“Thanks,” I said. Seeing that the task was more than we could manage, several of the male patrons at the café, as well as several of the waiters, got down on their knees with us. Like commandos, we scrambled to gather up the cards, chasing down the ones that the breeze had batted out of reach, while Julia watched with a sort of paralyzed detachment. Of course, I understood— perhaps I alone understood— how much was at stake. For if four or five of the cards went missing, it would be unfortunate. But if just one went missing, it would be a catastrophe. And miraculously, all of the cards were found— at which all of the men who had participated in the operation burst into spontaneous applause. “Thanks,” I said to Edward— again. “Why are you thanking me?” he said. “I’m the one who stepped on your glasses.” “It wasn’t your fault.” “No, it was the pigeons,” Iris Freleng said, from two tables away. “Some fool must have tried to feed them,” Edward said. “They’re ruthless, these birds. Piranhas of the air, the locals call them.” “Do they?” “They might as well. The word’s Portuguese.” “Are they damaged?” Iris asked. “Not much,” Julia said. “A few of the corners are bent.” “I meant your husband’s glasses. Even so, I’m glad to hear it. I’ve never seen cards that small.” “They’re special solitaire cards,” I said. “My wife is something of a connoisseur where solitaire is concerned.” “I am not a connoisseur,” Julia said. “The versions she plays require two decks, which is why the cards have to be so small. Otherwise you’d need a dining table to spread them out on.” “How interesting,” Iris said. “Myself, I’ve never gone in for cards.” “I am not a connoisseur,” Julia repeated, fitting the cards back into their box, on the alligator- skin surface of which the word patience was picked out in gold. “Of course, we’ll pay to have them replaced,” Edward said. “The glasses.”
vraag me om te vertellen hoe het voelt om je het gezicht van je moeder te herinneren veranderd in water onder de witte woorden van de man in de schoenenwinkel. vraag me, hoewel ze het beter vertelt dan ik, niet vanwege haar charme maar omdat het nooit is gebeurd zegt ze, geen pesterige verkoper vol branie, geen woede, geen schaamte, niets ervan is ooit gebeurd. Ik herinner me alleen dat ik ze voor jou heb gekocht je eerste volwassen schoenen lacht ze. vraag me hoe het voelt.
it lay in my palm soft and trembled as a new bird and i thought about authority and how it always insisted on itself, how it was master of the man, how it measured him, never was ignored or denied, and how it promised there would be sweetness if it was obeyed just like the saints do, like the angels and I opened the window and held out my uncupped hand; I swear to god I thought it could fly
sorrow song
for the eyes of the children, the last to melt, the last to vaporize, for the lingering eyes of the children, staring, the eyes of the children of buchenwald, of viet nam and johannesburg, for the eyes of the children of nagasaki, for the eyes of the children of middle passage, for cherokee eyes, ethiopian eyes, russian eyes, american eyes, for all that remains of the children, their eyes, staring at us, amazed to see the extraordinary evil in ordinary men.
Uit: París-Austerlitz (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
“Laat
op de avond ging ik naar de Marokkanenbar. Ik was daar vaak samen met
hem geweest. Maar nu bevond Michel zich niet meer onder de schaarse
gasten die er op dat uur nog bleven drinken. Hij was verhuisd naar een
parallelle stad. Vanuit de keuken van mijn woning kon ik de slecht
verlichte binnenplaats zien met aan de andere kant, in duisternis
gehuld, het raam van de kamer die we hadden gedeeld. Ik probeerde niet
aan hem te denken, hoe hij op dat tijdstip in zijn ziekenhuiskamer lag,
de naald van het infuus in zijn hand en het zuurstofmasker over zijn
gezicht. Ondanks de pijnstillers die hij kreeg – of juist daardoor – had
hij last van nachtmerries. Hij zei dat hij werd vastgebonden op zijn
bed en werd gedwongen gruwelijke beelden te bekijken op een scherm dat
’s nachts in zijn kamer werd gezet. Hij leed aan hallucinaties. Wat
konden ze hem nou laten zien, hij klaagde immers steeds dat hij amper
meer iets zag, al heb ik altijd het gevoel gehad dat er wel iets van
waarheid school in dat vastbinden. Ik kan me zo voorstellen dat het,
zeker in het begin, niet eenvoudig zal zijn geweest om zijn
woedeaanvallen in te tomen, en daar komt nog eens bij dat slachtoff ers
van de plaag door artsen en verpleegkundigen vaak worden behandeld met
een mengeling van afk eer, wreedheid en minachting. We raken allemaal
ondersteboven van het raadselachtige verloop van de ziekte, van de heft
igheid ervan. We raken allemaal van slag. Ondanks mijn pogingen om
een praatje aan te knopen zei niemand ooit een stom woord. Ze keken
wantrouwig naar me, misschien omdat ik daar altijd in spijkerbroek,
leren jack of donsjas kwam, terwijl ze me overdag op straat, op de
terugweg van mijn werk of in de rij bij de bakker of de groenteboer,
altijd in keurige blauwe jas, colbert en stropdas zagen. Zo’n kerel aan
wie te horen was dat hij zijn Frans had geleerd op het Lycée français in
Madrid, ondersteund door privéles van moedertaalsprekers, en het nog
eens had geperfectioneerd op talenscholen in Bordeaux en Lausanne: ze
konden het vast niet erg waarderen dat zo iemand in hun café kwam. Ze
waren ervan overtuigd dat ik van de narcoticabrigade of van de
vreemdelingenpolitie was, een bemoeial die zijn neus graag in stinkende
zaakjes stak, waar ze die ook verborgen hielden, of in het gunstigste
geval dachten ze dat ik een journalist was of zoiets, iemand die ver van
hun wereld af stond, of – nog erger – uit een wereld die op voet van
oorlog stond met de hunne.”
De Nigeriaans-Amerikaanse schrijver, fotograaf en kunsthistoricus Teju Cole werd geboren op 27 juni 1975 in Kalamazoo, Michigan. Zie ook alle tags voor Teju Cole op dit blog.
Uit: Every Day Is for the Thief
There is a wheedling tone in his voice, and the feeling of desperation one senses about him isn’t helped by his dowdy appearance, brown polyester sweater and brown trousers. A stressed-out man in stressed-out clothes. Abdul speaks into the microphone: —What can I do? The person who is supposed to sign it is not here. That’s why I said come back at three. —Look, look, that’s my ticket. Abdul, come on now, just look at it. It says five o’clock. I can’t miss that flight. I just can’t miss it. The man continues to plead, thrusting a piece of paper under the glass. Abdul looks at the ticket with showy reluctance and, exasperated, speaks in low tones into the microphone. —What can I do? The person is not here. Okay, please go and sit down. I’ll see what can be done. But I can’t promise anything. The man slinks away, and immediately several others rise from their seats and jostle in front of the window, forms in hand. —Please, I need mine quickly too. Abeg, just put it next to his. Abdul ignores them and calls out the next number in the sequence. Some continue to pace near the window. Others retake their seats. One of them, a young man with a sky-blue cap, rubs his eye repeatedly. An older man, seated a few rows ahead of me, puts his head into his hands and says out loud, to no one in particular: —This should be a time of joy. You know? Going home should be a thing of joy. Another man, sitting to my right, fills out forms for his children. He informs me that he recently had his passport reissued. I ask him how long it took. —Well, normally, it’s four weeks.”
OH, who is the Lord of the land of life, When hotly goes the fray? When, fierce we smile in the midst of strife Then whom shall we obey? Oh, Love is the Lord of the land of life Who holds a monarch’s sway; He wends with wish of maid and wife, And him you must obey. Then who is the Lord of the land of life, At setting of the sun? Whose word shall sway when Peace is rife And all the fray is done? Then Death is the Lord of the land of life, When your hot race is run. Meet then his scythe and pruning-knife When the fray is lost or won.
The Poet And The Baby
How’s a man to write a sonnet, can you tell,– How’s he going to weave the dim, poetic spell,– When a-toddling on the floor Is the muse he must adore, And this muse he loves, not wisely, but too well?
Now, to write a sonnet, every one allows, One must always be as quiet as a mouse; But to write one seems to me Quite superfluous to be, When you ‘ve got a little sonnet in the house.
Just a dainty little poem, true and fine, That is full of love and life in every line, Earnest, delicate, and sweet, Altogether so complete That I wonder what’s the use of writing mine.
The Pool
By the pool that I see in my dreams, dear love, I have sat with you time and again; And listened beneath the dank leaves, dear love, To the sibilant sound of the rain.
And the pool, it is silvery bright, dear love, And as pure as the heart of a maid, As sparkling and dimpling, it darkles and shines In the depths of the heart of the glade.
But, oh, I ‘ve a wish in my soul, dear love, (The wish of a dreamer, it seems,) That I might wash free of my sins, dear love, In the pool that I see in my dreams.
Het vurig tweespan, dat de wagen voor ’t badhuis uit het stof deed dagen, stond nauw onwillig stil of hoff’lijk voerde van de trede de jonge man zijn gade mede, gedost naar modes laatste gril; had zich de schone les zien geven een trap bevallig op te zweven? Het viel niet sierlijker te doen; hoe jammer dat tot prettig praten noch hem noch haar lectuur mocht baten! Toen op het klein terras zij zaten, van zoete kout zelfs geen vermoên. ’t Was ’t alledaagse: ‘Hebt ge ook hinder van tocht?’ ‘Heel weinig, hier nog minder.’ En straks: ‘Hoe lastig is die zon!’ Een pauze… Jan brak ze af. ‘Niet helder,’ was ’t water, en ‘niet koel de kelder,’ ‘Fi donc! coupé,’ bleek haar bouillon.
Al wand’lend aan de voet der duinen verdroten hen de witte kruinen dier ‘lege, lege zee!’ Noch in de scheem’ring van die kolken, noch op de lichte zoom dier wolken ging hun verbeelding mijm’rend mee! In schrik bezweem ’t verveelziek staren, daar rees een hoofd, met blonde haren, eens jonglings borstbeeld uit de baren: hoe fier die worst’laar overwon! En toch door breder reeks van golven met blinkend schuim al was bedolven, eer kiesheid zelve blozen kon! Nee, vraag niet of zij zich vermeiden de tinten-grenslijn te onderscheiden van hemel en van oceaan, om in een stip een schip te ontdekken, dat zoete fantasie zal wekken, reeds zijn ze ’t huis weer doorgegaan.
Op een zomeravond, dat ik onder oude eiken liep, de handen genoeglijk in de zakken genesteld had, wierp ik de voeten naar voren, ten teken dat ik liep. Ik liep onder oud gebladerte en, hoewel alleen, ik voelde mij niet eenzaam.
Want, klein dier, gij liept immers met mij, de warmte uit uw zachte pels steeg tot mij op, en gij waart, ik zag het overduidelijk, tevreden met het verloop van mijn voetenwerk over deze weerbarstige aarde.
En van vreugde dit ontdekt te hebben, kneep ik mijn roede – want liefde is niet blind – en toonde mij uitgelaten.
Het poesje
Op deze stille zomeravond, dat de zon in modieuze kleuren onderging, dat ik naar een trage rivier verlangde waarover zich nederig twijghout buigt, en aan welks oever een zuiver loofwoud zich verheft, sprong een speels en breekbaar poesje op mijn gulp en ik dacht: Heden kwam zij thuis in een glanzende automobiel en haar gelaat was lijnwaad. Toen zij lachte zag ik dat haar tanden wit waren. Zó wit, dacht ik, zó wit zijn haar tanden.
Een mondvol kersen
Na het veld der zelfbevrediging verlaten te hebben, begaf ik mij in een vervallen woning. Hoewel het er donker was, wist ik mij omringd door voor- werpen. Ik noemde ze alle bij de naam en noemde dat Informatie. Vervolgens begaf ik mij naar buiten, tot aan een oude wa- terput, waarboven ik, met een mondvol kersen, schreide over de ontmoedigende waarschijnlijkheid van mijn Verhouding tot de Dingen.
In the name of God, the Most Gracious, the Most Merciful By (the Token of) Time (through the ages), Verily Mankind is in loss, Except those who have Faith, and do righteous deeds, And (join together) in the mutual teaching of Truth, And of Patience and Constancy.
A whisper of peace Moving through the land, Allah will surely run to us If we hold out our hand. A word of hope, A call to every woman and man, A light until the end of time, This is our Islam.
A whisper of peace Moving through the land, Allah will surely run to us But do we understand? A word of hope, A call to every woman and man, A light until the end of time, Is this our Islam?
A whisper of peace Moving through the land, Allah will surely run to us But do we understand? A word of hope, A call to every woman and man, A light until the end of time, Is this our Islam?
A whisper of peace Moving through the land, Allah will surely run to us But do we understand? A word of hope, A call to every woman and man, A light until the end of time, Is this just a waste of rhyme? What if we run out of time? Is this our Islam?
Uit: The Devil To Pay In The Backlands (Vertaald door James L. Taylor en Harriet de Onís)
“I thank you again. All right, then, there is no devil. And no spirits. I never saw any. And if anybody was to see one, it should be me, your humble servant. If I was to tell you… So, the devil rules his black kingdom, in animals, in men, in women. Even in children, I say. For isn’t there a saying: “A child – spawn of the devil?” And in things, in plants, in waters, in the earth, in the wind… “The devil in the street, in the middle of the whirlwind.” What? Ah, yes. Just an idea of mine, memories of things worse than bad. It’s not that it hurts me to talk about them. It’s better, it relieves me. Look here: in the same ground, and with branches and leaves of the same shape, doesn’t the sweet cassava, which we eat, grow and the bitter cassava, which kills? Now the strange thing is that the sweet cassava can turn poisonous – why, I don’t know. Some say it is from being replanted over in the same soil, from cuttings – it grows more and more bitter and then poisonous. But the other, the bitter cassava, sometimes changes too, and for no reason turns sweet and edible. How do you account for that? And have you ever seen the ugliness of glaring hate in the eyes of a rattlesnake? Or a fat hog, happier every day in its brutishness, that would gladly swallow the whole world if it could, for its filthy satisfaction? And some hawks and crows – just the look of them shows their need to slash and tear with that beak honed sharp by evil desire. There are even breeds of twisted, horrible, rocks, that poison the water in a well, if they lie at the bottom of it. The devil sleeps in them. Did you know that? And the devil – which is the only way you can call a malign spirit – by whose orders and by what right does he goes around doing as he damn well pleases? Mixed up in everything, he is. What wears him out, little by little, the devil inside folks, is suffering wisely. Also the joy of love – so say my compadre Quelemém. The family. Is that the thing? It is and it isn´t. Everything is and isn´t . The most ferocious criminal, of the worst kind, is often a good husband, a good son, a god father, a good friend of his friends. I´ve known some like that. Only, there is the hereafter – and God too. Many´s the cloud I´ve seen.”
Der Berghang, der jetzt auf mich zukommt, könnte meine Stimme entweder verschlucken oder sie zurückschlagen. Wenn er sie zurückschlägt, wird mehr aus der Stimme, doppelt oder viermal so viel, und weil der Hang jetzt immer näher rückt, schweige ich sicherheitshalber eine Weile.
Seit einigen Jahren möchte ich alles so sehen, wie es ist, so dass ich nicht versuche, jedes Ding mit etwas Bekanntem zu vergleichen.
Das Gebirge ist wirklich das Gebirge, der Berg ist der Berg, der Hügel ein Hügel und nichts sonst, niemand braucht rot zu werden, Hintergründiges ist nicht gemeint.
Das Tal ist in der Tat das Tal, schön hinzuschauen. Jetzt fahre ich seit fast einer Stunde in einer Gondel von Celerina nach Marguns hinauf, wieder zurück, schaue mich um und sehe, dass ich fahre.
Bisher habe ich nie versucht, so zu hören, wie ich zu sehen versuche. Sicher kam es zwischendurch vor, dass ich richtig hingehört habe, aber versucht habe ich das nicht, manchmal
ist es mir zufällig gelungen, ohne zu merken, dass es mir gelungen war, und jetzt, in der Gondel, hier bin ich einigermaßen abgeschottet, höre nur die lauten Kuhglocken unter mir
am Hang, hier frage ich mich in einer mir nach wie vor fremden Landschaft, was mit der Stimme in den Bergen passiert.
Der Berghang, der jetzt auf mich zukommt, könnte die Stimme verschlucken. Falls er sie aber zurückwirft, verdoppelt sich die Stimme vielleicht.
in which my greater self rose up before me accusing me of my life with her extra finger whirling in a gyre of rage at what my days had come to. what, i pleaded with her, could i do, oh what could i have done? and she twisted her wild hair and sparked her wild eyes and screamed as long as i could hear her This. This. This.
The Mississippi River Empties Into The Gulf
and the gulf enters the sea and so forth, none of them emptying anything, all of them carrying yesterday forever on their white tipped backs, all of them dragging forward tomorrow. it is the great circulation of the earth’s body, like the blood of the gods, this river in which the past is always flowing. every water is the same water coming round. everyday someone is standing on the edge of this river, staring into time, whispering mistakenly: only here. only now.
Uit: Der lange Marsch (Vertaald door Antje Kunstmann)
„Die blauen Augen waren jedoch von gleicher Lebendigkeit, obwohl die des Vaters eingesunken und, umgeben vom Saum dünner Wimpern, in die Feuchtigkeit des Tränensekrets getaucht waren, vielleicht aber gerade deshalb mit größerer Intensität zu glänzen schienen. Beide Körper strahlten eine unmäßige, fast rohe Kraft aus. Die machte sich in der Stimme des Jüngeren Luft, als in der Tür, die den Rest des Hauses mit der Küche verband, ein barfüßiges Kind in einem grün-weiß gestreiften Schlafanzug erschien. »Ich hab dir doch gesagt, daß ich dich hier nicht sehen will, Lolo. Du gehst jetzt sofort ins Bett und bleibst da, bis es Zeit ist, zur Schule zu gehen«, sagte der Mann. Der Junge kam nicht dazu, ein Wort zu sagen, obwohl er den Mund schon geöffnet hatte. Er machte kehrt und tauchte in die Dunkelheit des Ganges ein. Sein Erschei-nen hatte das Bild vom Vergehen der Zeit abgerundet. Denn das Gesicht war das der beiden Männer, vor vie-len Jahren gesehen. Die drei Lebensalter. »Und Sie soll-ten sich auch hinlegen, Vater«, fuhr der junge Mann, nun in einem anderen Ton, fort. Der Alte machte kei-nerlei Anstalten zu antworten. Er führte die Zigarette an die Lippen, nahm einen tiefen Zug, stieß eine Rauch-wolke aus und griff dann mit der rechten Hand das Kaffeeglas und trank einen Schluck Der Kaffee im Glas dampfte. Die Gegenstände erschienen verzerrt im Wechselspiel von Licht und Schatten, das vom Kamin-feuer ausging, und dann und wann, wenn die Flammen an den feuchten Scheiten leckten, war ein Pfeifen zu hören und, ebenfalls nah, das Tosen des Wildbachs. Es war noch stockfinster; Wahrscheinlich brannten in kei-nem anderen Haus in Hz die Lichter. Und vermutlich liefen in dieser Nacht nicht einmal die herrenlose Tiere über die vom winterlichen Sturm gepeitschten Straßen und das Grenzgebiet zwischen dem Wald und den ab-seits liegenden Häusern, die nichts als eine Schatten-masse unter dem mondlosen Himmel waren.“
De Nigeriaans-Amerikaanse schrijver, fotograaf en kunsthistoricus Teju Cole werd geboren op 27 juni 1975 in Kalamazoo, Michigan. Zie ook alle tags voor Teju Cole op dit blog.
Uit: Every Day Is for the Thief
“I wake up late the morning I’m meant to go to the consulate. As I gather my documents just before setting out, I call the hospital to remind them I won’t be in until the afternoon. Then I enter the subway and make my way over to Second Avenue and, without much trouble, find the consulate. It occupies several floors of a skyscraper. A windowless room on the eighth floor serves as the section for consular services. Most of the people there on the Monday morning of my visit are Nigerians, almost all of them middle-aged. The men are bald, the women elaborately coiffed, and there are twice as many men as there are women. But there are also unexpected faces: a tall Italian-looking man, a girl of East Asian origin, other Africans. Each person takes a number from a red machine as they enter the dingy room. The carpet is dirty, of the indeterminate color shared by all carpets in public places. A wall-mounted television plays a news program through a haze of static. The news continues for a short while, then there is a broadcast of a football match between Enyimba and a Tunisian club. The people in the room fill out forms. There are as many blue American passports in sight as green Nigerian ones. Most of the people can be set into one of three categories: new citizens of the United States, dual citizens of the United States and Nigeria, and citizens of Nigeria who are taking their American children home for the first time. I am one of the dual citizens, and I am there to have a new Nigerian passport issued. My number is called after twenty minutes. Approaching the window with my forms, I make the same supplicant gesture I have observed in others. The brusque young man seated behind the glass asks if I have the money order. No, I don’t, I say. I had hoped cash would be acceptable. He points to a sign pasted on the glass: “No cash please, money orders only.” He has a name tag on. The fee for a new passport is eighty-five dollars, as indicated on the website of the consulate, but it hadn’t been clear that they don’t accept cash. I leave the building, walk to Grand Central Terminal, fifteen minutes away, stand in line, purchase a money order, and walk the fifteen minutes back. It is cold outside. On my return some forty minutes later, the waiting room is full. I take a new number, make out the money order to the consulate, and wait. A small group has gathered around the service window. One man begs audibly when he is told to come back at three to pick up his passport: — Abdul, I have a flight at five, please now. I’ve got to get back to Boston, please, can anything be done?”
The eager note on my door said “Call me,” call when you get in!” so I quickly threw a few tangerines into my overnight bag, straightened my eyelids and shoulders, and
headed straight for the door. It was autumn by the time I got around the corner, oh all unwilling to be either pertinent or bemused, but the leaves were brighter than grass on the sidewalk!
Funny, I thought, that the lights are on this late and the hall door open; still up at this hour, a champion jai-alai player like himself? Oh fie! for shame! What a host, so zealous! And he was
there in the hall, flat on a sheet of blood that ran down the stairs. I did appreciate it. There are few hosts who so thoroughly prepare to greet a guest only casually invited, and that several months ago.
Song (Is It Dirty)
Is it dirty does it look dirty that’s what you think of in the city
does it just seem dirty that’s what you think of in the city you don’t refuse to breathe do you
someone comes along with a very bad character he seems attractive. is he really. yes. very he’s attractive as his character is bad. is it. yes
that’s what you think of in the city run your finger along your no-moss mind that’s not a thought that’s soot
and you take a lot of dirt off someone is the character less bad. no. it improves constantly you don’t refuse to breathe do you
De way t’ings come, hit seems to me, Is des’ one monst’ous mystery; De way hit seem to strike a man, Dey ain’t no sense, dey ain’t no plan; Ef trouble sta’ts a pilin’ down, It ain’t no use to rage er frown, It ain’t no use to strive er pray, Hit’s mortal boun’ to come dat way.
Now, ef you ’s hongry, an’ yo’ plate Des’ keep on sayin’ to you, ‘Wait,’ Don’t mek no diffunce how you feel, ‘T won’t do no good to hunt a meal, Fu’ dat ah meal des’ boun’ to hide Ontwell de devil’s satisfied, An’ ’twell dey’s some’p’n by to cyave You ’s got to ease yo’se’f an’ sta’ve.
But ef dey ’s co’n meal on de she’f You need n’t bothah ‘roun’ yo’se’f, Somebody’s boun’ to amble in An’ ‘vite you to dey co’n meal bin; An’ ef you ’s stuffed up to be froat Wid co’n er middlin’, fowl er shoat, Des’ look out an’ you ‘ll see fu’ sho A ‘possum faint befo’ yo’ do’.
De way t’ings happen, huhuh, chile, Dis worl’ ’s done puzzled me one w’ile; I ’s mighty skeered I ‘ll fall in doubt, I des’ won’t try to reason out De reason why folks strive an’ plan A dinnah fu’ a full-fed man, An’ shet de do’ an’ cross de street F’om one dat raaly needs to eat.
“Een goedhartig maar medelijdend glimlachje, ziedaar wat u wacht, wanneer gij er voor uitkomt, dat ge de weinige zomerdagen, welke ter uwer beschikking stonden, met genoegen te Kleef hebt doorgebragt; dat gij uwen viertijd in de omstreken van het stadje waarlijk genoot. „Kleef,” klinkt het; – maar van welk tal van teekens de drukkerij voorzien moge zijn, dat ondeugend middending tusschen vraag en verbazing, ’t welk ieder uwer bekenden zich veroorlooft er achter te zetten, ontbreekt haar, – „Kleef,” en de toon, waarop het woord wordt uitgesproken, heeft beurtelings iets van een verwijt of van beklag, „Kleef.” Hagchelijk oogenblik, waarin het aan het licht komt, of en hoe ge u hebt vermaakt, – wie van beiden aanvaller of verweerder, niet den zuiversten zin voor het schoon der natuur blijkt begaafd. Het geldt hier minder den toets van hen, bij wie het met deze ook niet breed staat geschapen, zij die aan de villeggiatura maar mededoen, omdat zij tot de mode du grand monde behoort, die op den schoonsten zomeravond eene operazaal in de buurt eene alleraardigste ressource heeten, helaas! zoo zijn er, maar die gaan niet naar „Kleef.” Het geldt hier, ach! zoo zijn er ook, zijn er velen, hen, die eenige sporten lager geplaatst op den ladder der beschaving, beweert men, op dien der fortuin zouden wij er willen bijvoegen, zich verbeelden door zulk een stappen over de grenzen in Duitschland, te zijn geweest, die bij Maywald niet louter het onvergelijkelijk uitzigt van het terras, die er ook den toon, en wel niet alleen: dien der eeuwige muzijk prijzen, die dweepen met het Schützen-Bal, – hola! Wat ter wereld zou ons echter het regt verleenen om u onder die schare te schikken, welke, zegt zij, voor iederen gulden, dien zij daar uitgeeft, er voor drie pret heeft; het is er pret naar! wat zou ons de bevoegdheid geven u bij hen te tellen, die afdeinzen, die inkrimpen, die Kleef verloochenen als hun voorname vriend van zijne verre togten ophaalt, zelfs den moed missende hem te vragen, of hij zich op deze wijzer gedroeg dan zij op den hunnen. Liever stellen wij u ons voor, ondanks het verkeer in het gewoel van velerlei wereld zoo eenvoudig van harte gebleven, als vereischt wordt om in vollen zin het leven op het land te smaken, maar tevens schalk genoeg om met het geduldigste gezigt dat goedhartig glimlachje te verdragen, tot de overmoed ten val voert. „Tien dage in Kleef,” hoort gij en laat gij in éénen adem zeggen: „maar amice! in tien dagen hadt ge Belgie, hadt ge den Rhijn, hadt ge Ems, Wiesbaden, hadt gij de Saxische Schweitz kunnen zien,” en lacht op uwe beurt en herneemt: „Af-, op- en overvliegen, meent ge; minus het genot van den vogel, de vrije lucht!” inderdaad, gij hadt regt, maar naar Kleef te gaan.”
treur niet, late lichtval, als uw gemis omgloeit de ranke stammen der dennen en doet blozen hun schubben onder uw streling uw ophef baart het oog en schokt zijn aanleunen als een ladder aan de gevel, zoals een aanpassing het dwalen liet tot de kunstgreep verslapt, zich afleert de gewenning de eerste beginselen, toen het wendde zijn blik toe naar uw keervloed maar zich bevond in uw aftocht
leger maakt het uur des inziens u dan de droogste lucht in een beweging uw toevluchtshoek in zonder een spoor van resten
beween niet, schuldeloos licht, uw getuige als strijkt uit uw opzicht uw verving de vanen van heugenis uit over het oog dat herleidt, merkend uw intocht tot de gang terug en uw eenzaamheid reddend van vereenzaming
De stervende natuur
Wanneer de bladeren vallen en, meegevoerd door de wind, over de straten dwalen, is de winter nabij. Het zal weldra koud zijn en niets zal meer herinneren aan de frivole dagen van weleer. Wel zie ik nog, ver weg, mijn moeder in de badkuip zitten, het haar opgebonden in een handdoek, en ik hoor haar ondeugende liederen, die zich met de stoom vermengen, maar dat is reeds lang geleden.
Zij zal nu eveneens koud zijn en ingevroren in de huiselijke zorgen. Want tegenwoordig, men weet het, wil geen kruidenier meer borgen en het slachten van eigen kind doet aan het hart zo pijn.
Als de bladeren vallen en, meegevoerd door de wind, in een troebele vijver belanden, sta ik daar en zie het droevig aan en denk hoe gelukkig het is, het schreien nog niet verleerd te zijn.
Mijn bleke, opgeheven hand troost de stervende natuur en een tor, staalblauw, kruipt langs mijn schoen.
Little Bird, where has your mother gone?
Why are you here all alone?
Little bird where is your nest?
Why are you so far from all the rest?
Allah knows the language you speak.
And Allah can lift you high.
Allah can bring you home again,
For Allah is stronger than I,
Allah is stronger than I.
Little Bird, I wish I could
Understand the words you speak.
I wish that you could spend the day with me,
We could sit and chat as you perch upon my knee.
Allah knows the language you speak.
And Allah can lift you high.
Allah can bring you home again,
For Allah is stronger than I,
Allah is stronger than I.
Little Bird, I’d love to take you home.
Little Bird, your eyes enchant me so.
Smiling moons in the dark night sky,
I wish that I could lift you up to fly
Allah knows the language you speak.
And Allah can lift you high.
Allah can bring you home again,
For Allah is stronger than I,
Allah is stronger than I.
I’ll tell you a secret my Little Bird,
Sometimes I feel alone just like you.
But we should always know, Allah is nearby,
To hear each word we pray and kiss each tear we cry.
Allah knows the language we speak
And Allah will lift us high
Allah will bring us home again
For Allah is stronger than you and I
Allah is stronger than I
Allah will bring us home again
For Allah is stronger than you and I
Allah is stronger than I.
Uit: The Devil To Pay In The Backlands (Vertaald door James L. Taylor en Harriet de Onís)
“But tell me, when it comes to being possessed of a devil, or helped by one, you too must have known of cases – men – women? Isn’t that so? As for me, I’ve seen so many that I learned to spot them: Rincha-Mãe, Sangue-d’outro, Muitos-Beiços, Rasga-em-Baixo, Faca-Fria, Fancho-Bode, a certain Treciziano, Azinhavre, Hermógenes – a whole herd of them. If I could only forget so many names… I’m not a horse wrangler. And besides, anyone who fools around with the notion of becoming a jagunço, as I did, is already opening the door to thedevil. Yes? No?
In my early days, I tried my hand at this and that, but as for thinking, I just didn’t. Didn’t have time. I was like a live fish on a griddle – when you’re hard-pressed you waste no time in day-dreams. But now, with time on my hands and no special worries, I can lie in my hammock and speculate. Does the devil exist, or doesn’t he? That’s what I’d like to know. I give up. Look: there is such a thing as a waterfall, isn’t there? Yes, but a waterfall is only a high bank water tumbling over the edge. Take away the water, or level the bank – what becomes of the waterfall? Living is a very dangerous business…
Let me try to explain: when the devil is inside a man, in his guts, the man is either evil or suffers bad luck. But, on his own, a man as such has no devil in him. Not one! Do you agree? Tell me frankly – you’ll be doing me a great favor, and I ask it of you from my heart. This matter, however foolish it may seem, is important to me. I wish it wasn’t. But don’t tell me that a wise and learned person like you, sir, believes in the devil! You don’t? I thank you. Your opinion reassures me. I knew you felt that way – I expected you would – I give you credit for it. Ah! When a man is old he needs to rest easy.
1 the legend is whispered in the women’s tent how the moon when she rises full follows some men into themselves and changes them there the season is short but dreadful shapeshifters they wear strange hands they walk through the houses at night their daughters do not know them
2 who is there to protect her from the hands of the father not the windows which see and say nothing not the moon that awful eye not the woman she will become with her scarred tongue who who who the owl laments into the evening who will protect her this prettylittlegirl
when I watch you
wrapped up like garbage
sitting, surrounded by the smell
of too old potato peels
or
when I watch you
in your old man’s shoes
with the little toe cut out
sitting, waiting for your mind
like next week’s grocery
I say
when I watch you
you wet brown bag of a woman
who used to be the best looking gal in Georgia
used to be called the Georgia Rose
I stand up
through your destruction
I stand up
Wishes For Sons
i wish them cramps. i wish them a strange town and the last tampon. I wish them no 7-11.
i wish them one week early and wearing a white skirt. i wish them one week late.
later i wish them hot flashes and clots like you wouldn’t believe. let the flashes come when they meet someone special. let the clots come when they want to.
let them think they have accepted arrogance in the universe, then bring them to gynecologists not unlike themselves.
i am accused of tending to the past as if i made it, as if i sculpted it with my own hands. i did not. this past was waiting for me when i came, a monstrous unnamed baby, and i with my mother’s itch took it to breast and named it History. she is more human now, learning languages everyday, remembering faces, names and dates. when she is strong enough to travel on her own, beware, she will.
Homage To My Hips
these hips are big hips. they need space to move around in. they don’t fit into little petty places. these hips are free hips. they don’t like to be held back. these hips have never been enslaved, they go where they want to go they do what they want to do. these hips are mighty hips. these hips are magic hips. i have known them to put a spell on a man and spin him like a top
the time i dropped your almost body down down to meet the waters under the city and run one with the sewage to the sea what did i know about waters rushing back what did i know about drowning or being drowned
you would have been born in winter in the year of the disconnected gas and no car we would have made the thin walk over the genecy hill into the canada winds to let you slip into a stranger’s hands if you were here i could tell you these and some other things
and if i am ever less than a mountain for your definite brothers and sisters let the rivers wash over my head let the sea take me for a spiller of seas let black men call me stranger always for your never named sake
won’t you celebrate with me
won’t you celebrate with me what i have shaped into a kind of life? i had no model. born in babylon both nonwhite and woman what did i see to be except myself? i made it up here on this bridge between starshine and clay, my one hand holding tight my one hand; come celebrate with me that everyday something has tried to kill me and has failed.
Lucille Clifton (27 juni 1936 – 13 februari 2010) Hier met collega dichteres Rita Dove (rechts)
my daddy has paid the rent and the insurance man is gone and the lights is back on and my uncle brud has hit for one dollar straight and they is good times good times good times
my mama has made bread and grampaw has come and everybody is drunk and dancing in the kitchen and singing in the kitchen of these is good times good times good times
oh children think about the good times
seeker of visions
what does this mean. to see walking men wrapped in the color of death, to hear from their tongue such difficult syllables? are they the spirits of our hope or the pale ghosts of our future? who will believe the red road will not run on forever? who will believe a tribe of ice might live and we might not?
listen children keep this in the place you have for keeping always keep it all ways
we have never hated black
listen we have been ashamed hopeless tired mad but always all ways we loved us
we have always loved each other children all ways
pass it on
Cutting Greens
curling them around i hold their bodies in obscene embrace thinking of everything but kinship. collards and kale strain against each strange other away from my kissmaking hand and the iron bedpot. the pot is black. the cutting board is black, my hand, and just for a minute the greens roll black under the knife, and the kitchen twists dark on its spine and i taste in my natural appetite the bond of live things everywhere.