Julia Kasdorf, Karl Ove Knausgård

De Amerikaanse dichteres Julia Mae Spicher Kasdorf werd geboren op 6 december 1962 in Lewistown, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Julia Kasdorf op dit blog.

 

Before Dawn in October

The window frame catches a draft
that smells of dead leaves and wet street,
and I wrap arms around my knees,
look down on these small breasts,
so my spine forms a curve as perfect
as the rim of the moon. I want to tell
the man sleeping curled as a child beside me
that this futon is a raft. The moon
and tiny star we call sun are the parents
who at last approve of us. For once,
we haven’t borrowed more than we can return.
Stars above our cement backyard are as sharp
as those that shine far from Brooklyn,
and we are not bound for anything worse
than we can imagine, as long as we turn
on the kitchen lamp and light a flame
under the pot, as long as we sip coffee
from beautiful China-blue cups and love
the steam of the shower and thrusting
our feet into trousers. As long as we walk
down our street in sun that ignites
red leaves on the maple, we will see
faces on the subway and know we may take
our places somewhere among them.

 

Sometimes It’s Easy to Know What I Want

On a road that cuts through the richest, non-irrigated land
in the nation, according to some Lancaster, PA, natives,

a minivan slowed, and a woman with a good haircut yelled,
Do you want a ride, or are you walking because you want to?

I didn’t reply because my life felt so wrecked—
no matter the reason, either you get this or you don’t—

wrecked in the way that makes gestures of tenderness
devastating, like the time I showed up in Minnesota, brittle

with sorrow, and the professor sent to fetch me
asked if I wanted heat in the seat of his sports car

or the local apple he’d brought in case I arrived hungry.
I didn’t know people make seats to hold a body in radiance

like the merciful hand of God. The apple was crisp and cold
and sweet. Maybe I looked in his eyes and shook his hand

in both of mine when I left, I don’t remember. Months later,
he sent an empty seed packet, torn open, lithographed

with a fat, yellow annual no one grows any more, flamboyant
as Depression-era glassware. That was all, thank you.

Thank you, oh thanks so much, I finally told the woman
framed by a minivan window, but yes, I do want to walk.

 

Landschap met verlangen

Volgende maand zullen de esdoorns langs deze laan woeden
oranje en scharlaken. Sparren onderscheiden we nauwelijks
aan die verre kust zullen hun donkere vormen zichtbaar worden,
dus we worden verscheurd tussen het allemaal in ons opnemen
vanaf de veranda of een duik nemen. ’s Nachts
trekken we sweatshirts aan, gaan op de kade liggen,
hoofden genesteld in zwemvesten, en wachten
op meteoren die langs de augustushemel schieten
zoals ladders in de zwartste kous tegen
de witste dij. Bij elk dalend licht,
stijgen onze stemmen op als liefdeskreten, urgenter
en luider dan welke eenzame duiker of coyote dan ook
die naar zijn maatje roept. Alleen wij vermengen
verlangen en verlies op deze wijze; alleen wij wachten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Julia Kasdorf (Lewistown, 6 december 1962)

 

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Engelen vallen langzaam (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Ze smakken en sluipen, hun kaken glimmen van het vet, zo nu en dan glijden hun oogappels naar boven en is hun blik wit en leeg. En ook al wordt Lot bang als hij dat ziet, toch wil hij niet dat er een eind komt aan de maaltijd, want zolang ze aan het eten zijn, schenken ze geen aandacht aan wat er om hen heen gebeurt en buiten op straat roept de menigte nu zijn naam. Daarom staat hij behoedzaam op zodra de hoeveelheid op tafel slinkt, hij glipt naar de voorraadkelder om meer eten te halen en zet dat zo discreet mogelijk voor hen neer om hun aandacht niet te trekken en de trance waarin ze verkeren niet te verbreken. Misschien lukt het, denkt hij. Na een maal als dit zijn ze vast slaperig, en als hij te kennen geeft dat hij zich terugtrekt voor de nacht, volgen ze misschien zijn voorbeeld. Het is tenslotte al laat, denkt hij. En hij heeft al een bed voor hen klaargemaakt. Uit die gedachte schept Lot moed. Dan ontdekt hij dat de twee engelen naar hem zitten te kijken. Met een rood hoofd vraagt hij of ze genoeg hebben gehad. Ze knikken en bedanken hem voor het eten. Buiten is het stil. Als hij de tafel heeft afgeruimd, rekt hij zich gapend uit.
`Het is al laat’, zegt hij. ‘Tijd om te gaan slapen, misschien?’ De engelen schuiven hun stoel naar achteren en komen overeind. Van hun onbeheerste gedrag tijdens de maaltijd is niets meer te bespeuren, de beide dienaren van de Heer stralen weer rust en waardigheid uit en heel even heeft Lot het gevoel dat hij het allemaal heeft gedroomd. ‘Ik heb daar een bed voor jullie klaargemaakt’, zegt hij en hij wijst naar de kamer ernaast. ‘Als jullie even meelopen …’ Het lukt! denkt hij. Het lukt! Net op dat moment klopt er iemand hard op de buitendeur. Lot doet alsof hij niets hoort, hij loopt door, maar achter hem zijn de engelen blijven staan. Wat was dat? vraagt de een. ‘Vast een paar kwajongens’, zegt Lot. ‘Niet de moeite waard.’ Dan dringt er geschreeuw van de straat tot hen door. ‘Lot!’ wordt er geroepen. Waar zijn die mannen die bij je overnachten? Breng ze naar buiten, we willen ze nemen!’
Er is niets aan te doen. Met de kaars in zijn hand loopt hij langs de twee engelen, doet de deur open en wendt zich tot de menigte die zich buiten heeft verzameld. Maar hij heeft de hoop nog steeds niet opgegeven. Want zoals in de Schrift staat: ‘Lot ging naar buiten en deed de deur achter zich dicht. “Maar vrienden, zoiets kunnen jullie toch niet doen!”‘ Waar het hier om gaat, is niet het verzoek dat hij tot zijn medeburgers richt, maar de informatie dat hij erop toeziet eerst de deur achter zich dicht te doen. Lot probeert dus nog steeds te vermijden dat de engelen erachter komen wat er gaande is. Dat heeft iets ontroerends, vind ik wat moet hij vertwijfeld zijn als hij probeert met behulp van een dichte deur te verhinderen dat de engelen iets merken.”

 

Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e december ook mijn blog van 6 december 2018 en ook mijn blog van 6 december 2017

Julia Kasdorf, Karl Ove Knausgård

De Amerikaanse dichteres Julia Mae Spicher Kasdorf werd geboren op 6 december 1962 in Lewistown, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Julia Kasdorf op dit blog.

 

Hens and Chicks

After I decided the spectacular sewer pipes
planted with hens and chicks were too tacky

to keep, I started to love those succulent
single moms, also called common houseleek

and long ago planted on thatched roofs
to protect homes from lightning bolts.

Stone rose, sacred to Jupiter in the south,
Thor in the north, emblem of security

and prosperity, remedy for rashes, shingles
and caterpillars. To cast a curse,

pay a stranger to pluck a houseleek
from your neighbor’s roof. Almost asleep

beside me in my bed, the child says,
I want to go home. Stone rose sends up

a stock of astral blooms then dies, surrounded
by the offsets it produced. Sempervivum,

Linnaeus called them: always life.
Under a roof with someone who loves you

is your only home, I try to tell her, though
you will always long for what’s not there.

 

Landscape with Desire

Next month maples along this lae will rage
orange and scarlet. Firs we barely discern
on that far shore will state their dark shapes,
so we are torn between taking it all in
from the porch and taking a swim. At night
we pull on sweatshirts, lie down on the dock,
heads nestled in life preservers, and wait
for meteors to streak the August sky
like runs in the blackest stocking against
the whitest thigh. With each plummeting light,
our voices rise like love cries, more urgent
and louder than any solitary loon or coyote
calling to its mate. Only we conflate
longing and loss like this; only we wait.

 

Double the Digits

we called the game Jenny made up driving
back roads through West Virginia

at twice the speed on signs. Foot on
the gas, foot on the brake, she’d take

a 25 mile-an-hour curve at 50, triumphant
until something thudded under the hood,

then hissed as we drifted to the berm;
engine black cracked, her dad’s Peugeot

left for the wrecker, sold for scrap.
She never could tell him how girls,

16 and 18, could get so bend on speed
they’d ignore an oil light’s warning.

When my dad’s Plymouth Fury hit 78,
weightless, on a crested curve of Route 136

and nearly flew into the grill
of a soda delivery truck, we swerved

toward a pole on Donna’s side then
were gone before the guy hit his horn.

We never said it, but close calls
like that made us see state troopers

on front porches, hats in hand, moments
before our mothers open the door. Yet

we played that game every chance
we got until college separated us

from our fathers’ cars. Jenny divorced,
then married a canoe guide up north.

 

Kippen en kuikens

Nadat ik had besloten dat de spectaculaire rioolbuizen,
neergezet met kippen en kuikens, te haveloos waren

om te laten staan, begon ik te houden van die
alleenstaande moeders, ook wel gewoon huislook genoemd

en lang geleden geplant op rieten daken
om huizen te beschermen tegen bliksemschichten.

Donderkruid, heilig voor Jupiter in het zuiden,
Thor in het noorden, embleem van veiligheid

en welvaart, remedie tegen huiduitslag, gordelroos
en rupsen. Om een vloek uit te spreken,

een vreemde te betalen, om huislook te plukken
van het dak van je buren. Bijna in slaap

naast mij in mijn bed, zegt het kind,
Ik wil naar huis. Donderkruid stuurt omhoog

een voorraad astrale bloemen, sterft dan, omringd
door de loten die het voortbracht. Sempervivum,

noemde Linnaeus ze: altijd leven.
Onder een dak met iemand die van je houdt

is je enige thuis, probeer ik haar te vertellen, maar
je zult altijd verlangen naar wat er niet is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Julia Kasdorf (Lewistown, 6 december 1962)

 

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Engelen vallen langzaam (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Niets dan de laconieke constatering: ‘Dux maakte hij een maaltijd voor hen klaar; hij bakte brood en ze aten bij hem.’ Dat is alles. Maar die engelen moeten daar een hele tijd hebben gezeten, ten minste zo lang als het duurt om brood te bakken, en hun aanwezigheid moet Lot nerveus hebben gemaakt omdat hij de enige was die wist wat ze kwamen doen. 1k zie hem voor me terwijl hij bij de oven staat te wachten tot het brood klaar is, hoe hij steeds weer naar de twee engelen gluurt die zwijgend aan tafel zitten, hoe elke keer als er weer geluid van buiten tot hen doordringt zijn wanhoop groeit, want hij weet waartoe ze in staat zijn, de inwoners van de stad, die er lucht van hebben gekregen dat er vreemden zijn en die zich intussen buiten in het donker verzamelen. Gezien alle gebeurtenissen die hieraan zijn voorafgegaan, wijst veel erop dat de engelen een zekere tegenzin uitstralen — aanvankelijk sloegen ze de uitnodiging af, ze waren van plan de nacht buiten op straat door te brengen, maar Lot drong zo aan dat ze zich ten slotte lieten overhalen — terwij1 Lot op zijn beurt een wat overijverige en babbelzieke indruk maakt in zijn poging te verhinderen dat ze doorkrijgen wat er buiten gaande is. Dan is het brood eindelijk klaar. Hij haalt het uit de oven en legt het opzij om af te koelen, zet eten en drinken op tafel, voelt zijn hart tekeergaan door hun fysieke aanwezigheid, door de kilte die om hen heen hangt, maar hij verzet zich ertegen, wrijft zich in de handen en roept opgewekt uit: ten hapje eten zal wel smaken, denk ik!’ Hij krijgt geen antwoord. Hoewel er in de Bijbel niet meer staat dan dat ze eten, ben ik ervan overtuigd dat ze behoorlijk honger hadden en flink toetastten zonder te proberen hun gulzigheid te verbergen. De exacte formulering in de tekst is: `… en ze aten bij hem.’ De onverwachte punt maakt abrupt een eind aan de zin. Maar de taal is slechts een voertuig en wat hij vervoert, wordt voortgestuwd door de bereikte snelheid, tot voorbij de punt, tot buiten de zin, tussen de regels, waar het natuurlijk niet meer gelezen kan worden, alleen vermoed. Ze eten. Terwijl ze in hun ene hand een bot hebben, waar ze met hun tanden steeds weer stukken vlees af scheuren, tasten ze met hun andere over tafel om zeker te zijn dat er een stuk brood of kaas voorhanden is zodra de hap is doorgeslikt, als die hand al niet om een kroes wijn is gekromd, die Lot voortdurend bijschenkt zonder dat ze het lijken te merken, druk bezig als ze zijn zich vol te proppen met wat er voor hen staat.”

 

Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e december ook mijn blog van 6 december 2018 en ook mijn blog van 6 december 2017

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Yolanda Entius, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Sophie von La Roche, Charlotte Wood

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Engelen vallen langzaam (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Dit argument, dat Thomas van Aquino verder uitwerkte en verfijnde, gaat echter uit van de veronderstelling dat de verhouding tussen de engelen en het licht niet alleen metaforisch van aard is, zoals algemeen wordt aangenomen, maar dat ze ook op gecompliceerde wijze met elkaar verweven zijn, bijna identiek. Licht is niet gelijk engelen, maar engelen is gelijk licht. Hoe mooi deze gedachte ook is en hoeveel ze ook over de aard van de engelen zegt, ze voldoet helaas niet. Licht is slechts een van de vele verschijningsvormen van de engelen, zoals uit de Bijbel blijkt, en waarom zou juist die als benaming zijn gebruikt toen deze volmaakte, door God uitverkoren schepselen ontstonden? Omdat ze in hun buitenaardsheid beschreven noch begrepen kunnen worden? In dat geval is het toch merkwaardig dat ze vlak daarna, in het verhaal over de tuin van Eden, zonder enige schroom met name worden genoemd en dat ze daar, de allereerste keer dat de engelen direct in de Schrift worden vermeld, zo concreet en resoluut present zijn dat ze met zwaarden zijn uitgerust. Daarom geloof ik dat Hiëronymus gelijk had met zijn bewering en dat de engelen niet in het scheppingsverhaal worden genoemd omdat ze toen al bestonden. In hoeverre ze altijd al hadden bestaan, zoals bijvoorbeeld Antinous Bellori beweerde, is natuurlijk onmogelijk met zekerheid te zeggen. Uberhaupt is alles wat de engelen betreft in een soort vage nevel gehuld: we weten niet wanneer ze zijn ontstaan, we weten niet waar ze vandaan komen, we weten niet welke eigenschappen ze bezitten, hoe ze denken of wat ze zien als ze ons zien. Anderzijds zijn ze in de hele Bijbel met een soort vertrouwdheid omgeven alsof hun aanwezigheid zo vanzelf spreekt dat er geen verdere verklaring nodig is. Deze ambivalentie ligt voor de hand, aangezien het belangrijkste kenmerk van de engelen is dat ze tot twee werelden behoren en de ene altijd meenemen naar de andere. Dat wordt nergens zo duidelijk als in het verhaal over de val van Sodom en Gomorra. Ze hebben iets vreemds — zodra Lot hen ’s avonds voor de stadspoort ziet, holt hij hun tegemoet en buigt hij zich voor hen in het stof — maar ook iets vertrouwds, want vlak daarop nodigt hij hen uit bij zich thuis, hij bakt brood en maakt een maaltijd voor hen klaar, die ze nuttigen. Waarschijnlijk komt het door bovengenoemde vertrouwdheid dat de schrijver het niet nodig vindt de situatie uitvoeriger te beschrijven. Aan een tafel in een keuken in Sodom zitten twee engelen te eten, door God gezonden om het lot van de stad te bezegelen, haar eventueel te verwoesten, en we krijgen niets te horen over de sfeer, over hoe ze eruitzien, wat ze tegen elkaar zeggen.”

 


Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)
Cover

 

De Oostenrijkse schrijver Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren. Zie ook alle tags voor Peter Handke op dit blog.

Uit: Kali: Eine Vorwintergeschichte

„Ab und zu hat sich ein Gesicht aus der Menge von außen den Scheiben genähert, anfänglich mit einem neugierigen Starren, das sich angesichts der Passagierin drinnen jeweils in ein Staunen verwandelte, wozu ein sofortiges Zurückweichen gehörte. Der Fahrer ist ein noch junger Mann, als eine Art Uniform weiße Handschuhe, und eine Kappe, die sie ihm gleich abnahm, so wie sie auch auf der Stelle das Radio abschaltete,was beides zu einem gemeinsamen Ritual zu gehören schien.
Und etwa so läßt sich der Fahrer dann hören: »Zu Ihrem Abschied von unserem Land möchte ich Ihnen etwas sagen. Ich war in allen IhrenKonzertenhier.IhrletztesKonzertheute war etwas ganz Besonderes. Aber auch die anderen Abende waren etwas Besonderes und, ich weiß das, nicht bloß für mich.Sie wollen einem mit ihrem Musizieren etwas geben.Auch wenn Sie zeitweise stumm sind und ich Sie nur noch in der Einbildung höre, geben Sie, entäußern Sie sich, teilen Sie sich auf für unsereinen – oft gerade dann.Ohne sich zu verausgaben, geben Sie, und wie. Oder nein: Sie verausgaben sich doch,wie nur je ein Musiker, aber so anders als die Musiker, die ich kenne, und ich kenne sie alle, alle. Auch die möchten geben, sich selber. Sie aber geben nichts, rein gar nichts von sich selber, sondern ich weiß nicht was. Es geht bei Ihnen keinen Ton oder Takt lang um Ehrlichkeit,oder gar Wahrheit, sondern um – ich weiß nicht was. Ich habe mir abgewöhnt, Wir zu sagen. Ich habe mir jedes Wir sogar verboten. Aber Ihre Musik hat mein Wir neubelebt. Wir, ja, wir sind von Ihren Konzerten gemeinsam weggegangen, ein jeder in seine Richtung, oder, umso besser, in gar keine Richtung, bloß keine Richtung, und bloß nicht nachhause.«

 


Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

De Nederlands schrijfster en actrice Yolanda Entius werd geboren in Den Haag op 6 december 1961. Zie ook alle tags voor Yolanda Entius op dit blog.

Uit: Abdoel en Akil 

“Augustus 1978. Met zware rugzakken op hun schouders liepen Gaby, Doris en Nola langs de oever van de Ouvèze. Meer dan een etmaal hadden ze in een overvolle trein naar het zuiden gezeten. Vanaf Orange hadden ze de bus naar Vaison-la-Romaine genomen vanwaar ze, bij gebrek aan geld voor een taxi, over het plakkende asfalt naar de camping liepen. Zweet sijpelde van Nola’s voorhoofd en prikte in haar ogen. Haar rugzak trok aan haar schouders en kleefde aan haar rug. In de verte, aan de andere kant van de trillende lucht boven het wegdek, kon ze het hek van de camping al zien. Nog een minuutje of tien en dan waren ze er. Ze had dorst en hoofdpijn van de stank van smeltend asfalt en zette er flink de pas in. Achter haar zuchtte Doris en vloekte Gaby: Nola ging, vonden zij, veel te hard. Vanaf de oever van de rivier hoorde ze iemand fluiten. Fjietfjieuw, en toen nog eens: fjietfjieuw!
Daar zat een man in de schaduw van de openstaande achterklep van een Renault die tussen het zand, de dorre struiken en de gladgeslepen keien stond. Hij was eind twintig, had een woest stoppelbaardje, door de zon gebleekt haar, lichtblauwe ogen en hij droeg een linnen overhemd dat een inkijk bood op zijn bruinverbrande borstkas. Hij stak zijn hand op, heel rustig, en lurkte aan een sigaret. Het lag niet in Nola’s aard te stoppen voor fluitende mannen, maar omdat hij zo kalm was en terughoudend – benen over elkaar, zijn opgestoken hand, de sigarettenrook die als een wolkje vrede richting hemel kringelde – minderde ze vaart en bleef, toen hij vroeg of ze haast had, staan.
‘Nee,’ zei ze, ‘geen haast, het is alleen nogal warm.’
Hij knikte. Ze keek achterom. Ook Gaby en Doris waren blijven staan.
Waar gaat de reis naartoe?’ vroeg hij.
‘Naar de camping,’ zei Gaby.
‘Les Trois Rivières ‘Willen jullie niet liever een roseetje met me drinken?’
Uitnodigend wees hij naar de rivier achter hem waar het water bruisend tussen de stenen stroomde. ‘Hij staat koud.’
‘Zullen we gewoon doorlopen.’ Geërgerd probeerde Doris een steentje uit het asfalt te schoppen.
‘Ik heb wel zin,’ zei Gaby luchtig, ‘jij?’
Nola haalde haar schouders op.
‘Weet je wat dat kost, die camping?’ vroeg de man.
‘Geen idee,’ zei Gaby.
Doris begon ongeduldig te worden.‘Verdomme,’ siste ze, ‘ik heb hier helemaal geen zin in.’ Maar Gaby had de heupband van haar rugzak al losgegespt waarna de man zijn sigaret in het zand gooide. Hij kwam overeind en liep naar hen toe. Hij stak zijn hand uit. ‘André,’ stelde hij zich voor.”

 

 
Yolanda Entius (Den Haag, 6 december 1961)

 

De Poolse dichter Rafał Wojaczek werd geboren in Mikołów op 6 december 1945. Zie ook alle tags voor Ralf Wojaczek op dit blog.

 

Five Sentences About Hair

1.
Hair is sad: the brain haunted by
Proud madness doesn’t care for it anymore

2.
Hair is silent when the brain is cosmically
Sawed by the long fiddlebow of spheres

3.
Hair falling out: though proud
When hungry the brain eats its roots

4.
Lonely hair: the brain isn’t here
Neither in the sky nor on the Earth

5.
Triumphant hair: it has guessed that
There is no brain because – rats have eaten it!

 

Vertaald door Jan J. Kałuża

 


Rafał Wojaczek (6 december 1945 – 11 mei 1971)

 

De Nederlandse schrijver en schilder Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Zie ook alle tags voor Henk van Woerden op dit blog.

Uit: De Turken zijn barbaren. Enkele brieffragmenten van Henk van Woerden

“Istanboel, 16 [september 1970]
Liefste Linda en Nicole,
Ik sprak in het Grieks met een Turk wiens familie eerder deze eeuw Kreta afgegooid was. Hij was uitgerekend over Kreta enorm enthousiast. Blijkbaar zijn er verschillende dorpjes aan de kust bij de zee van Marmara, ten westen van Istanboel, en ook aan de westkust, vooral Smirna, die voornamelijk bestaan uit voormalige Kretenzer gemeenschappen – waar je heen kan gaan om te luisteren naar oude mannen die nostalgisch vertellen. Deze man kwam zelf uit Chania. Er lopen mensen door de straten van Athene die zich de straten van Smirna herinneren. Er lopen mannen door de straten van Smirna die zich Herakleion herinneren. De Turken zijn arrogant tegenover buitenlanders – antagonistisch tegenover toeristen. Op elke straathoek staan kleine mannetjes hasj te verkopen. Clive kan er niet tegen: hij heeft er een hekel aan als hij wordt aangezien voor een hippie, en dat levert blasfemische en obscene uitwisselingen op. Toch zijn ze (de Turken) aardig voor katten en kinderen. Ik stond een keer per ongeluk op een kat – in Griekenland zouden ze dat juist opzoeken.
Gisteravond, terwijl we een ‘na-gileh’ (een Turkse waterpijp) aan het roken waren, wat we regelmatig doen, als de rups in Wonderland – maar zonder paddenstoelen, zelfs niet in de pijp, spraken we met een Turkse chirurg die geen chirurg kon zijn aan zijn handen te zien, hij was een charlatan. Schaamteloos liegen komt heel natuurlijk voor Turken – ik geloof dat Perzen geen gevoel voor eerlijkheid hebben, het concept lijkt hen vreemd.”

 

 
Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)
Leiden in de Adventstijd

 

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey. Zie ook alle tags voor Alfred Joyce Kilmer op dit blog.

 

Prayer Of A Soldier In France

My shoulders ache beneath my pack
(Lie easier, Cross, upon His back).

I march with feet that burn and smart
(Tread, Holy Feet, upon my heart).

Men shout at me who may not speak
(They scourged Thy back and smote Thy cheek).

I may not lift a hand to clear
My eyes of salty drops that sear.

(Then shall my fickle soul forget
Thy agony of Bloody Sweat?)

My rifle hand is stiff and numb
(From Thy pierced palm red rivers come).

Lord, Thou didst suffer more for me
Than all the hosts of land and sea.

So let me render back again
This millionth of Thy gift. Amen.

 

 
Alfred Joyce Kilmer (6 december 1886 – 30 juli 1918)
Cover

 

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen. Zie ook alle tags voor Sophie von La Roche op dit blog.

Uit: Rosalie und Cleberg auf dem Lande

„Die gute Geschöpfe blickten mich an, reichten nach meinen Händen, küßten sie, und ich umarmte die Kinder mit der äussersten Bewegung, denn ihre Trauerkleider und die Erklärung der Madame Grafe – meine nun eigene Kinder, sagten mir, daß die kranke Mutter, wie man es befürchtet hatte, den Tod des Vaters nicht überlebte. Die gute alte Wärterinn von den verstorbenen Kindern unserer Grafe kam nun auch in die Stube, und letzte sagte:
»Rosalie! ich bleibe heute bei Ihnen, ich kann in diesem Regen nicht zurück, und muß Sie, als einen Lohn für erlittenen Kummer, wenigstens auf vier und zwanzig Stunden geniessen.«
»Herzlich gerne, liebe Frau! es ist Raum und es sind auch Betten im Hause:«
»Wenn Sie uns nur Raum und Betten für mich und Frau Sille geben, so ist es genug, denn die Betten der Kinder hab ich noch bei mir, und die sind bald in einer Ecke des Zimmers zurecht gelegt – aber ich will Ihnen erzählen wie ich herkam.
»Mein letztes Nachtquartier war nahe an W. Wir standen früh auf und waren bald in der Stadt, ich fragte gleich nach Ihnen, man sagte, Sie wären schon nach Seedorf gezogen, um dort die Abreise von Marianen zu beweinen! Es war mir leid für Sie, daß Ihre Freundinn fort ist; und für mich, daß ich Sie nicht fand. Ich gieng unmuthig in meinem Zimmer auf und ab. Mittlerweile wurden die Pferde von meiner Kutsche abgespannt und die Koffers abgepackt – mein Mann bleibt noch für mehrere Tage in A – ich konnte den Gedanken nicht tragen Sie zu missen, und gab kurz den Befehl, man solle den Bettsack wieder festbinden und die zwei Kutschenkistgen auch nicht auspacken, sondern um frische Pferde sich umsehen, weil ich weiter wollte. Frau Sille und mein guter Jacob sahen wechselsweis bald mich bald sich selbst an, und giengen zugleich an das Fenster, welches Frau Sille stillschweigend öffnete, und mit der Hand auf das gegenüber stark überströmende Dachtrauf zeigte. Ich seh es wohl ihr lieben Guten! aber Rosalie ist nicht hier – Rosalia weint wie der Himmel über uns; ich muß sie sehen – Herr Grafe kommt erst in sechs Tagen – Jacob setzt sich zu uns in den Wagen, in den Kistchen ist alles was wir brauchen und die Kinderbetten im Sack, die großen Koffers bleiben hier, und der Postillion wird für doppeltes Trinkgeld wohl den Regen ausdauren.“

 


Sophie von La Roche (6 december 1730 – 18 februari 1807)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Australische schrijfster Charlotte Wood werd geboren in 1965 in Cooma, New South Wales. Zie ook alle tags voor Charlotte Wood op dit blog.

Uit: The Natural Way of Things

“Then they got too hot, and Darren left her there sitting on the verge while he went and fetched two cups of water, but still nobody bought any moss. So they climbed the stairs and went inside to watch TV, and the moss dried out and turned grey and dusty and died.This was what the nightdress made her think of, the dead moss, and she loved Darren even though she knew it was him who let them bring her here, wherever she was. Perhaps he had put her in the crazed orange bucket and brought her here himself.
What she really needed was a ciggy.
While she waited there in the bed, in the dead-moss nightdress and the wide silence—the kookaburras stopped as instantly as they began—she took an inventory of herself.
Yolanda Kovacs, nineteen years eight months. Good body (she was just being honest, why would she boast, when it had got her into such trouble?). She pulled the rustling nightdress closer—it scratched less, she was discovering, when tightly wrapped.
One mother, one brother, living. One father, unknown, dead or alive. One boyfriend, Robbie, who no longer believed her (at poor Robbie, the rush of a sob in her throat. She swallowed it down). One night, one dark room, that bastard and his mates, one terrible mistake. And then one giant fucking unholy mess.
Yolanda Kovacs, lunatic. And that word frightened her, and she turned her face and cried into the hard pillow.She stopped crying and went on with her inventory. Things missing: handbag, obviously. Ciggies (almost full pack), purple lighter, phone, make-up, blue top, bra, underpants, skinny jeans.
Shoes. Three silver rings from Bali, reindeer necklace from Darren (she patted her chest for it again, still gone). Yolanda looked up at the dark window.
Oh, stars. Stay with me.
But very soon the sky was light and the two stars had gone, completely.She breathed in and out, longed for nicotine, curled in the bed, watching the door.”

 

 
Charlotte Wood (Cooma, 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e december ook mijn blog van 6 december 2017

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Dirk Dobbrow, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione, Paul Adam

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Engelen vallen langzaam (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Om de een of andere reden staan de cherubijnen, die mollige ventjes met hun rode wangetjes waar de schilderijen uit de late Renaissance en de Barok mee bezaaid zijn, ons nog steeds voor de geest als hét beeld van de engel. En zo merkwaardig is dat waarschijnlijk niet, aangezien de engelen in die periode in veel opzichten hun bloeitijd beleefden. Aan de andere kant betekent ze het keerpunt in hun geschiedenis. Er waren destijds maar weinig mensen die het doorhadden, maar het verval had al ingezet en voor ons, die de schilderijen waarop ze voorkomen kunnen bekijken in het licht van de tijd die is verstreken, zijn de tekens duidelijk: ze hebben iets gulzigs en blasés, iets wat zelfs de meest vertederende pose niet kan verhullen, en misschien is dat nog wel het moeilijkst te begrijpen, namelijk hoe het kwam dat hun onschuld en zuiverheid, waarvan ze de uiterlijke kenmerken altijd hebben behouden, zo gemakkelijk in het tegendeel konden omslaan. Maar juist dat is gebeurd. Veel mensen zullen zeggen dat de engelen hun verdiende loon hebben gekregen, aangezien ze zo onverstandig waren niet op tijd te stoppen en zich steeds verder de wereld lieten binnenlokken die ze oorspronkelijk moesten dienen, tot ze er ten slotte in gevangenzaten. Mij lijkt het vreselijke lot dat hun is beschoren, niet helemaal in verhouding te staan tot hun zonden. Maar dat is mijn persoonlijke mening. Voor de engelen speelt het sowieso geen rol meer. Ze herinneren zich niet langer waar ze vandaan komen of wie ze ooit waren, begrippen als ‘waardigheid’ en `plechtstatigheid’ hebben geen betekenis voor hen, het enige waar zij aan denken is eten en zich vermenigvuldigen.
De oorsprong van de engelen is onbekend. Omstreeks 400 n.Chr. beweerde Hiëronymus dat ze uit een tijd ver voor het ontstaan van de wereld stamden en dat baseerde hij op hun opvallende afwezigheid in het scheppingsverhaal, waarin ze met geen woord worden genoemd. Augustinus daarentegen nam een standpunt in dat daar lijnrecht tegenover stond en betoogde dat de engelen wél in het scheppingsverhaal werden genoemd, zij het indirect, aangezien ze inherent zijn aan Gods eerste verkondiging: ‘Er moet licht komen’ en dus op de eerste dag geschapen werden.”

 

 
Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Dirk Dobbrow, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione, Paul Adam”

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Dirk Dobbrow, Sophie von La Roche

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Vrouw (Vertaald door Marianne Molenaar)

‘‘Maar het is niet voor jou’, zei Yngve. ‘Het is om iedereen die jou kent de kans te geven een feest ter ere van jou te vieren. En om überhaupt eens feest te vieren. Als je ruim op tijd uitnodigingen verstuurt zodat de mensen het kunnen plannen, een hotel en een vlucht en alles kunnen boeken, weet ik zeker dat iedereen komt. Ik heb er in elk geval hartstikke veel zin in.’
‘Daar twijfel ik niet aan’, zei ik met een glimlach. ‘Maar jij hebt je veertigste verjaardag zelf ook niet gevierd.’
‘En daar heb ik spijt van.’
‘Wat vind je ervan?’ vroeg Linda.
‘Nee’, zei ik.
Toch trok iets aan het voorstel me aan, het was waar wat Linda had gezegd, dat ik me lang genoeg had verstopt.
Waarom had ik dat gedaan?
Het was een manier om je te redden. In die vreselijke jaren als twintiger had ik geprobeerd deel te nemen aan het leven om me heen, aan het normale leven, dat wat iedereen leidde, maar het was me niet gelukt, en het gevoel van nederlaag en de glimpen van smaad waren zo sterk en zo intens dat ik langzamerhand, zelfs voor mezelf verborgen, mijn focus verplaatste, hem steeds meer op de literatuur richtte en wel op zo’n manier dat het niet de indruk wekte van een vlucht, alsof ik me schuilhield, maar dat het juist iets sterks en trots kreeg en voordat ik het wist mijn leven was geworden. Ik had verder niemand nodig, mijn leven achter de computer en met mijn gezin was voldoende, ja, meer dan voldoende. Ik trok me niet terug omdat ik problemen in sociale situaties had, het kwam doordat ik een groot schrijver was of zou worden. Dat loste al mijn problemen op en ik voelde me er lekker bij.
Maar als het klopte dat ik me verstopte, waar was ik dan bang voor?
Ik was bang voor het oordeel van de anderen en om dat te ontlopen, ontliep ik hen. Het idee dat iemand mij misschien mocht, was een bedreigende gedachte, misschien wel de meest bedreigende wat mij betrof. Ik dacht haar nooit bewust, dat durfde ik niet. Zelfs dat mama me eigenlijk wel moest mogen, dacht ik niet. Of Yngve, of Linda. Ik ging ervan uit dat ze me niet mochten, eigenlijk, maar dat de sociale en familiaire banden waarin we gevangenzaten, betekenden dat ze me toch moesten zien en moesten luisteren naar wat ik te zeggen had.”

 

 
Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Dirk Dobbrow, Sophie von La Roche”

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Vrouw (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Het idee om mijn veertigste verjaardag te vieren was geen moment bij me opgekomen, het was absoluut niet aan de orde. Maar vroeg in de herfst het jaar daarvoor, dat wil zeggen in september 2008 bij Yngve in Voss op bezoek, waren Yngve en Linda er plotseling over begonnen. Toen de kinderen naar bed waren, zaten we ’s avonds op het terras, elk met een glas rode wijn in de hand. De hemel boven ons was inktzwart en duizelde van de sterren. De lucht was koud en helder.
‘We hadden het even over je veertigste verjaardag’, zei Linda en ze keek me in het flauwe schijnsel van de deur naar het terras aan.
‘O?’ zei ik.
‘Ja. We zijn tot de conclusie gekomen dat je een echt feest moet geven en het groots moet vieren.’
‘Iedereen uitnodigen die je kent’, zei Yngve. ‘Dan kunnen de Kafkatrakterne en de Lemen spelen, bijvoorbeeld.’
‘Maar dat is het laatste wat ik wil’, zei ik. ‘Dat is echt het ergste wat ik me kan voorstellen.’
‘Dat weten we’, zei Linda. ‘Maar je hebt je lang genoeg verstopt gehouden, toch?’
‘Wie moet ik dan uitnodigen?’
‘O, dat zijn er een heleboel’, zei Yngve. ‘Je kent veel meer mensen dan je denkt. Je moet gewoon even nadenken.’
‘Kan zijn’, zei ik terwijl ik naar Linda keek. ‘Maar als ik mocht kiezen, zou ik het het liefst alleen met jullie vieren, als een doodnormale verjaardag. Dat is toch leuk. Jullie komen al zingend met kaarsjes en cadeautjes binnen. Dat is feestelijk genoeg wat mij betreft.’
‘Dat is duidelijk’, zei Linda.”

 
 Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer”

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Vader (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Op hetzelfde moment dat het leven het lichaam verlaat, behoort dat lichaam tot het dode. Tot de lampen, de koffers, de kleden, de deurklinken, de ramen. Tot de akkers, de moerassen, de beken, de bergen, de wolken, de hemel. Niets van dat alles is ons vreemd. We zijn voortdurend omgeven door de voorwerpen en verschijnselen uit de wereld van het dode. Toch roepen weinig dingen een groter onbehagen bij ons op dan er een mens in gevangen te zien, in elk geval te oordelen naar de moeite die we ervoor doen om dode lichamen uit het zicht te houden. In grote ziekenhuizen worden ze niet alleen in speciale, ontoegankelijke ruimtes weggestopt, maar zijn zelfs de toegangswegen erheen verborgen met speciale liften en speciale keldergangen en ook al zou je daar per ongeluk terechtkomen, de dode lichamen die langs worden gereden, zijn altijd bedekt. Als ze het ziekenhuis uit worden gebracht, gebeurt dat via een speciale uitgang, in auto’s met geblindeerde raampjes; bij de kerk is een speciale ruimte voor ze zonder ramen; tijdens de afscheidsplechtigheid liggen ze in gesloten kisten waarin ze in de aarde worden neergelaten of in de oven worden verbrand. Welk nut deze handelwijze dient, is moeilijk te zeggen. De dode lichamen zouden bij wijze van spreken probleemloos onbedekt door de gangen van het ziekenhuis kunnen worden gereden en in een gewone taxi worden weggebracht zonder dat dat enig risico voor wie dan ook zou inhouden. De oude man die tijdens een bioscoopbezoek sterft, kan net zo goed op zijn stoel blijven zitten tot de film is afgelopen of zelfs nog gedurende de volgende voorstelling. De leraar die op het schoolplein een beroerte krijgt, hoeft niet per se onmiddellijk te worden weggebracht, het heeft absoluut geen nadelige gevolgen als hij daar blijft liggen tot de conciërge tijd heeft zich om hem te bekommeren, al zou dat pas ergens laat in de middag of ’s avonds gebeuren. Wat maakt het uit als er een vogel op hem neerstrijkt en in hem begint te pikken? Is wat hem in het graf te wachten staat minder erg alleen omdat we het niet zien?”

 
Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer”

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer

 De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Nacht (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Na het laatste uur die dag belde ik mama. Kreeg haar nog net op haar werk te pakken voor ze naar huis zou gaan.
‘Hoi, mama’, zei ik. ‘Heb je even tijd om wat te praten?’
‘Ja, geen probleem. Is er iets gebeurd?’
‘Nee hoor. Alles is nog steeds hetzelfde hier. Maar het begint ontzettend zwaar te worden. Ik kom ’s morgens nauwelijks mijn bed uit. En toen bedacht ik vandaag dat ik in feite op kan zeggen. Ik heb het zo ontzettend slecht naar mijn zin, zie je. Ik ben hier natuurlijk ook niet voor opgeleid. Dus ik dacht dat ik in plaats daarvan na de Kerst kon gaan studeren. Gewoon mijn propedeuse halen.’
‘Ik begrijp dat je gefrustreerd bent en dat het zwaar is’, zei ze. ‘Maar ik vind dat je er nog even over na moet denken voor je een beslissing neemt. De kerstvakantie begint nu gauw, dan kun je ontspannen en het rustig aan doen, hier gewoon op de bank blijven liggen als je wilt. Dan geloof ik dat het er heel anders uitziet als je daar weer terugkomt.’
‘Maar dat is juist wat ik niet wil!’
‘Dat zijn schommelingen. Je vond het een tijdje ontzettend leuk. Het is heel normaal dat je nu een periode hebt waarin je wat down bent. Ik kan natuurlijk niet zeggen dat je niet mag ophouden, dat beslis je zelf. Maar dat hoef je niet per se nu te doen, dat is alles wat ik wil zeggen.’
‘Ik geloof niet dat je begrijpt wat ik wil zeggen. Het wordt niet beter. Het is zo verdomd zwaar. En waarvoor?’
‘Zo is het leven soms’, zei ze.
‘Dat zeg je altijd. Maar ook al is jouw leven zwaar, dan hoeft dat van mij het toch nog niet te zijn?’
‘Ik wilde je alleen een raad geven. Ik denk dat je dat kunt gebruiken.’
‘Oké,’ zei ik, ‘ik neig ertoe op te houden, echt, maar je hebt gelijk als je zegt dat ik dat niet per se nu hoef te beslissen.’

 
Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer”

Karl Ove Knausgård

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op6 december 1968. De literaire carrière van Knausgård begon in 1998 toen zijn eerste boek Ute av verden gepubliceerd werd. Dit boek werd meteen gelauwerd en Knausgård ontving de Noorse Kritikerprisen. Zes jaar later, in 2004 kwam zijn tweede boek uit, En tid for alt (in het Nederlands vertaald als “Engelen vallen langzaam”). Knausgård probeert in dit boek de verhouding tussen wetenschap en godsdienst te ontdekken aan de hand van bijbelfragmenten. Voor dit boek ontving Knausgård de Sørlandets litteraturpris. Zijn bekendste werk is echter de zesdelige romancyclus/autobiografie Min kamp (2009-2011). Hierin vertelt Knausgård over zijn leven en de relatie met zijn ouders en vrienden. De publicatie van het boek ging echter gepaard met heel wat controverse, enerzijds vanwege de verwijzing naar Mein Kampf van Adolf Hitler, anderzijds vanwege het feit dat Knausgård in zijn boek te pas en te onpas de levens van zijn vrienden en familie (met naam en toenaam) in detail beschrijft.

Uit: Vader (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Voor het hart is het leven simpel: het slaat zolang het kan. Dan stopt het. Vroeg of laat, zomaar op een dag, houdt die pompende beweging vanzelf op en stroomt het bloed naar het laagste punt van het lichaam, waar het zich in een kleine poel verzamelt, aan de buitenkant zichtbaar als een donkere, ietwat zachte plek op de steeds witter wordende huid terwijl de temperatuur daalt, de ledematen verstijven en de darmen zich legen. Deze veranderingen gedurende de eerste uren vinden zo langzaam plaats en voltrekken zich met zo’n onverbiddelijkheid dat ze bijna iets ritueels hebben, alsof het leven volgens bepaalde regels capituleert, een soort gentlemen’s agreement waar ook de representanten van het dode zich naar richten, aangezien ze altijd wachten tot het leven zich heeft teruggetrokken voor ze de invasie van het nieuwe landschap inzetten. Maar die is dan ook onherroepelijk. De enorme zwermen bacteriën die zich in het innerlijk van het lichaam verbreiden, kunnen door niets worden tegengehouden. Hadden ze het een paar uur eerder nog geprobeerd, dan zouden ze onmiddellijk op weerstand zijn gestuit, maar nu is alles stil om hen heen en dringen ze steeds dieper door in al dat vochtige en donkere. Ze bereiken de kanalen van Havers, de crypten van Lieberkühn, de eilandjes van Langerhans. Ze bereiken het kapsel van Bowman, de columna van Clarke, de zwarte substantie in het mesencefalon. En ze bereiken het hart. Het is nog steeds intact, maar verstoken van de beweging waar de hele constructie op is afgestemd, heeft het iets wonderlijk uitgestorvens, net een bouwplaats die in alle haast door de bouwvakkers is verlaten: de onbeweeglijke voertuigen die geel oplichten tegen het donkere bos, de barakken die er leeg bij liggen, de wagentjes van de kabelbaan die volgeladen op een rij langs de bergwand hangen.”


Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)