray; the house in which I’m expected for lunch does not attract me at all; I have nothing interesting lined up for the afternoon.
There is no attractive girl whom I hope to see soon; all around me seems irksome and senseless in the same manner; cueless.
Even regarded from a distance and pieced back together it is not an idyllic memory, this of my scooter quivering through the old streets clogged with traffic, with Guido Laremi behind holding on to the tubes of the frame.”

 

 
Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

Lees verder “Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Janko Ferk, Alain de Benoist”

Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Janko Ferk

De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.

Uit: Sie und Er (Vertaald door Maja Pflug)

„Die Autobahn verpestet seine Gedanken nur noch mehr. Das ständige Beschleunigen und Bremsen und Spurwechseln, die rasche Verlagerung der Aufmerksamkeit nach vorn und seitlich und nach hinten im Rückspiegel, die Vorwegnahme idiotischen oder off en kriminellen Verhaltens seitens der anderen Autofahrer – alles zerrt an seinen Nerven.
Das Verdeck seines grünen, vierzehn Jahre alten Jaguars xjs Cabrio knattert im Gegenwind, als würde es gleich aufgehen, abreißen und ihn ungeschützt dem anhaltenden Regen aussetzen. Es ist ein Jaguar aus der schlechtesten Periode, mit einer kantigen Linienführung, die nichts zu tun hat mit den schönen fl ießenden Formen der sechziger Jahre und auch nichts mit dem rationaleren und lineareren Design der jüngeren Modelle. Wahrscheinlich hat er ihn deshalb gekauft : weil er ihm irgendwie verkehrt vorkam. Jetzt fährt er allerdings zu schnell für das nicht sonderlich stabile Chassis, das Gaspedal zu drei Viertel durchgedrückt, die Tachonadel zittert unentschieden zwischen 140 und 150, die Reifen verlieren gelegentlich die Bodenhaft ung wegen der riesigen Pfützen und des schlechten Zustands der Aufhängung.
Ab und zu nimmt er einen Schluck Wodka aus der Flasche auf dem Beifahrersitz: Er schraubt den Verschluss mit einer Hand auf und wieder zu und wirft sie zurück auf ihren Platz. Ständig drückt er auf die Repeat-Taste des cd-Players, um noch einmal I Cover The Waterfront von
John Lee Hooker in einer Studioaufnahme zusammen mit Van Morrison abzuspielen, aber auch auf höchster Lautstärke kommt die Musik kaum an gegen das Trommeln des Regens und das Schlagen des Verdecks und das Dröhnen des Motors und das Rollen der Reifen und das vielfältige Zischen und Sausen der Zugluft , die durch alle Ritzen des alten Jaguars dringt.“

 

 
Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

Lees verder “Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, J.C. van Schagen, Paul Rigolle, Ludwig Laher, Janko Ferk”

J.C. van Schagen

De Nederlandse schrijver, dichter en graficus Johan Christiaan Jacob (Chris) van Schagen werd geboren in Vlissingen op 11 december 1891. Hij volgde de lagere school en de HBS in Middelburg en begon zijn ambtelijke loopbaan in deze Zeeuwse hoofdstad. Van Schagen studeerde rechten in Amsterdam, waar hij zijn vrouw Willy Dalman leerde kennen. Zij trouwden in 1918. Hun dochter Joos werd in 1920 geboren. Het gezin van Schagen verhuisde naar Rotterdam. Zijn gedicht “Narrenwijsheid” werd in 1925 in druk genomen. In 1928 schreef hij “Litanie”. Van Schagen maakte maatschappelijk carrière. Deze carrière werd afgebroken in 1942 wegens ‘politieke moeilijkheden’. Hij was toen ambtenaar bij de gemeente Rotterdam. Daarna volgde hij lessen van Antoon Derkzen van Angeren, aan de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten, en leerde onder andere etsen en lithograferen. In 1946 publiceerde hij “Onderaardsch” en “Flarden van den wind”, proza en poëzie. Vanaf de jaren vijftig publiceerde van Schagen veel poëzie en proza en maakte ook steeds meer ‘prenten’. Het overgrote deel van zijn werk werd door van Schagen zelf uitgegeven. Meer dan twintig titels in de reeks Domburgse Cahiers en de serie schriftsels, poëzie en proza, werden verzonden aan honderden liefhebbers. De ‘prenten’, schilderijen, etsen, lithografieën, monotypes en vooral unica-drukken, verkocht hij voor een groot deel aan huis. Van Schagen heeft diverse tentoonstellingen van zijn werk gekend. Het hoogtepunt hiervan, achtereenvolgens een overzichtstentoonstelling in Rotterdam, Veere, Middelburg en Domburg, ging gepaard aan de presentatie van een literair drieluik in de serie Archief van Schagen, gepubliceerd door uitgeverij De Prom.

Narrenwijsheid (Fragment)

I

Niets is, dat niet goddelijk is.
Daarom wil ik niets uitzonderen.
Ik geef geen namen.

Ik laat adel en schoonheid liggen, ik vraag niet naar
recht, ik blijf niet staan bij slecht en leelijk.
Goed en deugdzaam gaan mij niet aan.

De regen regent over bosch en zee en over de stille velden
In de slootjes regent de regen, op de verre buiten-
wegen en op het zinken platje van de keuken
In de vuile gootjes van de binnenstad regent de
regen en de regen regent op de keetjes van
de burgerwacht
En op het trottoir met de natte krant, de uienschil
en het lucifertje.
De gevangene in zijn cel hoort den regen, de moeder
staat voor het raam met haar kindje.
De kellner staart in de regen door de spiegelruit,
voorbij het kleintje koffie.
De politicus loopt op en neer in zijn kamer en
bedenkt, wat hij zeggen zal, maar hij blijft
staan en luistert naar den regen.
De regen regent over de schepen in de havens, over
het station en de emplacementen, over
de fabrieken buiten de stad.
En over het oude paard van de kolenwagen aan
den overkant.
Zachtjes ritselt de regen in de graskantjes van de weg,
Hij leekt langs de planken van het fietsenhok en
langs het warme gezicht van het schoolmeisje,
Langs het gelaat van den ouden man, die heeft liefgehad,
langs de vale gezichten van den chauffeur
en den journalist met zijn potloodje.
Op de roode pannendaken der oude huizen, op de
afdakjes en de binnenplaatsen, in de steegjes
en de hofjes en in de groene grachten van de
oude stad regent de regen.
Hij regent pokkeputjes in het kille strand, waar het
seizoen verkeken is,
Op de daken der hôtels met de rood pluche kamertjes
regent hij, over de leege ambtenaarsbuurten
en de bouwterreinen.
Op de tramremise en de kar van den bakker, op den
werkman van het sintelpad,
En er is een diepe, zwarte toon gekomen in de
dingen, oud en dromerig en vertrouwd.

Zoo regent de regen.
Daarom geef ik geen namen.
Ik ga maar en ben.

 
J.C. van Schagen (11 december 1891 – 17 april 1985)