Marijke Schermer, Friedrich von Spee, Jane Goodwin Austin

De Nederlandse schrijfster Marijke Schermer werd op 25 februari 1975 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Marijke Schermer op dit blog.

Uit: Noodweer

“Nemen we jouw auto?’
‘We zijn veel te laat.’
Haar man komt uit de keuken. Hij is lang, mager en zijn gezicht is uitgesproken knap. Hij heeft een zwierig pak aan. De pan in zijn handen en de theedoek over zijn schouder verraden toewijding. Hij zet de pan op tafel, werpt de lap terug in de richting van het aanrecht dat hij net niet haalt. Leo lacht met een hoog en helder stemmetje. Alicia, het buurmeisje dat oppast, knoopt Osip een slabbetje om. Ze is in een paar weken tijd van een androgyn kind in een kermisattractie veranderd. Haar wangen en lippen zijn rood geverfd, ze draagt idiote, veel te blote kleren. Emilia moet zich bedwingen haar niet ook over haar bol te aaien. Ze kussen de kinderen gedag.
‘Jij rijdt. We gaan het halen.’
Ze scheurt de oprijlaan af en draait de weg op. Het eerste deel van de rit voert over de dijk, door de glooiende rivierdelta, over een smalle tweebaansweg tussen de populieren. Er is een zakkend zomers zonnetje met weinig kracht en er staat een flinke wind. In de weilanden rechts van hen staan schapen. Even later, op de snelweg, kan ze echt hard rijden, iets wat ze graag doet. Ze praten niet veel. Door het raam waait een herinnering binnen aan lange tochten naar het zuiden, blote benen uit het raam, zingend. Vlak voor Amsterdam voeren ze een korte discussie over de beste route naar het Leidseplein.
‘Waarschijnlijk heb jij gelijk,’ zegt ze terwijl ze haar eigen idee ten uitvoer brengt. Ze gokt op een vrije plek, gokt goed en parkeert vlak bij het theater. Ze besluiten dat betalen precies de tijd kost die ze niet meer hebben. Ze rennen, steken over, worden rakelings gepasseerd door een fietser. Bruch roept dat ze de volgende keer een hotel moeten nemen; even worden ze gegrepen door de wens te worden opgeslokt door het leven in de stad, in plaats van straks en ongetwijfeld weer met haast, terug te moeten keren naar de stilte.Ze rennen de schouwburg in, de trap op naar de zaal, waar zij als laatsten arriveren voor de deuren rondom sluiten. Hij vouwt hun jassen in elkaar onder zijn stoel en knijpt haar in haar zij.”

 


Marijke Schermer (Amsterdam, 25 februari 1975)

 

De Duitse jezuïet en dichter Friedrich von Spee werd op 25 februari 1591 in Kaiserswerth bij Düsseldorf geboren. Zie ook alle tags voor Friedrich von Spee op dit blog.

 

Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer

Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer,
daal, Heiland, uit uw hemel neer.
Ruk open, rijt ze uit het slot,
de hemeldeuren, Zoon van God.

Dauwt, hemelen, schenkt u maatloos uit,
daal, Heer, als dauw op dorstig kruid.
Gij wolken, breek in regens neer,
regen de Heiland, Israëls Heer.

Breek, aarde, uit, breek uit in pracht,
dat berg en dal van lente lacht.
O aarde, wek die roze rood,
ontspring, Heer, aan der aarde schoot.

Waar blijft Gij toch, o ’s werelds troost,
die wij verbeiden onverpoosd?
O daal toch uit uw hoog paleis
in ons verloren paradijs.

Gij klare zon, gij schone ster,
door ons aanschouwd van eindloos ver,
o zon ga op, o zonneschijn,
laat ons niet in het donker zijn.

Wij zijn hier in zo grote nood,
wij leven allen naar de dood.
O kom, en voer met sterke hand
ons weer terug in ’t vaderland.

 

Vertaald door Ad den Besten

 


Friedrich von Spee (25 februari 1591 – 7 augustus 1635)
Portret door Martin Mengen, 1938

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Jane Goodwin Austin werd geboren in Worcester, Massachusetts, op 25 februari 1831. Zie ook alle tags voor Jane Goodwin Austin op dit blog.

Uit: Betty Alden

“As she spoke, the merry gleam died out of the captain’s eyes, and grasping his beard in the left hand, as was his wont in perplexity, he said gravely,—
“These are large matters for a woman’s handling, Priscilla, and it may chance that Barbara’s silence is the better part of your valor. But still,—what do you mean?”
“I mean that Master Oldhame and Master Lyford as the head, and their followers and creatures as the tail, are maturing into a very pretty monster here in our midst, which if let alone will some fine morning swallow the colony for its breakfast, and if only it would be content with the men I would say grace for it, but, unfortunately, the women and children are the tender bits, and will serve as a relish to the coarser meat.”
“Come, now, Priscilla, a truce to your quips and jibes, and tell me what there is to tell. I cry you pardon for noting your forwardness in what concerned you not”—
“Nay, Myles, you’ve said it now,” interposed Barbara, with a little laugh, while Priscilla, gathering her work in her apron, and looking very pretty with her flaming cheeks and sparkling eyes, jumped up saying,—
“At all events, John Alden’s dinner concerns both him and me, and I will go and make it ready; a nod is as good as a wink to a blind horse, and a penny pipe as well as a trumpet to warn a deaf man that the enemy is upon him. Put your nose in the air, Captain Standish, and march stoutly on into the pitfall dug for your feet.”
“Come, come, Mistress Alden! These are no words for a gentlewoman,” began the captain angrily, but on the threshold Priscilla turned, a saucy laugh flashing through the anger of her face, and reminding the captain in his own despite of a sudden sunbeam glinting across dark Manomet in the midst of a thunder-storm.
“Here’s the governor coming up the hill, Myles,” whispered she, “and you may finish the rest of your scolding to him. I’m frighted as much as is safe for me a’ready.”
And light as a bird she ran down the hill just as Bradford reached the door and, glancing in, said in his sonorous and benevolent voice, “Good-morrow to you, Mistress Standish. I am sorry to have frighted away your merry gossip, but I am seeking the goodman— Ah, there you are, Captain! I would have a word with you at your leisure.”
“Shall I run after Priscilla, Myles?” asked Barbara, cordially returning the governor’s greeting.”

 


Jane Goodwin Austin (25 februari 1831 – 30 maart 1894)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e februari ook mijn blog van 25 februari 2024 en ook mijn blog van 25 februari 2019 en ook mijn blog van 25 februari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

February (Jane Goodwin Austin), Hugo von Hofmannsthal

 

Bij het begin van februari

 


Een ochtend in februari in Moret sur Loing door Alfred Sisley, 1881

 

February

I thought the world was cold in death;
The flowers, the birds, all life was gone,
For January’s bitter breath
Had slain the bloom and hushed the song.

And still the earth is cold and white,
And mead and forest yet are bare;
But there’s a something in the light
That says the germ of life is there.

Deep down within the frozen brook
I hear a murmur, faint and sweet,
And lo! the ice breaks as I look,
And living waters touch my feet.

Within the forest’s leafless shade
I hear a spring-bird’s hopeful lay:
O life to frozen death betrayed
Thy death shall end in life to-day.

And in my still heart’s frozen cell
The pulses struggle to be free;
While sweet the bird sings, who can tell
But life may bloom again for thee!

 


Jane Goodwin Austin (25 februari 1831 – 30 maart 1894)
Worcester, Massachusetts, de geboorteplaats van Jane Goodwin Austin

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Zie ook alle tags voor Hugo von Hofmannsthal op dit blog.

 

Ballade vom kranken Kind

Das Kind mit fiebernden Wangen lag,
Rotgolden versank im Laub der Tag.
Das Fenster hing voller wildem Wein,
Da sah ein fremder Jüngling herein.

»Laß, Mutter, den schönen Knaben ein,
Er beut mir die Schale mit leuchtendem Wein,
Seine Lippen sind wie Blumen rot,
Aus seinen Augen ein Feuer lobt.«

Der nächste Tag verglomm im Teich,
Da stand am Fenster der Jüngling, bleich,
Mit Lippen wie giftige Blumen rot
Und einem Lächeln, das lockt und droht.

»Schick, Mutter, den fremden Knaben fort,
Mich zehrt die Glut und mein Leib verdorrt,
Mich ängstigt sein Lächeln, er hält mir her
Die Schale mit Wein, der ist heiß und schwer!

Ach Mutter, was bist du nicht erwacht!
Er kam geschlichen ans Bett bei Nacht:
Und, weh, seinen Wein ich getrunken hab
Und morgen könnt ihr mir graben das Grab!«

 

Dichter sprechen

Dichter sprechen:

Nicht zu der Sonnen frühen Reise,
Nicht wenn die Abendwolken landen,
Euch Kindern, weder laut noch leise,
Ja, kaum uns selber seis gestanden,
Auf welch geheimnisvolle Weise
Dem Leben wir den Traum entwanden
Und ihn mit Weingewinden leise
An unsres Gartens Brunnen banden.

 

Der nächtliche Weg

Ich ging den Weg einmal: da war ich sieben,
So arm und reich!
Mir war, ich hielt ein nacktes Schwert in Händen,
Und selbst die Sterne bebten seinem Streich.

Mit siebzehn ging ich wiederum den Weg
Erst recht allein:
Ein Etwas huschte in den blassen Winden,
Von oben kam der fremden Welten Schein.

Nun führ ich dich, du spürst nur meine Hand:
Einst war ich sieben …
Und das Vergangne glimmt, von Geisterhand
Mit blassem Schein ins Dunkel hingeschrieben!

 

Dageraad

Nu ligt en trilt aan vale horizon,
Verzonken in zichzelf, de donderbui.
Nu denkt de zieke: ‘Dag! Nu zal ik slapen!’
En doet de hete ogen dicht. Nu strekt
De vaars op stal naar frisse morgenlucht
De brede neus. Nu, in het stille bos,
Richt de landloper, ongewassen, zich
Uit ’t zachte bed van lang verwelkt blad op,
Grijpt met brutaal gebaar zomaar een steen,
Gooit die naar ’n duif die nog slaapdronken vliegt,
En huivert zelf wanneer de steen zo dof
En zwaar op aarde valt. Nu rent het water,
Als wilde het de nacht die wegsloop na,
Het duister in, snel, onverschillig, wild,
Als koude luchtvlaag voort, terwijl daarboven
De Heiland en zijn moeder zachtjes, zachtjes,
Op ’t brugje met elkander spreken; zachtjes,
En toch zijn hun luttele woorden eeuwig
En onverwoestbaar als de sterrenhemel.
Hij draagt zijn kruis en zegt alleen maar: ‘Moeder!’
En kijkt haar aan, en: ‘Ach, mijn lieve zoon!’
Zegt zij. – Nu heeft de hemel met de aarde
Een stom, beklemmend tweegesprek. Dan gaat
Een rilling door het oude, zware lijf:
Zij maakt zich op een nieuwe dag te leven.
Nu klimt het schimmig ochtendlicht. Nu glipt
Er iemand blootsvoets uit een vrouwenbed,
Snelt als een schaduw, klautert als een dief
Zíj́n kamer door het venster binnen, ziet
Zich in de spiegel, is plotseling bang
Voor deze bleke, nachtdoorwaakte vreemde,
Als had hij zelf de brave jongen die
Hij was in deze nacht vermoord, als kwam
Hij nu zijn handen wassen in de kan
Als om het offer dat hij bracht te honen;
Daarom misschien was de hemel zo drukkend
En alles in de lucht zo wonderlijk.
Nu knarst de staldeur. En nu is het dag.

 

Vertaald door Nini Brunt

 


Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e februari ook mijn blog van 1 februari 2022 en ook mijn blog van 1 februari 2019 en ook mijn blog van 1 februari 2015 deel 2.

Jane Goodwin Austin

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Jane Goodwin Austin werd geboren in Worcester, Massachusetts, op 25 februari 1831 als dochter van Isaac Goodwin, advocaat, antiquaar en genealoog. Haar moeder was een dichteres en liedjesschrijfster, en een liefhebster van tradities en anekdotes, en veel van de verhalen die in de latere werken van Austin zijn belichaamd, werden voor het eerst gehoord op de schoot van haar moeder. Haar beide ouders waren afstammelingen van Mayflower-pelgrims. Mogelijk heeft geen enkele andere schrijver zoveel gedaan als zij om de gebruiken en tradities van de Pilgrim Fathers vers in het geheugen van volgende generaties te houden. Hoe grondig zij het puriteinse karakter begreep, blijkt uit haar vier laatste werken: “The Nameless Nobleman” (1881, 1889); “Standish of Standish” (1899); “Dr. Le Baron and His Daughters” (1890). en “Betty Alden” (1891), die de periode beslaan van de landing van de pelgrims in 1620 tot de revolutie in 1775. Op het moment van haar dood werkte ze aan een vijfde deel, dat de serie zou voltooien. De “Nameless Nobleman” in het boek met die titel was Francois Le Baron, de overgrootvader van haar moeder. Andere boeken van haar hand zijn: “Fairy Dreams” (1859); “Dora Darling” (1865); “Outpost: a Novel” (1866); “Tailor Boy” (1867); “Cypher” (1869); “The Shadow of Moloch Mountain” (1870); “Moon Folk: a True Account of the Home of the Fairy Tales” (1874): “Mrs. Beauchamp Brown” (1880); “Nantucket Scraps” (1882) en “The Desmond Hundred,” Round Robin Series (1882). Naast deze werken schreef ze een groot aantal verhalen en enkele gedichten voor de belangrijkste tijdschriften en kranten. Ze stierf in Boston op 30 maart 1894.

Uit: Betty Alden

“Tell him yourself, Pris.”
“No, no, Bab, I know too much for that! These men love not to be taught by a woman, although, if all were known, full many a whisper in the bedchamber comes out next day at the council board, and one grave master says to another, ‘Now look you, tell it not to the women lest they blab it!’ never mistrusting in his owl-head that a woman set the whole matter afloat.”
“Oh, Pris, you do love to jibe at the men. How did you ever persuade yourself to marry one of them?”
“Why, so that one of them might be guided into some sort of discretion. Doesn’t John Alden show as a bright example to his fellows?”
“And all through his wife’s training, eh, Pris?”
“Why, surely. Didst doubt such a patent fact, Mistress Standish?”
“But now, Pris, in sober sadness tell me what has given you such dark suspicions of these new-comers, and how do you venture to whisper ‘treason’ and ‘traitor’ about a man who has been anointed God’s messenger,[Pg 2] even though it has been in the papistical Church of England?”
“If the English bishops are such servants of antichrist as the governor and the Elder make them out, I should conceive that their anointing would be rather against a man’s character than a warrant for it.” And Priscilla Alden laughed saucily into the thoughtful face of her friend and neighbor, Barbara Standish, who, knitting busily at a little lamb’s-wool stocking, shook her head as she replied,—
“Mr. Lyford is not a man to my taste, and I care not to hear him preach, but yet, we are told in Holy Writ not to speak evil of dignitaries, nor to rail against those set over us”—
“Then surely it is contrary to Holy Writ for this Master Lyford to speak evil of the governor and to rail against the captain, as he doth continually”—
“Who rails against the captain, Mistress Alden?” demanded a cheerful voice, as Myles Standish entered at the open door of his house, and, removing the broad-leafed hat picturesquely pulled over his brow, revealed temples worn bare of the rust-colored locks still clustering thickly upon the rest of his head, and matching in color the close, pointed beard and the heavy brows, beneath which the resolute and piercing eyes his enemies learned to dread in early days now shone with a genial smile.
“Who has been abusing the captain?” repeated he, as the women laughed in some confusion, looking at each other for an answer. Priscilla was the first to find it, and glancing frankly into the face of the man she might once have loved replied,—
“Why, ’tis I that am trying to stir Barbara into[Pg 3] showing you what a nest of adders we are nourishing here in Plymouth, and moving you and the governor to set your heels upon them before it be too late.”

 


Jane Goodwin Austin (25 februari 1831 – 30 maart 1894)