Jennifer Egan, Jessica Durlacher, Aart G. Broek, Christopher Brookmyre

De Amerikaanse schrijfster Jennifer Egan werd geboren in Chicago op 6 september 1962. Zie ook alle tags voor Jennifer Egan op dit blog.

Uit: Manhattan Beach

“More than one girl had wept, describing her terror that a husband or fiancé would not return. Anna couldn’t listen. The talk stirred in her an uncomfortable anger at these girls, who seemed so weak. Thankfully, Mr. Voss had put an end to that topic during working hours, prompting an unlikely trill of gratitude in Anna. Now they sang songs from their colleges while they worked: Hunter, St. Joseph’s, Brooklyn College, whose song Anna finally learned—not having bothered to in the year she was a student there.

She synchronized her wristwatch with the large wall clock they all answered to, and stepped outdoors. After the sealed hush of her shop, the roar of Yard noise always shocked her: crane and truck and train engines; the caterwaul of steel being cut and chipped in the nearby structural shop; men hollering to be heard. The stench of coal and oil mingled with gusts of chocolate from the factory on Flushing Avenue. It wasn’t making chocolate anymore, but something for soldiers to eat when they might otherwise starve. This chocolate cousin was supposed to taste like a boiled potato, Anna had heard, so that soldiers wouldn’t be tempted to snack on it ahead of time. But the smell was still delicious.
As she hurried alongside Building 4, the structural shop, with its thousand dingy windows, she saw a girl climbing onto a bicycle. Anna didn’t register at first that it was a girl; she wore the same plain blue work clothes they all did. But something in her bearing, the flair with which she mounted, caught Anna’s eye, and she watched the girl glide away with a shiver of envy.

At a canteen near the piers, she bought her forty-cent boxed meal—today it was chicken, mashed potatoes, canned peas, and applesauce—and made her way toward Piers C and D, both close enough to her shop that she could eat (often while standing, even walking) and be back on her stool by twelve-fifteen. A ship had berthed at Pier C since the previous day, its sudden towering apparition almost otherworldly. With each step Anna took toward the ship, its height seemed to rise, until she had to tip her head fully back to follow the curved prow all the way up to the distant deck. It was thronged with sailors, identical-looking in their toylike uniforms and caps, all leaning over the rail to gawk at something below. In that same moment, a chorus of catcalls reached her. She went still, clutching her boxed lunch—then saw with relief that the object of their ardor was not her but the girl on the bicycle, who was riding back alongside the ship from the foot of the pier, a tousle of peroxide curls pried from her scarf by the wind. Anna watched her approach, trying to discern whether the girl was enjoying this attention or not. Before she could make up her mind, the bicycle hit a patch of gravel and skidded on its side, dumping its rider onto the brick-paved pier, to the jeering hilarity of the sailors. Had the men been within reach of the girl, they doubtless would have elbowed each other aside to rush to her aid. But at such a height, with only each other to show off for, they settled for an orgy of heckling:
“Aw, poor baby lost her balance.”

 

Jennifer Egan (Chicago, 6 september 1962)
Cover


De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Schrijvers!

“In de auto zuchtte ik zo ontzettend dat Marvin meteen deed wat ik had gehoopt: hij vroeg wat er was. Hij vroeg het kil, niet alsof hij het werkelijk wilde weten. Ik vroeg hem of hij dan niet wist wat er was. Ik vroeg het zo dreigend als ik kon. En daarna zuchtte Marvin op zijn beurt. Ik moest wel schreeuwen. Wat, brulde ik, kon er in godsnaam de reden van zijn dat hij zuchtte? En toen maakte de auto een raar geluid, een soort moedeloze plof die ons kortstondig door elkaar schudde. Marvin stopte, midden op straat. Ik keek naar buiten. We hadden nog maar een meter of dertig afgelegd. `Lekke band,’ zei hij. En stapte uit. Pas toen ik Marvin de krik uit de laadruimte zag halen, begreep ik wat die woorden betekenden. Heel even drong de gedachte zich op dat ik met mijn geschreeuw de band van zijn auto lek had gestoken. Ik stapte ook uit.

De krik was roestig en weigerde in de gewenste stand gebogen te worden. Ik kon Marvin niet helpen. Langzaam kwam ik bij mijn positieven. Toen besefte ik dat de identiteit van de schuldigen voor de hand lag. Vastbesloten liep ik terug om aan te bellen bij de giechelende watergooiers. Ik moest driemaal bellen. Een voor haar leeftijd te jeugdig geklede vrouw verscheen in de deuropening. `U beschuldigt mijn kinderen van vandalisme?’ concludeerde ze na mijn relaas. Haar stem klonk koud. Nou…’ vervolgde ik, vriendelijk doch ferm, ‘ik vroeg mij af of u heeft gemerkt dat er van de derde verdieping van uw huis volle zakken water naar beneden zijn geworpen. Er klonk gegiechel…’ `Mijn zoons zijn boven, met vrienden. Ik zal ze roepen.’ Twee spottende gezichten, jong en trots. Het waren jongens van een jaar of veertien. Ik probeerde ze me voor te stellen met een priem, een mes, een spijker — de lol van het vernielen. Ook het hoofd van een derde jongen werd heel kort zichtbaar. `Dat van die waterzakken — dat hebben we gezien,’ zei ik. Dat waren jullie. Maar nu is onze band ook lek.’ De moeder bleef erbij staan. Onbewogen nam ze haar zoons op, daarna mij. Wat vervelend,’ zei de jongen met het keurigste gezicht. ‘Daarnet was er ook al een man aan de deur die een lekke band had. Maar wij hebben dat dus echt niet gedaan!’

 

Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Aart G. Broek werd op 6 september 1954 geboren in Maasland. Zie ook alle tags voor Aart G. Broek op dit blog.

Uit: Benoem Zwarte Piet voor het leven

“ONHOUDBAAR / Bizar genoeg gaat het debat over Zwarte Piet uit van een onhoudbaar doel: ‘maak Sinterklaas weer speciaal voor iedereen!’ Het sinterklaasfeest is helemaal geen feest speciaal voor iedereen en zal dat ook nooit kunnen zijn. Onze multiculturele samenleving staat bol van (al dan niet religieus gevoede) festiviteiten, manifestaties en uitingen van zeer uiteenlopende aard.
Het is ondoenlijk van iedereen in Nederland te verlangen dat hij/zij zich zonder meer kan vinden in elk ervan. Er is geen festiviteit of manifestatie of er is wel meer of minder gegronde kritiek op te leveren. Vrijwel altijd is er sprake van een vorm van discriminatie, vanwege levensovertuiging, politieke gezindheid, godsdienst, ras, geslacht en wat al niet meer.

DREADLOCKS / Een willekeurig voorbeeld: wordt het geen hoog tijd een gevecht aan te gaan tegen het dragen van dreadlocks? Het laten groeien van het kroezige haar tot woeste manen vormt namelijk hét symbool van dictatoriale macht, uitbuiting en racisme.
Voor de religieuze beweging van het rastafarianisme, ontstaan in Jamaica, is het dragen van dreadlocks een symbolische toenadering tot hun god. Die god wordt algemeen Jah genoemd en betreft Haile Selassie, ofwel Ras Tafari, de Overwinnende Leeuw van de stam van Juda (en nog een reeks van eretitels). In de haardracht van dreadlocks imiteert de rastafariër de manen van de leeuw en verbindt zich zodoende met de geest van de leeuw van Juda. Daarenboven onderstrepen de ‘manen’ de dominante rol die de man in deze beweging speelt: vrouwen zijn er om kinderen te baren, te koken en om te (be)dienen.
Het rastafarianisme heeft naast deze ‘zwarte god’ nog als basisprincipes dat blanken inferieur zijn aan zwarten en dat het zwarte ras voorbestemd is over de wereld te heersen. Bob Marley heeft die ondergang op luchtige reggaeritmes en onder het genot van ganja (hasj) bezongen.”

 

Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954)
Zwarte Piet

 

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Black Widow

“My trial has barely begun, and no testimony heard, but already I know that in the eyes of this court, I am an abomination. As I gaze from the dock and take in all the faces gazing back, I think of the opinions they have formed, the hateful things they have written and said. I think of how once it stung, but my skin has grown thicker over time, and I have worse things to endure now than mere words. They have to be respectful in their conduct within these walls: no shouting and barracking like when the van with its blacked-out windows pulled up outside the prisoners’ entrance, a desperate photographer extending a hopeful arm and firing blind with a flash gun as he pressed himself perilously close against the moving steel. One of these days the vehicle is going to run over one of those reckless idiots’ feet: several tons of G4S hardware degloving the flesh from crushed and shattered bones as it rolls across his instep, all in the service of striving for, at best, a blurry low-contrast image of some scared and wretched prisoner cowering inside. It would be a valuable illustration of the risk-benefit equation pour encourager les autres. To them, I am someone who ought to have been grateful for all that life apparently gifted me, not asked for more. I should have settled for what I was dealt, as it was generous enough in other people’s estimation. The actions I took in pursuit of my desires, to better my lot and to extricate myself from an intolerable situation, these were unforgivable, depraved. Society’s judgement is always harsher upon a woman who has done grave deeds to get what she wants: a woman who has challenged their values, violated the accepted order of things. It’s a crime against society, a transgression of unwritten rules that are far more precious than those inscribed in law. With this thought I glance across the room, and to my surprise feel a sorority even with the woman I came to regard as my enemy: the woman who laid me low, brought my deeds to light. In our own ways we both acted for the purest of reasons. Her I respect. Everyone else is merely white noise to me now. I do not expect anyone’s sympathy. I do not seek forgiveness from people who have never been tested like I was. I may be guilty, and I may be sentenced, but I will not be condemned: not by those who cannot understand. Nobody here can judge me until they know the whole truth. Until then, their opinions are no more than impotent angry words, and my, haven’t those been in spate since this business first came to light. Just think how they were exercised by the revelation that this bitch murdered her husband. The tone was one of boiling anger, and at the heart of it all was one single rhetorical question: How dare she. How dare she. There’s a thought: nobody ever asks ‘How dare he?’ when a man kills his wife. The coverage is coloured by sombre tones, its language muted and respectful. It’s like they’re reporting on a death from disease or calamitous mishap. ‘It’s dreadful, but it happens. Poor thing. So tragic,’ it seems to say. And like disease or disaster, the follow-up is about asking whether more could have been done. What signs were missed? What can we learn? By contrast there’s a conspicuous shortage of victim-blaming when it’s a husband who lies slain. `Why didn’t he leave her? He must have known what she might be capable of. There must have been indications that she was dangerous. I’m not condoning it, but surely he was aware of her triggers. There’s no excusing what she did, but it wouldn’t have happened unless he did something to provoke her.’ Said nobody ever. See, that’s what chills them. They can just about handle a crime of passion, a moment of madness.”

 

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e september ook mijn blog van 6 september 2018 en ook mijn blog van 6 september 2017 en ook mijn blog van 6 september 2015 deel 2.

Jennifer Egan, Jessica Durlacher, Aart G. Broek, Christopher Brookmyre, Amelie Fried, Alice Sebold, Julien Green, Willem Brandt, Cyrus Atabay

De Amerikaanse schrijfster Jennifer Egan werd geboren in Chicago op 6 september 1962. Zie ook alle tags voor Jennifer Egan op dit blog.

Uit: Manhattan Beach

„It all started with seeing the girl. Anna had gone outside to buy lunch over the disapproval of her supervisor, Mr. Voss, who liked them to bring their lunches from home and eat them on the same tall stools where they sat measuring all day. Anna sensed anxiety in his wish to keep them in sight, as if girls at large in the Naval Yard might scatter like chickens. True, their shop was pleasant to eat in, clean and brightly lit by a bank of second-story windows. It had conditioned air, a humming chill that had filled every corner during the hot September days when Anna first came to work there. Now she would have liked to open a window and let in the fresh October air, but the windows were permanently shut, sealing out dust and grime that might affect the measurements she and the other girls took—or was it that the tiny parts they were measuring needed to be pristine in order to function? No one knew, and Mr. Voss was not a man who welcomed questions. Early on, Anna had asked of the unrecognizable parts in her tray, “What are we measuring, exactly, and which ship are they for’?”
Mr. Voss’s pale eyebrows rose. “That information isn’t necessary to do your job, Miss Kerrigan.”
“It would help me to do it better.”
I’m afraid I don’t follow’
“I would know what I was doing.’
The marrieds hid their smiles. Anna had been cast—or cast herself—in the role of unruly kid sister, and was enjoying it immensely. She found herself looting for little ways to challenge Mr. Voss without risking outright insubordination.
“You are measuring and inspecting parts to ensure that they are uniform,’ he said patiently, as if to a halfwit. °And you are setting aside any that are not.’
Soon it came to be known that the parts they were inspecting were for the battleship Missouri, whose keel had been laid almost a year before Pearl Harbor in Dry Dock 4. Later, the Missouri’s hull had been floated across ‘Nallabout Bay to the building ways: vast iron enclosures whose zigzagging catwalks evoked the Coney Island Cyclone. Knowing that the parts she was inspecting would be adjoined to the most modern battleship ever built had indeed brought some additional zest to the work for Anna. But not enough.
When the lunch whistle blew at eleven-thirty, she was itching to get outside. In order to justify leaving the building, she didn’t bring a lunch—a ploy she knew did not fool W. Voss. But he couldn’t very well deny a girl food, so he watched grimly as she made for the door while the marrieds unwrapped sandwiches from waxed paper and talked about husbands in boot camp or overseas; who’d had a letter; clues or hunches or dreams as to where their beloveds might be; how desperately frightened they where.”

 

 
Jennifer Egan (Chicago, 6 september 1962)

 

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Schrijvers!

“Als ik de menselijke natuur werkelijk een beetje doorgrondde (en dat mag je van een schrijver toch verwachten), dan had ik misschien meteen gezien wat de gebeurtenissen die avond allemaal betekenden. Maar het eerste mailtje van Ada Hammerstein las ik ridicuul onbevangen. Misschien doordat het toen al nacht was, en ik niet alleen behoorlijk uitgeput, maar ook nog steeds van de kaart was van dat ellendige etentje bij Bastiaan. Een excuus dat overigens niet meer gold bij de tweede, derde, vierde en overige berichten die ik van (en later via) Ada ontving.
Ik herinner me nog goed de zwoele landerigheid van die zomeravond. De warmte van de dag was bewegingloos in de straat blijven hangen. Het was vredig, bijna stil. Flarden van vriendelijke stadsgeluiden drongen spaarzaam onder het gebladerte van de lommerrijke, brede straat door, alsof ze daar waren achtergelaten door de levendige zonnige dag die nu bijna ten einde was.
Op de stoep voor het huis van Bastiaan, de uitgever van zowel mijn verhalenbundel als mijn allereerste (en tot dusver enige) roman én alle vijftien meesterwerken van mijn geliefde, hadden we afscheid genomen van het gezelschap. Eindelijk had de behoefte om te vertrekken kennelijk bij iedereen vaste vormen aangenomen. Ferenc kuste me vluchtig. Nu pas zag ik opgedroogde blauwe verf onder zijn nagels – waarschijnlijk was de oude schilder volop aan het werk geweest voordat hij uit Duitsland was afgereisd. Het verklaarde zijn afwezige gedrag van die avond.
Zita, na al die jaren eindelijk Ferencs officiële levenspartner, omhelsde me met een theatraal gebaar. Ik voelde haar parfum in mijn kleren en mijn haar dringen – als van een poes die een geurvlag op me plantte. Ik moest mijn best doen haar niet van me af te duwen.
Bastiaan drukte me niet zo stevig tegen zich aan als anders. Ik kan het me verbeeld hebben maar ik merkte een zekere terughoudendheid in zijn greep. Misschien was het gêne om mij ten overstaan van de anderen een hart onder de riem te steken. Zijn vrouw, Kitty, een blondine met een zachtroze gepoederd aardappelgezichtje, wierp me een ongepast bemoedigende blik toe voor ze me onhandig zowel een hand als een wang toestak.
Ik had haast. Mijn lichaam stond al in sprintstand. Maar ik wilde niet weglopen zonder mijn echtgenoot. De boze, pijnlijke druk op mijn middenrif deed me verlangen naar de verlossende ruzie die ik voor hem in petto had.
‘Splettsssjjj!!’ Een ploffend geluid liet ons allemaal opschrikken. Op een auto die recht voor de deur van mijn uitgever geparkeerd stond barstte een dichtgeknoopt zakje water met een klap open. Alle blikken wendden zich naar de bovenverdieping van het huis van de directe overburen. Er leek gegiechel vandaan te komen, maar de boosdoeners zelf bleven onzichtbaar.”

 

 
Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Aart G. Broek werd op 6 september 1954 geboren in Maasland. Zie ook alle tags voor Aart G. Broek op dit blog.

Uit: Dushi Willemstad

“In die stad heeft ooit één wijk niet alleen de belangrijkste personages voor romans maar ook de meeste lezers ervan opgeleverd: Otrobanda. Tussen ca. 1920 en 1935 werden ruim een dozijn Papiamentstalige romans geschreven, die de rooms-katholieke moraal verdedigde. Wie zich daar niet aan wist te houden, zou kommerlijk ten ondergaan, zo wilde de nadrukkelijke boodschap. Deze tendensromans – van de hand van Willem Kroon, Manuel Fray en Miguel Suriel – waren vooral bedoeld voor mannen met een ambachtelijke achtergrond, hun vrouwen en jong volwassen kinderen. Die woonden in Otrobanda en liepen gevaar om te worden ‘opgeslokt’ door de westerse genoegens die de uitdijende raffinaderij met zich meebracht. Deze romans waren grotendeels gesitueerd in Otrobanda.
Het zal niet meevallen een kwalitatief interessant fragment in de Papiamentstalige romans te vinden, dat zou kunnen tippen aan de beschrijving die Tip Marugg ons achterliet van Otrobanda, de wijk waar hij werd geboren en opgroeide. Dat fragment verscheen in het Curaçaose tijdschrift Kristòf en werd natuurlijk ook opgenomen in zijn verzameld werk (De hemel is van korte duur [2009]). Hoe het ook zij, enige kennis van de Curaçaose letteren maakt in ieder geval nieuwsgierig naar wat Van Geemert binnen de grenzen van Willemstad de moeite waard vindt om onze aandacht op te vestigen. Die Papiamentstalige romans wel of juist niet?
Wandelend door ‘dushi Willemstad’ in de hitte van eind augustus/begin september werd ik alleen maar meer nieuwsgierig naar het gelijknamige boek van Van Geemert. Hoe hadden schrijvers van eilandelijke bodem eigenlijk naar hun stad gekeken? Zij niet alleen. Doen literaire passanten ook mee of worden die buiten het literaire Willemstad gelaten? Hoe hadden die passanten erop gereageerd, er zich door laten inspireren? Door de stegen, pleintjes, forten, het waaigat, de grote stadshuizen, de erven, de markten, de bars, winkels, de begraafplaatsen, de openluchtbordelen in de mondi aan de stadsrand, de kust, de haven, binnenwateren met mangroven … en bovenal door de mensen van zo een divers pluimage. Wandelend door ‘dushi Willemstad’ wist ik Van Geemert te vergeven, dat hij mij buiten het boek had gelaten. En straks, wanneer ik door de bladzijden van Dushi Willemstad struin, zullen de laatste kruimels aan wrevel ongetwijfeld worden weggeveegd”.

 

 
Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954)

 

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Black Widow

“Them was a low background hiss as the courtroom awaited the playback, the volume on the speakers jacked up so much that Parlabane was bracing himself, expecting the soundfile to be booming and distorted. Instead it was surprisingly clear, particularly at the police end. I le could hear the dispatcher’s fag-ravaged breathing during pauses, the rattle of a keyboard in the background.
Nobody knows where to look when they’re listening to a recording. Parlabanc glanced around to see how people were responding. Most were looking at the floor, the walls or any fixed point that didn’t have a fact on it. Others were more pruriently taking the opportunity to look at the accused.
Diana Jager had her gaze locked, staring into a future only she could see.
The jury mostly had their heads bowed, like they were in church, or as though they were afraid they’d get into trouble with the judge if they were caught paying less than maximum attention. They were filtering out dis-traction, concentrating only on the words booming out around the court, anxious not to miss a crucial detail.
They couldn’t know it yet, but they were listening out for the wrong thing. ‘I think I’ve just seen an accident: Are you injured, madam?’ ‘No. But I think a car might have gone off the road: `Can you tell me your name, madam?’ `Yes, it Sheena. Sheena Matheson. Missus: And are you in your own vehicle now? Is it off the carriageway?’
‘No. Yes. I mean, I’m out of my car. Its parked. I’m trying to sec where he went: `Where am you, Mrs Matheson? `I’m not sum. Maybe a couple of miles west of Ordskirk. I’m on the Kingsburgh Road’ And can you describe what happened? Is someone injured?’
‘I don’t know. This car was coming around the bend towards me as I approached it It was going way too fast. I think it was a BMW. It swerved on to my side of the mad because of the curve, then swerved back again when I thought it was going to hit me. I jumped on the brakes because I got such a fright, and I looked in my mar-view. It swerved again like he was trying to get it back under control, but then it disappeared. I think it went off the road altogether:
`The Kingsburgh Road, you said? lbat’s right: `I’m going to sec if I can get some officers out them as soon as possible. You’ve parked your car, that’s good. If you can wait beside it but not in it .. “

 

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

 

De Duitse schrijfster Amelie Fried werd geboren op 6 september 1958 in Ulm. Zie ook alle tags voor Amelie Fried op dit blog.

Uit: Ich fühle was, was du nicht fühlst

»So wird’s gehen«, sagte Bettina, packte mich resolut am Arm und zog mich aus dem Klassenzimmer. Widerstandslos ließ ich es geschehen.
Ich rechnete. Ich war genau dreizehn Jahre, vier Monate, vier Tage und elf Stunden alt. Wenn ich davon ausging, dass ich, bis ich fünfzig wäre, jeden Monat meine Periode bekommen würde, davon zweimal neun Monate abzog, falls ich Kinder bekommen würde, und wenn die Blutung im Schnitt fünf Tage dauerte, würde ich in den nächsten siebenunddreißig Jahren an zweitausendeinhundertzwanzig Tagen bluten. Fast sechs Jahre lang.
»Ich will keine Frau sein«, stöhnte ich.
»Red keinen Quatsch«, sagte Bettina.
Zu Hause versorgte mich meine Mutter mit Binden, öffnete eine Flasche Sekt und reichte mir ein halb gefülltes Glas.
»Ich bin so stolz auf dich!«, sagte sie.
Ich begriff nicht, warum sie mich feierte, als hätte ich eine besondere Leistung vollbracht. Meine guten Schulnoten riefen längst nicht so viel Begeisterung hervor, und an denen hatte ich deutlich mehr Anteil als an der blöden Blutung.
Wie so oft kam mir die Reaktion meiner Mutter übertrieben vor, irgendwie gekünstelt.
Als mein Vater kam, verkündete sie ihm die Neuigkeit mit einer Begeisterung, als hätte ich mindestens die Bundesjugendspiele gewonnen (was unwahrscheinlich war, weil ich grundsätzlich keinen Sport trieb).
Es war mir furchtbar peinlich, dass sie meinen Vater in diese Frauengeschichten einweihte, und ich spürte, dass es ihm ebenfalls unangenehm war.
»Du weißt ja, dass du ab jetzt aufpassen musst«, warf er mir hin. Und damit war das Thema für ihn offenbar erledigt.
Ich fragte mich, wie er auf die Idee kommen könnte, ich würde mit dreizehn bereits Sex haben. Seine Gedankenlosigkeit machte mich wütend.
»Wann hattest du denn zum ersten Mal Sex?«, fragte ich herausfordernd.
Er tat so, als müsste er überlegen. Ein unsicheres Auflachen. »Keine Ahnung, ist schon so lange her.«
Ich wusste, dass er log. Entweder es war ihm peinlich, dass er bei seiner Entjungferung schon ziemlich alt gewesen war, oder aber er fand es unangemessen, mit seiner dreizehnjährigen Tochter über Sex zu reden. Mir zu sagen, dass ich ab jetzt gefälligst vorsichtig sein solle, das war für ihn okay.
Aber zu erfahren, wann er zum ersten Mal Sex hatte – das stand mir offenbar nicht zu.”

 

 
Amelie Fried (Ulm, 6 september 1958)

 

De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Alice Seebold op dit blog.

Uit: Lucky

“When people talk about climbing a mountain or riding rough water, they say they became one with it, their bodies so attuned to it that they often, when asked to articulate how they did it, cannot fully explain. Inside the tunnel, where broken beer bottles, old leaves, and other, as yet indiscriminate, things littered the ground, I became one with this man. He held my life in his hand. Those who say they would rather fight to the death than be raped are fools. I would rather be raped a thousand times. You do what you have to. “Stand up,” he said. I did. I was shivering uncontrollably. It was cold out and the cold combined with the fear, with the exhaustion, made me shake from head to toe. He dumped my purse and bag of books in the corner of the sealed-off tunnel. “Take off your clothes.” “I have eight dollars in my back pocket,” I said. “My mother has credit cards. My sister does too.” “I don’t want your money,” he said, and laughed. I looked at him. Into his eyes now, as if he was a human being, as if I could speak to him. “Please don’t rape me,” I said. “Take off your clothes.” “I’m a virgin,” I said. He didn’t believe me. Repeated his command. “Take off your clothes.” My hands were shaking and I couldn’t control them. He pulled me forward by my belt until my body was up against his, which was up against the tunnel’s back wall. “Kiss me,” he said. And he drew my head forward and our lips met. My lips were pursed tightly together. He tugged harder on my belt, my body pressing up further against his. He grabbed my hair in his fist and balled it up. He drew my head back and looked at me. I began to cry, to plead.”

 

 
Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)

 

De Frans – Amerikaanse schrijver Julien Green werd geboren op 6 september 1900 in Parijs. Zie ook alle tags voor Julien Green op dit blog.

Uit: Erinnerungen an glückliche Tage (Vertaald door Elisabeth Edl)

„Wir nannten sie kurz und bündig Goudeau. Wenn sie guter Laune war, amüsierte sie mein überspanntes Deklamieren, und sie lachte, den grauen Kopf schüttelnd, in sich hinein, doch manchmal zeigte sich bei ihr eine gewisse Reizbarkeit, die meine Mutter auf irgendeine jugendliche Liebesenttäuschung zurückführte.
»Sie muß einmal sehr hübsch gewesen sein, ich finde, das sieht man ihrem Gesicht noch immer an.«
Es war eine Spezialität meiner Mutter, Spuren von Schönheit unter den Runzeln der Leute zu entdecken oder verborgene Güte in ihren Seelen, aber meine Schwestern protestierten:
»Goudeau! Sie ist fast bucklig, und sie hat eine spitze rote Nase!«
»Sie ist nicht mit einer roten Nase auf die Welt gekommen, ihr dummen Gören, und sie ist nicht bucklig, nur ein wenig gebeugt von der vielen Arbeit.«
Ich fand Goudeau gewiß nicht attraktiv, aber sie war mir unentbehrlich. Eines Tages stürzte ich mich auf sie und schrie:
»Ihr habt meine Tochter entehrt! Zieht Euren Degen, Teufel, und verteidigt Euch!«
Sie kicherte leise und schob den Zwicker mit dem Drahtgestell zurecht.
»Leugnen ist zwecklos«, fuhr ich grimmig fort, »meine Tochter wird gegen Euch aussagen.«
Nach diesen Worten lief ich in die Küche, riß unter Linas verdutztem Blick den Schrank auf, packte einen der großen, vier Pfund schweren Brotlaibe, die man damals verkaufte, und wickelte ihn in eine Serviette. Ich brauchte auch einen Dolch, aber Dolche waren etwas Seltenes in unserem Haus und so gab ich mich mit dem Brotmesser zufrieden und eilte zurück.
»Hier ist meine Tochter«, brüllte ich. »Sie ist gekommen, Euch öffentlich anzuklagen.«
»Eure Tochter muß furchtbar jung sein, wenn sie noch in Windeln herumgetragen wird«, bemerkte Goudeau mit spöttischem Glucksen. »Seid Ihr sicher, Monsieur Julien, daß diese hier die Richtige ist?«
Ich befahl dieser Ausgeburt der Hölle zu schweigen, beschloß, meine Tochter lieber tot als entehrt zu sehen, und erdolchte sie, indem ich das Brotmesser mehrere Male in den Laib stieß.”

 

 
Julien Green (6 september 1900 – 13 augustus 1998)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en vrijmetselaar Willem Brandt (pseudoniem van Willem Simon Brand Klooster) werd geboren in Groningen op 6 september 1905. Zie ook alle tags voor Willem Brandt op dit blog.

 

De weg

Ik zal den weg slechts gaan, dien gij mij wijst,
den steilen weg, die moeizaam wordt bereisd.
Dan zal ik haken naar Uw heerlijkheid
bij ied’re voetstap op het hard plaveid.

Wat neven mij of achter mij verschijnt,
ik zal mijn oogen richten naar uw eind.
Ik zal niet rusten, maar gestadig gaan,
ik zal mijn wil met uwen wil verstaan.

En zoo ik langs den weg wel dikwijls viel,
O, wees mij weer genadig als ik kniel,
boetvaardig om de naaktheid van mijn ziel.

Ik ben niet waardig dat degeen mij prijst
die in zijn rust beneden is vergrijsd.
Ik zal den steilen weg gaan, dien gij wijst.

 

Ochtend in Indonesië

Wakker worden in de vroege zon
spoelend door de raten van de luiken,
licht als water, waterlicht, te duiken
in de waterwitte morgenbron.

Knaap en vogel zijn al vroeger op,
kwaterend de mangga’s ingevlogen,
ook de maagden, bloemslank neergebogen,
sambal stampend in haar klapperdop.

Geur van zwarte koffie, blanke rijst,
houden ’t huis nog in intieme sferen.
Witte dag, wit hart, spierwitte kleren, –
tot de zon weer naar het zenith wijst.

Na de ochtend klinkt een droever wijs;
kon men maar ontwaken om te slapen.
Maagden, vogels en het spel der knapen
zijn van een voortijdig paradijs.

 

 
Willem Brandt (6 september 1905 – 29 april 1981)

 

De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Zie ook alle tags voor Cyrus Atabay op dit blog.

 

Wahrgemacht

Am Ende steht natürlich die Auflösung
Umwege über das Verworrene, Verknotete,
bis die Fesselung zur Freigabe wird.
Das alles hat viel mit Zauberei zu tun
hängt zusammen mit Magie und Mathematik:
Eine geringfügige Verschiebung in der Anordnung
der Bedingungen gewährt im Ausweglosen
einen Durchschlupf für das Unerwartete,
plötzlich wahrgemacht im Kuckucksruf,
der die Erklärbarkeit aufhebt.

 

Vom Widerhall

Allenfalls ein Kundiger
in den Klopfzeichen des Spechts,
die Abweichungen und Resonanzen
prüfend der wechselnden Baumstämme,
und jedes Holz hat einen anderen Ton.
Die Forderungen der Natur sind vielfältig
und der Nestbau nur eine
für diesen hellhörigen Vogel,
der beizeiten weiter zieht,
auf der Suche
nach einem unauffindbaren Echo.

 

 
Cyrus Atabay (6 september 1929 – 26 januari 1996)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e september ook mijn blog van 6 september 2017 en ook mijn blog van 6 september 2015 deel 2.

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Amelie Fried, Jessica Durlacher, Alice Sebold, Julien Green, Willem Brandt, Carmen Laforet

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Be My Enemy

“`Bin Laden? A fucking charlatan.’ ‘Be serious for a minute,’ Williams told him. ‘I am being serious. That’s my point. Everybody’s so reverent about this guy. Strip away all the mythologising and hocus-pocus and what have you got? Patty Hearst with a beard. Bored rich kid playing at soldiers. He’s in the huff with his family, for Christ’s sake — the psychology’s pitifully mundane. If he’d been born into a semi in Surbiton he’d have painted his bedroom black, got himself a Nine Inch Nails T-shirt and hung around swingparks drinking cider from plastic bottles.’ Fotheringham’s rant was attracting admonitory glances, more in disapproval of the growing volume and vehemence than the content, which wouldn’t have been clearly discernible above the whipping wind. Raised voices were not decorous at a funeral; they suggested that your thoughts were not respectfully concentrated upon the memory of the departed, even if, in Williams’s case, that was not strictly true. Nothing was more prominent in his mind than the man they had just buried or the consequences of his loss, not least the fact that Williams now had his job. Fotheringham gestured apologetic acknowledgement and Williams led him in the opposite direction to the dispersing mourners. `Bin Laden’s about a lot more than thrill kills and power trips,’ Williams chided, measuring his condescension precisely. ‘And there’s three thousand dead people in New York of the opinion that you should be taking him more seriously.’ ‘I’m taking him entirely seriously, sir. I just don’t think it will help us if we buy into the hype and start thinking of him as some kind of formidable genius. Look at the Black Spirit, if you need a primer. Remember what a bogeyman he was? Turned out to be a fucking oil-biz wage slave from Aberdeen.’ `Quite. Something, I should remind you, that we only learned after the fact. Didn’t make him any easier to catch, did it? And besides, I don’t think there’s much ground for comparison. For all his theatrics, the Black Spirit was essentially just a mercenary, prepared to do horrific things on other people’s behalf if they paid him enough. Bin Laden represents the possibility of ten thousand Black Spirits, all of them prepared to do horrific things merely because it’s Allah’s bidding. We’ve never had to face this kind of fanaticism before: there’s no fifth column to cultivate, no disaffected factions to encourage, no waverers, not even anyone we can bribe and corrupt. Just total, unquestioning, homicidal, suicidal commitment to the cause.’ `With respect, sir, that’s what I mean by believing the hype. For one thing, there is no cause. Bin Laden’s too smart to marry himself to anything as cumbersome as a coherent or even consistent political ideology, because such a thing could be debated, held up to scrutiny, and, worst of all, alienate potential followers. “The cause of Islam” is expediently nebulous.”

 

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Amelie Fried, Jessica Durlacher, Alice Sebold, Julien Green, Willem Brandt, Carmen Laforet”

Jessica Durlacher, Amelie Fried, Carmen Laforet, Cyrus Atabay

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Der Sohn (Vertaald door Hanni Ehlers)

„Meiner Mutter, Iezebel, geht der ganze Aufstand immer etwas auf die Nerven. Dass die Küchentür geschlossen bleibt, damit der Schöpfer da drinnen nicht in seiner Inspiration gestört wird, ist für eine, die nicht immer aus freien Stücken so viel Zeit ebendort zubringt, kaum zu ertragen. Nicht, dass sie sich beklagen wolle, aber ohne sie in der Küche würden wir alle verhungern, murrt sie. Anfälle von Kohlrouladenfieber sind selten, und die Rollenverteilung in unserer Familie ist einigermaßen traditionell. Wir wissen alle, wer das wüst zugerichtete, verschmierte Atelier des Teilzeitkünstlers hinterher wieder in einen nutzbaren Raum zurückverwandeln wird.
Meine Mutter war früher Französischlehrerin. Sie hat ein spitzes Gesicht und lange, jetzt graue, früher braune Haare, die sie seit dreißig Jahren zum immergleichen Knoten windet.
Meine Mutter ist eine hochgewachsene Frau, auch heute noch, und früher galt sie als streng. Als strenge Lehrerin. Nur meine Schwester Tara und ich wussten, dass das gar nicht stimmte. Ihre Schüler sollten sie ruhig für streng halten, bei uns war sie immer locker und nachgiebig, und nicht selten verschworen wir drei uns gegen den Einzigen in der Familie, der wirklich streng war, vor lauter besessener Sorge um uns: meinen Vater.
Mein Vater ist nicht so groß, aber breitschultrig, hat ein feingeschnittenes, markantes Gesicht mit dunkelbraunen Augen und schmaler Nase, dichtes weißes Haar und eine Stimme, mit der er laut brüllen kann, meistens aber sanft und leise Geschichten erzählt.“
Meine Schwester Tara ist auch da. Tara ist drei Jahre älter als ich. Sie hat dunkles Haar und eine sehr helle Haut – schön, auf eine etwas biestige Art. Tara ist noch auf der Suche nach dem richtigen Mann, denn wenn sie mal einen gefunden hat, der ihren hohen Ansprüchen genügt, serviert sie ihn meist schon nach wenigen Monaten wieder ab. Dass mal einer länger bleibt, ist die Ausnahme. Sie beneide mich um Jacob, hat sie schon mal gesagt, dann aber gleich hinzugefügt, dass sie niemals mit jemandem zusammenbleiben könnte, den sie schon von klein auf kenne. Dafür habe sie schon zu viele Entwicklungsphasen durchlaufen.“

 
Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

Lees verder “Jessica Durlacher, Amelie Fried, Carmen Laforet, Cyrus Atabay”

Jessica Durlacher, Amelie Fried, Carmen Laforet, Cyrus Atabay

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Das Gewissen (Vertaald door Hanni Ehlers)

„Nie wurde darüber geredet. Doch in unserem Unterleben, dem Leben unter unserem Alltagsleben, will ich mal sagen, wurden wir verfolgt. So empfanden wir es zumindest. Ich wurde verfolgt, weil mein Vater VERFOLGT worden war – und ein abstrakteres Wort lässt sich wohl kaum finden, beiläufiger und vornehmer lässt sich wohl kaum umschreiben, welche schmutzigen, grausamen Verbrechen das beinhaltet.
Nach Verbrechen klang das Wort auch nicht. Eher wie eine Katastrophe von kosmischen Dimensionen, ein jedes normale Maß übersteigender Alptraum, etwas aus der Zeit, als die Welt noch eine einzige Hölle war, jener gräulichen vorbewussten Zeit der Vorgeschichte.
Und alles, was zu Hause darüber gesagt wurde, war genauso entstellend abstrakt wie das Wort selbst, so abstrakt, dass das Schaudern hinter der Sprache versteckt blieb. Und die Sprache erstickte präzise und fein säuberlich, was sich hinter ihr verbarg.
Die Abstraktionen trugen Sätze wie:” Du weißt ja, nach der Bombardierung Rotterdams sind wir nach Apeldorn gegangen…”
Die ganze Aufeinanderfolge von Geschehnissen, die mein Vater als kleiner Junge miterlebt hatte, alles, was dieser Satz suggerieren sollte, die Dramen, das Schreien, die nervliche Anspannung, die Angst: nichts davon, da war meines Vaters Stimme und diese kurze Mitteilung, die uns seiner Meinung nach alles sagte.
Seine Stimme senkte sich und wurde dann plötzlich leise und grimmig. Irgend etwas schien ihm den Atem wegzusaugen, ein Feind, der ihm die Luft nahm und ihn kurzerhand daran hinderte, laut zu sprechen. Mit Gewalt, beinahe erstickend, versuchte er Atem und Stimme wiederzuerlangen.“

 
Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

Lees verder “Jessica Durlacher, Amelie Fried, Carmen Laforet, Cyrus Atabay”

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green, Jessica Durlacher

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

 

Uit: Bedlam

 

This is not the end of the world, Ross told himself.

He closed his eyes as a low hum began to sound around him, heralding the commencement of the scan. The effect was more white-out than black-out, the reflective tiles filling the room with greater light than the fine membranes of his eyelids could possibly block.

He should look upon all of it as a new start; several new starts, in fact. Yes: multiple, simultaneous, unforeseen, unwanted and utterly unappealing new beginnings. Welcome to your future.

As he lay on the slab he conducted a quick audit of all the things that had gone wrong in the couple of hours since he’d stepped off his morning bus into a squall of Scottish rain and a lungful of diesel fumes on his way to work. He concluded that it wasn’t a brain scan he needed: it was a brain transplant. Nonetheless, as the scan-heads zipped and buzzed above him, for the briefest moment he enjoyed a sense of his mind being completely empty, an awareness of a fleeting disconnection from his thoughts, as though they were a vinyl record from which the needle had been temporarily raised.

‘Hey Solderburn, are we clear?’ he asked, keeping his eyes closed just in case.

There was no reply. Then he recalled the capricious ruler of the Research and Development Lab telling him to bang on the door if there was a problem, so he deduced there was no internal monitoring.

He opened his eyes and sat up. It was only a moment after he had done so that he realised the tracks and scan-heads were no longer there. He did a double-take, wondering if the whole framework had been automatically withdrawn into some hidden wall-recess: it was the kind of pointless feature Solderburn was known to spend weeks implementing, even though it was of no intrinsic value.”

 

 

 

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green, Jessica Durlacher”

Alice Sebold, Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Julien Green, Jessica Durlacher

De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Alice Seebold op dit blog.

 

Uit: The Lovely Bones

„My murderer was a man from our neighborhood. My mother liked his border flowers, and my father talked to him once about fertilizer. My murderer believed in old-fashioned things like eggshells and coffee grounds, which he said his own mother had used. My father came home smiling, making jokes about how the man’s garden might be beautiful but it would stink to high heaven once a heat wave hit.
But on December 6, 1973, it was snowing, and I took a shortcut through the cornfield back from the junior high. It was dark out because the days were shorter in winter, and I remember how the broken cornstalks made my walk more difficult. The snow was falling lightly, like a flurry of small hands, and I was breathing through my nose until it was running so much that I had to open my mouth. Six feet from where Mr. Harvey stood, I stuck my tongue out to taste a snowflake.
“Don’t let me startle you,” Mr. Harvey said. Of course, in a cornfield, in the dark, I was startled. After I was dead I thought about how there had been the light scent of cologne in the air but that I had not been paying attention, or thought it was coming from one of the houses up ahead.

“Mr. Harvey,” I said. “You’re the older Salmon girl, right?” “Yes.” “How are your folks?”
Although the eldest in my family and good at acing a science quiz, I had never felt comfortable with adults.
“Fine,” I said. I was cold, but the natural authority of his age, and the added fact that he was a neighbor and had talked to my father about fertilizer, rooted me to the spot.
“I’ve built something back here,” he said. “Would you like to see?”
“I’m sort of cold, Mr. Harvey,” I said, “and my mom likes me home before dark.”
“It’s after dark, Susie,” he said.
I wish now that I had known this was weird. I had never told him my name. I guess I thought my father had told him one of the embarrassing anecdotes he saw merely as loving testaments to his children. My father was the kind of dad who kept a nude photo of you when you were three in the downstairs bathroom, the one that guests would use.“

 

Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)

Lees verder “Alice Sebold, Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Julien Green, Jessica Durlacher”

Julien Green, Carmen Laforet, Cyrus Atabay, Jessica Durlacher

De Frans – Amerikaanse schrijver Julien Green werd geboren op 6 september 1900 in Parijs. Zie ook mijn blog van 6 september 2006 en ook mijn blog van 6 september 2008. Zie ook mijn blog van 6 september 2009 en ook mijn blog van 6 september 2010.

 

Uit: Jeunes années, autobiographie 2

«Ce fut, me semble-t-il, dans les dernières semaines de 1923 que Philippe me demanda de passer chez lui pour une raison qui ne me fut révélée que plus tard. Si je ne puis situer exactement la date, je revois la couleur du jour et le décor, l’un aussi triste que l’autre. Dans le bureau banal, mais confortable, j’étais assis sur un de ces canapés tout en rondeurs et qui n’ont de vertu à mes yeux que leur élasticité. Une table chargée de papiers cache à moitié un appareil de chauffage au gaz, et voilà le bout de mise en scène que me livre ma mémoire. Il est peut-être trop tôt pour allumer une lampe et la lueur maussade qui tombe du ciel gris pénètre comme à regret dans cette petite pièce mélancolique. De quoi parlons-nous ? Aucun souvenir… Mais on sonne. Un instant s’écoule, puis je vois mon ami revenir avec un des plus étranges personnages qu’il m’ait été donné de voir. Comme il m’arrive le plus souvent, je ne saisis pas son nom et je suis bien sûr aujourd’hui qu’il n’a pas entendu le mien. Le regard qu’il me jette me réduirait au silence si j’avais le désir de parler : les yeux d’un noir profond ne se posent qu’une seconde sur moi, mais d’une manière inoubliable et comme pour m’écarter. Je pourrais aussi bien être un meuble. Cette situation anéantissante me dispense de faire un effort pour me joindre à la conversation, et je me contente de regarder. D’assez haute taille, le visiteur est habillé d’une grosse étoffe mieux faite pour la campagne que pour la ville et les manches d’un chandail noir lui descendent jusque sur les mains qu’elles couvrent à moitié un peu comme des mitaines. Là n’est pourtant pas le plus intéressant : le visage à lui seul est comme un spectacle dont on ne veut rien manquer. Haut et dégagé par la calvitie, le front aux proportions magnifiques surplombe les sourcils noirs et les grandes orbites où luisent les prunelles d’un éclat sombre et dur. La bouche est mince et prudente, il en sort une voix aux modulations si bizarres que le sens des mots qu’elle prononce m’échappe de temps en temps. Jamais encore je n’ai entendu parler le français de cette façon. Les dentales surtout feraient croire que le bout de la langue appuie contre le palais, non contre les incisives, et les sifflantes chuintent sans retenue. Parfois le ton s’élève, les sourcils montent et s’arrondissent, les lèvres s’écartent et un rire de fausset rompt tout à coup l’ordonnance de ce visage immobile. L’impression que je me trouve devant quelqu’un a été immédiate. De quoi parle-t-on ? De littérature sans doute, et soudain j’entends le nom de Blake. Il se trouve que j’ai dans la poche le petit volume de Chesterton sur ce poète. Ne hésitation et voilà le livre entre mes doigts.“

 


Julien Green (6 september 1900 – 13 augustus 1998)

Lees verder “Julien Green, Carmen Laforet, Cyrus Atabay, Jessica Durlacher”

Alice Sebold, Christopher Brookmyre, Amelie Fried, Jennifer Egan, Julien Green, Carmen Laforet, Cyrus Atabay, Jessica Durlacher

De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: The Lovely Bones

 „My name was Salmon, like the fish; first name, Susie. I was fourteen when I was murdered on December 6, 1973. In newspaper photos of missing girls from the seventies, most looked like me: white girls with mousy brown hair. This was before kids of all races and genders started appearing on milk cartons or in the daily mail. It was still back when people believed things like that didn’t happen.

In my junior high yearbook I had a quote from a Spanish poet my sister had turned me on to, Juan Ramón Jiménez. It went like this: “If they give you ruled paper, write the other way.” I chose it both because it expressed my contempt for my structured surroundings à la the classroom and because, not being some dopey quote from a rock group, I thought it marked me as literary. I was a member of the Chess Club and Chem Club and burned everything I tried to make in Mrs. Delminico’s home ec class. My favorite teacher was Mr. Botte, who taught biology and liked to animate the frogs and crawfish we had to dissect by making them dance in their waxed pans.

I wasn’t killed by Mr. Botte, by the way. Don’t think every person you’re going to meet in here is suspect. That’s the problem. You never know. Mr. Botte came to my memorial (as, may I add, did almost the entire junior high school -I was never so popular) and cried quite a bit. He had a sick kid. We all knew this, so when he laughed at his own jokes, which were rusty way before I had him, we laughed too, forcing it sometimes just to make him happy. His daughter died a year and a half after I did. She had leukemia, but I never saw her in my heaven.“

 seebold

Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)

 

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2008. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: Country of the Blind

“If Nicole Carrow was being absolutely honest with herself, her most substantial reason for believing Thomas McInnes was innocent was that he had made her a nice cup of tea. She hadn’t been a lawyer long, but she still suspected she might need more than that in court. Her two weeks experiencing the practical application of Scots Law had demonstrated a few divergences from its more familiar English cousin, but she’d yet to find precedent for a special defence of Refreshing Herbal Infusion.

Nicole had anticipated an uncomfortable breaking-in period in Glasgow – acclimatising herself to the city, the people and the notorious weather – and was prepared for feeling like a fish out of water in the job for a while. However, her vision of in-at-the-deep-end had nonetheless proven short-sighted: she’d naively assumed it would be a bit more than a fortnight before she was representing the accused in a crime that had shaken the world.

Obviously the contents of the oh-so-mysterious envelope had raised her hopes and stiffened her resolve, but the sober reality was that – as Mr Campbell had pointed out – they merely thickened the plot her client was embroiled in, and apart from briefly delighting a few conspiracy theorists, would ultimately be of more use to the prosecution.

The coldfacts remained that McInnes, his son Paul, one Robert Hannah and one Cameron Scott had been apprehended fleeing the grounds of Craigurquhart House in Perthshire, that the Dutch media mogul Roland Voss, his wife Helene and their two bodyguards had been found murdered within, that when Paul McInnes was detained he was soaked in blood, and that an attempt had been made to open Voss’s bedroom safe.

McInnes and Hannah had been members of the “Robbin’ Hoods”, as the tabloids had tagged them, a gang responsible for a series of country-house break-ins over a short but prolific period during the mid-1980s, the name referring to their profession of pilfering from the rich, and conveniently ignoring their omission of the giving-to-the-poor part.“

Brookmyre

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

 

De Duitse schrijfster Amelie Fried werd geboren op 6 september 1958 in Ulm. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: Offene Geheimnisse

„Gibt es etwas Deprimierenderes als den Frühling? Die Vögel singen, prominente Liebespaare lassen sich halbnackt fotografieren, die Badesaison droht, und es muss ein neuer Bikini her.

Es soll ja Männer geben, die Frauen lieben – die Gestalter von Anprobekabinen in den Bademodenabteilungen von Kaufhäusern gehören definitiv nicht zu ihnen.

Das müssen die schlimmsten Frauenhasser unter der Sonne sein, denn warum sonst leuchten sie gnadenlos diese Kabuffs aus, in denen wir unser winterweißes Fleisch aus den zu eng gewordenen Jeans schälen, um fröhlich-bunte Bikinis anzuprobieren, die uns eigentlich Langnese-gute-Laune machen sollten.

Gute Laune? Von wegen! Mit vor Entsetzen starrem Blick in den Spiegel beschließen wir, nicht zu

glauben, was wir sehen. Dieses Dellengebirge sollen unsere Oberschenkel sein, dieser Michelin-Reifen unsere Taille? Unmöglich. Das kann nicht sein. Das grelle Licht von oben suggeriert einen völlig falschen Eindruck. Dann fällt uns ein: Die Sonne am Strand kommt auch von oben.

Soll das etwa heißen, die anderen Badegäste sehen, was wir gerade sehen?

Aaaargh! Flucht aus der Kabine, Rettung ins nächste Café, ein Stück Torte mit Sahne und einen süßen Kakao für die aufgewühlten Nerven. Gibt es nicht so was wie ein Recht auf körperliche und seelische Unversehrtheit?

Das Recht auf menschliche Behandlung, auch in Bademoden-Umkleidekabinen? Was wir dort

erleiden müssen, grenzt an eine Verletzung der Menschenrechte.“

 fried

Amelie Fried (Ulm, 6 september 1958)

 

De Amerikaanse schrijfster Jennifer Egan werd geboren in Chicago op 6 september 1962. Zie ook mijn blog van 6 september 2007 en ook mijn blog van 6 september 2008. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: Emerald City

„Sisters of the Moon

Silas has a broken head. It happened sometime last night, outside The Limited on Geary and Powell. None of us saw. Silas says the fight was over a woman, and that he won it. “But you look like all bloody shit, my friend,” Irish says, laughing, rolling the words off his accent. Silas says we should’ve seen the other guy.

He adjusts the bandage on his head and looks up at the palm trees, which make a sound over Union Square like it’s raining. Silas has that strong kind of shape, like high school guys who you know could pick you up and carry you like a bag. But his face is old. He wears a worn-out army jacket, the pockets always fat with something. Once, he pulled out a silver thimble and pushed it into my hand, not saying one word. It can’t be real silver, but I’ve kept it.

I think Silas fought in Vietnam. Once he said, “It’s 1974, and I’m still alive,” like he couldn’t believe it.

“So where is he?” Irish asks, full of humor. “Where is this bloke with half his face gone?”

Angel and Liz start laughing, I don’t know why. “Where’s this woman you fought for?” is what I want to ask.

Silas shrugs, grinning. “Scared him away.”

********

San Francisco is ours, we’ve signed our name on it a hundred times: SISTERS OF THE MOON. On the shiny tiles inside the Stockton Tunnel, across those building like blocks of salt on the empty piers near the Embarcadero. Silver plus another color, usually blue or red. Angel and Liz do the actual painting. I’m the lookout. While they’re spraying the paint cans, I get scared to death. To calm down, I’ll say to myself, If the cops come, or if someone stops his car to yell at us, I’ll just walk away from Angel and Liz, like I never saw them before in my life. Afterward, when the paint is wet and we bounce away on the balls of our feet, I get so ashamed, thinking, What if they knew? They’d probably ditch me, which would be worse than getting caught–even going to jail. I’d be all alone in the universe.“

egan 

Jennifer Egan (Chicago, 6 september 1962)

 

De Frans – Amerikaanse schrijver Julien Green werd geboren op 6 september 1900 in Parijs. Zie ook mijn blog van 6 september 2006 en ook mijn blog van 6 september 2008. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: Le Grand large du soir

„27 octobre – Il n’y a pas de saint qui ait un plus magnifique regard que Molière. Ce qu’il y avait de plus beau à l’Académie, c’était son buste, que j’ai vu un jour pour tout jamais. Je l’ai regardé en songeant que je ne remettrais plus les pieds dans cette galère, c’était à lui que je disais adieu.

15 novembre – Pour en revenir à ce qui préoccupe bien des vivants, le monde actuel se cherche et ne se trouve guère. La fin d’un siècle, et de plus d’un millénaire, suscite des penseurs de lieux communs, des prophètes du désastre, aussi bien que des gourous de l’utopie (la vie sera meilleure, etc.). En réalité, nous sommes revenus à l’une de ces crises de croissance du monde et le bouleversement échappe à tout pouvoir. Ce ne sont pas tant les grandes émigrations en marche, le bafouillage des langues, la confusion des croyances et le désir de croire à un rassemblement humain dans le bien, le beau, le tolérant, qui changent quoi que ce soit. Loin de là. Arrière, quand on emploie l’abstrait, cela cache le pire. L’homme n’est pas un concept ; le sang, l’angoisse, la liberté ne sont pas des abstractions. Ce qui est triste pour un homme de mon âge et toujours passionné par tout ce qui concerne la vie, c’est justement l’abandon de l’être humain aux démons du bien. Ces démons-là sont des rêves qui conduisent droit aux barbelés des interdictions, aux miradors de la pensée bien pensante et unique, aux camps de l’uniformité. Ce qui se croit le plus avancé d’opinion, le plus libéré, est déjà dans un cercle fermé. Par exemple, « mon corps est à moi », ce n’est pas neuf, et dans le cas de l’avortement, c’est s’en remettre à la dictature du plaisir. Après cela viendra une dictature sans plaisir et le monde aura basculé dans l’épouvante des lois. On balisera la vie, comme on le fait déjà du travail et de la mort.

26 novembre – Le monde de l’imagination (musiciens, peintres, écrivains, architectes) retombe en enfance dans le mauvais sens du terme. Ce ne sont que gribouillages, balbutiements, graffitis, comme ceux d’enfants pas très doués. On appelle ça l’art par dérision. Dire que ce sont les prolégomènes des oeuvres futures laisse envisager un effondrement de la civilisation universelle, à moins qu’un bon coup de balai ou de torchon vide les musées et les bibliothèques et que quelque tremblement de terre secoue les hideurs construites sans grâce, sans goût et sans génie. Quant à la musique d’aujourd’hui, on a le droit entre un académisme ridicule qui siège à l’Institut et les crises de nerfs de marmots sourds.“

green

Julien Green (6 september 1900 – 13 augustus 1998)

 

De Spaanse schrijfster Carmen Laforet werd geboren op 6 september 1921 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 6 september 2006. en ook mijn blog van 6 september 2008. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: Nada (Vertaald door Edith Grossman)

„I wanted to believe I’d come to the wrong apartment, but the good-natured old woman wore a smile of such sweet kindness that I was certain she was my grandmother.

“Is that you, Gloria?” she said in a whisper.

I shook my head, incapable of speaking, but she couldn’t see me in the gloom.

“Come in, come in, my child. What are you doing there? My God! I hope Angustias doesn’t find out you’ve come home at this hour!”

Intrigued, I dragged in my suitcase and closed the door behind me. Then the poor old woman began to stammer something, disconcerted.

“Don’t you know me, Grandmother? I’m Andrea.”

“Andrea?”

She hesitated. She was making an effort to remember. It was pitiful.

“Yes, dear, your granddaughter. . . . I couldn’t get here this morning the way I wrote I would.”

The old woman still couldn’t understand very much, and then through one of the doors to the foyer came a tall, skinny man in pajamas who took charge of the situation. This was Juan, one of my uncles. His face was full of hollows, like a skull in the light of the single bulb in the lamp.

As soon as he patted me on the shoulder and called me niece, my grandmother threw her arms around my neck, her light-colored eyes full of tears, and saying “poor thing” over and over again. . . .

There was something agonizing in the entire scene, and in the apartment the heat was suffocating, as if the air were stagnant and rotting. When I looked up I saw that several ghostly women had appeared. I almost felt my skin crawl when I caught a glimpse of one of them in a black dress that had the look of a nightgown. Everything about that woman seemed awful, wretched, even the greenish teeth she showed when she smiled at me. A dog followed her, yawning noisily, and the animal was also black, like an extension of her mourning. They told me she was the maid, and no other creature has ever made a more disagreeable impression on me.“

laforet

Carmen Laforet (6 september 1921 – 28 februari 2004)

 

De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: Poet und Vagant

Selbstauskunft
Geboren wurde ich am 6. September 1929 in Teheran. Mein Vater hatte in den dreißiger Jahren in Berlin an der Charité Medizin studiert und bei Sauerbruch promoviert. Er beschloß, seine zwei Söhne in Deutschland erziehen zu lassen. Ein solcher Entschluß wäre unverantwortlich, hätte man ein Kind aus einer Geborgenheit gerissen. Doch ich war in einer magischen Welt aufgewachsen, in der das Bedrohliche vorherrschte. So vertauschte ich eine Benommenheit mit einer anderen, als ich 1937 nach Berlin kam. Das Gefühl der Unwirklichkeit verließ mich in der neuen Umgebung nie, während die regenerativen Kräfte für Orientierungspunkte sorgten: Innerhalb eines Jahres hatte ich die Berliner Floskeln, die ich für meine Streifzüge auf dem Roller in der Fasanenstraße vonnöten hatte, auswendig gelernt. Noch immer ist es mir ein Rätsel, welche orientalischen Tricks in Anwendung gebracht wurden, daß ich kaum drei Jahre später in das renommierte Arndt-Gymnasium in Dahlem aufgenommen wurde.

Durch die Schludrigkeit eines Vormunds, der die Möglichkeit, meinen Bruder und mich in die Schweiz zu bringen, ungenutzt ließ, blieb ich bis Kriegsende in Deutschland. Als ich im Sommer 1945, nach acht Jahren Trennung, wieder nach Persien kam, hatte ich die persische Sprache verlernt. Beschämt hörte ich die Fragen meiner Mutter in persischer Sprache, auf die ich nicht antworten konnte. Langsam wurde mir meine Muttersprache wieder vertraut, doch der Wiedergewinn an Sprache reichte nicht aus, um in einer Klasse meiner Altersgruppe eine persische Schule zu besuchen. Auf meinen Wunsch wurde ich in die Schweiz geschickt, um meinen Schulbesuch fortzusetzen.“

 atabay

 Cyrus Atabay (6 september 1929 – 26 januari 1996)

 

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook mijn blog van 6 september 2007  en ook mijn blog van 6 september 2008. Zie ook mijn blog van 6 september 2009.

Uit: De dochter

 „Het lezen stilde mijn honger, maar nooit genoeg; uiteindelijk bleven het verhalen van anderen en niet de echte.Niet die van mijn vader,Ik kon hem niets vragen. Bang dat hij mijn gretigheid zou zien, mijn intense nieuwsgierigheid zou ruiken. Bang dat ik zou verraden hoeveel kwaad er in me zat, en zo als vijand zou worden ontmaskerd. Bang dat ik niet genoeg kon huilen en dat de grimassen op mijn gezicht als lachen zouden worden uitgelegd.“

(…)

„Het digitale vliegtuigje vloog net boven Edinburgh toen de wereld ineens honderdtachtig graden begon te draaien. Mijn wereld. Het had niets te maken met de lage stem van de stewardess die turbulentie aankondigde. Had iemand me op dat moment iets gevraagd, dan nog betwijfel ik of ik een ander geluid had kunnen maken dan een benauwd gehijg. Van ongeloof, van schrik. Nog eens van ongeloof.“

durlacher

Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

Julien Green, Jessica Durlacher, Carmen Laforet, Cyrus Atabay

De Frans – Amerikaanse schrijver Julien Green werd geboren op 6 september 1900 in Parijs. Zie ook mijn blog van 6 september 2006 en ook mijn blog van 6 september 2008.

Uit: Le Grand large du soir

 

1997 14 juin – […] De toute évidence, ce qui peut unir tous les hommes est ce grand mystère qui est l’Amour, car les différences disparaissent dans l’amour. Les hommes s’unissent bien pour tuer, cela donne des armées où le prochain est habillé de façon différente, mais nous ne sommes pas sur terre pour tuer, nous y sommes pour créer par l’esprit comme par le corps. Qu’est-ce que les âmes viennent faire avec les armes ? Or nous sommes d’abord des âmes. Dieu veut l’amour universel quand il nous a transmis : « Aimez-vous les uns les autres. »

17 juin – […] Les jeunes et les moins jeunes aujourd’hui parlent comme de la bouillie. Ils écrivent comme de la bouillie et ils pensent comme de la bouilllie. Tout se tient, si on peut le dire de quelque chose d’aussi flasque. Et d’un bout du monde à l’autre bout, musique, peinture, architecture, c’est le règne du flou. Quant à l’imagination, on prend un peu n’importe où et n’importe comment, on fait n’importe quoi.

3 juillet – La mort n’est rien. Notre vie n’est pas coupée, mais délivrée seulement de la chair. Les apparences redoutables dans bien des fins de vie, quel que soit l’âge, ne sont que des apparences. La transformation se fait ailleurs et le vrai moi se dégage de son linceul de chair.

17 juillet – […] Repensant à Poe, ce que j’admire le plus, c’est l’inspiration. Les livres d’aujourd’hui n’en ont aucune et c’est pourquoi les livres sont muets. L’inspiration, c’est la présence de l’être essentiel, ce qui le distingue de toute autre créature, et ce don n’est dévolu qu’à quelques-uns. Les autres peuvent écrire tout ce qu’ils veulent, ils ne feront que déplacer des mots.

24 août – […] Tout s’arrange mal, mais tout s’arrange… Sage prévision humaine. Au-delà, il y a l’espérance.

18 septembre – La musique est la nourriture du coeur. Or celui-ci est insatiable.“

 

Green

Julien Green (6 september 1900 – 13 augustus 1998)

 

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook mijn blog van 6 september 2007  en ook mijn blog van 6 september 2008.

 

Uit: Strepen aan de hemel

 

“Als onvoorspelbare windvalgen vallen bevelen en slagen over ons heen. Wij zijn de stofdeeltjes die van plek naar plek geblazen worden, zonder respijt. Geen hoek is veilig, geen stap blijft onopgemerkt. Het vegen van de altijd bemodderde vloer met de oude lappen, het sjouwen in looppas met overvolle tonnen naar de beerput, de gamellendienst met gloeiend klotsende watersoep, de ‘Bettenbau’ met rafelende paardedekens en lekkende papieren matrassen, het wassen met honderden aan één lekkende kraan, het slopende wachten in kaarsrechte rijen voor het brood en de lepel oneetbare soep, de luizencontrole van kleding en haar, het bevestigen van driehoeken en nummers, het wekken en aantreden in het holst van de nacht, alles gaat gepaard met hees gebrul en stokslagen in willekewur en op onberekenbare momenten.”

 

Durlacher

Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

 

 

De Spaanse schrijfster Carmen Laforet werd geboren op 6 september 1921 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 6 september 2006. en ook mijn blog van 6 september 2008.

 

Uit: Nada (Vertaald door Edith Grossman)

 

One of those old horse-drawn carriages that have reappeared since the war stopped in front of me, and I took it without thinking twice, arousing the envy of a desperate man who raced after it, waving his hat.
That night I rode in the dilapidated vehicle along wide deserted streets and crossed the heart of the city, full of light at all hours, just as I wanted it to be, on a trip that to me seemed short and charged with beauty.
The carriage circled the university plaza, and I remember that the beautiful building moved me as if it were a solemn gesture of welcome.
We rode down Calle de Aribau, where my relatives lived, its plane trees full of dense green that October, and its silence vivid with the respiration of a thousand souls behind darkened balconies. The carriage wheels raised a wake of noise that reverberated in my brain. Suddenly I felt the entire contraption creaking and swaying. Then it was motionless.
“Here it is,” said the driver.
I looked up at the house where we had stopped. Rows of identical balconies with their dark wrought iron, keeping the secrets of the apartments. I looked at them and couldn’t guess which ones I’d be looking out of from now on. With a somewhat tremulous hand I gave a few coins to the watchman, and when he closed the building door behind me, with a great rattling of wrought iron and glass, I began to climb the stairs very slowly, carrying my suitcase.
Everything felt unfamiliar in my imagination; the narrow, worn mosaic steps, lit by an electric light, found no place in my memory.
In front of the apartment door I was overcome by a sudden fear of waking those people, my relatives, who were, after all, like strangers to me, and I hesitated for a while before I gave the bell a timid ring that no one responded to. My heart began to beat faster, and I rang the bell again. I heard a quavering voice:
“Coming! Coming!”
Shuffling feet and clumsy hands sliding bolts open.
Then it all seemed like a nightmare.
In front of me was a foyer illuminated by the single weak lightbulb in one of the arms of the magnificent lamp, dirty with cobwebs, that hung from the ceiling. A dark background of articles of furniture piled one on top of the other as if the household were in the middle of moving. And in the foreground the black-white blotch of a decrepit little old woman in a nightgown, a shawl thrown around her shoulders.“

Carmen_Laforet

Carmen Laforet (6 september 1921 – 28 februari 2004)

 

 

De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Hij was de zoon van een arts en van prinses Hamdam al-Saltaneh, een dochter van Reza Schah Pahlavi en zijn eerste vrouw. Cyrus groeide van 1937 tot 1945 in Berlijn op. In 1945 keerde hij terug naar Iran. Omdat hij de Perzische taal verleerd was, zette hij zijn opleiding voort in Zürich. In 1948 verschenen zijn eerste gedichten in de krant Die Tat. Vanaf 1952 studeerde hij germanistiek in München. Sinds het begin van de jaren 60 woonde hij afwisselend in Londen en Teheran, vanaf 1983 weer in München. Behalve zijn eigen werk publiceerde hij ook vertalingen, o.a. van Omar Khayyām.

 

Uit: Poet und Vagant.

Der Osten sagte zu dir
erzähl mir deine Herkunft
der Westen sagte zu dir
erzähl mir deine Wandlung
doch der eine ließ dich nicht
der andere fiel dir ins Wort
Laßt dem Alten sein graues Haar
er will etwas erzählen
was euch beiden gefällt.

 

Stadtplan von Samarkand

Verschlagen in die Smogstädte,
die sich von den Ausscheidungen
der Maschine nähren,
war ich verloren,
der sich immerhin einmal
in der Unterwelt zurechtfand.
Ach, ich kannte andere Städte,
deren Maße die Musik Händels
in Architektur übersetzten.
Im Stadtplan von Samarkand
fand ich den Garten
und die Karawanserei,
auch die Straße,
in der du wohnst –
ich bin ein Reisender,
unterwegs nach Samarkand.

 

Atabay

Cyrus Atabay (6 september 1929 – 26 januari 1996)