Elizabeth Alexander, Oscar van den Boogaard, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Early Cinema

According to Mister Hedges, the custodian
who called upon their parents
after young Otwiner and young Julia
were spotted at the matinee
of Rudolph Valentino in The Sheik
at the segregated Knickerbocker Theater
in the uncommon Washington December
of 1922, “Your young ladies
were misrepresenting themselves today,”
meaning, of course, that they were passing.
After coffee and no cake were finished
and Mister Hedges had buttoned his coat
against the strange evening chill,
choice words were had with Otwiner and Julia,
shame upon the family, shame upon the race.

How they’d longed to see Rudolph Valentino,
who was swarthy like a Negro, like the finest Negro man.
In The Sheik, they’d heard, he was turbaned,
whisked damsels away in a desert cloud.
They’d heard this from Lucille and Ella
who’d put on their fine frocks and French,
claiming to be “of foreign extraction”
to sneak into the Knickerbocker Theater
past the usher who knew their parents
but did not know them.
They’d heard this from Mignon and Doris
who’d painted carmine bindis on their foreheads
braided their black hair tight down the back,
and huffed, “We’ll have to take this up with the Embassy”
to the squinting ticket taker.
Otwiner and Julia were tired of Oscar Michaux,
tired of church, tired of responsibility,
rectitude, posture, grooming, modulation,
tired of homilies each way they turned,
tired of colored right and wrong.
They wanted to be whisked away.

The morning after Mister Hedges’ visit
the paperboy cried “Extra!” and Papas
shrugged camel’s hair topcoats over pressed pajamas,
and Mamas read aloud at the breakfast table,
“No Colored Killed When Roof Caves In”
at the Knickerbocker Theater
at the evening show
from a surfeit of snow on the roof.
One hundred others dead.

It appeared that God had spoken.
There was no school that day,
no movies for months after.

 

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Zie ook alle tags voor Oscar van den Boogaard op dit blog.

Uit:De tedere onverschilligen

“Gisteren, op de laatste dag voor de zomervakantie, ben ik door de directie van de school ontslagen omdat ik een verhouding zou hebben met Nicky Vogel, het onberispelijke hockeymeisje uit de vierde klas. Ik heb niet zozeer een verhouding met Nicky, als wel met haar moeder Wanda, ook al noemt die het liever een ‘zielsverwantschap’. omdat Nicky daar jaloers op is, heeft ze me eerder deze week op een avond klemgereden in de fietsenkelder. Ze legde de krul van haarhockeystick in mijn nek en trok me langzaam naar zich toe.terwijl het me overkwam, voelde ik me als de jongevrouw uit het Engelse mopje van mijn grootvader. Op een avond werd ze door een vieze oude man in het hartje van Londen achternagezeten. Aan het eind van een doodlopend steegje stond ze met de rug tegen de muur.Before she could tell him that she was not that kind of girl, she was. het doet me plezier om me Nicky voor te stellen in de rol van dirty old man en zo mijn eigen onschuld te bewaren.het was volgens de rector niet de eerste keer dat ik het met een leerlinge heb aangelegd. ik zei hem op rustige toon dat alles een kwestie is van interpretatie. Hij vond dat een dooddoener die niet de kracht had zijn woorden te weerleggen. hij orakelde cynisch: ‘God rustte op de zevende dag, niet omdat hij moe was, maar omdat hij zag dat het goed was.’ Hij zweeg even, en zei vervolgens met een onheilspellende schittering in zijn ogen:‘U mag voortaan alle dagen van de week rusten.’ Ik kon geen woord uitbrengen. een lijkbleke ex-godsdienstleraar in een te lichtgrijs pak beschikte over de rest van mijn leven. Ik moest er plotseling om lachen.‘vindt u het soms grappig?’ Ik schudde mijn hoofd. Ik moest iets eten voordat ik kon denken. ik liep de kamer uit en ging naar het tankstation aan de overkant. Ik kocht een paar repen chocolade die ik achter elkaar opat. En daarna nog een wafel. Het was overigens nooit mijn bedoeling geweest om leraar te worden, ik wilde helemaal niets worden. Ik wilde Frans studeren om mijn moeder- en vadertaal te ontvluchten. Ik wilde een taal voor mezelf, waarin ik mijn eigen gedachten kon denken. ook al was dat met horten en stoten. Dat was het enige doel en daarmee hield het op. Van mijn vader had ik rechten of economie moeten studeren en net als hij bij shell gaan werken. Uiteindelijk heeft gebrek aan ambitie mij voor de klas geduwd, voor jonge mensen die me soms vertederen,maar meestal verontrusten, omdat ik me afvraag of ze later sterk genoeg zullen zijn om een gelukkig levenvoor zichzelf op te eisen.”

 

Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903 in Louisville, Kentucy, of Baltimore. Zie ook alle tags voor Countee Cullen op dit blog.

 

The Loss Of Love

All through an empty place I go,
And find her not in any room;
The candles and the lamps I light
Go down before a wind of gloom.
Thick-spraddled lies the dust about,
A fit, sad place to write her name
Or draw her face the way she looked
That legendary night she came.

The old house crumbles bit by bit;
Each day I hear the ominous thud
That says another rent is there
For winds to pierce and storms to flood.

My orchards groan and sag with fruit;
Where, Indian-wise, the bees go round;
I let it rot upon the bough;
I eat what falls upon the ground.

The heavy cows go laboring
In agony with clotted teats;
My hands are slack; my blood is cold;
I marvel that my heart still beats.

I have no will to weep or sing,
No least desire to pray or curse;
The loss of love is a terrible thing;
They lie who say that death is worse.

 

 Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)
Hier voorlezend aan kinderen

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook alle tags voor Emanuel Hiel op dit blog.

 

Een dichter

Geen kroon bevlekt zijn machtig hoofd.
geen scepter houdt zijn hand;
hij wordt nochtans geliefd, geloofd,
in ’t schone vaderland.

Wat geeft hem koningschap en macht,
naar goud heeft hij geen dorst;
wat is de ster, bij zonnepracht,
bij hem, wat is een vorst?

Hij heeft zijn lief, hij heeft zijn lied,
zijn volk, zijn vaderland;
hij mint, hij zingt, zijn hert geniet
een dubble liefdebrand.

Hij smaakt de min, wanneer zijn meid
hem zoete kussen schenkt,
de vreugd, wanneer, vol heerlijkheid,
het volk zijn zangen zingt.

O, dichter zijn is zalig zijn,
en warm als zonnegloed,
want drukt hem wrevel, zorg of pijn,
iets blijft in zijn gemoed:

het is zijn lied, zijn wonderlied,
dat altijd sproeit en juicht,
dat hooger klinkt dan ’t aards verdriet
en elk zo wel verheugt;

Het is zijn min, die eeuwig is
voor alles wat is goed,
die gloeit voor ’t land en ’t volk, zo fris
als voor zijn liefken zoet.

 

 Emanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd op 29 mei 1965 in Greifswald geboren. Zie ook alle tags voor Martin Jankowski op dit blog.

Uit: Rabet oder Das Verschwinden einer Himmelsrichtung

„Im größten Sackbahnhof des Landes stieg ich aus. Leipzig. Der Verkehr lärmte braungrau im blässlichen Sonnenlicht, es stank nach giftigem Herbst. Das riesige Doppel-M auf dem Selbstmörderturm neben dem Bahnhof drehte sich gemächlich über dem Gewimmel, strahlte in deplatziertem Himmelblau, als wollte es von etwas ablenken. Die Blicke der Passanten verschwammen im Leeren. Ich war zufrieden. Zu Fuß machte ich mich auf in die Gegend östlich des Bahnhofs und verschwand im Labyrinth schmutzigbrauner Wohnblöcke. Aus den Treppenhäusern sickerten seltsam modrige Gerüche auf die Straße. Je weiter ich mich vom Bahnhof entfernte, desto stiller wurde es im Häusergebirge. Auf den Dächern rosteten schiefe Antennenwälder, aus Hunderten winziger Lecks in den verbeulten Fallrohren tropfte es rhythmisch, von den Fassaden bröckelte Putz. Mit einem hallenden Geräusch fiel er in die Straßenschluchten, in deren dämmrigen Winkeln sich irgendwo mein neues Zuhause verbarg, und blieb auf den Bürgersteigen liegen. Eine lähmende Unzufriedenheit hockte breit über dem Häusermeer. Das Atmen wurde zur Anstrengung, die den Einsatz des ganzen Körpers verlangte. Die Luft schmeckte nach Abgasen und Kohlenruß. Mein Instinkt sagte mir, dass ich hier richtig war. Es war der Geruch der Gärung, der mich anzog. (…) Einen Unterschlupf zu finden war für mich nicht einfach gewesen, denn wie überall waren in der Stadt Zehntausende auf Wohnungssuche. Das war nichts Ungewöhn liches. Trotzdem lebte niemand auf der Straße. Es gab genug alte Häuser, die als unbewohnbar galten und es dennoch nicht waren. Das Haus, das ich mir ausgesucht hatte, war marode und abgelebt und im Stadtplan schon nicht mehr verzeichnet. Es galt als abgerissen, als nicht mehr existent. Der Grundriss wies keinen einzigen rechten Winkel auf. In verzerrten Rhomben hatte man das Gebäude in eine Straßenecke gequetscht, bevor der letzte Krieg die umliegenden Mietskasernen zu Staub zerrieb. Jetzt ragte es schmal und einsam neben einer verkrauteten Freifläche auf, als hätte man es dort vergessen. Die Straße hieß Rabet und lag am Rande eines gottverlassenen Viertels. Niemand konnte erklären, was ihr Name bedeutete. Es klang, als würde ich auf eine vergessene Insel ziehen. Das gefiel mir. Die kleinen Zimmer im obersten Stockwerk rochen nach der buckligen Frau, die seit dem Krieg hier gewohnt hatte und erst vor kurzem gestorben war. Es gab nur Außenwände. Nur einen einzigen Kachelofen. Schmale Fenster. Doch da war eine Tür, die man schließen konnte. Ich schloss sie.“

 

Martin Jankowski (Greifswald, 29 mei 1965)
Cover

 

De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Zie ook alle tags voor Alfres Austin op dit blog.

 

A Twilight Song

Why, rapturous bird, though shades of night
Muffle the leaves and swathe the lawn,
Singest thou still with all thy might,
As though ’twere noon, as though ’twere dawn?
Silence darkens on vale and hill,
But thou, unseen, art singing still.

‘Tis because, though in dusky bower,
With love delighted still thou art;
Nor hath the deepening twilight power
To lay a curfew on thy heart.
Thou lovest; and, loving, dost prolong
The sense of sunlight with thy song.

Thus may love’s rapture haunt me still
When life’s full radiance fadeth slow
Along the faltering west, and fill
With melody my afterglow,
And something of Song’s morning might
Linger, to make you doubt ’tis night.

 

A Wintry Picture

Now where the bare sky spans the landscape bare,
Up long brown fallows creeps the slow brown team,
Scattering the seed-corn that must sleep and dream,
Till by Spring’s carillon awakened there.
Ruffling the tangles of his thicket hair,
The stripling yokel steadies now the beam,
Now strides erect with cheeks that glow and gleam,
And whistles shrewdly to the spacious air.
Lured onward to the distance dim and blear,
The road crawls weary of the travelled miles:
The kine stand cowering in unmoving files;
The shrewmouse rustles through the bracken sere;
And, in the sculptured woodland’s leafless aisles,
The robin chants the vespers of the year.

 

Alfred Austin (30 mei 1835 – 2 juni 1913)
Leeds

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook alle tags voor Eddy Bruma op dit blog.

Uit: De fuik

“De os verzette nog een poot en stond toen stil. Oom Safrie stak zijn pijp aan; hij zat op de wagen en nam de mannen en vrouwen, die om de kokospalm stonden, eens op. Hij kende ze allemaal. Zuster Winter, die nooit ontbrak als er iets aan de hand was. En Fedie van Broer Teto, die bij zijn vrouw vandaan was om een jonge meid uit de stad; en Jakie, die een paar jaar geleden een buffel in de bossen van Coronie had geschoten; en tante Jeanne en Luis van Clyde en Dofie, die altijd praats had; en al die anderen wier navelstreng in Novar begraven lag.
Toen zag Dofie hem op de wagen zitten en maakte zich uit de menigte los terwijl hij riep: ‘Nou, nou, kijk eens wie we daar hebben! Oom Safrie!’ Ze draaiden zich allen om en keken.
‘Oom zie je, wat een mensen er te hoop zijn gelopen om te lezen wat de Commissaris nu weer voor ons heeft laten aanplakken? Kom eens van je wagen en wees net zo benieuwd als wij. Doe maar niet of je niet brandt van nieuwsgierigheid om te weten wat er op staat!’
Oom Safrie kon zich nog goed te binnen brengen wat hij hem had geantwoord. ‘Luister eens, Dofie, ik vraag je: in godsnaam, hou je kalm! Zie je niet dat je huid zijn hele bestaan logenstraft vanwege de schurft jij zogenaamde blanke?’
Niet omdat Dofie lichter van kleur was dan hijzelf had hij hem voor ‘zogenaamde blanke’ uitgemaakt, maar omdat alle mensen, die brutaal waren, die niet zelf werkten, maar over anderen de baas speelden, die dronken, rookten en pronkten met het geld waarvoor anderen krom moesten liggen, op blanken leken.
Dat meende hij. En na de verhalen, die zijn vader, vroeger slaaf, hem had verteld, was hij zijn leven lang wrok tegen de blanken blijven koesteren en niemand kon hem bijbrengen dat de blanken van nu niet meer zo waren.
‘Dacht je dat?’ placht hij dan te antwoorden. ‘Dacht je dat? Och, van het ogenblik af dat mijn moeder mij ter wereld bracht, heb ik geweten, dat varkens alleen varkens kunnen krijgen.’
‘Oom,’ begon Dofie weer, ‘waarom ben je kwaad op me? We zijn toch allemaal Coronianen met elkaar. Als we beginnen te wrokken, neemt de Commissaris ons gebeente en maakt er een wenteltrap van. Kom Oom kom! Lees zelf wat voor een cadeautje de Commissaris en zijn mensen ons hebben gestuurd! Wij tellen niet meer mee.’

 

Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)
In 1975

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook alle tags voor Henri François Rikken op dit blog.

Uit: Ma Kankantrie

“Op enige afstand van het Hof, op de hoek van de Noorderkerk- en Wage- (nu Keizer-) straat, stond een houten gebouw van twee verdiepingen, waar de vergaderingen van de verschillende Colleges gehouden werden en tevens als ‘Weeskamer’ of ‘Kamer van Wees, Curatele- en Onbeheerde Boedels’ diende. Het benedengedeelte werd gedurende enige tijd gebruikt als gevangenis voor Europeanen en vroeger nog was de Militaire Hoofdwacht daar gevestigd, daar het ‘voormaals door de Burgerwacht bezet werd’.
Het ontzettend rumoer, dat gedurende de markt op het plein heerste, waar de slavinnen vooral zo gaarne elkaar ontmoetten, werd nu vermeerderd door de luidruchtige stemming waarin de marktbezoeksters verkeerden.
‘Je zult zien’, schreeuwde men elkaar boven ’t rumoer uit toe, ‘je zult zien dat Misgeene ’t wint.’
‘We zullen zien’, gaven sommigen ten antwoord, die volstrekt niet onverschillig schenen voor de nederlaag van Falsi Lobi. Zo mogelijk nog luidruchtiger werd het succes van het Doe-gezelschap Falsi Lobi door de leden en vriendinnen besproken. Men was er evenwel, bij de overmoed waarmede de lof van Falsi Lobi bezongen werd, volstrekt niet gerust op, dat zij het niet voor Misgeene zou moeten afleggen. Omdat nochtans Misgeene op de uitdaging van Falsi Lobi niet was voorbereid, zou het nog enige tijd duren, alvorens deze zich aan de kamp zou wagen. Men zou er echter niets bij verliezen, meenden de belangstellenden. Integendeel. Immers, Misgeene zou tonen steeds aan haar devies getrouw te blijven, zodat Falsi Lobi wel afgunst vermocht op te wekken, doch de zegepalm tegenover haar niet zou kunnen wegdragen. Doch ook in het vooruitzicht van een mogelijke nederlaag lieten de leden en belangstellenden van de Doe-partij Falsi Lobi zich haar overmoedige vreugde over het behaalde succes van de vorige dag niet ontnemen.”

 

 Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Zie ook alle tags voor Jan Geerts op dit blog.

 

Vraag

Als ik al het strelen van je handen
en de jaren die daarin voorbij zijn gegaan
achter elkaar zou leggen,

hoeveel kilometer tederheid heb ik dan?

Genoeg om de wereld te omarmen?
Genoeg om mezelf te redden?

 

Jan Geerts (Hoogstraten, 1972)
Hoogstraten, Begijnhof met kerk Sint Jan Evangelist

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015 deel 2.

Elizabeth Alexander, Oscar van den Boogaard, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

e Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Minnesota Fats Describes His Youth

I’ve been eating
like a sultan
since I was two days old.

I had a mother
and three sisters
who worshipped me.

When I was two years old
they used to plop me
in a bed with a jillion

satin pillows
and spray me
with exotic perfumes

and lilac water,
and then
they would shoot me the grapes.

 

Narrative: Ali
a poem in twelve rounds

1.
My head so big
they had to pry
me out. I’m sorry
Bird (is what I call
my mother). Cassius
Marcellus Clay,
Muhammad Ali;
you can say
my name in any
language, any
continent: Ali.
2.
Two photographs
of Emmett Till,
born my year,
on my birthday.
One, he’s smiling,
happy, and the other one
is after. His mother
did the bold thing,
kept the casket open,
made the thousands look upon
his bulging eyes,
his twisted neck,
her lynched black boy.
I couldn’t sleep
for thinking,
Emmett Till.

One day I went
Down to the train tracks,
found some iron
shoe-shine rests
and planted them
between the ties
and waited
for a train to come,
and watched the train
derail, and ran,
and after that
I slept at night.

 


Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Zie ook alle tags voor Oscar van den Boogaard op dit blog.

Uit: Kindsoldaat

“Laten we beginnen bij de bron die om onverklaarbare redenen precies hier ontsprong – en niet ergens anders – midden tussen met eiken en beuken begroeide heuveltjes in het noorden van Nederlands- Limburg, in het moerassig gebied tussen de Maas en een hogergelegen rivierterras. De bron lag zo volmaakt ingebed tussen drie steenblokken dat haar ligging noodzakelijk leek.
De blokken die sterfelijke handen niet zouden kunnen verplaatsen, werden in de volksmond, dat wil zeggen door de dorpelingen die op het landgoed geen zaken hadden, cycloopstenen genoemd. In een ver verleden zou een eenogige reus ze vanuit de Alpen woedend weggeslingerd hebben. Andere waren bij de monding van de Geul in de buurt van Aken terechtgekomen, maar deze drie waren door een overschot aan toorn nog eens honderd kilometer verder geland in deze perfecte compositie rond het opborrelende water.
Het verontrustende aan het verhaal van eenoog is dat razernij de laatste hand heeft gelegd aan het paradijs, want zo zou je deze plek kunnen noemen. Herten, everzwijnen, eekhoorns, vogels en konijnen deelden de bron gebroederlijk met de bewoners van kasteel Metternich, die al honderden jaren hun flessen met het bronwater lieten vullen en er heilzame werking aan toekenden. Het was alsof zij behoorden tot dezelfde goddelijke natuur.
Omdat Metternich in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland lag, beschikte het over een Limburgse en een Pruisische poort. In hun hart waren de bewoners, die pas sinds de Franse tijd officieel aan Nederlandse zijde woonden, evenzeer met het Duitse achterland verbonden.
Zo kon het gebeuren dat de Pruisische generaal Maximiliaan die vlak over de grens op een buitenplaats woonde, op een zomerse middag in 1884 toen hij op Metternich kwam jagen op goed geluk zijn dochter meenam om aan de enige zoon van de kasteelheer voor te stellen.
Terwijl ze zich in het koetsje over de dijk onder de steilrand door het moeras lieten rijden, lag haar vaders hand in Hermines ranke nek. Ze liet haar hoofd nog even zorgeloos achterover rusten, maar bij de grenspaal trok haar vader zijn hand weg.
Toen ze de Pruisische poort binnenreden en de hoektorens van Metternich in zicht kwamen, rechtte ze haar rug en bond haar haren samen.
‘Twee verwante zielen,’ merkte Arnold op toen zijn zoon Edmond en Hermine elkaar op het voorplein een hand gaven. Het klonk niet als een vaststelling maar als bevel.
‘Onze jongelui zijn veel te gevoelig voor de jacht,’ had Maximiliaan geconstateerd.
De vaders sloegen elkaar op de schouder en liepen met hun geweren in de aanslag de slotbrug over.”

 

 
Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903 in Louisville, Kentucy, of Baltimore. Zie ook alle tags voor Countee Cullen op dit blog.

 

She Of The Dancing Feet Sings

And what would I do in heaven pray,
Me with my dancing feet?
And limbs like apple boughs that sway
When the gusty rain winds beat.

And how would I thrive in a perfect place
Where dancing would be a sin,
With not a man to love my face,
Nor an arm to hold me in?

The seraphs and the cherubim
Would be too proud to bend,
To sing the faery tunes that brim
My heart from end to end.

The wistful angels down in hell
Will smile to see my face,
And understand, because they fell
From that all-perfect place.

 

Tableau

Locked arm in arm they cross the way
The black boy and the white,
The golden splendor of the day
The sable pride of night.

From lowered blinds the dark folk stare
And here the fair folk talk,
Indignant that these two should dare
In unison to walk.

Oblivious to look and word
They pass, and see no wonder
That lightning brilliant as a sword
Should blaze the path of thunder.

 


Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook alle tags voor Emanuel Hiel op dit blog.

 

Kom, lieve mei

Kom lieve lente, tover
de bomen weder groen,
dan kan ik, onder ’t lover,
een wandelingske doen.

Laat weer aan ’t beekje groeien
de kleine violet,
ik zie zo geerne bloeien
wat zedig is en net.

’t Is waar, de winterdagen
verschaffen ook plezier,
men kan door ’t ijs dan jagen
in tomeloze zwier.

Maar de arme mensen strijden
zo fel met hongerpijn,
waar mijne broeders lijden
kan ik niet lustig zijn.

Doch ’t geen mij meest doet treuren
is Liza’s droefenis,
ze smacht naar ’t bloemengeuren
gelijk de snoek naar vis.

Nu zit zij op haar bankske
als ’t hoentje op zijn ei;
ik kus haar blozend wangske
en spreek haar van de mei.

De mei, die bloem en lover,
verspreidt door ’t kale land,
die als een vogelrover
zijn wondernetten spant,

die lokt met gulle zangen
en streelt met zoele wind,
om ’t jonge hert te vangen,
dat hij vol liefde vindt.

O, schone mei wil komen,
wil komen, schone mei!
dan kan mijn Liza dromen
zo zalig in de wei.

En breng ook met u mede
het honigzoet jolijt,
geluk, en spijs en vrede
voor al wie hier nog lijdt.

 

 
Emanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd op 29 mei 1965 in Greifswald geboren. Zie ook alle tags voor Martin Jankowski op dit blog.

Uit: Leck mich auf

“Ich gehe gern ins Kino. Aber nur alleine und in einen Film, der schon seit Wochen läuft, bevorzugt am Nachmittag.
Dann habe ich oft Glück und bin die einzige Zuschauerin. Heute sehe ich mir einen Liebesfilm mit Julia Roberts und Jude Law an.
Ich sitze in der letzten Reihe, ausgerüstet mit Popcorn und Cola, freue mich über die Ruhe. Die Werbung läuft, ich guck immer mal wieder zur Tür. Hoffentlich kommt keiner.
Es ist ein kleines Kino, acht Reihen. Billig, die Stühle haben hinten nicht mal n durchgängigen Rücken.
Da kommt einer rein, ein Junge, sicher zehn Jahre jünger als ich – zu alt, um meinen Mutterinstinkt zu wecken und zu jung, um begehrenswert zu sein.
Er ist klein, ein Weißer, mehr erkenne ich bei dieser Dunkelheit nicht.
Er geht in meine Richtung
Es sind ungefähr 42 andere Plätze frei, aber er wählt den direkt vor mir.
Ich bin entsetzt. Dass ich jetzt selber den Sitz wechsle, kommt nicht in Frage.
Er ist nicht groß genug und hat nicht einmal knisternde Chips dabei, trotzdem bin ich wütend – so eine Provokation kann ich mir nicht gefallen lassen.
Ich überlege schon, wie ich mich räche und kann mich nicht auf den Film konzentrieren. Julia Roberts und Jude
Law sind nicht mehr wichtig, Mister Blond und Jung vor mir ist es.
Ich starre auf seinen Rücken, dann sehe ich es und beiße mir auf die Lippen, um nicht laut loszulachen.
Er ist wohl einer von diesen Ich komme aus Hellersdorf, höre den ganzen Tag Eminem und kann genauso schnell sprechen wie Thomas D-Jugendlichen. Einer von denen, die weite Hosen tragen, die erst an den Kniekehlen beginnen. Ich kann es sehen, weil die Sitze in diesem Kino im unteren Teil der Rückenlehne eine größere Aussparung besitzen. Sei- ne Poritze ist jedenfalls sehr interessant. Poritze ist eindeu- tig untertrieben. Ich kann seinen Hintern bis zum After se- hen – gut, den After sehe ich nicht, da sind ja seine Backen davor. Aber was für Backen! So was krieg ich bei Männern in meinem Alter kaum mehr zu sehen.“

 

 
Martin Jankowski (Greifswald, 29 mei 1965)

 

De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Zie ook alle tags voor Alfres Austin op dit blog.

 

A Country Nosegay

Where have you been through the long sweet hours
That follow the fragrant feet of June?
By the dells and the dingles gathering flowers,
Ere the dew of the dawn be sipped by noon.

And sooth each wilding that buds and blows
You seem to have found and clustered here,
Round the rustic sprays of the child-like rose
That smiles in one’s face till it stirs a tear.

The clambering vetch, and the meadow-sweet tall,
That nodded good-day as you sauntered past,
And the poppy flaunting atop of the wall,
Which, proud as glory, will fade as fast.

The campion bladders the children burst,
The bramble that clutches and won’t take nay,
And the pensive delicate foxgloves nursed
In woods that curtain from glare of day.

The prosperous elder that always smells
Of homely joys and the cares that bless,
And the woodbine’s waxen and honeyed cells,
A hive of the sweetest idleness.

And this wayside nosegay is all for me,
For me, the poet-the word sounds strong;-
Well, for him at least, whatever he be,
Who has loitered his morning away in song.

And though sweetest poems that ever were writ,
With the posy that up to my gaze you lift,
Seem void of music and poor of wit,
Yet I guess your meaning, and take your gift.

For ’tis true among fields and woods I sing,
Aloof from cities, and my poor strains
Were born, like the simple flowers you bring,
In English meadows and English lanes.

If e’er in my verse lurks tender thought,
‘Tis borrowed from cushat or blackbird’s throat;
If sweetness any, ’tis culled or caught
From boughs that blossom and clouds that float.

No rare exotics nor forced are these;
They budded in darkness and throve in storm;
They drank their colour from rain and breeze,
And from sun and season they took their form.

They peeped through the drift of the winter snows;
They waxed and waned with the waning moon;
Their music they stole from the deep-hushed rose,
And all the year round to them is June.

So let us exchange, nor ask who gains,
What each has saved from the morning hours:
Take, such as they are, my wilding strains,
And I will accept your wilding flowers.

 


Alfred Austin (30 mei 1835 – 2 juni 1913)
Cover

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook alle tags voor Eddy Bruma op dit blog.

Uit: De fuik

“Zou ze nog iets zachter hebben gesproken dan had geen van hen haar kunnen verstaan. Een ogenblik zelfs dachten de beide mannen, die vlak bij haar stonden, dat Oom Safrie haar niet hoorde. Hij zoog zo heftig aan zijn pijp, twee, drie keer, zo dat de pijpekop wel een smokopatoe [ijzeren pot, waarin een vuurtje wordt gestookt om door de rook de muggen te verdrijven] leek. Toen draaide hij zich om en begon met langzame stappen de dam af te lopen. De anderen volgden hem; zo bewogen ze zich als zwarte geesten onder de kokospalm voort. Elk van hen diep in gedachten. Oom Safrie, begon de vrouw weer. Toen, terwijl hij zich omdraaide en aan zijn pijp zoog, zodat de gloed zijn oude gezicht verlichtte, zei ze snel: Oom, weet je wel, dat Joewan naar de stad wil? Ik en Lodie zijn ten einde raad! Als door een dolkmes getroffen stond Oom Safrie stil. Zijn pijp viel op de dam, maar hij verzette geen voet om hem op te rapen. Als een stenen beeld stond hij daar en het was of iemand hem de keel dichtkneep, toen hij vroeg: Joewan, zeg je? Joewan?
Ja, Oom Safrie, Joewan! Al dagen geleden wou ik het je zeggen, maar ik wist niet hoe. Joewan zegt, dat hij weg gaat. Hij is dit leven moe, Oom Safrie! Oom Safrie zuchtte. Hij had iets dergelijks al verwacht. Hij was er al lang bang voor geweest. Een jaar voor de droogte begon had er een soort spanning over Coronie gelegen. Op een dag was er een auto naar Coronie gekomen, die een stevig gebouwde stedeling naar de plantage had gebracht. Ze wisten niet wie het was, maar op een vroege morgen zat Oom Safrie op zijn eigen wagen en was onderweg naar Totness om aan het kanaal zijn watervaten te vullen, want net als alle andere Coronianen placht hij water uit het kanaal te halen om de kokoskoeken voor zijn varkens te kunnen weken en ’s morgens voor hij ging planten zijn olie te koken. Die dag stonden de watervaten bij hem op de wagen en ze denderden en slingerden maar heen en weer. Nog maar net was hij de oude kokosvelden van Djanie voorbij of hij zag een grote troep mensen op de weg staan. Nou, nou, dacht hij, terwijl hij de os aan zijn staart rukte om hem wat harder aan het lopen te krijgen. Nou, nou! Wat zouden die mensen daar moeten? Hoe komt het dat die dwazen al zo vroeg buiten zijn en daar nu als vlooien op de weg staan? Die negers zijn me toch ook rare mensen, kijk ze nu eens! Gestaag trok hij de leidsels aan toen hij zijn streekgenoten naderde.”

 

 
Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook alle tags voor Henri François Rikken op dit blog.

Uit: Ma Kankantrie

‘Misgeene heeft de kamp tegen Falsi Lobi aanvaard’, ziedaar het grote nieuws, dat de bewoners van Paramaribo in januari 1800 in beweging bracht. Indien wij zeggen ‘de bewoners van Paramaribo’ dan is deze uitdrukking in zoverre juist, dat zij de slavenbevolking, immers verreweg het grootste gedeelte der stadsbewoners, betreft.
‘Mi sisa’, riepen de slavinnen elkaar uitgelaten van vreugde op straat toe, ‘heb je ’t al gehoord, Misgeene heeft ’t tegen Falsi Lobi opgenomen. Dat zal me eens wat worden! Mijn benen beginnen mij nu al te jeuken!’ Bij deze laatste woorden maakten zij dansende een paar passen, draaiden lustig enige keren in ’t rond en vervolgden weer opgewekt hun weg, terwijl zij het blijde nieuws aan allen, die zij tegenkwamen, met luidruchtige blijdschap mededeelden. Het rumoerigst echter werd dit grote nieuws verbreid en besproken op de Oude Oranjetuin, waar niet alleen de slavenmarkt gehouden, maar ook allerlei levensmiddelen ten verkoop werden aangeboden. Dit fraaie plein, dat een regelmatig vierkant vormde, was met oranjebomen beplant en ter weerszijden met nette huizen bezet. Van de kant der Heerenstraat uit gezien had men, iets verder dan waar thans de Hervormde kerk staat, het stadhuis of zoals ’t in de wandeling genoemd werd: het Hof. Het behoorde tot de oudste gebouwen der stad en mocht eveneens onder de aanzienlijkste en grootste van Paramaribo gerekend worden. Het was een groot langwerpig vierkant met twee verdiepingen, dat hoog van de grond geheel uit zware ‘klipstenen’ was opgetrokken, terwijl de ‘gevels van Mopstenen opgemetseld’ waren en het met singels gedekt was. Volgens Stedman bezat het bovendien een spitse toren met een uurwerk. In het bovengedeelte werden de godsdienstoefeningen der Hervormde kerk gehouden en het benedengedeelte diende tot vergaderzaal van het ‘Hof van Politie en Criminele Justitie’, meer algemeen echter het ‘Rode Hof’ genoemd naar de rode kostuums der rechters.”

 

 
Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Zie ook alle tags voor Jan Geerts op dit blog.

 

Vergeet

me en vind me jaren later terug
vouw me open als was mijn huid
van papier en de stad van je nachten
lees wat je kwijt raakte, wat achterbleef
in de binnenzak van een oude jas
terwijl onder een brug de regen
wacht op de laatste bus en op de tijd
die ons ontbrak en weer samenveegt
als een hand de kruimels van de tafel
maak me weer onmisbaar, geen leven
zonder en de wetenschap dat alles blijft
zoals het voorbijgaat, nauwelijks nog
aanraakbaar en spaar met je vinger
op mijn lippen de woorden die je wil
horen, besta mij opnieuw op de stoep
die ons tekent tussen stad en tijd
loop me tegen het lijf om de hoek
van het vergeten en spreek
me tegen als ik het niet ben

 


Jan Geerts (Hoogstraten, 1972)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015.

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Boston Year

My first week in Cambridge a car full of white boys
tried to run me off the road, and spit through the window,
open to ask directions. I was always asking directions
and always driving: to an Armenian market
in Watertown to buy figs and string cheese, apricots,
dark spices and olives from barrels, tubes of paste
with unreadable Arabic labels. I ate
stuffed grape leaves and watched my lips swell in the mirror.
The floors of my apartment would never come clean.
Whenever I saw other colored people
in bookshops, or museums, or cafeterias, I’d gasp,
smile shyly, but they’d disappear before I spoke.
What would I have said to them? Come with me? Take
me home? Are you my mother? No. I sat alone
in countless Chinese restaurants eating almond
cookies, sipping tea with spoons and spoons of sugar.
Popcorn and coffee was dinner. When I fainted
from migraine in the grocery store, a Portuguese
man above me mouthed: “No breakfast.” He gave me
orange juice and chocolate bars. The color red
sprang into relief singing Wagner’s Walküre.
Entire tribes gyrated and drummed in my head.
I learned the samba from a Brazilian man
so tiny, so festooned with glitter I was certain
that he slept inside a filigreed, Fabergé egg.
No one at the door: no salesmen, Mormons, meter
readers, exterminators, no Harriet Tubman,
no one. Red notes sounding in a grey trolley town.

 

Equinox

Now is the time of year when bees are wild
and eccentric. They fly fast and in cramped
loop-de-loops, dive-bomb clusters of conversants
in the bright, late-September out-of-doors.
I have found their dried husks in my clothes.

They are dervishes because they are dying,
one last sting, a warm place to squeeze
a drop of venom or of honey.
After the stroke we thought would be her last
my grandmother came back, reared back and slapped

a nurse across the face. Then she stood up,
walked outside, and lay down in the snow.
Two years later there is no other way
to say, we are waiting. She is silent, light
as an empty hive, and she is breathing.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Apollo

We pull off
to a road shack
in Massachusetts
to watch men walk

on the moon. We did
the same thing
for three two one
blast off, and now

we watch the same men
bounce in and out
of craters. I want
a Coke and a hamburger.

Because the men
are walking on the moon
which is now irrefutably
not green, not cheese,

not a shiny dime floating
in a cold blue,
the way I’d thought,
the road shack people don’t

notice we are a black
family not from there,
the way it mostly goes.
This talking through

static, bounces in space-
boots, tethered
to cords is much
stranger, stranger

even than we are.

 

At the Beach

Looking at the photograph is somehow not
unbearable: My friends, two dead, one low
on T-cells, his white T-shirt an X-ray
screen for the virus, which I imagine
as a single, swimming paisley, a sardine
with serrated fins and a neon spine.

I’m on a train, thinking about my friends
and watching two women talk in sign language.
I feel the energy and heft their talk
generates, the weight of their words in the air
the same heft as your presence in this picture,
boys, the volume of late summer air at the beach.

Did you tea-dance that day? Write poems
in the sunlight? Vamp with strangers? There is
sun under your skin like the gold Sula
found beneath Ajax’s black. I calibrate
the weight of your beautiful bones, the weight
of your elbow, Melvin,

on Darrell’s brown shoulder.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Jan Geerts”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Alfred Austin, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Butter

My mother loves butter more than I do,
more than anyone. She pulls chunks off
the stick and eats it plain, explaining
cream spun around into butter! Growing up
we ate turkey cutlets sauteed in lemon
and butter, butter and cheese on green noodles,
butter melting in small pools in the hearts
of Yorkshire puddings, butter better
than gravy staining white rice yellow,
butter glazing corn in slipping squares,
butter the lava in white volcanoes
of hominy grits, butter softening
in a white bowl to be creamed with white
sugar, butter disappearing into
whipped sweet potatoes, with pineapple,
butter melted and curdy to pour
over pancakes, butter licked off the plate
with warm Alaga syrup. When I picture
the good old days I am grinning greasy
with my brother, having watched the tiger
chase his tail and turn to butter. We are
Mumbo and Jumbo’s children despite
historical revision, despite
our parent’s efforts, glowing from the inside
out, one hundred megawatts of butter.

 

Ladders

Filene’s department store near nineteen-fifty-three:
An Aunt Jemima floor display.
Red bandanna, Apron holding white rolls
of black fat fast against the bubbling pancakes,
bowls and bowls of pale batter.
This is what Donna sees,
across the ‘Cookwares’ floor,
and hears ‘Donnessa? ‘ Please,
This can not be my aunt.
Father’s long-gone sister,
nineteen-fifty-three. ‘Girl? ‘
Had they lost her, missed her?
This is not the question.
This must not be my aunt.
Jemima? Pays the rent.
Family mirrors haunt their own reflections.
Ladders. Sisters. Nieces.
As soon as a live Jemima
as a buck-eyed rhesus monkey. Girl?
Answer me.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Alfred Austin, Jan Geerts”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Praise Song For The Day

Each day we go about our business,
walking past each other, catching each other’s
eyes or not, about to speak or speaking.
All about us is noise. All about us is
noise and bramble, thorn and din, each
one of our ancestors on our tongues.
Someone is stitching up a hem, darning
a hole in a uniform, patching a tire,
repairing the things in need of repair.
Someone is trying to make music somewhere,
with a pair of wooden spoons on an oil drum,
with cello, boom box, harmonica, voice.
A woman and her son wait for the bus.
A farmer considers the changing sky.
A teacher says, Take out your pencils. Begin.
We encounter each other in words, words
spiny or smooth, whispered or declaimed,
words to consider, reconsider.
We cross dirt roads and highways that mark
the will of some one and then others, who said
I need to see what’s on the other side.
I know there’s something better down the road.
We need to find a place where we are safe.
We walk into that which we cannot yet see.
Say it plain: that many have died for this day.
Sing the names of the dead who brought us here,
who laid the train tracks, raised the bridges,
picked the cotton and the lettuce, built
brick by brick the glittering edifices
they would then keep clean and work inside of.
Praise song for struggle, praise song for the day.
Praise song for every hand-lettered sign,
the figuring-it-out at kitchen tables.
Some live by love thy neighbor as thyself,
others by first do no harm or take no more
than you need. What if the mightiest word is love?
Love beyond marital, filial, national,
love that casts a widening pool of light,
love with no need to pre-empt grievance.
In today’s sharp sparkle, this winter air,
any thing can be made, any sentence begun.
On the brink, on the brim, on the cusp,
praise song for walking forward in that light.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Jan Geerts”

Annette von Droste-Hülshoff, Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Jan Geerts

Bij Sacramentsdag

 

 

 

Abendmahl door Hans Leonhard Schäufelein, 1515, Ulmer Münster

 

 

Am Fronleichnamstage

“Mein Fleisch ist wahrhaftig eine Speise,
und mein Blut ist wahrhaftig ein Trank”

O fasse Mut; er ist dir nah!
Du hast sein Fleisch, sein heilig Blut
Genossen ja.
O meine arme Seele, fasse Mut;
Er ist ja dein, er ward dein Fleisch und Blut.

Nicht, wie ich sollte, reich und warm
Kam freilich ich zu deinem Mahl:
Ich war ein arm
Zerlumpter Gast; doch zitterte die Qual
In mir des Sehnens; Tränen sonder Zahl

Hab’ ich vergossen in der Angst,
Die dennoch Freudeschauer war.
Sprich, warum bangst
Du vor der Arzenei so süß und klar,
Die Leben dir und Frieden bietet dar?

Wohl ist es furchtbar, seinen Gott
Zu einen mit dem sünd’gen Leib;
Es klingt wie Spott.
O Herr, ich bin ein schwach und wirres Weib,
Und stärker als die Seele ist der Leib!

So hab’ ich schuldbeladen dir
In meiner Sünde mich vereint;
Doch riefst du mir
So laut wie Einem, der um Leben weint:
So ist es Gnade, was von oben scheint.

Und hast du des Verstandes Fluch
Zu meiner Prüfung mir gestellt:
Er ist ein Trug.
Doch hast du selber ja, du Herr der Welt,
Hast selber den Verführer mir gesellt.

Drum trau ich, daß du dessen nicht
Vergessen wirst an jenem Tag,
Daß dein Gericht
Mir sprechen wird: Den Irren seh’ ich nach;
Dein Herz war willig, nur dein Kopf war schwach.

 

 

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

De Paulusdom in Münster, dichtbij Drostes geboortehuis

Lees verder “Annette von Droste-Hülshoff, Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Jan Geerts”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Autumn Passage

 

On suffering, which is real.
On the mouth that never closes,
the air that dries the mouth.

 

On the miraculous dying body,
its greens and purples.
On the beauty of hair itself.

 

On the dazzling toddler:
“Like eggplant,” he says,
when you say “Vegetable,”

 

“Chrysanthemum” to “Flower.”
On his grandmother’s suffering, larger
than vanished skyscrapers,

 

September zucchini,
other things too big. For her glory
that goes along with it,

 

glory of grown children’s vigil,
communal fealty, glory
of the body that operates

 

even as it falls apart, the body
that can no longer even make fever
but nonetheless burns

 

florid and bright and magnificent
as it dims, as it shrinks,
as it turns to something else.

 

 

Islands Number Four

 

1.

 

Agnes Martin, Islands Number Four,

Repeated ovals on a grid, what appears

To be perfect is handmade, disturbed.

Tobacco brown saturates canvas to burlap,

Clean form from a distance, up close, her hand.

All wrack and bramble to oval and grid.

Hollows in the body, containers for grief.

What looks to be perfect is not perfect.

 

Odd oval portholes that flood with light.

 

2.

 

Description of a Slave Ship, 1789:

Same imperfect ovals, calligraphic hand.

At a distance, pattern. Up close, bodies

Doubled and doubled, serried and stacked

In the manner of galleries in a church,

In full ships on their sides or on each other.

Isle of woe, two-by-two, spoon-fashion,

Not unfrequently found dead in the morning.

Slave ships, the not pure, imperfect ovals,

Portholes through which they would never see home,

The flesh rubbed off their shoulders, elbows, hips.

Barracoon, sarcophagus, indestructible grief

Nesting in the hollows of the abdomen.

The slave ship empty, its cargo landed

And sold for twelve ounces of gold apiece

 

Or gone overboard. Islands. Aftermath.

 

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Jan Geerts”

Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Randolph Bourne, Jan Geerts, Henri François Rikken, Robert Prutz, Félix Arnaudin, Pita Amor, Eddy Bruma

De Russische schrijver en anarchist Michail Alexandrowitsj Bakoenin werd geboren in Prjamuchino op 30 mei 1814. Zie ook mijn blog van 30 mei 2010.

 

Uit: Statism and Anarchy

 

„The Russian people possess to a great extent two qualities which are in our opinion indispensable preconditions for the Social Revolution … Their sufferings are infinite, but they do not patiently resign themselves to their misery and they react with an intense savage despair which twice in history produced such popular explosions as the revolts of Stenka Razin and Pugachev, and which even today expresses itself in continuous peasant outbreaks.

What then prevents them from making a successful revolution? It is the absence of a conscious common ideal capable of inspiring a genuine popular revolution… . [Fortunately,] there is no need for a profound analysis of the historic conscience of our people in order to define the fundamental traits which characterize the ideal of our people.

The first of these traits is the conviction, held by all the people, that the land rightfully belongs to them. The second trait is the belief that the right to benefit from the soil belongs not to an individual but to the rural community as a whole, to the Mir which assigns the temporary use of the land to the members of the community. The third trait is that even the minimal limitations placed by the State on the Mir’s autonomy arouse hostility on the part of the latter toward the State.“

 

Michail Bakoenin (30 mei 1814 – 13 juni 1876)

Lees verder “Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Randolph Bourne, Jan Geerts, Henri François Rikken, Robert Prutz, Félix Arnaudin, Pita Amor, Eddy Bruma”

Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Félix Arnaudin, Robert Prutz, Jan Geerts, David van Reybrouck, Pita Amor, Eddy Bruma

De Russische schrijver en anarchist Michail Alexandrowitsj Bakoenin werd geboren in Prjamuchino op 30 mei 1814. Op zijn veertiende vertrok hij naar Sint-Petersburg waar hij een militaire opleiding volgde bij de Universiteit van de Artillerie. Na zijn opleiding ging hij werken in de Keizerlijke Garde, maar in 1835 diende hij zijn ontslag in, omdat hij zich niet kon verenigen met het despotisme tegen de Polen dat hij moest aanschouwen. Vervolgens werkte Bakoenin in Moskou en Sint-Petersburg aan vertalingen van werken van auteurs als Fichte en Georg Hegel. In 1842 vertrok hij naar Duitsland om Hegel te bestuderen. Hier kwam hij in aanraking met Duitse socialisten, en reisde hij naar Parijs waar hij Pierre-Joseph Proudhon en George Sand ontmoette. Hij nam deel aan de opstand in Dresden (1849) wat zorgde voor een arrestatie en een terdoodveroordeling. Deze werd echter omgezet in levenslange opsluiting; Bakoenin werd uitgeleverd aan Rusland en naar Siberië gestuurd. In 1861 wist Bakoenin te ontsnappen en via Japan en de Verenigde Staten West-Europa te bereiken. Bakoenin was een anarchist die regerende machten in alle hoedanigheden verwierp: van God tot aan menselijke autoriteit, zoals de staat. Tevens was hij voor gelijkwaardigheid, waarmee hij het idee van een bevoorrechtte klasse afwees.

 

Uit: God and the State

 

“Who is right, the idealists or the materialists? The question, once stated in this way, hesitation becomes impossible. Undoubtedly the idealists are wrong and the materialists right. Yes, facts are before ideas; yes, the ideal, as Proudhon said, is but a flower, whose root lies in the material conditions of existence. Yes, the whole history of humanity, intellectual and moral, political and social, is but a reflection of its economic history.

All branches of modem science, of true and disinterested science, concur in proclaiming this grand truth, fundamental and decisive: The social world, properly speaking, the human world – in short, humanity – is nothing other than the last and supreme development – at least on our planet and as far as we know – the highest manifestation of animality. But as every development necessarily implies a negation, that of its base or point of departure, humanity is at the same time and essentially the deliberate and gradual negation of the animal element in man; and it is precisely this negation, as rational as it is natural, and rational only because natural – at once historical and logical, as inevitable as the development and realization of all the natural laws in the world – that constitutes and creates the ideal, the world of intellectual and moral convictions, ideas.

Yes, our first ancestors, our Adams and our Eves, were, if not gorillas, very near relatives of gorillas, omnivorous, intelligent and ferocious beasts, endowed in a higher degree than the animals of another species with two precious faculties – the power to think and the desire to rebel.”

 

Bakunin_selfportrait

Michail Bakoenin (30 mei 1814 – 13 juni 1876)
Zelfportret uit 1838

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Georg Schaumberg werd geboren op 30 mei 1855 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Redoutenlied – Tragödie

 

Beim ersten Walzer, da sahen wir uns:
“Ich kenne dich, reizende Dame”
Sie neigte das Haupt und sprach verschämt:
Längst steht ja im ´Kürschner´ mein Name.”

Die Polka gab uns Gelegenheit
Zur literarischen Enquete.
Sie sprach: “Sie wache im Ibsen auf
Und ginge mit Nietsche zu Bette.”

Beim Schottisch dann: “Trotz Mann un dKind
fühle nimmer sie sich gebunden,
Denn ihre Rente sei hoch und fest.”
Da hatten wir schnell uns gefunden.

Und als der zweite Walzer enklang
Hörte sie seufzend mein Werben:
“Auf ewig, Liebster, bin ich nun dein,
Und in Schönheit laß uns einst sterben.”

Kaum schwur ich´s beim Mumm, da folgte schon
Dem Freudenrausch lähmende Stille…
Warum verlorst du den falschen Zopf,
O Weib, schon bei der Quadrille!

 

schaumberg

Georg Schaumberg (30 mei 1855 – 2 maart 1931)
Leden van de Gesellschaft für modernes Leben: vlnr: Otto Julius Bierbaum, Georg Schaumberg, Oskar Panizza (rond 1893).

 

 

De Franse dichter, schrijver en fotograaf Félix Arnaudin werd geboren op 30 mei 1844 in Labouheyre in het departement Les Landes. Hij was de eerste die de Haute-Lande en de oorspronkelijke bewoners ervan onder de aandacht bracht. Arnaudin was zowel taalkundige, folklorist, historicus, antropoloog, fotograaf en schrijver. Zijn werk richtte zich op het verzamelen van verhalen en liedjes in de Gascogne, op de fotografie van landschappen, bewoners, herders en boeren. Zijn geboortehuis is nu in plaats van lopende fototentoonstellingen door de gemeente Labouheyre.

 

Uit: Chants populaires de la Grande Lande

 

« Que de choses aimées dont chaque jour emporte un lambeau ou qui ont déjà disparu et ne sont plus qu’un souvenir ! La lande elle-même, par-dessus tout, où flottait, lointaine, à demi éteinte, d’autant plus grande dans son silence, la lente complainte du pâtre ou du bouvier perdus au vague de l’espace, et aussi, tant douce à ouïr au voisinage des parcs taciturnes, la fraîche cantilène des coupeuses de bruyère, vibrant dans la torpeur de ses pâles vesprées d’arrière-saison ; la lande infinie abandonnée sans partage à la vie pastorale, et endormie -à jamais, semblait-il, mais des temps nouveaux sont venus brutalement briser le charme- dans son vieux rêve d’immensité et de solitude… Maintenant, la lande n’existe plus. Au désert magnifique, enchantement des aïeux, déroulant sous le désert du ciel sa nudité des premiers âges, à l’étendue plane, sans limites, où l’oeil avait le perpétuel éblouissement du vide, où l’âme, élargie, enivrée, tantôt débordait de joies neuves et enfantines, tantôt s’abîmait dans d’ineffables et si chères tristesses, a succédé la forêt, -la forêt industrielle ! avec toutes ses laideurs (…), dont l’étouffant rideau, partout étendu où régnait tant de sereine et radieuse clarté, borne implacablement la vue, hébète la pensée, en abolit tout essor ».

 

arnaudin

Félix Arnaudin (30 mei 1844 – 6 december 1921)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Robert Eduard Prutz werd geboren op 30 mei 1816 in Stettin. Zie ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Gesetz der Liebe

Wenn du dein Herz der Liebe willst ergeben,
So acht’ auf Eins: daß es sich völlig giebt
Und ungetheilt; es lebt nur, wer da liebt,
Drum klingt so ähnlich lieben auch und leben.

Drum wenn du liebst, so habe nichts daneben,
Woran dein Herz noch hängt; die Welt zerstiebt
Der Seele, die sich innigst weiß geliebt,
Und welche selbst in Liebe will verschweben.

Wer aber unter des Geliebten Küssen
Noch ängstlich seitwärts nach den Leuten schielt,
Was sie wol meinen, denken, sagen müssen,

Der ist, wie fromm er sich auch sonst verhielt,
Rebell zuwider göttlichen Beschlüssen,
Und eitel Täuschung ist, was er erzielt

 

prutz

Robert Prutz (30 mei 1816 – 21 juni 1872)

 

 

Onafhankelijk van geboortedata:

 

De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Geerts is schrijfdocent en dichter. Hij publiceerde verscheidene gedichten in diverse tijdschriften, tot hij in 2004 bij Uitgeverij P debuteerde met de bundel Tijdverdriet en andere seizoenen. In 2005 volgde Een volle maan met onze handen ernaast.

 

Een vogel

Een vogel is een vis die niet kan vliegen.

Een vogel is een vis die niet zonder water kan
en op het droge snakt naar lucht.

Een vogel is een vis die hoog moet
omdat hij lijdt aan dieptezucht.

Een vogel moet landloos balanceren
op de horizon tussen verlangen en vlucht.

Een vogel is een vis die tegen de hemel
kleeft, een beest dat zijn lot lipleest.

Maar een vogel is en blijft een vis.

 

Geerts

Jan Geerts (Hoogstraten, 1972)

 

 

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge in 1971. Zie ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Witloof

 

Zoals witloof,

niet de wortel die men breekt

en keert in de ast, maar de koele

kwetsbaarheid van het tere blad

 

zoals het donkerte wil om wit te zijn

en kilte zoekt om bitter te worden

en breekbaar blijft en bleek –

een bundel ongebroken verlangen

 

zoals het roerloos groeit,

een leger van stilte,

en opflakkert bij het licht van een lamp

een korte groet uit hun grot van roest

 

zoals volmaakte vlammen

van een ondergronds branden

 

vanreybrouck

David van Reybrouck (Brugge, 1971)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008.