Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn, Jürg Laederach, Peter May, Alain de Botton, Gernot Wolfgruber

De Nederlandse dichter, schrijver en journalist Hans van Willigenburg werd geboren in Utrecht op 20 december 1963. Zie ook alle tags voor Hans van Willigenburg op dit blog.

Uit: Huwelijksreis

“In de winter van 1986 logeerde ik een paar dagen in Goslar, een kilometer of vijftien van de ddr-grens.
Vlak daarvoor kreeg ik de sleutel van een Audi 100 in mijn hand gedrukt. Een cadeau van mijn vader. Hij kon het niet langer aanzien. De tweedehands auto waarin ik destijds bij het ouderlijk huis kwam voorrijden, associeerde hij met niet-functionerende remmen, spekgladde banden en doorgeroeste bodems. Ik verwees naar mijn karige studiebeurs zodra hij begon over ‘dat ellendige stuk oudroest’. Hij tolereerde het zo’n half jaar. Toen, tijdens een van mijn weekendbezoeken, legde hij zijn hand op mijn schouder en vroeg hij op ongewoon amicale toon of hij iets alcoholisch voor me kon inschenken. Die toon maakte me even ongerust. Ging hij onthullen dat hij kanker had? Dat hij ontslagen was? Dat hij ging scheiden? Zoals altijd bleek de werkelijkheid (mijn werkelijkheid) geruststellender dan ik dacht; vader hief zijn glas en maakte opgelucht bekend dat ik zijn wagen kon overnemen zodat ik voortaan in ‘een fatsóenlijke automobiel’ zou rijden – alsof hij de familie van een schande bevrijdde.
Ik ben een verwende, makkelijke jongen. Niet gehinderd door vage schuldgevoelens lijfde ik gretig mijn nieuwe bezit in. Vader sprong voor de helft bij toen ik aankondigde met de Audi in stijl op huwelijksreis te gaan. Een Duitse auto namelijk, ‘leistungsfähig’ van bumper tot bumper, kwel je mijns inziens niet met boodschappenritjes (een bouvier hou je ook niet aan de ketting). En dus haalde ik een oud plan van stal: een verkenningstocht langs het ijzeren gordijn. Op mijn studentenkamertje legde ik een liniaal op de kaart en trok vanaf Arnhem een potloodlijn oostwaarts. Bij de ddr-grens stopte ik. Ik boog mij over de kaart en zag dat ik midden in het Harz-gebergte was gestrand. De grootste plaats in de omgeving heette Goslar. Telefonisch boekte ik er een hotel.
Waarom het ijzeren gordijn? Ik was nieuwsgierig naar de plek waar niemand lacherig over kon doen. Samen met studievrienden lachte ik al zó veel om wat er op het wereldtoneel gebeurde, dat ik sterk het gevoel kreeg dat de eigenlijke voorstelling, het verhaal van de wereldgeschiedenis, al afgelopen was. Dat ik leefde tijdens een gezellige receptie waar vrolijk werd nagebabbeld. Iets wat ik zeker kon waarderen, waarvan ik zelfs zei er dankbaar voor te zijn (‘ik hóef geen bloed aan mijn handen of modder onder mijn schoenen’), maar wat me soms ook gruwelijk verveelde. Want nóóit leidde het gewauwel ergens toe, hetgeen waarschijnlijk niet eens onze eigen schuld was, maar eerder die van de omstandigheden: de immense welvaart die ons alsmaar verleidde tot een vòlgend feest, een vòlgend drinkgelag, een vòlgende babbelsessie waarin alle conclusies van de vorige keer met intens filosofisch genot op losse schroeven werden gezet. Moe van dit mechanisme zocht ik iets waar al het geleuter geen vat op kon krijgen: een onomstotelijk feit.”

 

 
Hans van Willigenburg (Utrecht, 20 december 1963)

 

De Canadese dichter, schrijver en acteur Sky Gilbert werd geboren op 20 december 1952 Norwich, Connecticut. Zie ook alle tags voor Sky Gilbert op dit blog.

Uit: Brother Dumb

“If I’m going to tell you about it, I have to start back in 1951, with the black apartment and the black sheets. At the time I was being melodramatic, but for good reason. Like Masha in The Three Sisters I was in mourning for my life. Or perhaps I should say I was in mourning for someone else’s life, for the life of the main character in my first novel. It was strange, the way I wrote the damn thing. I started it, or at least started writing about the character, before I went off to war, and then wrote some of it while the war was on, and then some after. Around the time I got the black apartment I was coming to terms with the fact that the novel was going to be over, and there wasn’t going to be anything more for me to write about the character. That is, I’d written the character out. Or perhaps that isn’t an accurate thing to say. The feeling wasn’t exactly that I had written the charac-ter out, because the guy had become much more real to me than that. I had the feeling he was my best friend, the best friend I’d never had, and I was having real trouble saying goodbye. I was certain that he had another life after the novel, a life that he was continuing to live — only I wasn’t invited to participate. I know it’s a concept that’s pretty hard to get your mind around, but if you’re a writer you might understand. I don’t think it’s completely crazy to think that characters in novels have lives of their own. If you want some intellec-tual justification for the concept all you have to do is go back to old Scaligero, a medieval scholar who was a great classi-fier — he was even worse than Aristotle in that respect —really into naming things, into ordering the universe. Strangely enough, for such an anal-retentive guy, he was also really sensitive to great literature. At one point when talking about what reality is and is not, he suggested that the charac-ters the poet Virgil had created were actually real, that they actually lived. He said, anyway, that they were more real than reality itself, because they were so beautiful. Now, I’m not saying the character I created was that beau-tiful, but what I am saying is that he was beautiful to me.”

 


Sky Gilbert (Norwich, 20 december 1952)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Friederike Mayröcker werd op 20 december 1924 in Wenen geboren. Zie ook alle tags voor Friederike Mayröcker op dit blog.

 

etwas Kinder / oder / mehr ist nicht zu sagen / oder Versuch Inger Christensen und Andrea Zanzotto miteinander verknüpfend


Halbseide von Amsel halbseidene Amsel
und mit LAKOSTE im Arm weiches Bindegewebe
rosafarben der Küchenboden vielleicht
Spiegelung einer Himmelsfarbe
Herzkirschen auf einem Teller
der auf der Anrichte steht oder auf einem der leeren Töpfe
weil die Anrichte vollgeräumt ist
und Knistern Tropfgeräusche Haar-Urwald
einzelne Haare klebend an den Handinnenflächen
im Waschbecken zwischen den Brüsten an den Fußsohlen
im Innern eines Pantoffels
und wie Stelzen die Beine dürr und nackt
und der linke Daumen mit dem eingezogenen
Dorn oder Schiefer am Morgen schmerzt
das Spucken das Rülpsen das Masturbieren
die Sprüche oder Maximen am Morgen
oder daß man in der Unterführung (in den Verliesen)
wo man vor dem Regen geschützt ist
nicht weiß was man nun mit dem aufgespannten Schirm tun soll
ob man ihn abspannen soll oder wie ein
Sonnenrad vor sich her drehen soll
(Päderast oder Kampfbonbon)
oder daß der bläuliche Leib einer Fliege
sich im gleichen Zeitmaß mit den gegen das Heckfenster
des Straßenbahnwagens fließenden Regentropfen
abwärts bewegt und man ihre durchsichtige Unterseite
erblicken kann ehe sie abhebt
(getrocknete Mutter)
und ein Mädchenlachen im Hintergrund
des Straßenbahnwagens Beethovens Schicksalssymphonie intoniert
und man die Uhrzeit abzulesen versucht
indem man geistesabwesend auf den Kalender blickt
oder verschiedene Hügelbewegungen / Wandergitarre
oder die blutige Arztmanschette im Fenster

 

 
Friederike Mayröcker (Wenen, 20 december 1924)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sandra Cisneros werd geboren op 20 december 1954 in Chicago. Zie ook alle tags voor Sandra Cisneros op dit blog.

Uit: The House on Mango Street

“We didn’t always live on Mango Street. Before that we lived on Loomis on the third floor, and before that we lived on Keeler. Before Keeler it was Paulina, and before that I can’t remember. But what I remember most is moving a lot. Each time it seemed there’d be one more of us. By the time we got to Mango Street we were six—Mama, Papa, Carlos, Kiki, my sister Nenny and me.
The house on Mango Street is ours and we don ‘t have to pay rent to anybody or share the yard with the people downstairs or be careful not to make too much noise and there isn’t a landlord banging on the ceiling. But even so it’s not the house we’d thought we’d get.
We had to leave the flat on Loomis quick. The water pipes broke and the landlord wouldn’t fix them. We were using the washroom next door and carrying water over in empty milk gallons. That’s why Mama and Papa looked for a house, and that’s why we moved into the house on Mango Street, far away, on the other side of town.
Our parents always told us that one day we would move into a house, a real house that would be ours for always so we wouldn’t have to move each year. And our house would have running water and pipes that worked. And inside it would have real stairs, not hallway stairs, but stairs inside like the houses on T.V. And we’d have a basement and at least three washrooms so when we took a bath we wouldn’t have to tell everybody. Our house would be white with trees around it, a great big yard and grass growing without a fence. This was the house Papa talked about when he held a lottery ticket and this was the house Mama dreamed up in the stories she told us before we went to bed.
But the house on Mango Street is not the way they told it at all. It’s small and red with tight little steps in front and windows so small you’d think they were holding their breath. There is no front yard, only four little elms the city planted by the curb. Out back is a small garage for the car we don’t own yet and a small yard that looks smaller between the two buildings on either side. There are stairs in our house, but they ‘re ordinary hallway stairs, and the house has only one washroom, very small. Everybody has to share a bedroom.
Once when we were living on Loomis, a nun from my school passed by and saw me playing out front. The laundromat downstairs had been boarded up because it had been robbed two days before and the owner had painted on the wood YES WE’RE OPEN so as not to lose business.
Where do you live? she asked.
There, I said pointing up to the third floor.
You live there?
There.I had to look to where she pointed—the third floor, the paint peeling, wooden bars Papa had nailed on the windows so we wouldn’t fall out. You live there?The way she said it made me feel like nothing. There. I lived there. I nodded.
I knew then I had to have a house. One I could point to. The house on Mango Street isn’t it. For the time being, Mama said. Temporary, said Papa. But I know how those things go.”

 


Sandra Cisneros (Chicago, 20 december 1954)

 

De Nederlandse schrijver J. van Oudshoorn (pseudoniem van Jan Koos Feylbrief) werd geboren in Den Haag op 20 december 1876. Zie ook alle tags voor J. van Oudshoorn op dit blog.

Uit: Tobias en de dood

“Tobias Termaete had de juffrouw weggezonden. Haar eentonig gepraat had hem tot verzet geprikkeld. Zichtbaar gekrenkt had zij de kamer verlaten. Thans speet het hem, haar niet te hebben laten uitspreken.
Met de handen in zijn broekszakken stond Tobias aan het venster en staarde, zonder iets bepaalds waar te nemen, naar buiten. Het was tegen het vallen van den avond. Nog geen kwartier thuis, na een afwezigheid van ruim drie weken, kon hij er niet toe besluiten zich reeds in de stad te begeven. Wat moest hij er trouwens ondernemen?
Gegeten had hij in den trein. Ergens in een benauwde kroeg de courant te lezen, leek hem na zijn verblijf aan zee ondoenlijk. Dat kon eenvoudig niet. En om te gaan slapen was het nog veel te vroeg.
Tobias meende de juffrouw in den gang te hooren. Hij rukte de kamerdeur open. De juffrouw was op punt in de keuken te verdwijnen, maar toen Tobias haar wat naschreeuwde, keerde zij zich in de open keukendeur naar hem om.
Of er tijdens zijne afwezigheid nog iemand voor hem geweest was? ‘Geen sterveling,’ antwoordde de juffrouw en – op haar beurt uit de hoogte – sloot zij zonder meer de keuken.
Tobias wierp de deur weer in het slot en begon met ongedurige schreden door de kamer heen en weer te loopen. Hij ergerde zich. Want even goed als hij, wist de juffrouw, dat er den laatsten tijd voor hem – behalve dan wat vrouwvolk op afgesproken uren – nagenoeg niemand meer kwam en hij haar dus enkel teruggeroepen had om opnieuw een praatje te beginnen. Belachelijk ook, een vrouw, met wie men jaren lang tot genoegen woont en die iemand zijn volle vrijheid liet, uit de hoogte te willen bejegenen. Daarbij was zij hem in haar keuken nog de baas gebleven….
Met een kort ingehouden ruk had Tobias zijn rondgang door de kamer gestaakt. Zijn toch reeds norsche trekken versomberden zich nog meer. Buiten – ergens ver – naderde een voertuig. Tobias ging weer naar het venster en ook nadat het zwakke gerucht, nog immer in de verte, verstorven was, bleef hij in gespannen luistering volharden.
Tobias was opvallend groot en breed-geschouderd, zonder daardoor echter den indruk van bovenmatige mannelijke kracht te wekken. Integendeel, met het verkwijnend avondlicht op zijn wasbleek gelaat, waarin zich diepe plooien opzij van neus en mond gegroefd hadden, met zijn eenigszins doorgezakte knieën, sprak er thans eerder iets vermoeids en afgeleefds uit zijn gansche wezen. Zoo leek het er bijna op, als stond hij daar aan het venster op een nieuwe prikkel voor zijn uitgebloeide verbeelding te wachten.”

 


J. van Oudshoorn (20 december 1876 – 31 juli 1951)
Cover

 

De Zwitserse schrijver Jürg Laederach werd geboren op 20 december 1945 in Basel. Jürg Laederach overleed op 19 maart van dit jaar op de leetijd van 72 jaar in Basel. Zie ook alle tags voor Jürg Laederach op dit blog.

Uit: Harmfuls Hölle: in dreizehn Episoden

„Zögern, Zeit, Dehnen
Schlürfte laut, die Mirjam. Gefahr nahte. Harmful zögerte, ihr seine große unentschiedene Tat zu erzählen. Entschiedenheits-unfähige Zögerer äußern sich, indem sie beim Zögern selber Hemmungen empfinden. Also handeln sie entschieden; reine Verlegenheitslösung. Beim Niedertrampeln ihres Zögerns überstürzen sie sich zielgenau. Weil Harmful beschlossen hatte, den Haus-Skorpion seiner lieben kranken Frau zu töten, fand er sich, als er in Aachen an der außer sich geratenen belgischen Grenze lebte, für lange Zeit im Gefängnis wieder. Ja oder nein? Ich kann mich für die Wahrheit nicht erwärmen. Während seiner Überstürzung handelte sich der Zögerer ein, was er selber so nie hätte formulieren können.
Zwar entging ihr Skorpion dem Tod, aber Harmful hatte seine liebe Frau hingerichtet. Er kürzte ihr abgekürztes Leben weiter ab. Wahr oder nein? Alles kann anders sein. In einem anderen Fall wäre er tot, und sie brachte ihn um. Darüber würde er schweigen. Er entkäme der Formulierung.
In entscheidenden Situationen des Lebens-und-Sterbens handelt man nicht aus Entschiedenheit; aus Unentschlossenheit darüber, ob man zögern soll oder nicht. Das Drama spielte sich an der Straße des heiligen Bernhard im Lastof-Viertel von Aachen ab. Wahr oder ums Haar? Kann mich durchaus für diese Version entscheiden. In ihrem Häuschen, war es ein Häuschen?, am Ende eines mit einer Wüste und einem schlanken Abfall-Turm im Hintergarten?, lebtest du, Mirjam Harder, und ich, dein freundlicher Gatte Ruud Harmful. Lebten oder starben? Er kann sich für keine Version entscheiden, zieht dich aber immer in seine jeweilige hinein. Die Tochter dieses Gatten, seine eigene, nämlich Irmi, spielte mit Kak, dem Haus-Skor-pion ihrer Mutter. Harmful hatte jeden Besitz an dieser Sorte Haustiere abgelehnt. Wahr oder nein? Keine endgültige Entscheidung. Das Kind reizte ihn, der winzige Skorpion stach es kurz mit seinem Schwanz. Welches Kind kann ein Tier so reizen? Kann das Tier das milde Kind vom übergrausamen Erwachsenen unterscheiden, und falls ja, ist es deswegen Tier?“

 

 
Jürg Laederach (20 december 1945 – 19 maart 2018)

 

De Schotse schrijver Peter May werd geboren op 20 december 1951 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Peter May op dit blog.

Uit: I’ll Keep You Safe

“The last hours of their life together replayed themselves through a thick fog of painful recollection. Did people really change, or was it just your perception of them? And if that was true, had you ever really known them in the first place?The change in a relationship happens slowly, without you really noticing at first. Like the transition between spring and summer, or summer and autumn. And suddenly it’s winter, and you wonder how that dead time managed to creep up on you so quickly.
It wasn’t winter yet. Relations between them hadn’t got quite that cold. But there was a chill in the air which seemed to presage the plunge of Arctic air to come, and as they moved with the flow of the crowds leaving the Parc des Expositions, Niamh shivered, even though the air of this September evening was still soft and warm. Only the fading light betrayed the changing season.It was standing room only on the RER, and the train rattled and clattered its way through the north-eastern banlieue of Paris. Villepinte, Sevran Beaudottes, Aulnay-sous-Bois, where no one got on or off. She was uncomfortable, bodies pressing in all around her, male and female. The smell of garlic on sour breath, of sweat on man-made fabric, faded perfume, hair gel. Her knuckles glowed white, fingers clutching the chrome upright to keep her from falling as the train decelerated and accelerated, in and out of stations, and she tried to hold her breath.
Ruairidh was sandwiched between a tall man with an orange face who painted his eyebrows and wore lipstick, and a girl with tattoos engraved on every visible area of skin. Her dyed black hair and facial piercings seemed dated. Goth. Retro.
Niamh saw Ruairidh force a hand into his pocket to retrieve his iPhone. The glow of its screen reflected briefly in his face and drew a frown that gathered between his eyes. He stared at it for a very long time before glancing, suddenly self-conscious, towards Niamh and thrusting the phone back in his pocket.
There was an exodus of passengers at the Gare du Nord, but a fresh influx of bodies from a crowded platform, and it was not until they got off at Châtelet les Halles that she was able to ask him about it. ‘Bad news?”

 

 
Peter May (Glasgow, 20 december 1951)

 

De Zwitserse schrijver en filosoof Alain de Botton werd geboren in Zürich op 20 december 1969. Zie ook alle tags voor Alain de Botton op dit blog.

Uit: Religie voor atheïsten (Vertaald door Jelle Noorman)

“Proberen te bewijzen dat God niet bestaat kan een amusant tijdverdrijf zijn voor atheïsten. Nuchtere critici van religie scheppen er altijd veel genoegen in om met meedogenloze precisie de dwaasheid van gelovigen bloot te leggen, en rusten niet voordat ze zeker weten dat ze hun vijanden hebben ontmaskerd als volslagen malloten of maniakken.
Deze bezigheid kan weliswaar heel bevredigend zijn, maar waar het werkelijk om gaat is niet zozeer de vraag of God bestaat, maar hoe je verder redeneert wanneer je hebt besloten dat dit uiteraard niet het geval is. Het uitgangspunt van dit boek is dat het mogelijk moet zijn een overtuigd atheïst te blijven, terwijl je religies af en toe toch nuttig, interessant en troostrijk kunt vinden — en nieuwsgierig kunt zijn naar de mogelijkheden om bepaalde religieuze ideeën en gewoonten te vertalen naar de seculiere wereld.
Je kunt je schouders ophalen over de christelijke leer van de Drie-eenheid en het achtvoudige pad van het boeddhisme, en desondanks geïnteresseerd zijn in de manieren waarop religies prediken, moreel besef stimuleren, gemeenschapszin opwekken, kunst en architectuur gebruiken, reizen zin verlenen, de geest vormen en aanzetten tot dankbaarheid voor de schoonheid van de lente. In een wereld die wordt bestookt door fundamentalisten van zowel de gelovige als de seculiere soort moet het mogelijk zijn godsdienstig geloof te verwerpen maar wel een selectieve bewondering te behouden voor religieuze rituelen en concepten.
Pas wanneer we niet meer geloven dat religies ons uit de hemel zijn aangereikt of dat ze volstrekt idioot zijn, wordt het interessant. Dan groeit het besef dat we religies hebben uitgevonden om in twee essentiele, nog altijd aanwezige behoeften te voorzien waar de seculiere maatschappij niet erg adequaat mee omgaat: in de eerste plaats de behoefte om, ondanks onze diepgewortelde egoistische en gewelddadige neigingen, op harmonieuze wijze in gemeenschappen samen te leven. En in de tweede plaats de behoefte om het hoofd te bieden aan afschuwelijk leed dat voortkomt uit onze ontvankelijkheid voor fiasco’s in de beroepssfeer, verstoorde relaties, het overlijden van dierbaren en ons eigen verval en verscheiden. God mag dan dood zijn, de dringende kwesties die ons ertoe brachten Hem te verzinnen spelen nog altijd en vragen om oplossingen die niet verdwijnen zodra we attent zijn gemaakt op enkele wetenschappelijke onjuistheden in het verhaal van de zeven broden en vissen.
Het moderne atheïsme is zo onverstandig geweest over het hoofd te zien hoeveel aspecten van de godsdiensten relevant blijven nadat hun fundamentele leerstellingen zijn verworpen. Zodra we niet meer menen dat we geen andere keuze hebben dan erop af te geven of ons eraan te onderwerpen, vinden we de vrijheid om in religies talloze ingenieuze concepten te ontdekken waarmee we kunnen proberen enkele van de hardnekkigste en meest verwaarloosde kwellingen van het seculiere leven te verzachten.”

 

 
Alain de Botton (Zürich, 20 december 1969)
Cover

 

De Oostenrijkse schrijver Gernot Wolfgruber werd geboren op 20 december 1944 in Gmünd. Zie ook alle tags voor Gernot Wolfgruber op dit blog.

Uit: Herrenjahre

„Das war ja nicht einmal wahr. Aber es wäre was gewesen. Stattdessen sollte Handwerk noch immer einen goldenen Boden haben. Und wenn einer tüchtig ist, kann er sich selbständig machen. Dann ist er sein eigener Herr. Melzer hätte gerne etwas dagegen gesagt, wenn er was dagegen zu sagen gewusst hätte. Aber seine Reden wären ohnedies gleichgültig gewesen. Tischlerlehre und Schluss: das musste der Vater garnicht mehr extra sagen. Herumreden nützte nichts. Phantasieren auch nicht. Gegenvorschlag hatte er keinen. Ambitionen auch nicht. Als knapp vor Schulschluss einige von Melzers Mitschülern noch immer nicht wussten, was sie werden sollten, aber doch was werden mussten, war er dann doch ein wenig froh gewesen, zum Stollhuber zu kommen. Weil er sich keine Gedanken machen, weil er sich für nichts entscheiden musste. Als er während des einen Ferienmonats nach der Schule, den er noch hatte machen dürfen, vor dem Spiegel den blauen Arbeitsanzug anprobierte, den ihm die Mutter gekauft hatte, war er sich so erwachsen vorgekommen, dass ihm das gleich wie eine Entschädigung im voraus gewesen war. Vielleicht war der Stollhuber ein wenig grober als andere Lehrherren, zumindest war er jähzornig gewesen, aber wenigstens nicht nachtragend. Andere waren auch das noch. Aber Lehrherr ist sowieso Lehrherr: das hatte sich immer wieder herausgestellt, wenn Melzer mit seinen Freunden geredet hatte. Ein Lehrherr, der über Dinge hinwegsah, die andere zum Anlass genommen hätten, konnte das nicht absichtlich tun, musste ein Trottel sein, der nichts sieht. Freundlichkeit und Nachsicht als Dummheit, als Schwäche: anders konnte Melzer sich nicht denken, dass so eine Ausnahme zustande kam. Wo doch kein Lehrherr im Ort das notwendig hatte. Wo er der Herr war. Wo Lehrstellen rar waren. Immer hatte es schon Sprüche gegeben, gegen die Melzer nicht angekommen war. Sätze, die ganz harmlos taten, garnicht nach Befehlen klangen, aber dann doch welche waren, oder ärger noch, weil sie anonym dastanden. Während der Schulzeit war ein Spruch ständig gegenwärtig gewesen, aufgestempelt auf jedes Schulheft: Nicht für die Schule, sondern für das Leben lernen wir. Beweis: Wenn er größer ist, wird er das verstehen. Kaum hatte er Fragen gestellt, wenn er etwas sollte, was ihm nicht von selber einging, waren Sprüche gekommen. Immer wieder war er ihnen gegenüber gestanden und das Höchste, was er hatte tun können, war Achselzucken gewesen. Aber damit waren sie nicht weggegangen, waren sie höchstens durch andere ausgetauscht worden und dann plötzlich wieder irgendwo dagestanden, wo er sie garnicht erwartet hatte, überraschend und endgültig wie das Ende von Sackgassen. Besonders während seiner Lehrzeit hatten sie überhand genommen, hatte man versucht, ihn mit Sprüchen stillzuhalten und seine vergeblichen Ausbruchsversuche im nachhinein noch einmal für gesetzwidrig zu erklären, vorwurfsvoll die Mutter.“

 

 
Gernot Wolfgruber (Gmünd, 20 december 1944)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e december ook mijn blog van 20 december 2017 en ook mijn blog van 20 december 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn, Jürg Laederach, Peter May, Alain de Botton, Ramon Stoppelenburg

De Nederlandse dichter, schrijver en journalist Hans van Willigenburg werd geboren in Utrecht op 20 december 1963. Zie ook alle tags voor Hans van Willigenburg op dit blog.

 

Beleven

dat ik dit nog mag beleven
als een luie jongeman
mijn dingen die geweest zijn op hun plaats zetten
het samenstellen van een beeld over mijzelf
waarin ik onafhankelijk van het beeld
troost vind
dat ik ijsblokjes in mijn glas laat tinkelen
en ik kan nog van alles met de blokjes doen
(ze bijvoorbeeld tegen mijn wang drukken)
het duurt nog even voor ze versmolten zijn
en nu ze water zijn
drink ik het op

dat ik dit nog mag beleven:
onderkoeld schrijven over eigen belevenissen
die totaal geen belevenissen zijn –

een belevenis!

 

Psychologie

Dit product is onweerstaanbaar.
Het kietelt om te beginnen uw ogen.
Het is glad en gaaf, een handzame slaaf
met talloze mogelijkheden.
Het kort nare klusjes in,
is preciezer dan al het voorgaande,
straalt aantrekkelijk optimisme uit
en,
pas op,
de slimme mensen hebben ‘m al weken in huis.

Maar veel belangrijker nog dan al deze voordelen,
dit praktische vernuft,
is de stille maar vurige hoop

– altijd aanwezig, nimmer verzakend –

dat uw leven na aanschaf
meer gelijkenis zal vertonen
met dit briljante, kittige, spiksplinternieuwe

Made-in-China-ding.

 

 
Hans van Willigenburg (Utrecht, 20 december 1963)

Lees verder “Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn, Jürg Laederach, Peter May, Alain de Botton, Ramon Stoppelenburg”

Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn, Ramon Stoppelenburg, Jürg Laederach, Peter May

De Nederlandse dichter, schrijver en journalist Hans van Willigenburg werd geboren in Utrecht op 20 december 1963. Zie ook alle tags voor Hans van Willigenburg op dit blog.

 

Bukowski

het dichtersfeest was in volle gang
een waaier aan dranken klokte door de kelen
de stemmen werden met de minuut luidruchtiger

er hing die avond zoals dat heet
beslist iets in de lucht

B. ging aanvankelijk mee in de flow
verzorgde onopvallend zijn aandeel in de roes
maar toen de broeierigheid overkookte
en een onnoembare spleen
de poëten in (nog) hogere sferen bracht

zat B. reeds lang en breed op de wc-bril
aan een sigaret te lurken

in gedachten beitelend
aan een passende tussenzin

 

Woonlasten

Een potje binnenkomst in eigen kamer
lokt nog geen reactie uit, de materiële toeschouwers
zijn zich van geen kwaad bewust en zij zijn het.
Zij nagelen. Ik ben niet meer dan hun handige punaise,
hun onvolprezen, utilitaire diersoort; de grazende hechter
van bijvoorbeeld talloze bureauladen met inhoud
en wat hier van buiten als wind en vogelgezang
binnendringt. – Mijn verwaaide kop! Mijn onbezorgd gefluit!

Wat zal ik eens krachtdadig door het raam blijven kijken
verstenen als ik kan
deze bestemming bruskeren
met de handen in mijn zakken, berustend,
het stoffen ramen zemen voor eeuwig laten versloffen zo –
nee, liever toch dan Mohikaan middels feesten
een horde mededieren zuipsgewijs laten bekendmaken
mijn hier gevestigd, verankerd bestaan.
Het zogenaamd wellevend woningdom.   

 

 
Hans van Willigenburg (Utrecht, 20 december 1963)

Lees verder “Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn, Ramon Stoppelenburg, Jürg Laederach, Peter May”

Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn

De Nederlandse dichter, schrijver en journalist Hans van Willigenburg werd geboren in Utrecht op 20 december 1963. Zie ook alle tags voor Hans van Willigenburg op dit blog.

 

Huiselijk welvaren

Mijn rijkdom is dat ik me afvraag
wat ik vandaag ga doen.

Dat ik het antwoord niet weet
vanwege de vele mogelijkheden.

Dat ik bij gebrek aan besluitvaardigheid
achter het raam ga zitten en kijk
naar de stroom auto’s op de openbare weg.

Dat ik onachterhaalbaar
aan één bepaald boek begin te denken
dat ik lang geleden las en waarvan één detail op de kaft
– de glimlach van een snoezig geïllustreerde kikker –
mij soms lijkt op een gedachtespoor te zetten
en het volgende moment weer niet.

Dat ik na enige tijd
– geen idee hoe lang precies –
opsta en volledig niet verontrust naar de ijskast loop
en na die met mijn krachtige arm te hebben geopend
naar een fles frisdrank grijp.

Dat er na de eerste slok frisdrank een áááááh! aan mijn keel ontsnapt
waaromheen ironietekens volstrekt maar dan ook volstrekt
misplaatst zouden zijn.

 

CV

Mijn taak van vandaag is niet beter te leren nadenken.
De feiten eerlijker op een rijtje te zetten.
Mijn geduld verder tot bloei te laten komen.
Of de omgeving met nog scherpere ogen waar te nemen.

Al tijden heb ik mijn honger naar taken verloren,
en zeker naar het soort taken dat beloften vooruit stuurt
over vermeende inzichten en gedragingen van een hogere orde.

Mijn taak van vandaag (en morgen en overmorgen)
is dergelijke taken van me af te laten glijden.

Als ik geluk heb zijn er een paar momenten op een dag
waarop ik kan zeggen dat die taak (dat af laten glijden, dus)
voor even is geslaagd.

Tijdens het boeren, gapen, niezen, scheten laten, masturberen,
bouw ik mijn mooiste CV op.

 

 
Hans van Willigenburg (Utrecht, 20 december 1963)

Lees verder “Hans van Willigenburg, Sky Gilbert, Friederike Mayröcker, Sandra Cisneros, J. van Oudshoorn”

Bas Belleman, Wam de Moor, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis

De Nederlandse dichter en vertaler Bas Belleman werd in Alkmaar geboren “op een heldere ochtend in april” (Rottend Staal) van het jaar 1978. Zie ook alle tags voor Bas Belleman op dit blog.

Uit: Sneeuwwitje (Fragment)

11

Ze is welkom,
stiefmoeder, koningin.
In het vuur hangen koperen schoenen met hoge hakken:
om te eren of te wreken, ze weet het niet zeker.
Ze ziet de andere gasten grijnzen,
zelfs haar eigen koning,
en tot overmaat van belediging grijnst hij iets milder.
Nu vergaat haar trotse schoonheid.
Hard gevochten, toch verloren.
Ze doet de roodgloeiende schoenen aan haar voeten
en ze danst, danst, danst
met alles wat ze heeft,
met gloeiende schoenen blijft ze dansen
alsof ze sneeuw wil vertrappen.
Haar zwartgeblakerde voeten verraden haar,
weigeren hun hitte te verdragen,
weigeren haar te dragen,
moeilijker en moeilijker danst de koningin
met alle waardigheid die ze kan verbeelden.
Haar voeten branden,
haar kokende bloed
stroomt uit de schoenen over de vloer.
Nog nooit was ze zo akelig mooi.

 

Uit: Twee Koningskinderen (Fragment)

De koningskinderen vluchtten verder
zigzag door het bos
op weg naar het koninkrijk van de prins.
De koning galoppeerde woedend achter hen aan,
vastbesloten hen in te halen.
Opnieuw wist de prinses raad.
‘Ik verander jou in een kerk
en mijzelf in de galm.’
Een grote koele ruimte strekte zich uit in de prins.
Hij kreeg er benen bij, en nog meer benen,
ze stonden in een rij en versteenden
tot zuilengalerij. Zijn armen
strekten zich uit en vervormden tot muren
en zijn schedel werd de koepel waar de hemel
tegenaan was geschilderd
en op zijn gezicht verschenen de uren.
Zijn orgel speelde en de prinses
begon te schemeren, verloor in hem haar lichaam,
loste op en was de galm.
De koning stapte over de drempel van de kerk,
knielde bij het altaar
en kwam met lege handen bij de koningin terug.
‘Je had de galm moeten vangen,’
zei ze, onthutst dat hij,
heerser van hun koninkrijk,
zijn dochter niet had herkend.

 

 
Bas Belleman (Alkmaar, april 1978)

Lees verder “Bas Belleman, Wam de Moor, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis”

J. van Oudshoorn

De Nederlandse schrijver J. van Oudshoorn (pseudoniem van Jan Koos Feylbrief) werd geboren in Den Haag op 20 december 1876. Zijn vader was ambtenaar aan het Algemeen Rijksarchief. Van Oudshoorn volgde de HBS en studeerde aan de Indische Instelling te Delft. Op 1 oktober 1899 werd hij tweede klerk bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, en in februari 1905 werd hij benoemd tot tweede kanselier van de ambassade te Berlijn, waar hij in 1911 directeur-kanselier werd. Hij trouwde op 16 april 1914 met de Berlijnse mannequin Marie Elise Gertrud Teichner. Het huwelijk bleef kinderloos. Van Oudshoorn bemoeide zich weinig met het literaire leven van zijn tijd. Hij correspondeerde alleen met P.C. Boutens, Lodewijk van Deyssel en Frans Coenen, die bij verschillende uitgevers een lans voor Van Oudshoorns proza brak. Zijn enige contact met cultuur was de Berlijnse sociëteit Nederland en Oranje, die hij elke donderdagavond bezocht. Hij las weinig, maar zat ’s avonds te schrijven aan een zich gestadig uitbreidend oeuvre van romans en novellen, die een verre echo lijken van het naturalisme van Marcellus Emants en de Tachtigers, maar waarin ook invloeden van de filosofie van Hegel herkenbaar zijn. Per 1 januari 1933 werd hem in verband met overheidsbezuinigingen eervol ontslag verleend, waarbij hem tot zijn 65ste wachtgeld werd toegekend. Van Oudshoorn keerde terug naar Den Haag. In WO II verrichtte hij werkzaamheden voor het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Na de bevrijding werd zijn functioneren tijdens de oorlog onderzocht, maar hem werd geen straf opgelegd. De romans en verhalen van Van Oudshoorn zijn doortrokken van een pathologische omgevingsangst, soms uitmondend in verdwijning of moord, wat als zelfmoord moet worden geïnterpreteerd, zoals in zijn debuut “Willem Mertens’ levensspiegel” (1914) of in het in 1965 postuum verschenen “Bezwaarlijk verblijf”. Dezelfde sombere levensvisie ligt aan “Louteringen”(1916) ten grondslag, In 1925 verscheen “Tobias en de dood” (1925). In 1950 werd Van Oudshoorn ernstig ziek. Wellicht om die reden vierde men zijn 75ste verjaardag een jaar te vroeg. Een half jaar later overleed hij op 74-jarige leeftijd te Den Haag. De nalatenschap kwam uiteindelijk terecht bij de letterkundige W.A.M. de Moor. Deze verzorgde enkele uitgaven, onder meer van de nagelaten novelle Bezwaarlijk verblijf, en publiceerde in 1982 een tweedelige biografie.

Uit: Willem Mertens’ levensspiegel

“Helene had op zijn briefje niet geantwoord, zich niet in de stad vertoond en was ook ’s nachts niet meer aan zijn venster gekomen. De eerste dagen had hij afleiding gezocht en zich vrij sterk gevoeld. Ook was het weer hem gunstig geweest, zodat hij voor de kroegen buiten had kunnen zitten. Eenmaal was hij zelfs, hetgeen sinds jaren niet meer voorgekomen, naar de komedie geweest en had na afloop toevallig een paar kennissen ontmoet, met wie hij de daaropvolgende avond nog had doorgebracht. Toen kwamen zwarte eenzaamheid en sprakeloze verveling. Want de moed ontbrak hem om na zijn avondwandeling in de stilte van zijn verlaten kamer terug te keren. Hij vreesde, zonder toezicht overgelaten aan zijn hopeloos gemijmer, zich zelf te zeer en wist ook niet hoe hij de lege uren zou beleven, want lezen of brieven schrijven deed hij sinds lang niet meer. Zo zwierf hij van de ene in de andere kroeg, stompzinnig drinkend, terwijl zij hem geen ogenblik meer uit de gedachten kwam. Hij voerde in verbeelding telkens weer hetzelfde twistgesprek, waarna hij, met de vuist op tafel, ten slotte telkens zegevierde. Dan viel de tergend lege stilte te hatelijker in het vernederend bewustzijn,
dat hij in werkeloze verlatenheid de dupe werd van deze scheiding, terwijl zij in de ongedurige lichtzinnigheid van het kroegje volop gelegenheid had hem te vergeten. Hij haatte haar in het onloochenbaar besef van haar afhankelijk te zijn geworden en misgunde haar, als brutaal egoïst, de vermeende rust van eindelijk van zijn hinderlijke jaloezie en ruwe scheldwoorden bevrijd te zijn. Zo stapte hij dan een avond ten einde raad en na zich moed te hebben ingedronken, als van ouds het kroegje binnen, geenszins van plan zich weer in liefde te verzoenen, maar enkel om te trachten of hij haar wellicht opnieuw onder zijn invloed zou kunnen krijgen om zich dan over haar standvastigheid te wreken.”

 
J. van Oudshoorn (20 december 1876 – 31 juli 1951)