Antoon Coolen, Vincent Corjanus, Nick Hornby, Ida Boy-Ed, David Wagner, Thornton Wilder, Helen Meier, Karen Blixen, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: De goede moordenaar

“De dorpelingen waren daarbij, zij hebben de vervloeking van den onschuldige toen hij onder de galg stond aangehoord, door de tijden heen is dat van geslacht op geslacht overgeleverd. Waar de galg gestaan heeft, daar wijd omtrent is een dorre zandvlakte, ge kunt gaan kijken. Er groeit daar niets. Het zand stuift en stuift. De vlakte is gegolfd, gekringeld, mee kleine terpjes door den wind in den loop der tijden gevormd.
Zoo leefden wij hier. De kluizenaar bouwde zijn huis. Op een stukske grond een bietje buiten het dorp, aan eenen viersprong van wegen stonden twee hooge canada’s en twee hooge wilgen zoo mee zijn vieren bijeen in den trouw der jaren en in hunne standvastigheid. Door hun kruinen woeien alle winden, en in de stormen beefden en sidderden hun stammen van de geweldige innerlijke aandoening. Misschien had den kluizenaar daar wel eens op gelet en het schoon gevonden in zijn gemoed. Ge kondt van den kluizenaar geen hoogte krijgen. Niemand wist, wie hij was of waar hij vandaan kwam. Hij liep rond in zijn broek van turksch leer, op zijn klompen en in zijn gestriept boezeroen. Hij had eenen ringbaard. Hij was daar onder de wilgen en de canadeesche populieren aan den viersprong van wegen aan het metselen gegaan. Hij had eiges het graafwerk gedaan en de fondamenten gemetseld. Hij opperde eiges, mengde de kalk, hij plaatste de steenen op elkander en bouwde en beklom den steiger. Zijn materiaal betaalde hij mee contant geld. Waar had hij het geld vandaan? Waar was hij zelf vandaan, den kluizenaar? In den tijd dat hij dit huis bouwde, ’s avonds als het donker worde, dan was hij voor diejen dag afgewerkt, dan trok hij heen. Hij ging de kanten van het oude Pastoorsbosch uit, een woest en dicht bosch aan de grens van de Schinkelsche hei. Daar was hij ook uitgekomen. Daar was hij uit gekropen. Als een boschdier aanzagen ze hem. Misschien was hij een nazaat van een der schepenen, die den onschuldige hadden laten ophangen. Misschien was hij een nazaat van den verborgen en onbekend gebleven moordenaar, die gezwegen had toen een ander voor hem opgehangen worde.D’r worde wel eens gezeed, dat de kluizenaar van de kanten van de Badaf of van Oss vandaan was, zijn voorvaderen hadden misschien in de vrijstad geleefd. Daaromtrent had men geen zekerheid. Hij zee nooit een woord. Hij liep altijd mee zijnen kop gebogen, zijn oogen waren star naar den grond gericht. Hij metselde zijn huis. Hij zette er de gebinten van deur en ramen in. Hij zette er een dak op en legde eiges de pannen. Toen mochten de regenbuien komen en de stormen, de kluizenaar had een huis. Hij had een dak boven het hoofd. Hij timmerde planken in de gebinten voor de ramen. Hij timmerde planken aaneen, voor zooveel als een deur, daar maakte hij in het midden een gat in.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)
Cover

 

De Nederlandse dichter Vincent Daniel Corjanus werd geboren op 17 april 1995 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Vincent Corjanus op dit blog.

 

Op zolder

De foto`s aan de wand zijn verdwenen.
Eén voor één
weggehaald.
Herinneringen aan vriendschappen,
avonden van wijn en liefde.
De kamer is
leger dan ooit tevoren.
Hier hebben we gelachen,
gevreeën,
voor het eerst de liefde omarmd.
Alles had een reden,
de wijnvlek in het vloerkleed,
de pennenstrepen op de muur.
Ik kan ze weer zien,
de foto`s aan de wand zijn verdwenen.

 

Wonder

Vaar loopt een wonder
Zo mooi
Ze schittert mest in de menigte
Een ster die net boven de grond zweeft

Ze zal nooit vallen
Ik mag geen wens doen

 

 
Vincent Corjanus (Zwolle, 17 april 1995)
Cover

 

De Engelse schrijver Nick Hornby werd geboren op 17 april 1957 in Redhill. Zie ook alle tags voor Nick Hornby op dit blog.

Uit: Juliet, Naked

“They had flown from England to Minneapolis to look at a toilet.
The simple truth of this only struck Annie when they were actually inside it: apart from the graffiti on the walls, some of which made some kind of reference to the toilet’s importance in musical history, it was dank, dark, smelly and entirely unremarkable. Americans were very good at making the most of their heritage, but there wasn’t much even they could do here.
“Have you got the camera, Annie?” said Duncan.
“Yes. But what do you want a picture of?”
“Just, you know . . . “
“No.”
“Well . . . the toilet.”
“What, the . . . What do you call those things?”
“The urinals. Yeah.”
“Do you want to be in it?”
“Shall I pretend to have a pee?”
“If you want.”
So Duncan stood in front of the middle of the three urinals, his hands placed convincingly in front of him, and smiled back over his shoulder at Annie.
“Got it?”
“I’m not sure the flash worked.”
“One more. Be silly to come all the way here and not get a good one.”
This time Duncan stood just inside one of the stalls, with the door open. The light was better there, for some reason. Annie took as good a picture of a man in a toilet as one could reasonably expect. When Duncan moved, she could see that this toilet, like just about every other one she’d ever seen in a rock club, was blocked.
“Come on,” said Annie. “He didn’t even want me in here.”
This was true. The guy behind the bar had initially suspected that they were looking for a place where they could shoot up, or perhaps have sex. Eventually, and hurtfully, the barman had clearly decided that they were capable of doing neither thing.”

 


Nick Hornby (Redhill, 17 april 1957) 
Poster voor de gelijknamige film uit 2018

 

De Duitse schrijfster Ida Boy-Ed werd geboren op 17 april 1852 in Bergedorf (Hamburg). Zie ook alle tags voor Ida Boy-Ed op dit blog.

Uit: Thomas Mann: Betrachtungen eines Unpolitischen

„Es gereicht mir zur Genugtuung, daß auch ich in meinem Aufsatz über die Münchener Oper (April, in Velhagen & Klasings Monatsheften) es ebenfalls aussprach, daß das politische Leben bedrohlich für unsere Kultur werden kann, ich zitierte Nietzsche: »Notwendig gerät ein Volk von der unbedingten Geltung der politischen Triebe aus in die Bahn äußerster Verweltlichung usw.« Thomas Mann sagt: »Ich bekenne mich tief überzeugt, daß das deutsche Volk die politische Demokratie niemals wird lieben können«, er ist sicher, »daß der vielverschriene ›Obrigkeitsstaat‹ die dem deutschen Volk angemessene, zukömmliche und von ihm im Grunde gewollte Staatsform ist und bleibt. Dieser Überzeugung Ausdruck zu geben, dazu gehört heute ein gewisser Mut. Trotzdem wird damit nicht nur nicht dem deutschen Volke irgendwelche Geringschätzung im geistigen oder sittlichen Sinn ausgedrückt – das Gegenteil ist die Meinung –, sondern auch sein Wille zur Macht und Erdengröße (welcher weniger ein Wille als ein Schicksal und eine Weltnotwendigkeit ist) bleibt dadurch in seiner Rechtmäßigkeit und seinen Aussichten völlig unangefochten.« Hier ist einzufügen, daß der Dichter, wenn er von der Demokratie spricht, vor allem die westlichen Auswüchse ihrer scharfsinnig darlegt; denn der auf Lärm, Geste, Pathos eingestellte französische Radikalismus ist ihm tief zuwider. Er zitiert Bogumil Goltz: »Der Deutsche ist ein Charaktermensch, schon um dessentwillen, weil er, verglichen mit den Individuen anderer Nationen, eine Person, ein Genie, ein Gemütsmensch, ein Original, weil er kein Figurant, kein soziales oder politisches Tier im Sinne der Franzosen ist.« Und aus sich selber sagt er, daß seinen Ohren nicht entgehe, wie sehr das gute und biedere Wort »Volksstaat« sich nach Klang und Sinn von dem Wort »Demokratie« mit seinen humbughaften Nebengeräuschen unterscheidet.
Es hat sich der Dichter eine gegnerische Gestalt geschaffen, die er den »Zivilisationsliteraten« nennt. Wie er denn in diesem Werk und innerhalb seines Gedankenganges mit den Worten »Literat« und »literarisch« etwas Welsches, Romanisches, von Grund aus Undeutsches (im Gegensatz zur reinen Kunst) meint. Für die Spielarten dieser Gestalt hat er köstliche Bezeichnungen gefunden: Fortschrittsopernsänger, Freiheitsgestikulator, Rhetor-Bourgeois. Man kann sich nicht der Erkenntnis verschließen, daß Thomas Mann sich in dieser Gestalt mit seinem Bruder Heinrich auseinandersetzt, dem ganz und gar französisch oder vielmehr international Gerichteten, dem überzeugten Nachbar von Gabriele d’Annunzios »geilem Ästhetizismus«.”

 


Ida Boy-Ed (17 april 1852 – 13 mei 1928)

 

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook alle tags voor David Wagner op dit blog.

Uit: Drüben und drüben (Samen met Jochen Schmidt)

„Mir war schon damals klar, wie teuer diese Eisenbahn war, ein Waggon kostete über fünfzig Mark, aber anscheinend waren wir so reich, war ich ein verwöhntes Kind? konnten meine Eltern sich das leisten.
Mein Vater ließ mich mit meiner Eisenbahn allein, ich baute und baute, er baute nicht mit. Die größere der beiden Dampflokomotiven konnte aus dem Schornstein qualmen, ich musste bloß Dampföl einfüllen. Ich liebte den Kranwagen, die Kupplungen und die Rücklichter der Lokomotive.
Die Eisenbahn auf-, um- und wieder abzubauen war das eigentliche Spiel, Gleisbauarbeiten, immer wieder neue Strecken planen und errichten. Das andere wichtige Eisenbahnspiel hieß «Zugunglück»: Die Lok und ihre Wagen entgleisen lassen, etwas auf die Schienen legen und den Unfall herbeispielen, die LGB hielt das aus, ich konnte sie im Garten über die Wiese fahren lassen, der Rasen wurde zur Prärie. Indianerüberfälle, ein Bandit entführt den Zug, er möchte das Gold aus dem Güterwagen rauben, das Gold hatte ich selbst hergestellt: kleine weiße Kieselsteine, mit Goldfarbe angepinselt. Es sollten Nuggets sein.
Die Westernstadt baute ich am einen, die Ritterburg am anderen Ende der Strecke auf. Später geel mir das nicht mehr, Ritterburgen und Ritter in Rüstungen passten nicht zu Eisenbahnen, in der Ritterzeit hatte es doch noch keine Eisenbahnen gegeben. Andererseits: Fuhr die Eisenbahn am Rhein nicht auch an Ritterburgen vorbei?
Die Westernstadt, die im Größenverhältnis so gut zur LGB passte, bestand aus fünf oder sechs Häusern, es gab ein zweistöckiges Hotel, einen Saloon mit Schwingtüren, eine Post und ein Gebäude, in dem der Sheriff sein Büro hatte und das gleichzeitig ein Gefängnis war. Die aus schmalen, dunkel gebeizten Rundhölzchen und Sperrholz zusammengeleimte Stadt wirkte nie echter und überzeugender als in dem Augenblick, als ich sie beim größten und zugleich letzten
Indianerangriff im Garten Feuer fangen und vollständig abbrennen ließ.

 


David Wagner (Andernach, 17 april 1971)

 

De Amerikaanse schrijver Thornton Niven Wilder werd geboren op 17 april 1897 in Madison, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Thornton Wilder op dit blog

Uit: The Angel That Troubled the Waters

“Another invalid wakes suddenly out of a nightmare,calling: “The Angel! The Angel has come. I am cured.” He flings himself into the pool, splashing his compan-ions…
THE MISTAKEN INVALID (He sees the NEWCOMER beside him and turns on him plaintively)…Aie! You have no right to be here…You are able to walk about…You come here only at great intervals, and it may be that by some unlucky chance you might be the first one to see the sign. You would rush into the water and a cure would be wasted. You are yourself a physician…Go back to your work and leave these miracles to us who need them.
THE NEWCOMER My work grows faint. Heal me, long-expected Love; heal me that I may continue. Renewal, release; let me begin again without this fault that bears me down.
THE ANGEL (Kneels down on the lowest step and meditatively holds his finger poised above the shuddering water.)
THE NEWCOMER Come, long-expected Love.
THE ANGEL (Without turning makes himself apparent to the NEWCOMER and addresses him.) Draw back physician, this moment is not for you.
THE NEWCOMER Angelic visitor, I pray thee, listen to my prayer.
THE ANGEL Healing is not for you.
THE NEWCOMER Surely, surely, the angels are wise. Surely, O, Prince, you are not deceived by my apparent wholeness. Your eyes can see the nets in which my wings are caught; the sin into which all my endeavors sink half-performed cannot be concealed from you.
THE ANGEL I know.
THE NEWCOMER It is no shame to boast to an Angel of what I might yet do in Love’s service were I but freed from this bondage. Oh, in such an hour was I born, and doubly fearful to me is the flaw in my heart…
THE ANGEL (Stands for a moment in silence.) Without your wound where would your power be? It is your very remorse that makes your low voice tremble into the hearts of men. The very angels themselves cannot persuade the wretched and blundering children on earth as can one human being broken on the wheels of living. In Love’s service only the wounded soldiers can serve. Draw back.”

 


Thornton Wilder (17 april 1897 – 7 december 1975))
Titelpagina uit “The Angel That Troubled the Waters”

 

De Zwitserse schrijfster Helen Meier werd geboren op 17 april 1929 in Mels, Kanton St. Gallen. Zie ook alle tags voor Helen Meier op dit blog.

Uit: Die Agonie des Schmetterlings (Tälchen)

„Hören Sie denn nicht, wie es rauscht, rauscht, rauscht, rauschend zieht es vorbei, nicht zu fassen, nicht darzustellen, es ist zu schnell, steht keinen Augenblick still, damit es zu betrachten sei, es rauscht, rauscht, rauscht, manchmal spritzt uns ein kleiner Spritzer entgegen, ich kann ihn abwischen, wenn ich Glück habe, die Feuchtigkeit klebt eine Weile an meiner Hand, mit der ich übers Gesicht fahre, schnell, schnell, ich rieche die Feuchtigkeit, lecke daran, sonst ist sie verdunstet, weg. Also wir zwei, wir zwei sind da auf der Landstrasse gewandert, das schwangere Mädchen und ich, langsam, sie kann nicht mehr schnell gehen, ulkig muss das ja sein, so etwas im Bauch wachsen zu fühlen, ohnmächtig, etwas, was nie mehr loszubringen sein wird, nie mehr; wenn sie es inwendig losgekriegt, hängt es ihr aussen an, klebriger Säugling, tapsender schenkelgreifender kleiner Affe, später Jüngling, Mann, ewig nach der Mutter greifend, wenn nicht laut, so im Geheimen; also man denkt ja schon nicht daran, wenn man, rasend und blind, so einem Wesen die Beine auseinanderdrückt. Wir gehen langsam, über uns ein Himmel, ich betrachte ihn selten, den Himmel, bei einem Typ wie mir geht sonst genug im Kopf herum, ich hab genug zu tun, auf die Strasse zu schauen, doch dieser da drängt sich einem förmlich auf, gewollt oder ungewollt, wie sexuelle Phantasien, vielleicht auch nur, weil es sonst nichts Bemerkenswertes in dem Tälchen zu sehen gibt, ein Tälchen wie eine grüne Mausefalle, links und rechts kleine Hügel, waldbedeckt, in der Mitte die geteerte Strasse, neuerbaut vom Militär, das am Ende des Tales, dort, wo die Falle zuklappt, unterirdische Waffenlager baut, auch Lebensmittel sollen in Stollen gelagert werden; ob jemand noch Lebensmittel braucht, wenn es geknallt hat, ist diesen Idioten gleichgültig, also dieser Himmel mit geheimer Absicht, natürlich nicht unbefleckt, sonnige Himmel interessieren niemanden, mit Vorder- und Hintergrund voll von Seltsamkeiten, Wolkengebilden, Drachen, Dämonen, schwärzlichen, grauen, weissen, mit blauen gutmütigen Gestaden, an denen sich diese Gebilde tummeln, angestrahlt von einem Hintergrundlicht, das sie düster zu uns herunterwerfen, und natürlich weht ein Wind, ohne Wind ist ja nichts bemerkenswert, ins Haar greifend, sich still haltend, in den Wald zurückhuschend, wiederkommend, dem Mädchen den Bauch modellierend. Wir zwei sind auf der Strasse gewandert, sie mit dem Hühnchenschritt der Schwangeren, von meinem Schritt ist nichts zu sagen, ich bin schon viel gelaufen, das Mädchen wird in der Kantine arbeiten, sie kochen dort für sechzig Männer, rauhe Männer, wilde, lärmige, Pioniere, Baumänner, Stollenmänner, mit Dreck an den Stiefeln, Stollenstaub an den Hoden, Schweissbächen im Brustgestrüpp, Männer, die das Fressen unter den Tisch schmeissen, gekochte Kartoffeln, die sie nicht mögen, das Mädchen wird dort arbeiten, gemüserüstend auf einem Hocker sitzen, wann immer es kann, um die Beine zu schonen, eigentlich ein hässliches Ding mit dem schiefen Kopf, den schwarzen Haaren, dem scheuen Lächeln, das hervorschiesst wie junge Natter. Dann wieder denk ich, es ist das schönste Ding auf Erden, mit dem harten Bauch, den Schwabbelbrüsten, den violetten Warzen und den starken weissen Zähnen, denen ich noch allerhand beibringen möchte.“

 

 
Helen Meier (Mels, 17 april 1929)

 

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted. Zie ook alle tags voor Karen Blixen op dit blog.

Uit: Last Tales (The Cardinal’s Last Tale, onder pseudoniem Isak Dinesen)

“Madame,” said the Cardinal after a long pause, “I am not in the habit of talking about myself, and your demand makes me feel a little shy. But I do not want to see you go away—and maybe we two shall never meet again—without having granted you your last request. And indeed,” he added, “I am beginning to take an interest in your question. Allow me, then, in order to save my modesty, to answer you in the classic manner, and to tell you a story. “Take a seat, Madame. The story may be somewhat intricate, and I myself may be a somewhat slow raconteur.” Without a word more the lady sat down in the big armchair indicated to her. The library in which the two found themselves was cool and high up; the noises of the street only reached the talker and the listener like the carefree murmur of a calm sea.
A girl of fifteen, the Cardinal began, with rich gifts of heart and mind, and magnificently innocent, was given away in marriage to a brusque and bigoted nobleman three times her age, who took a wife to have his name live on. A son was born to them, but the child was delicate and had but one eye. The doctors, who found a reason for the sad misfortune in the mother’s young age, advised her husband to allow a few years to pass before the birth of another child. Not without some bitterness, the gentleman decided to follow their advice, and in his own mind fixed the period of waiting at three years. So as not to expose his inexperienced wife, during these three years, to the temptations of a worldly life, he took up residence in a palatial villa of his, overlooking beautiful, lonely mountain scenery, and engaged an old, impoverished but proud-hearted maiden aunt as dame de compagnie. And so as not to have the daily anxiety for a feeble, threatened being affect the Princess’ youthful vitality, he put his son out to nurse with a tenant family on another estate. Possibly Prince Pompilio, who generally had firm faith in his own judgment, ought not this once to have yielded so easily to the old doctors’ opinion. His young wife had accepted her circumstances in life, her marriage and her husband, her palazzo and her coach, the admiration of a brilliant society, and in the end her frail little son, exactly as in former days she had accepted the dolls and the rosaries presented to her, the regulations of the convent school, and her own transformation from child into schoolgirl, and from schoolgirl into maiden. Even the separation from her child she had suffered in the same way, as the ordinance of higher powers. During her pregnancy, while she had been watched over and petted by all who surrounded her, she had come to see herself as a fragile, precious vessel, within which a rare seed had been laid down to germinate, and at the end of the term it had been her husband’s old name to which she had given birth.”

 


Karen Blixen (17 april 1885 – 7 september 1962)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver R.J. Pineiro werd geboren op 17 april 1961 in Havana. Zie ook alle tags voor R. J. Pineiro op dit blog.

Uit: Ashes of Victory

« TAIWAN STRAIT, SEPTEMBER 22, 1958
BASTARDS.You BASTARDS! Lieutenant Deng Xiangsui of the People’s Liberation Army Air Force tightened his grip on the control column of his MiG-17F “Fresco” as he glared in disbelief at the distant aerial battle marring the clear skies beyond his cockpit’s windscreen. The shoreline of mainland China rushed by ten thousand feet beneath the swept-wing interceptor, replaced by coastal waters as the newly minted pilot advanced the throttle fully forward with his left hand. How can this be happening to—? The kick of the new VK-1F engine’s afterburner slammed him into his seat as he gasped beneath his oxygen mask. Deng had practiced going into burner in a simulator but never in an actual MiG. Fuel simply cost too much. Now, though, that expensive fuel flowed freely, injected into the exhaust nozzle by the revolutionary engine and doubling his rate of climb, rocketing the Fresco through eighteen thousand feet in thirty seconds. Struggling to stay ahead of the nimble jet, Deng reduced throttle and eased the control column forward and to the right while pushing right rudder to roll. The MiG entered an inverted dive.
Gathering airspeed, he dropped over one of the several F-86 Sabres from Taiwan’s air force that were decimating the MiGs with a new type of air-to-air missile. For years, the People’s Republic of China and the Republic of China had engaged in intermittent battle over the Taiwan Strait as China sought to prevent Taiwanese expansion to the island of Kinmen and the nearby Matsu archipelago. The United States had stepped in to assist the Taiwanese with weapons and personnel. Chinese coastal radar stations had detected the ROC aircraft patrolling the waters near the international line and had dispatched a squadron of the PLAAF’s finest out of nearby Fuzhou Air Base to tail the Taiwanese fighters. But the Sabres had surprised the MiGs by suddenly engaging their weapons, killing nearly all of them in under five minutes. That had prompted a second wave of PLAAF fighters to enter the fray, only to find themselves facing the same fate. Deng, along with the rest of the rookies, formed the third and last wave until reinforcements could arrive from Zhangzhou and Wenzhou. Deng frowned, recalling the parting words of his commander: “Hold the line at all cost. Protect the homeland.”

 

 
R.J. Pineiro (Havana, 17 april 1961)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e april ook mijn blog van 17 april 2017 deel 2.

Antoon Coolen, Vincent Corjanus, Nick Hornby, Ida Boy-Ed, Thornton Wilder, David Wagner, R.J. Pineiro, Helen Meier, Karen Blixen

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Het donkere licht

“Toen Simon Wijnands zag, dat het donkeravond begost te worre over de peel, toen lee hij zijn tuig aan den kant. Hij stond in de laagte van de afgraving en kwam mee ’t bovenlijf uit boven den rand waar den klot niet gesteken was. Hij kwamp tegen dien zwarten wand van klot en tuschlagen staan en lee zijn twee armen op den grond voor hem in de ruigte die er woekerde. Hij zag de grif witte striep aan den boord, die tusschen hemel en aarde is. Daar konde ge in kijken naar verre en hoogere werelden, waar wij ver af zijn. Maar daar houdt eenen peelwerker zijn eigen niet mee bezig. Boven die witte striep groeide het lichte donker van den zomernacht. Aan een vloer van mijlen hoog in een blauw van klaar water stond een ster te blinken. Er stak een wind op over de peel. Toen hief Simon Wijnands zijn eigen op zijn armen uit den kuil en hij stond vervolgens overeind voor den hemel. Hij stond er gekomen uit den peelgrond en hij zag rontelom naar alle einders verspreid dichtbij en ver de hooge en lage, de korte en lange klotmijten. Het leken hutten. Het leken ook dieren, die heel stil stonden. Stil aan den komenden nacht. Ergens in een van de gegraven slooten lag dezelfde striep, die in den hemel was aan den boord van de aarde gindswijd. Maar eenen peelwerker houdt zijn eigen daarmee niet bezig. Simon Wijnands loopt voorzichtig den klot langs, zijnen klot die-t-ie hier heeft gezet om te drogen, een heel rij, drie turven hoog, elken turf los van den ander, zoodat de wind vrij tochten kan door al die turfbreede openingen. Dan gaat Simon naar een stapeltje opgemijten klot. Hij heeft stukken baalzak om zijn beenen gebonden, want hij heeft beneden in de vochtigheid gestaan. Het slijk en het klotgemul zitten tegen zijn bokspijpen geklonterd. Simon Wijnands vat bij het stapeltje klot, dat te drogen is gezet, zijnen jas, dien hij daar had neergelegd, hij doet zijnen jas aan. Dan vat hij zijnen knik en zijn drinkenskruik, gooit die aaneengebonden over zijnen schouder, en gaat naar huis.
Simon loopt over den weeken, drabbigen grond. Hij neemt zijnen sprong over den loop, hij loopt over een wankei drijvend bruggetje en komt op den pad naar zijn huis. Nu loopt hij en komt langs een peelvlooske, wit van het vlokkige bloeiende pluimgras, en ziet in ’t water de klaarte der vloeiing van het licht. Eenen vogel vliegt er mee ‘nen korten schreeuw laag overheen. Simon Wijnands loopt mee stevige stappen en de verre nacht komt hem tegemoet, langs de wondere klaarte van den hemel. De peel heeft haar stem. Het gegons van de stilte, het ontstaan van de dooltochten van den wind door het klagende halmgras en de hei, de wind die stroomt, stroomt als koel water. Simon Wijnands houdt den kop gebogen.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)
In 1959

 

De Nederlandse dichter Vincent Daniel Corjanus werd geboren op 17 april 1995 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Vincent Corjanus op dit blog.

 

Mijn lief ging uit fietsen

Je weet
het huis wacht.
Geef me.
Geef me
nog even warmte voor ik ga.
Voor de reis naar de stad
van dromen.
Lief,
mijn mooie, schone lief.
Je weet
ik kom altijd veilig thuis
voor jou,
bij mij.

 

Draaideur-romantiek

Hoe hij het
omschreef.
Een meesterlijk plan
onvoltooid.
Kramp van het lachen naar
bushokjesdames.
Even was er
een interactie voorbij.

 


Vincent Corjanus (Zwolle, 17 april 1995)

 

De Engelse schrijver Nick Hornby werd geboren op 17 april 1957 in Redhill. Zie ook alle tags voor Nick Hornby op dit blog.

Uit: Funny Girl

“She didn’t want to be a beauty queen, but as luck would have it, she was about to become one.
There were a few aimless minutes between the parade and the announcement, so friends and family gathered round the girls to offer congratulations and crossed fingers. The little groups that formed reminded Barbara of licorice Catherine wheels: a girl in a sugary bright pink or blue bathing suit at the center, a swirl of dark brown or black raincoats around the outside. It was a cold, wet July day at the South Shore Baths, and the contestants had mottled,
bumpy arms and legs. They looked like turkeys hanging in a butcher’s window. Only in Blackpool, Barbara thought, could you win a beauty competition looking like this.
Barbara hadn’t invited any friends, and her father was refusing to come over and join her, so she was stuck on her own. He just sat there in a deck chair, pretending to read the Daily Express. The two of them would have made a tatty, half-eaten Catherine wheel, but even so, she would have appreciated the company. In the end, she went over to him. Leaving the rest of the girls behind made her feel half naked and awkward, rather than glamorous and poised, and she had to walk past a lot of wolf-whistling spectators. When she reached her father’s spot at the shallow end, she was probably fiercer than she wanted to be.
“What are you doing, Dad?” she hissed.
The people sitting near him, bored, mostly elderly holidaymakers, suddenly went rigid with excitement. One of the girls! Right in front of them! Telling her father off !
“Oh, hello, love.”
“Why wouldn’t you come and see me?”
He stared at her as if she’d asked him to name the mayor of Timbuktu.
“Didn’t you see whateveryone else was doing?”
“I did. But it didn’t seem right. Not for me.”
“What makes you so different?”
“A single man, running . . . amok in the middle of a lot of pretty girls wearing not very much. I’d get locked up.”
George Parker was forty-seven, fat, and old before he had any right to be. He had been single for over ten years, ever since Barbara’s mother had left him for her manager at the tax office, and she could see that if he went anywhere near the other girls he’d feel all of these states acutely.”

 

 
Nick Hornby (Redhill, 17 april 1957) 

 

De Duitse schrijfster Ida Boy-Ed werd geboren op 17 april 1852 in Bergedorf (Hamburg). Zie ook alle tags voor Ida Boy-Ed op dit blog.

Uit: Thomas Mann: Betrachtungen eines Unpolitischen

“Es gibt Bücher, über die man lange schweigen möchte, um sich mit ihnen immer wieder prüfend, genießend, erhoben, zweifelnd zu beschäftigen, ehe man ihr Dasein laut ausruft. Ein solches Buch, den Leser auf das dringlichste in Anspruch nehmend, ist das neue Werk von Thomas Mann, das den Titel führt, der über diesen Zeilen steht. Das Inventarium einer Seele, die durch den Krieg Offenbarungen in sich erlebte und (fast unvermutete) neue Zusammengesetztheiten in sich entdeckte, die nun dargelegt werden mit jener ergründenden psychologischen Analyse, die immer in genialster Genauigkeit auch das erfassende Wort findet – wie es eben nur Thomas Mann, dem unerbittlichen Selbstbeobachter und unerhörten Sprachkünstler, möglich ist. – Aber es eilt mir, dies Buch anzuzeigen, denn es erscheint zu einer Stunde, wo es manchem Nachdenklichen und unsicher Tastenden helfen kann, auch in sich hineinzuleuchten. Dies Werk ist im höchsten Grade »aktuell«. Das klingt paradox, wenn ich hinzufüge, daß es sich gegen Politisierung und Demokratisierung des deutschen Volkes, als seiner Art und Bestimmung nicht gemäß, wendet. Indes, wer Geschichte kennt, weiß auch, daß die demokratische Welle, an deren Ufersaum Jean-Jacques Rousseaus »Du contrat social« lag, eines Tages wieder abebben muß. – Die Gezeiten der Weltgeschichte freilich brauchen für ihre Flut und Ebbe Jahrhunderte. Und wer kann wissen, ob nicht abermals ein Buch, Thomas Manns »Betrachtungen eines Unpolitischen«, einst als Markierung am Strome der Entwicklung der Bolschewikismus beweisen, was in intellektuell konstruierter Staatsform alles möglich ist.
Es gereicht mir zur Genugtuung, daß auch ich in meinem Aufsatz über die Münchener Oper (April, in Velhagen & Klasings Monatsheften) es ebenfalls aussprach, daß das politische Leben bedrohlich für unsere Kultur werden kann, ich zitierte Nietzsche: »Notwendig gerät ein Volk von der unbedingten Geltung der politischen Triebe aus in die Bahn äußerster Verweltlichung usw.
Thomas Mann sagt: »Ich bekenne mich tief überzeugt, daß das deutsche Volk die politische Demokratie niemals wird lieben können«, er ist sicher, »daß der vielverschriene ›Obrigkeitsstaat‹ die dem deutschen Volk angemessene, zukömmliche und von ihm im Grunde gewollte Staatsform ist und bleibt. Dieser Überzeugung Ausdruck zu geben, dazu gehört heute ein gewisser Mut.“
erkannt werden wird? Schon die Gegenwart drängt brutale Lehren auf: der Autokrat Wilson einerseits und andererseits und andererseits der Bolschewikismus beweisen, was in intellektuell konstruierter Staatsform alles möglich ist.”

 

 
Ida Boy-Ed (17 april 1852 – 13 mei 1928)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Thornton Niven Wilder werd geboren op 17 april 1897 in Madison, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Thornton Wilder op dit blog.

Uit: The Angel That Troubled the Waters

“The Pool – A vast gray hall with a hole in the ceiling open to the sky. Broad stone steps lead up from the water on its four sides. The water is continuously restless and throws blue reflections upon the walls. The sick, the blind and the malformed are lying on the steps.The long stretches of silence and despair are broken from time to time when one or another groans and turns in his rags, or raises a fretful wail or a sudden cry of exasperation at long continued pain. A door leads out upon the porch where the attendants of the sick are playing at dice, waiting for the call to fling their masters into the water when the angelof healing stirs the pool. Beyond the porch there is a glimpse of the fierce sunlight and the empty streets of an oriental noonday.
Suddenly the ANGEL appears upon the top step. His face and robe shine with a colour that is both silver and gold, and the wings of blue and green, tipped with rose, shimmer in the tremulous light. He walks slowly down among the shapeless sleepers and stands gazing into the water that already trembles in anticipation of its virtue.
(A new invalid enters.)
THE NEWCOMER
Come, long-expected love. Come, long-expected love. Let the sacred finger and the sacred breath stir up the pool. Here on the lowest step I wait with festerin limbs, with my heart in pain. Free me, long-expected love, from this old burden. Since I cannot stay, since I must return into the city, come now, renewal, come, release.”

 


Thornton Wilder (17 april 1897 – 7 december 1975)

 

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook alle tags voor David Wagner op dit blog.

Uit: Drüben und drüben (Samen met Jochen Schmidt)

„Spielzeug lag nicht nur in meinem Zimmer, Spielzeug sammelte sich auch im Keller, Spielkeller genannt. Wir hatten viel gekauft, vererbt, geschenkt bekommen: Bauklötze, Lego,
Spielzeugsoldaten, -cowboys und -indianer sowie ein Kasperletheater mit Handpuppen aus Kunststoff und älteren, holzgeschnitzten Puppen – wir besaßen zwei Krokodile und zwei Wachtmeister, die gegeneinander antreten konnten, einer der Wachtmeister hieß immer Dimpflmoser. Ich hatte Play-BIG-Figuren, die etwas größer waren als Playmobil-Figuren und ihre Füße bewegen konnten, außerdem frühe Playmobil-Figuren und ein Playmobil-Polizeiauto, die Playmobil-Welt war noch schlicht, sie war erst dabei, sich zu entwickeln, Playmobil gab es noch nicht lange, seit 1974 erst. Für meine älteste Schwester blieb Playmo, wie wir es schon bald abkürzten, «Spielen wir Playmo?», immer das neue Spielzeug, ihr gefiel Lego besser. Sie baute sich Lego-Puppenhäuser und ließ die batteriebetriebene Lego-Eisenbahn fahren, auf blauen Lego-Schienen, die mit Lego-Schwellen zusammengesetzt werden mussten.
Die Legosteine, alte und neue gemischt, steckten zusammen in großen Tonnen, sie verteilten sich in meinem Zimmer auf dem Boden, im Esszimmer und im Wohnzimmer, die Schiffe, Flugzeuge und Flugzeugträger, die ich konstruierte, mussten ja durchs ganze Haus. Es gab das Lego-Geräusch, das Lego-Rasseln, wenn wir in den Tonnen wühlten oder die Steine auskippten, in meinem Zimmer versuchte ich jedoch immer, einen Pfad von meinem Bett bis zur Tür freizuhalten, ich wusste ja, wie weh es tat, nachts barfuß auf dem Weg ins Bad auf einen Legostein zu treten.
Ich hatte viel und wünschte mir immer mehr, Spielzeug hatte ich nie genug. Ich wünschte mir mehr Piraten und das Wikingerschiff von Play-BIG, mehr Ritter für die Ritterburg
und Weichen, Waggons, Signale und Lokomotiven für die LGB, meine Eisenbahn, Spurweite fünfundvierzig Millimeter. Die LGB war eine große Modellbahn, eine Groß-Bahn, zu Weihnachten und zum Geburtstag bekam ich Gleise und Waggons. Das erste Paket hatte ich ebenfalls zu Weihnachten bekommen, es war ein Starter-Paket und bestand aus einem Schienenkreis, einige Geraden gab es extra. Später kamen Weichen, Signale und eine Kreuzung hinzu.”

 

 
David Wagner (Andernach, 17 april 1971)
Wager (links) en Jochen Schmidt

 

De Amerikaanse schrijver R.J. Pineiro werd geboren op 17 april 1961 in Havana. Zie ook alle tags voor R. J. Pineiro op dit blog.

Uit: Cyberterror

“Karen Frost regards me while holding a drink in her hands. Her voice is on the raspy side, and she’s wearing black leather cowboy boots with her black jeans. But what puts her over the top isn’t her slim figure or the full breasts beneath that silk blouse, or the brown eyes, or the high cheekbones, or the voice, or her confident but feminine stance. What turns my insides into mush is the tiny freckle hovering just above her upper lip, near the right corner of her mouth.
Man, such beauty marks should be illegal.
Now, don’t get me wrong here. I’m no pervert, just a guy who doesn’t get laid enough, mostly because up until six months ago, I had moved around too damned much, which left little room to develop a relationship. Of course, just as I was actually beginning to enjoy my first sedentary stretch in years at Langley, where I was hoping to meet someone and have a shot at a normal relationship, I was kidnapped by this nomadic tribe. That, of course, means no sex in the foreseeable future, especially since I’m a firm believer in not paying for it.
“Tom? Anybody home?”
Karen is still looking at me, expecting a response. At her inquisitive glare I wink and say, “Ah, well … I could tell you, boss, but then I’d have to kill you.”
“Remember our agreement,” she warns, crossing her legs while narrowing her eyes in that you’d-better-keep-no-secrets-from-me look that she has already shot me a couple of times since I was assigned to be a hired hand in this task force.
I reply, “You ever heard the one where the FBI, the CIA, and the NYPD are all trying to prove that they are the best at catching terrorists?”
Karen sighs in resignation before sipping her soda. Two young agents in the row in front of ours, both also new CCTF recruits, but from the FBI, turn their heads, obviously interested. The big one is a borderline albino with ash-blond hair, hazel eyes, and chiseled features. The other, about half his size, has a complexion as dark as his hair, brown eyes, and a neatly-trimmed mustache. One’s named Paul and the other Joe.
“No, Tom,” Karen finally says, “but I get the feeling that I’m about to.”

 

 
R.J. Pineiro (Havana, 17 april 1961)
Havanna

 

De Zwitserse schrijfster Helen Meier werd geboren op 17 april 1929 in Mels, Kanton St. Gallen. Zie ook alle tags voor Helen Meier op dit blog.

Uit: Kleine Beweise der Freundschaft

„Er ist am Schaufeln einer Grube. Statt aufzuhören, macht er weiter. Aufhören ist schwer. Schaufeln ist leichter. Leicht ist das Gefühl, die Anzahl seiner Jahre seien weggewischt. Er könnte wieder einmal Goethe lesen. Jeder sehe zu, wie er’s treibe. Zusehen, wie’s der getrieben hat, mit achtzig noch an seinem Hauptwerk, ist schwerer als schwer. Er schaufelt. Das ist besser als Nichtstun. Nichtstun macht ihn depressiv. Sein Lebensmut wird erschüttert. Früher hat er sich mit gut Essen und Trinken noch aufgeheitert. Das geht nicht mehr. Sein Appetit hat nachgelassen. Hat die Bedeutung, die er sich selbst gegeben hat, nachgelassen? Die Bedeutung, die die Welt ihm schuldete und auch gab. Den Blick auf die Folge seiner Werke an der Wand im Zimmer mit Sicht auf den See meidet er. Er will keine Beunruhigung. Er könnte versucht sein, eines der Bücher herabzunehmen, und die Seiten wären mit irgendwas Falschem gefüllt. Das ihn nichts angeht. Das nicht sein Wort ist. Kann Lebensarbeit verschwinden? Nicht nur das Nicht-mehr-verlangt-gekauft-geschätzt-Werden ist es, das Vergrabensein in Bibliotheken, tief in den hintersten Ablagerungen, platzmangelhaft entsorgt, digitalisiert, in Behälter gesperrt, nicht nur das mit Bits und Bites der Vergessenheit Anheimgefallene ist es, was ihn beunruhigt. Nicht solch zermürbende Folgerichtigkeit ist es, die ihn treffen wird, die auch alle andern, unter seinem Rang, getroffen hat. Es ist das Gelöschtsein im Hirn seiner ehemaligen Bewunderer, mehr noch der Bewunderinnen, nebst all den unvermeidlichen Kränkungen der Vergänglichkeit, was ihn verletzt, ängstigt und zwingt, weiterzumachen. Um den beschleunigten Verschleiss der Schriftsteller weiss er, hochgelobt und alsbald niedergeschmettert werden die meisten, aber ihm geschieht das nicht, ihm nicht.“

 

 
Helen Meier (Mels, 17 april 1929)

 

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted. Zie ook alle tags voor Karen Blixen op dit blog.

Uit: Last Tales (The Cardinal’s Last Tale, onder pseudoniem Isak Dinesen)

“Who are you?” the lady in black asked Cardinal Salviati. The Cardinal looked up, met the gaze of her wide-open eyes and smiled very gently. “Who am I?” he repeated. “Verily, Madame, you are the first of my penitents who has ever asked me that question—the first, indeed, who has ever seemed to presume that I might have an identity of my own to confess to. I was not prepared for your question.” The lady remained standing up straight before him; with-out taking her eyes off his face, she mechanically pulled on her long gloves. “Men and women,” the Cardinal went on, “in the course of time have come to me and have asked my advice. Many of them have come in deep distress . . .”
“As I myself!” she exclaimed. “In deep distress and anguish,” he continued, “which, however, have never been deeper than my compassion with each of them—and have put their problems before me in all kinds of terms. Madame, the multitude of statements and arguments have been but so many variations of one single cry of the heart, of one single question: ‘Who am I?’ If I could but answer that question, if I could but solve that riddle for them, my consultants would be saved.” “As I myself!” she cried out for the third time. “When I first told you of the horrible conflict, of the cruel dilemma which was rending my heart, I put before you, I know, a number of details, in themselves unconnected and contra-dictory, and so jarring that I had to stop the ears of my mind to them. In the course of our talks together all these fragments have been united into a whole. Oh, not into an idyll—I am well aware that I am in for a furioso—-but into a harmony without a discordant note to it. You have shown me myself! I might tell you that you had created me, and that I had come to life under your hands, and surely it would have been both happiness and pain to have been thus created. But it is not so; my happiness and my pain are greater still, for you have made me see that I was already created—aye, created by the Lord God Himself and issued from His hands. From this hour, what on earth or in heaven can harm me? To the eyes of the world, it is true, I am standing at the edge of an abyss, or walking in a blizzard in wild mountains, but the abyss and the blizzard are the work of God and are infinitely and magnificently beautiful!” She closed her eyes, then after a second looked up again. “Yet,” she said, her voice soft, like the voice of a violin, “I shall be asking one more favor from you. I beg you to answer my question. Who are you?”

 


Karen Blixen (17 april 1885 – 7 september 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e april ook mijn blog van 17 april 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: De goede moordenaar

“In diejen tijd was de kluizenaar zijn huis aan het bouwen. Fons van Willemiene ging ten laatste alle dag naar de herberg van Jan het Man, Jan, die de suikerziekte heeft. Marjanneke den Schilder woonde in het ouderwetsche huis neven Nol Bonk, in haar huis was een tweede woning, daar woonde Pietje Pinksteren in. Nol Bonk was toentertijd voerman, hij had een bedrijf, hij voer meestentijds den klot uit de peel naar het dorp. Voor de menschen deed hij dat, voor zóóveel de kar. Hij trok, groot en zwaar naast den kop van het paard, door de dorpsstraten en door d’akker en langs de wegen in de peelvlakte. Zijn treden gingen in het geluid der bellen van den paardenhaam, in het gedokker, het gestoot van de wielen. Daar stond de regen over. De regen of de zon. En de groote wind.
Pietje Pinksteren was eenen zeventigjarigen weduwman. Pietje zijn vrouw was jaren geleden gestorven, hij had haar vroeg af moeten geven, hij was altijd nog al goed gemutst, het oude ventje, hij leefde vroolijk in zijn eentje. In die dagen is naderhand de horlogemaker Havé uit den Haag mee zijn jongeren broer en zijn dochter Celine in het dorp gekomen. Ze zijn later weer vertrokken. Er is toen nog veel praat over geweest, dat de zoon van slachter van Leunen op trouwen had gestaan met Celine. Die Celine was een aardige een, de menschen mochten achteraf maar blij zijn, dat die heele Haagsche familie weer weg deed.
Intussen waren er van allerlei dingen gebeurd, Pietje Pinksteren en Nol Bonk en later den kluizenaar, het is een heel geschiedenis geweest. En mee Fons van Willemiene is het leelijk afgeloopen.
Eenen molen op het dorp. De kerk mee den hoogen toren boven de lindeboomen uit, de boomen bij de paar uitspanningen aan het klein marktveld. Wij leefden hier zoo met zijn allen te samen, God en de duivel waren ook hier onder ons menschen. Het hemelrijk en het aardrijk, daar ligt een afstand tusschen, een breuk in de zielen. De menschen doen goed en kwaad, er zijn er die hebben een duistere vreemdigheid alsof ze van den duivel bezeten zijn. In vroeger eeuwen hebben onze schepenen een onschuldigen mensch, dien ze ten onrechte van moord beschuldigden, opgehangen buiten het dorp.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Dorp aan de rivier

“Hij had een slecht gehoor, dat was waar, maar hij had ook nog een hulpmiddel in de fijnheid van zijn andere zintuigen. Hij kon kilometers wijd zeer scherp zien en onderscheiden. Hij kon een haas in het vizier krijgen als geen ander. Hij kende ieder spoor van het wild in het gras en in de rogge. Als hij ’s nachts op de grond lag uitgestrekt, omdat zijn hondje zo onrustig was gaan kwispelen en met zijn voorpootjes tegen zijn broek krabbelde, dan voelde Cis in het trillen van zijn wang, waarvandaan de dreigende voetstappen kwamen en hoe hun richting was. En ook bij de eendenkooien loerde Cis, als de wilde eenden kwamen en het lokeendje vlijtig ronddreef. Dan kon zijn schot klinken en hij haalde er een neer uit de vlucht, die met trage vlerk neergleed in het riet.
Wij hadden ook Brammetje Peccator, in zijn huis tegen de dijk buiten het dorp, de voormuur van het huis lag op de dijk, maar de achtermuur lag zo diep in de dijkhelling, tegen die blinde achtermuur kon de storm waaien, het water kon er tegen opstijgen en de stenen waren door het hoog water getekend, dat kon Brammetje Peccator niet deren. Hoe kwam Brammetje aan zijn naam. Hij had zich verstoken van de sacramenten onzer moeder de heilige kerk, ‘ik heb een zonde gedaan,’ zei Brammetje, ‘die geen biechtvader in de wereld kent.’ ‘Wat is dat voor een zonde, Brammetje?’ ‘Dat zal ik u wijsmaken,’ zei Brammetje, ‘als de professors in de moraal die zonde niet eens kennen!’ Hij was met zijn zonde in ‘s-Hertogenbosch in de Sint-Jan geweest. Hij was met het bootje over de Maas weggevaren naar Kevelaer. In ‘s-Hertogenbosch en in Kevelaer kenden ze zijn zonde niet. Eens was hij naar Rome geweest, toen was hij wel een jaar lang weggebleven. Hij kwam terug, mager en afgevast, neen, de paus kende zijn zonde niet. ‘Wat heeft de paus dan gezegd, Brammetje?’ ‘De paus heeft gezegd: “Non novi”,’ zei Brammetje. ‘O,’ zei hij, ‘maar ge hebt alzeleven gehoord, dat de paus een gevangene van het Vaticaan is?
Ik dacht, dat hij in een kelder zou liggen met een ketting aan zijn been. Maar ik weet nou, dat er geen mens op de hele wereld zo schoon en zo rijk zit te wonen als (de paus, hij zit helemaal niet in de gevangenis.’ Hoe kwam Brammetje aan zijn ‘non novi’. Brammetje was pienter genoeg, hij kon verrassen met de dingen die hij wist. Hij naderde niet tot de heilige sacramenten, maar hij ging naar de kerk en hij luisterde naar de tekstwoorden, waarmee de pastoor de lijdensmeditatie begon: ‘non novi hominem’. Ik ken die mens niet. En dan deed Brammetje nog, of hij helemaal niet extra luisterde.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Dorp aan de rivier

“Waarom moest hij zo gewaarschuwd worden. Daar was geen grotere stroper dan Cis. Hij stroopte in zijn enigheid, hij nam de hazen onder schot. Hij luchtte ook de polder af met de lichtbak en had er bedrevenheid in, om tegelijk te luchten en te schieten. De oppasser Beysens, die loert op hem. Dat is er een, die is van verderop langs de Maas hier gekomen. Hij heeft felle jukbeenderen, daar staan zijn diepliggende loerogen zo stekend boven als smalle spleetjes, waar ge de kleur niet van kunt zien. Daar is natuurlijk maar één ding van belang in het leven: stropers vangen. Stropers vangen, hoe dan ook, de oppasser Beysens zet zelf de strikken, legt er een dode haas in, sleept een stroper er naartoe en zegt: ‘Nu heb ik u op heterdaad betrapt.’ Dit is Cis de Dove gebeurd, omdat Cis in al zijn slimheid zo onnozel is en te goed van vertrouwen. Op een keer slenterde Cis met zijn hondje langs zo’n strik, die Beysens gezet had, Cis zijn hondje waarschuwde dat de oppasser in de buurt op de loer lag. Cis lachte hartelijk om te spotten met zulke streken. Maar Beysens kwam voor de dag getreden, Cis stond nog te lachen, maar hij kreeg een proces aan zijn broek gesmeerd. Cis was er in Den Bosch voor voorgekomen. Maar aan het kantongerecht geloven ze maar één ding, dat stropers altijd liegen en dat oppassers altijd waarheid spreken. Cis werd veroordeeld.
Een avond, dat Cis met zijn geweer in de polder lag, kreeg hij een schot langs zijn oren, hij wist dat dit schot van Beysens kwam. Dit was in zekere zin een mededeling van Beysens.
Cis was ook al eens een geweer kwijtgeraakt, daarom werd hij uitgerekend. Hij had zo’n lang smal kist gemaakt en die met zink gevoerd en bedaan, daar paste zijn geweer in. Die kist kon hij met het geweer erin naar de geheimzinnige bodem van de Maas laten zinken. Dan konden de brasem, de bliek en de voorn eens nieuwsgierig aan die kist komen snuffelen, de vissen waren stom zoals Cis doof was. Ze gingen geen geheim verraden. Niemand verraadde een geheim van Cis, de mensen kwamen hem liever waarschuwen als er ergens iets dreigde. Cis, dat mocht nou misschien een barbaar zijn in zijn bombazijnen broek, in zijn schipperstrui, met zijn petje en zijn ongeknipt haar, mijn God, wat een voorname ogen had hij in zijn gezicht en hoe waren zijn mond en zijn kin krachtig en mannelijk getekend. Neen, Cis was op zijn manier bemind bij de mensen, ze bewonderden hem als stroper, die niet gauw gevat werd. En Cis kon op zijn waakzaam hondje aan voor de geluiden, die hij van wege zijn doofheid niet hoorde.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: De goede moordenaar

“In diejen tijd was de kluizenaar zijn huis aan het bouwen. Fons van Willemiene ging ten laatste alle dag naar de herberg van Jan het Man, Jan, die de suikerziekte heeft. Marjanneke den Schilder woonde in het ouderwetsche huis neven Nol Bonk, in haar huis was een tweede woning, daar woonde Pietje Pinksteren in. Nol Bonk was toentertijd voerman, hij had een bedrijf, hij voer meestentijds den klot uit de peel naar het dorp. Voor de menschen deed hij dat, voor zóóveel de kar. Hij trok, groot en zwaar naast den kop van het paard, door de dorpsstraten en door d’akker en langs de wegen in de peelvlakte. Zijn treden gingen in het geluid der bellen van den paardenhaam, in het gedokker, het gestoot van de wielen. Daar stond de regen over. De regen of de zon. En de groote wind.
Pietje Pinksteren was eenen zeventigjarigen weduwman. Pietje zijn vrouw was jaren geleden gestorven, hij had haar vroeg af moeten geven, hij was altijd nog al goed gemutst, het oude ventje, hij leefde vroolijk in zijn eentje. In die dagen is naderhand de horlogemaker Havé uit den Haag mee zijn jongeren broer en zijn dochter Celine in het dorp gekomen. Ze zijn later weer vertrokken. Er is toen nog veel praat over geweest, dat de zoon van slachter van Leunen op trouwen had gestaan met Celine. Die Celine was een aardige een, de menschen mochten achteraf maar blij zijn, dat die heele Haagsche familie weer weg deed.
Intussen waren er van allerlei dingen gebeurd, Pietje Pinksteren en Nol Bonk en later den kluizenaar, het is een heel geschiedenis geweest. En mee Fons van Willemiene is het leelijk afgeloopen.
Eenen molen op het dorp. De kerk mee den hoogen toren boven de lindeboomen uit, de boomen bij de paar uitspanningen aan het klein marktveld. Wij leefden hier zoo met zijn allen te samen, God en de duivel waren ook hier onder ons menschen. Het hemelrijk en het aardrijk, daar ligt een afstand tusschen, een breuk in de zielen.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen”

David Wagner, R.J. Pineiro, Karen Blixen, Anton Wildgans

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook alle tags voor David Wagner op dit blog.


Uit: Was alles fehlt

„Hier war einmal Meer, Böhmen lag am Meer, man kann Versteinerungen finden, sagte sie, und die blonden Locken meiner Cousine wehten neben uns unter ihrem Sturzhelm hervor. Meine Cousine wußte, wo wir anhalten mußten, um ein Paddelboot zu mieten, wir ließen uns durch harmlose Stromschnellen und an Felsen vorbei ein Stück die Moldau hinunter treiben, von hier fließt das Wasser erst in die Elbe, dann in die Nordsee, sagte meine Cousine, auf der anderen Seite, jenseits der Wasserscheide, fließt es ins Schwarze Meer, sagte Hanna, sie zog eine Hand durchs Wasser nach und hielt nur ihren Zeichenblock, kein Paddel in der anderen. Ihre Malsachen ließ sie auch dann nicht los, als das rote Plastikboot an einer seichten Stelle kenterte, sie hatte sich zu lange an dem Ast eines Baumes festgehalten, der über das Ufer hinaus ins Wasser hing. Das vollgelaufene Boot mußte ausgeschöpft werden, meine Hose triefte, vier Brustwarzen schauten mich durch T-Shirts an. Wir standen barfuß im Fluß und lachten, dann trocknete die Sonne uns wie Wäsche auf der Leine, Hannas Skizzenblock war nicht naß geworden, er hatte in einer durchsichtigen Plastiktüte gesteckt. Hanna zeichnete die Hautabschürfungen auf unseren Beinen, malte kleine weiße Wolken ins Blau, die Schaumkronen im Wasser, Baumwipfel als grüne Punkte und den Flußlauf der Moldau als Schlangenlinie über das ganze Blatt. In einem Städtchen spazierten wir durch das Schloß, tranken von dem süßen tschechischen Bier und schliefen in einer Pension, in der nur noch ein großes Bett frei gewesen war. Links von mir lagen die langen blonden, rechts die mittellangen schwarzen Haare, Hanna hatte den Block, meine Cousine den Reiseführer auf dem Nachttisch abgelegt“.

 


David Wagner (Andernach, 17 april 1971)

Lees verder “David Wagner, R.J. Pineiro, Karen Blixen, Anton Wildgans”

Karen Blixen, Rolf Kalmuczak, Karl Henckell, Henry Vaughan, John Ford

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008 en ook mijn blog van 17 april 2010.

 

Uit: The Roads of Life

 

„When I was a child I was shown a picture, — a kind of moving picture inasmuch as it was created before your eyes and while the artist was telling the story of it. This story was told, every time, in the same words.

In a little round house with a round window and a little triangular garden in front there lived a man.

Not far from the house there was a pond with a lot of fish in it.

One night the man was woken up by a terrible noise, and set out in the dark to find the cause of it. He took the road to the pond. Here the story-teller began to draw, as upon a map of the movements of an army, a plan of the roads taken by the man.

He first ran to the South. Here he stumbled over a big stone in the middle of the road, and a little farther he fell into a ditch, got up, fell into a ditch, got up, fell into a third ditch and got out of that.

Then he saw that he had been mistaken, and ran back to the North. But here again the noise seemed to him to come from the South, and he again ran back there He first stumbled over a big stone in the middle of the road, then a little later he fell into a ditch, got up, fell into another ditch, got up, fell into a third ditch, and got out of that.

He now distinctly hear that the noise came from the end of the pond. He rushed to the place, and say that a big leakage had been made in the dam, and the water was running out with all the fish in it. He set to work and stopped the hole, and only when this had been done did he go back to bed.“

 

 

Karen Blixen (17 april 1885 – 7 september 1962)

 

Lees verder “Karen Blixen, Rolf Kalmuczak, Karl Henckell, Henry Vaughan, John Ford”

R.J. Pineiro, Karen Blixen, Rolf Kalmuczak, Karl Henckell, Henry Vaughan, John Ford

De Amerikaanse schrijver R.J. Pineiro werd geboren op 17 april 1961 in Havanna. Zie ook mijn blog van 17 april 2007.

Uit: Havoc

“The yacht slowly cruises beyond the surf for the fourth time in the past hour, pretending to be just another tourist rig enjoying a beautiful day in paradise.
But I know better.
No one knows where I headed following my touchy-feely departure from Langley. At least no one is supposed to know. But there are ways, if one’s really hard-boiled about it.
And that, of course, leads me to another thing I got out of my joyful twenty-five years as a spy: a hell of a fan club—the long list of sleazeballs across three continents who would just love to go to work on me with a blowtorch, superglue, and a pair of gerbils.
The yacht continues on its merry way as if nothing is wrong, .ping my socks in spite of the two cervezas frias I had for breakfast.
Locating field surveillance is the bread and butter of my profession—or perhaps I should say of my former profession, though once a spook always a spook. No one who operated in the field for any length of time can ever forget the ins and outs of not just noticing a tail but also beating it, losing those following you so you can then meet safely with an informant or leave a package for an agent—something called a drop in my past life.
So after decades of situating and defeating all forms of surveillance, you develop this sixth sense, the feeling that you’re being watched even though you physically can’t see the .ing you, waiting for you to make a mistake, trying to use you to find the informant that you’re running to gather intel on.
And that old familiar feeling is now rushing through my alcohol-thinned blood, uncurling the hairs of my ass.”
 

pineiro

R.J. Pineiro (Havanna, 17 april 1961)

 

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

Uit: The Ring

On a summer morning a hundred and fifty years ago a young Danish squire and his wife went out for a walk on their land. They had been married a week. It had not been easy for them to get married, for the wife’s family was higher in rank and wealthier than the husband’s. But the two young people, now twenty-four and nineteen years old, had been set on their purpose for ten years; in the end her haughty parents had had to give in to them. They were wonderfully happy. The stolen meetings and secret, tearful love letters were now things of the past. To God and man they were one; they could walk arm in arm in broad daylight and drive in the same carriage, and they would walk and drive so till the end of their days. Their distant paradise had descended to earth and had proved, surprisingly, to be filled with the things of everyday life: with jesting and railleries, with breakfasts and suppers, with dogs, haymaking and sheep. Sigismund, the young husband, had promised himself that from now there should be no stone in his bride’s
path, nor should any shadow fall across it. Lovisa, the wife, felt that now, every day and for the first time in her young life, she moved and breathed in perfect freedom because she could never have any secret from her husband. 
To Lovisa—whom her husband called Lise—the rustic atmosphere of her new life was a matter of wonder and delight. Her husband’s fear that the existence he could offer her might not be good enough for her filled her heart with laughter. It was not a long time since she had played with dolls; as now she dressed her own hair, looked over her linen press and arranged her flowers she again lived through an enchanting and cherished experience: one was doing everything gravely and solicitously, and all the time one knew one was playing. It was a lovely July morning. Little woolly clouds drifted high up in the sky, the air was full of sweet scents. Lise had on a white muslin frock and a large Italian straw hat. She and her husband took a path through the park; it wound on across the meadows, between small groves and groups of trees, to the sheep field.“

Blixen

Karen Blixen (17 april 1885 – 7 september 1962)

 

De Duitse schrijver Rolf Kalmuczak werd geboren in Nordhausen op 17 april 1938. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 

 

Uit: Tims gefährlichster Gegner

 

„Tim heißt eigentlich Peter Carsten. Aber tolle Typen haben auch immer einen Spitznamen. Früher wurde Tim von seinen Freunden Tarzan genannt, doch mit dem will er nicht mehr verglichen werden, nachdem er diesen “halb fertigen Bodybuilder” in einem Film gesehen hat.- Tim ist der Anführer der TKKG-Bande, die so bezeichnet wird nach den Anfangsbuchstaben ihrer Vor- oder Spitznamen. Tim ist 14, aber seinem Alter geistig und körperlich weit voraus. Ein braun gebrannter Athlet, besonders veranlagt für Kampfsport und Volleyball. Seit zwei Jahren wohnt er in der berühmten Internatsschule, ist Schüler der 9b. Sein Vater, ein Ingenieur, kam bei einem Unfall ums Leben. Tims Mutter, eine Buchhalterin, müht sich sehr, um das teure Schulgeld für ihren Sohn aufzubringen. Tim ist der geborene Abenteurer, hasst Ungerechtigkeit, mischt sich ein und riskiert immer wieder Kopf und Kragen.
KARL, DER COMPUTER sitzt im Unterricht neben Tim, wohnt aber nicht im Internat, sondern bei seinen Eltern in der nahen Großstadt. Karl Viersteins Vater ist Professor für Mathe und Physik an der Universität; und wahrscheinlich von ihm hat Karl das tolle Gedächtnis geerbt – aus dem man alles abrufen kann wie aus einem Computer. Karl ist lang aufgeschossen und sieht magersüchtig aus, weshalb körperlicher Einsatz nicht seine Sache ist.“

 

Rolf-Kalmuczak

Rolf Kalmuczak (17 april 1938 – 10 maart 2007)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Karl Friedrich Henckell werd geboren op 17 april 1864 in Hannover. Zie ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Alte Heimat

 

Fuhr ich jüngst durch Hannoverland,

Wo das Heim meiner Väter stand.

Grüne Saatfelder, Halme, Gräser

Säumten strichweis die stille Weser,

Buchenwälder warfen Licht

Über der Talflur ernst Gesicht.

 

Wie der Dampfer so ruhig ging

Und die Seele der Zeit nachhing,

Schien das Leben mir wie ein Traum,

Ob es meines war, wußt’ ich kaum.

Sturm und Strudel, ringend durchmessen,

Schier verbrandet und wie vergessen,

Aber aus tiefstem Herzensgrund

Schloß sich Frieden und Kampf zum Bund:

 

»War’s nicht leidenschaftliches Lieben,

Was dumpfgrollend dich fortgetrieben?

Was durch Bitternisse dich trug,

War’s nicht glühender Herzenszug?

Mußtest mächtigen Götzen fluchen,

Deines Wesens Heimat zu suchen,

Was ihr Bild verzerrt und entstellt,

Hast du zerschlagen und zerschellt.

Der du zahltest mit eigenem Blute,

War dir jemals treulos zumute?

Hieltest zäh deiner Art die Treu,

Trägst drum nimmer der Jugend Reu.«

 

So die Seele der Zeit nachhing,

Wie der Dampfer ruhig ging.

Über der Talflur ernst Gesicht

Warfen Buchenwälder ihr Licht.

Strichweis säumten Halme, Gräser,

Grüne Saaten die stille Weser,

Wo das Heim meiner Väter stand,

Fuhr ich jüngst durch Hannoverland.

 

Henckell_Karl

Karl Henckell (17 april 1864 – 30 juli 1929)

 

De Welshe dichter en arts Henry Vaughan werd geboren in Newton (Breconshire) op 17 april 1622. Zie ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Silence and Stealth of Days 

 

Silence, and stealth of days! ’tis now

Since thou art gone,

Twelve hundred hours, and not a brow

But clouds hang on.

As he that in some cave’s thick damp

Lockt from the light,

Fixeth a solitary lamp,

To brave the night,

And walking from his sun, when past

That glim’ring ray

Cuts through the heavy mists in haste

Back to his day,

So o’r fled minutes I retreat

Unto that hour

Which show’d thee last, but did defeat

Thy light, and power,

I search, and rack my soul to see

Those beams again,

But nothing but the snuff to me

Appeareth plain;

That dark and dead sleeps in its known

And common urn,

But those fled to their Maker’s throne

There shine and burn;

O could I track them! but souls must

Track one the other,

And now the spirit, not the dust,

Must be thy brother.

Yet I have one Pearl by whose light

All things I see,

And in the heart of earth and night

Find heaven and thee.

 

henry_vaughan

Henry Vaughan (17 april 1622 – 28 april 1695)

 

 

De Engelse dichter en toneelschrijver John Ford werd geboren in Ilsington, Devon, op 17 april 1586. Zie ook mijn blog van 17 april 2009.

 

A BRIDAL SONG

 

COMFORTS lasting, loves increasing,

Like soft hours never ceasing;

Plenty’s pleasure, peace complying,

Without jars, or tongues envying;

Hearts by holy union wedded,

More than theirs by custom bedded;

Fruitful issues; life so graced,

Not by age to be defaced;

Budding as the year ensu’th,

Every spring another youth:

All what thought can add beside,

Crown this Bridegroom and this Bride!

 

ford_ilsington

John Ford (17 april 1586 – 1639 of 1640)
Ilsington (Geen portret beschikbaar)

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, David Wagner, Thornton Wilder, Nick Hornby, Rolf Schneider, Cynthia Ozick, Helen Meier, Anton Wildgans, Karl Henckell, Henry Vaughan, John Ford, Karen Blixen, Rolf Kalmuczak, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

Uit: Dorp aan de rivier

De Maas ligt langs dit dorp. Zij komt ernaartoe gestroomd. Zij vloeit er vriendelijk langs. Zij buigt er zich weer van af. Zij ligt in de blanke boorden der verzandingen in haar bochten, in het fluwelen groen van vlak gevlijde uiterwaarden, tussen de welige ruigten der grienden. Een stomertje trekt tegen stroom op. Een schokker ligt pal stil verankerd boven zijn spiegelbeeld, waar trillende rimpels in slaan. De kribben van basalt steken in het water, in de verte ligt een schuit, en over het water gaat nadrukkelijk het verre geratel der kettingen en kabels van het kalme, platte veer, waar mensen stil op staan en een klein paard droomt voor de stille kar. Het dorp ligt achter de dijk, het ligt met een straat, met een lange rij huizen hoog op de dijk. Een spits kerktorentje steekt boven de daken en boven de bomen uit. Een vrouw draagt moeilijk een zware wasmand de uitgelopen treden in de dijkhelling af. Zij gaat haar was bleken. Er zijn de korte stoten van wielslagen, een boer is met zijn kar tot vlak bij het water gereden, hij gaat melkkruiken met Maaswater vullen voor zijn vrouw, die morgen de was moet doen. De Maas brengt wat aan, schepen en schuiten, kasten, aken, schokkers, en stoombootjes uit de vaart op ‘s-Hertogenbosch en Rotterdam. De Maas neemt wat mee, de herinnering aan het spiegelbeeld van het dorp, en iets van de verdrieten en de vreugden die in de huizen wonen. Zij neemt iets mee, de droom van mensen die de stroom in de avond naderen en naar de verten zien. De Maas kon haar kwaad doen, als ze haar water verbreedde van dijk tot dijk, als de winterstorm het door de dijk heen sloeg. Achter de geteisterde dijken sijpelde het water uit honderdduizend bronnen. In de nacht als de dijk brak dan verschoof er iets in de lucht, de huizen trilden van een aardbeving, het donderde in de hemel, het water steeg dreunend over de wegen tot één wijde zee, die was niet te overzien. De wereld lag blank verdronken. De knotwilgen staken hun armoedige vuist schuin boven het water uit. Het water, daken dreven erop, huisraad en verdronken vee, de mensen roeiden naar hun huizen en klommen door het raam in de hooggelegen opkamer, waar zij jammerden over de barre winterse ramp.“

Coolen

Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

 

De Duitse schrijfster Ida Boy-Ed werd geboren op 17 april 1852 in Bergedorf (Hamburg). Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

 

Uit: Lübeck als Geistesform

 

Auch bedeutende Worte verklingen im Gedächtnis der Hörer. Willkommen zu heißen ist es also, daß Thomas Manns Vortrag vor diesem Los gesichert und in ein Büchlein eingefangen wurde. Er ward gehalten am 5. Juni 1926 inmitten hochschwingender Jubiläumsstimmung; zwischen Entfaltungen
, deren Auswirken Zeit haben muß, das Ereignis, dessen Bedeutung sogleich überzeugte. Vor allem war er von historischem Gewicht durch den sehr merkwürdigen Augenblick, wo diese Bekenntnisse zum freistädtischen Bürgertum gesprochen wurden, während der Boden von den Bemühungen bebte, die eben dies Bürgertum stürzen möchten. Hiervon noch ohne Kenntnis und ganz unpolitisch hatte sich dem Dichter die seelische Nötigung aufgedrängt, von dem zu sprechen, was ihm aus dem Wissen der Geschichte der Hansestadt und ihren einzig möglichen Lebensbedingungen sicher geworden war: von der Würde und dem geistigen Gehalt hansischer Bürgerlichkeit.

 

luebeck1
Lübeck

 

Doch die tiefsten Erkenntnisse erwachsen den Schöpferischen immer aus ihren eigenen Werken. Diese psychologische Wahrheit offenbarte sich aus allem, was Thomas Mann von seinen Dichtungen erzählte. Er sprach von dem erst so mühseligen buchhändlerischen Weg der »Buddenbrooks«, der dann in steilem Aufstiege zum Gipfel des Erfolges führte. Er bekannte, in welcher künstlerischen Unschuld er dem eigenen Werk gegenüberstand, seines kulturgeschichtlichen Wertes sich noch nicht bewußt. Er bekannte, daß er von Täuschung über sich selbst befangen war: künstlerisch, indem er seine Begabung auf die Form der knappen Erzählung gerichtet hielt; intellektuell, da er seine Verbundenheit mit der Heimat noch nicht in sich erspürte.“

 

boy_ed

Ida Boy-Ed (17 april 1852 – 13 mei 1928)

 

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook mijn blog van 17 april 2007.

Uit: Was alles fehlt

„Sie hat sich letztes Jahr umgebracht”, sagt meine Cousine, “sie hat Schlaftabletten aus der Apotheke ihres Vaters genommen, hat Wasser getrunken und sich in den Schlafzimmerschrank ihrer Eltern gesetzt”, meine linke Hand legt sich auf die Bremse zwischen den Sitzen, die rechte faßt den Griff in der Beifahrertür. Und ich denke, ich werde Hanna aus meinem Adreßbuch streichen müssen. Das erste, was ich verdammt noch mal denke, ist, daß ich ein kleines Kreuz hinter ihren Namen malen muß, “sie hat sich letztes Jahr im Frühsommer umgebracht”, sagt meine Cousine, “sie hat Tabletten aus der Apotheke ihres Vaters geschluckt, hat Wasser getrunken und sich in den großen Kleiderschrank ihrer Eltern gesetzt”, und mir fällt ein, daß Hanna sich selbst in mein Adreßbuch eingetragen, ihren Namen und ihre Wiener Anschrift in breiter Kinderhandschrift aufgeschrieben hat, “sie ist unter den Röcken und Kleidern ihrer Mutter, nicht weit von den Anzügen ihres Vaters, gestorben”, sagt meine Cousine, der Wagen wiegt und schaukelt, wir rollen über eine Landstraße, und was meine Cousine sagt, kommt ohne Gewicht, sie schaltet einen Gang höher und vor der nächsten Kurve wieder zurück, der Motor jault, das Auto schiebt sich nach links und rechts durch die Kurven, und hin und wieder spritzt Rollsplitt vom Straßenrand gegen den Unterboden, die Steinchen stechen in den Autobauch. Hanna ist unter den Kleidern ihrer Mutter, nicht weit von den Anzügen ihres Vaters, gestorben, wiederhole ich mir und erinnere mich an den Tag, an dem ich sie das erste Mal sah: Wir fuhren zu dritt auf zwei Motorrollern über die Grenze nach Tschechien, Tschechei, wie meine Großmutter noch immer sagt, Grenze sei ein slawisches Lehnwort, eines der wenigen, die es im Deutschen gebe, sagte meine Cousine und erzählte von dem Volksschullehrer, der immer davor gewarnt habe, dieser Grenze zu nahe zu kommen, er habe gesagt, wer der Grenze zu nahe kommt, wird von den Russen mitgenommen und nach Sibirien verschleppt, meinte Hanna, da saß ich hinter ihr a
uf dem Roller, eine Hand lag auf ihrer Schulter, und die Finger der anderen spielten mit den kurzen, dunklen Haaren in ihrem Nacken.”

David_Wagner

David Wagner (Andernach, 17 april 1971)

 

De Amerikaanse schrijver Thornton Niven Wilder werd geboren op 17 april 1897 in Madison, Wisconsin. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

Uit: The Eighth Day

“From the first, Lansing admired John Ashley and imitated him, stumbingly. He went so far as to pretend that he, too, was a happily married man. Society would have got nowhere without those imitations of order and decorum that pass under the names of sonbbery and hypocrisy. Ashley converted his Rainy Day House into a laboratory for experiment and invention. Lansing built a Rainy Day House behind “St. Kitts” and revived his interest in “snake oils.” Perhaps it was the influence of the Debevoises, perhaps the example of the Ashleys, that enabled Eustacia to bear a child that lived, and then another, then a third. The Lansings were older the the Ashleys, but their children were closely of an age: Felicite Marjolaine Dupuy Lansing (she was born on St. Felix’s Day; the Iowa Lansing names had been carried to Heaven by the dead infants) and Lily Scolastica Ashley; George Sims Lansing and Roger Berwyn Ashley; then Sophia alone; then Anne Lansing and Constance Ashley. Eustacia Lansing carried well her torch of hypocrisy or whatever it was. In public–at the Mayor’s picnic, on the front bench at the Memorial Day exercises–she played the proud and devoted wife. Creole beauty is short lived. By the time the Ashleys arrived in Coaltown Eustacia’s tea-colored complexion had turned a less delicate hue. her features had lost much of their doelike softness; she was decidedly plump. Nevertheless, everyone in Coaltown, from Dr. Gillies to the boy who shined shoes at the Tavern, knew that the town could boast to handsome and unusual women. Mrs. Ashley was tall and fair; Mrs. Mansing was short and dark. Mrs. Ashley–child of the ear as a German–had no talent for dress, but a magical speaking voice, and she moved like a queen; Mrs. Lansing–child of the eye as a Latin–was mistress of color and design, though her voice cut like a parrot’s and her gait lacked grace. Mrs. Ashley was serene and slow to speak; Mrs. Lansing was abrupt and voluble. Mrs. Ashley had little humor and less wit; Mrs. Lansing ransacked two languages and a dialect for brilliant and pungent mots and was a devastating mimic.”

 

Thorton_Wilder_515

Thornton Wilder (17 april 1897 – 7 december 1975)

 

De Engelse schrijver Nick Hornby werd geboren op 17 april 1957 in Redhill. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

Uit: Speaking With The Angel

“They never told me what it was, and they never told me why they might need someone like me. I probably wouldn’t have taken the fucking job if they had, to tell you the truth. Anyway. If I’d been clever, I would have asked them on the first day, because looking back on it now, I had a few clues to be going on with: we were all sat around in this staff-room type place, being given all the do’s and don’ts, and it never occurred to me that I was just about the only male under sixty they’d hired. There were a few middle-aged women, and a lot of gits, semi-retired, ex-Army types, but there was only one bloke of around my age, and he was tiny—little African geezer, Geoffrey, who looked like he’d run a mile if anything went off. But sometimes I forget what I look like, if you know what I mean. I was sitting there listening to what this woman was saying about flash photography and how close people were allowed to get and all that, and I was more like a head than a body, sort of thing, because if you’re listening to what someone’s saying that’s what you are, isn’t it? A head. A brain, not a body. But the point of me—the point of me here, in this place, for this job—is that I’m six two and fifteen stone. It’s not just that, either, but I look…well, handy, I suppose. I look like I can take care of myself, what with the tattoos and the shaved head and all that. But sometimes I forget. I don’t forget when I’m eyeballing some little shitbag outside a club, some nineteen-year-old in a two-hundred quid jacket who’s trying to impress his bird by giving me some mouth; but when I’m watching something on TV, like a documentary or something, or when I’m putting the kids to bed, or when I’m reading, I don’t think, you know, fucking hell I’m big.”

 

Nick_Hornby

Nick Hornby (Redhill, 17 april 1957)

 

De Duitse schrijver Rolf Schneider werd geboren op 17 april 1932 in Chemnitz. Hij ging naar school in Wernigerode. Van 1955 tot 1958 studeerde hij germanistiek en pedagogie in Halle. Daarma was hij redacteur van het cultureel-politieke tijdschrift “Aufbau” in Berlijn. Sinds 1958 is hij zelfstandig schrijver. Schneider was als schrijver van hoorspelen en theaterstukken aan de ene kant trouw aan het regime van de DDR. Aan de andere kant nam hij deel aan de bijeenkomsten van de Gruppe 47. Vanaf 1976 werd hij kritischer en in 1979 werd hij uit de schrijversbond van de DDR gezet.

Uit: Wagner für Eilige

„Der Minnesang war eine sonderbare Kunst. Es ging um Lieder, zum Saitenspiel zu singen, deren Dichter in aller Regel zugleich die Vortragenden waren. Das altdeutsche Wort Minne bedeutet Liebe, und in der Tat handelte es sich um Liebeslieder, die freilich einem bestimmten, ziemlich strengen Ritual gehorchten: Der Sänger warb um die Gunst einer Dame, die im gesellschaftlichen Rang über ihm stand und gewöhnlich verheiratet war; sie erhörte ihn nicht, gab ihm nur gelegentlich ein kleines Zeichen ihrer Gunst, was ihn nur noch mehr anspornte. So jedenfalls verfuhr man in dem, was die hohe Minne hieß. Daneben gab es die niedere Minne. Auch sie wurde in Liedern gefeiert, und in ihr kam man durchaus zur Umarmung, wobei die an dem Liebesspiel beteiligten Frauen von niederem Stande waren, Mädchen aus dem Volk. Eines der berühmtesten Gedichte unserer Sprache, Walther von der Vogelweides “Under der linden”, erzählt von niederer Minne. Der Minnesang entstand im südlichen Frankreich und wurde erst von den Nordfranzosen, dann von den Deutschen übernommen. Seine Blütezeit war das Hochmittelalter, exakter: die Zeit um 1200.”

 

RolfSchneider

Rolf Schneider (Chemnitz, 17 april 1932)

 

De Amerikaanse schrijfster Cynthia Ozick werd geboren op 17 april 1928 in New York. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

Uit: Dictation: A Quartet

 

“Matt Sorley, born Mose Sadacca, was an actor. He was a character actor and (when they let him) a comedian. He had broad, swarthy, pliant cheeks, a reddish widow’s peak that was both curly and balding, and very bright teeth as big and orderly as piano keys. His stage name had a vaguely Irish sound, but his origins were Sephardic. One grandfather was from Constantinople, the other from Alexandria. His parents could still manage a few words of the old Spanish spoken by the Jews who had fled the Inquisition, but Matt himself, brought up in Bensonhurst, Brooklyn, was purely a New Yorker. The Brooklyn that swarmed in his speech was useful. It got him parts.
Sometimes he was recognized in the street a day or so following his appearance on a television lawyer series he was occasionally on call for. These were serious, mostly one-shot parts requiring mature looks. The pressure was high. Clowning was out, even in rehearsals. Matt usually played the judge (three minutes on camera) or else the father of the murder victim (seven minutes). The good central roles went to much younger men with rich black hair and smooth flat bellies. When they stood up to speak in court, they carefully buttoned up their jackets. Matt could no longer easily button his. He was close to sixty and secretly melancholy. He lived on the Upper West Side in a rent-controlled apartment with a chronic leak under the bathroom sink. He had a reputation for arguing with directors; one director was in the habit of addressing him, rather nastily, as Mr. Surly.

Cynthia Ozick

Cynthia Ozick (New York, 17 april 1928)

 

De Zwitserse schrijfster Helen Meier werd geboren op 17 april 1929 in Mels, Kanton St. Gallen. Zij volgde een docentenopleiding in Rorschach en werkte daarna in het basisonderwijs. Nadat zij een tijd in Frankrijk, Engeland en Italië had verbleven studeerde zij talen en pedagogie in Fribourg. In 1984 werd zij bij de Ingeborg-Bachmann-Wettbewerb in Klagenfurt ontdekt, Tegenwoordig is zij zelfstandig schrijfster.

 

Uit: Schlafwandel

 

“Davide Signoretti war tot, und für Nora Korn, seine Geliebte, änderte sich das Leben und das Erinnern. Davides letzte zwei Lebensjahre, in denen er zu kränkeln begonnen hatte, hatten ihre Meinung verstärkt, durch die katholische Kirche eines wichtigen Teils ihrer Jugend beraubt worden zu sein. Ihr Zorn über Nichtgelebtes trieb sie, ein Stück über einen Papstmord zu schreiben, und das ohne jede Schreiberfahrung. Zu ihrer Überraschung wurde es angenommen. Nora saß einige Zeit danach mit dem Intendanten, der Dramaturgin Frau Claassen, der Regisseurin und einem Mann unbestimmter Aufgabe im Restaurant, das neben dem Theater in einem kleinen Park lag. »Erzählen Sie uns, was Sie sich beim Schreiben des Stücks gedacht haben«, sagte die Regisseurin. Nora, verwirrt, beschämt, daß sie sich nicht mehr genau erinnerte – hatte sie es in Trance oder Trauer hervorgewürgt, in einer Art von Tollheit oder Trotz hingeschmettert –, fing an, über die Vernichtung des Symbolträgers anstelle seiner Lehre zu stammeln, spürte die Dünne der Argumentation, verhaspelte sich, fühlte sich unbehaglich. Der Intendant runzelte die Stirn, schürzte die Lippen. »Frau Claassen«, sagte er, »erklären Sie uns das Stück, es hat einige schwache Stellen, aber es läßt sich daraus etwas machen.« Die junge Frau krauste ihr Näschen, Rosenröte überflutete sie, nervös strich sie die Haarwelle hinter das Ohr, begann zu sprechen, wurde ruhig, und Nora hörte etwas ganz anderes als das, woran sie je gedacht hatte. Das Stück erschien ihr wie neu geschrieben, geistreicher, dichter, es bekam Form, die einer Aufführung wert war. Die handelnden Personen wurden zu Menschen, zu Wütenden, zu Suchenden, Irrenden, zu Bajassen, zu Ho‡enden, Verzweifelten. Und von diesen Augenblicken der Betrachtung und Bewunderung der schönen Vortragenden, den Augenblicken der Bezauberung durch ihre Redegewandtheit, wachte in Nora das auf, was an jenem Nachmittag weder Gedanke noch Ahnung war.”

 

Meier

Helen Meier (Mels, 17 april 1929)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Anton Wildgans werd geboren op 17 april 1881 in Wenen. Hij studeerde rechten en werkte twee jaar als onderzoeksrechter voordat hij zich volledig op het schrijven toelegde. Bovendien was hij twee maal een periode directeur van het Weense Burgtheater.

 

Freier Tag

Weißt du, was so ein freier Tag ist -? Solch ein Tag,
Da nicht mit schriller Stimme schon am Morgen
Die Not dich weckt und Müdigkeit und Sorgen,
Daß auch die kleinste Lust sich nimmer rühren mag –
Da wanderst du hinaus in hellen Lerchenschlag
Und spürst die Seele wundersam geborgen
In Gottes reichem Feiertag…

Und abends dann, in einsamem Gemach –
Du zündest heute keine Lampe an
Und schließt die Augen, die so satt und wach
Von allem, was dir dieser Tag getan.
Du schließt die Augen und da tönt dir nach
Der liebe Gruß, den dir ein schlichter Mann,
Ein Unbekannter, im Vorbeigehn sprach.
Du atmest Erde, kühl und schollenbraun,
Und hörst ein Mädchenlachen überm Zaun,
Der unter Rosen fast zusammenbrach …

wildgans

Anton Wildgans (17 april 1881 – 3 mei 1932)

 

De Duitse dichter en schrijver Karl Friedrich Henckell werd geboren op 17 april 1864 in Hannover. Hij studeerde filosofie, filologie en economie in Berlijn, Heidelberg, Leipzig, München en Zürich. Later woonde hij langere tijd in Milaan, in Wenen en in Brussel. Henckel was een sociaalrevolutionair dichter en een voorvechter van het naturalisme. Later maakte hij een wending tot het impressionisme en een gevoeliger natuurlyriek.

 

Beim Rheinwein

 

Wie die Blume des edlen Weins

Duftet würzig und voll!

Wie so heiter das Spiel des Scheins,

Draus manch sonniges,

Erdenwonniges,

Herzerquickendes Lied entquoll!

 

Weisen Zechern neigt sich mein Sinn,

Die beim Traubensafte versunken

Ihrem Wesen tiefen Gewinn

Weltbeschaulicher Wahrheit getrunken.

 

Seele süßgesammelten Seins

Schimmert köstlich kühl mir entgegen,

Doch in dieser Perle des Rheins

Spiegelt sich ein glühender Segen.

 

Spiegeln Blicke blühender Fraun,

Sanftmelodische Lippen sich wieder,

Auf die Wunden des Lebens taun

Balsamtropfen der Torheit nieder.

 

henckell

Karl Henckell (17 april 1864 – 30 juli 1929)

 

De Welshe dichter en arts Henry Vaughan werd geboren in Newton (Breconshire) op 17 april 1622. Samen met zijn tweelingbroer, de latere filosoof Thomas Vaughan, studeerde hij in Oxford. In 1640 ging Henry naar Londen om nog twee jaar rechten te studeren. Zijn studie werd onderbroken door de Engelse Burgeroorlog, waarin hij de kant koos van de royalisten. In 1642 keerde hij terug naar Wales als gerechtssecretaris en later vestigde hij zich als arts. Hij trouwde met Catherine Wise en kreeg met haar vier kinderen. In 1646 verscheen zijn eerste bundel, Poems with the Tenth Satire of Juvenal Englished. In 1650 volgde het eerste deel van Silex Scintillans, Sacred poems and private ejaculations, een verzameling religieuze gedichten, waarvan vijf jaar later het tweede deel verscheen. Daarin sprak hij over een spirituele hergeboorte, die hij toeschreef aan zijn bewondering voor George Herbert. Ook John Donne inspireerde hem, en met o.a. deze twee dichters wordt Vaughan gerekend tot de Metaphysical poets. Tussen deze publicaties in kwam een bundel met seculiere poëzie onder de titel Olor Iscanus (1651).

 

Son-Days

  

1

 

Bright shadows of true Rest! some shoots of bliss,

Heaven once a week;

The next world’s gladness prepossest in this;

A day to seek;

Eternity in time; the steps by which

We Climb above all ages; Lamps that light

Man through his heap of dark days; and the rich,

And full redemption of the whole week’s flight.

 

Vaughan_boek

Henry Vaughan (17 april 1622 – 28 april 1695)
Boekomslag (Geen portret beschikbaar)

 

De Engelse dichter en toneelschrijver John Ford werd geboren in Ilsington, Devon, op 17 april 1586. Hij studeerde korte tijd in Oxford en werd in 1602 toegelaten tot de Middle Temple in Londen voor een juridische opleiding, maar onbekend is of hij daadwerkelijk de opleiding volgde. In 1606 verschenen van zijn hand twee gedichten. Al vroeg begon hij voor het toneel te schrijven, eerst, zoals destijds vaak gebeurde, in samenwerking met andere toneelschrijvers zoals Thomas Dekker en John Webster. Met Dekker en William Rowley schreef hij The Witch of Edmonton (1623). Fords eerste zelfstandige stuk was The Lover’s Melancholy (1629). In het voorwoord van ‘Tis Pity She’s a Whore (uitgegeven in 1633) noemt de schrijver dit zelf als zijn eerste pennenvrucht. The Broken Heart en Love’s Sacrifice verschenen in hetzelfde jaar. Zijn historische stuk Perkin Warbeck verscheen in 1634 en Fancies Chaste and Noble in 1638. Zijn laatste stuk, The Lady’s Trial, werd uitgegeven in 1639.

 

Dawn

FLY hence, shadows, that do keep
Watchful sorrows charm’d in sleep!
Tho’ the eyes be overtaken,
Yet the heart doth ever waken
Thoughts chain’d up in busy snares
Of continual woes and cares:
Love and griefs are so exprest
As they rather sigh than rest.
Fly hence, shadows, that do keep
Watchful sorrows charm’d in sleep!

 

islington1
John Ford (17 april 1586 – 1639 of 1640)
Ilsington (Geen portret beschikbaar)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008.

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted.

De Duitse schrijver Rolf Kalmuczak werd geboren in Nordhausen op 17 april 1938.

De Amerikaanse schrijver R.J. Pineiro werd geboren op 17 april 1961 in Havanna.