Kind! nicht gebohren Kind/ doch schon der Welt Verlangen! Kind das noch eh als Mensch der Menschen Tröster heist Das dieses Kind besucht/ das voll von Flamm und Geist Dich in der Mutter Leib mit Hüpffen hat empfangen!
Schau Kind/ schau Freuden-Kind/ wie mit bethränten Wangen Ich in der Wehmuth schwimm/ in Wehmuth die mich beist In Wehmuth/ die mein Hertz umschlossen hält/ und reist. Daß ich offt wünsch’ ich wär in Mutterleib vergangen . O komm doch süsses Kind/ du kanst mich frölich machen! Komm/ komm/ mein Geist wird dir mit Lust entgegen gehn Und ob er liegt/ durch dich in lauter Wonn auffstehn!
Gleich wie Elisabeth fühlt ihre Frucht auffwachen Wen du besuchst/ fühlt/ ob er schon nicht sieht Dich Lebens-Krafft/ durch die das Leben blüht.
Ik heb den praat gehoord van de praters, den praat over het begin en het einde; Maar ik praat niet over het begin en het einde.
Nooit was het begin aanvankelijker dan het nu is, Nooit was er meer jeugd of oudheid dan er nu is,
En nooit zal er meer volkomenheid zijn dan er nu is. {13} Evenmin ietwat meer hemel of hel dan er nu is. Vooruitgang was het begin, vooruitgang zal het eind zijn, De scheppende vooruitgang van de wereld altijd en immer.
Licht is in duisternis en beiden gaan evenredig voort, altijd en overal is het wezen, altijd zal de kunne er zijn; Altijd de vereeniging van wat aantrekt, altijd het zich-zelf blijven der verscheidenheden, altijd een nieuw geslacht.
Hier tegen in te gaan heeft geen nut, geleerd of ongeleerd gevoelt dat dit de waarheid is.
Zeker als de onwankelbare zekerheid, lood in de rechtstandigheid, goed doorvoegd, gesteund in de balken, Moedig als een paard, vol kracht van liefde, onbevangen, electrisch, Staan wij hier in het leven, ik en dit mysterie.
Zuiver en zoet is mijn ziel, en zuiver en zoet is alles wat niet is mijn ziel. Waar een ontbreekt ontbreken beiden, en het ongeziene wordt door het zichtbare bewezen, Totdat ook dit onzichtbaar wordt en bewezen wordt op zijn tijd.
There is a wall of flesh before the eyes Of John, who yet perceives and hails his King. It is Our Lady’s painful bliss to bring Before mankind the Glory of the skies. Her cousin feels her womb’s sweet burden rise And leap with joy, and she comes forth to sing, With trembling mouth, her words of welcoming. She knows her hidden God, and prophesies.
Saint John, pray for us, weary souls that tarry Where life is withered by sin’s deadly breath. Pray for us, whom the dogs of Satan harry, Saint John, Saint Anne, and Saint Elizabeth. And, Mother Mary, give us Christ to carry Within our hearts, that we may conquer death.
Ik zweer dat ik nu zie dat alles een eeuwige ziel heeft! De bomen, geworteld in de grond… de wieren van de zee… de dieren.
Ik zweer dat ik denk dat er niets anders is dan onsterfelijkheid! Dat het grote plan ervoor is, en het troebele vlot ervoor is, en de samenhang ervoor is, En alle voorbereiding ervoor is… en wezen ervoor is… en leven ervoor is en dood.
achterpeinst de docht aan dagen aan vandaag aan tijd op handen knaagera’s der aardkeveren grimmelend ontjouwen zo niets iets is dan zeker is niets
bepeinst de docht aan zon in het oosten man en vrouw buigzaam en echt met leven voor handen sluimerera’s van jouwloos wachten en de docht aan hunloos jou in deze dagen
gaan er dagen niet voorbij zonder ontjouwing en onthunning en gaan de trage nachten voorbij de trage dagen voorbij en knikt de hand van de dokter met knoken geloken het laken over de leden komen broeders en zusters aldus ontboden huilen kinderen uit hun functie ontheven met recht staan de pillen nutteloos op de plank walmt kamfer door de vertrekken met de hand van in handen klam in de hand onthand bibberen lippen met zoveel met zoveel nog klein op het voorhoofd stokt hart in keel en is er kijken slechts naar lamme leden en ze zijn tastbaar zoals de levenden tastbaar zijn is er kijken met een blik en een hogere vorm van talmen
verpeinst de docht aan rivieren en de sneeuw het rijpen van vruchten en zij zullen onsloos rijpen de docht aan huizen gebouwd ik zie een man hij bouwt een huis dat hem enkele jaren zal dienen ik zie een man hij bouwt een huis dat hem zeventig jaren zal dienen ik zie een man hij bouwt een huis dat hem langer zal dienen ik zie
traag kruipende zwarte lijnen over de aarde gaan zij stoppen te nimmer zijn het de graflijnen hij die president was is begraven hij die president is zal worden begraven
kille golfslag aan kaai van het veer sneeuw en ijs in de rivier half bevroren modder in de straten een grijze moedeloze hemel de laatste stuiptrekkingen van een vale dag in december lijkwagen en koetsen in konvooi langs eerbiedig stilstaan ik zie de begrafenis van een oude koetsier de stoet voornamelijk koetsiers
rap stap naar het kerkhof klok slaat zijn plicht door de poort stilstaan naast gedolven graf levenden stappen uit lijkwagen open kist uitgeladen en neergezet de zweep wordt op de kist gelegd als een zwarte bladerloze bloem van december en vlug vlug scheppen aarde een minuut niemand spreekt of beweegt klaar hij is naar behoren weggedaan
hij was een peer van een okéë vent het mondje rap geroerd opvliegend niet onknap sloeg hij het leven als een oude gabber op de schouders hield wel van een humorgeintje zou zijn leven geven voor een vriend dol op de vrouwtjes gematigd gokker at en dronk met smakken kwister van duiten verloor hij de moed tegen het einde hij werd ziek hij werd geholpen door een bijdrage hij stierf op eenenveertigjarige leeftijd en dat was zijn begrafenis
thumbs up of up yours boezelaar cape handschoenen riem zweep met zorg uitgekozen baas starter uitkijk knecht de kantjes eraf of iemand die de kantjes eraf rechtdoor tweede links eerste man of achterste man een goede of een slechte dag goed spul of slechte spullen de eerste buiten of de laatste binnen en dan onder de wol
verpeinst de docht hoeveel dit alles voor hem was onthemd in aarde
openingskoersen kabinetsberaad dertiende maand de docht ontpeinst hoe wij het al bepeinzen in dagen en nachten hoe anderen het al zullen bepeinzen en wij ontonst niet meer zullen bepeinzen cool kut goed fout bepeinst de docht hoe danig en terdege en hoe wij ontonst voorbij het verschil zullen varen
en dan de dingen van jippie! kijken naar wolken gedichten shoppen op zaterdag in de stad kerstborrel nominatie verkiezing vrouw en hond met kinderen thuis je moeder en je zussen leuk gesnuffelde spulletjes voor het huis ah kijk eens hoe schattig en de docht aan dat loos vloeien in ontjijenikte dagen en dan te denken aan boeren met hun ploeterend geboer om have winst oogst klauwzeer en zwijnenpest en dan te denken de docht van ontnutte aarde in dagen op handen
wat zal zijn zal goed zijn want wat is is goed bepeinzing is goed want goed is ontpeinzen de hemel hijgt hoog hijgen man en vrouw buigzaam en echt met leven voor handen hijgt de dichter in wolken bekeken hijgt de lichtgans in het kozijn de neuspulkende files dit al is geen drogspook maar weegt de aarde onder je stappen is geen echo de docht is doordacht dat jij jezelf bezelft rondzelvig om jezelf verjijt
dat jij vervloeid en ontplopt uit een moeder en vader is niet bedacht om jou te ontbinden het is bedacht om jou aan jou te binden het is niet bedacht om jou te wankelen op weifelende voet het is bedacht om jou op voeten te gaan een iets heeft zich verjout als schering en inslag en alles is nodig geweest het orkest heeft gestemd de baton viel op de één en de gast is gekomen hij had gegoede redenen om zo lang te wachten hij heeft content zijn intrek genomen hij is een van hen die mooi en gelukkig zijn hij is een van hen waarnaar je maar hoeft te kijken om mooi en gelukkig te zijn
de wet van achter de rug kan niet ontdoken de wet van voor handen en op hand kan niet ontdoken de wet van leefsels kan niet ontdoken de wet van voorwaarts en anders kan niet ontdoken de wet van helden en weldoeners kan niet ontdoken de wet van zatlap matennaaier achterbak kan niet ontdoken
traag kruipende zwarte lijnen over de aarde gaan zij stoppen te nimmer de noorderling wordt gedragen en de zuiderling wordt gedragen en zij aan de atlantische kust en zij aan de pacific en zij daartussenin en door het hele land van de mississippi en over de hele aarde de grote maestro’s en de kosmos gaan goed als ze gaan de helden en weldoeners gaan goed de wereldleiders en uitvinders en de grootgrondbezitters en de vromen en voornamen mogen goed gaan maar er gaat een grotere gang in hun gaan en dat is waarom het gaat
de onuitroeibare horden van de onwetenden en slechten zijn niet niets de barbaren van afrika en azië zijn niet niets het gemene volk van europa is niet niets de amerikaanse inboorlingen zijn niet niets een zambo of een voorhoofdloze crowfoot of een camanche is niet niets de geïnfecteerden in het immigrantenziekenhuis zijn niet niets de moordenaar of vuilschurk is niet niets de eeuwige opeenvolging van oppervlakkige mensen is niet niets als zij gaan de hoer is niet niets de bespotter van godsdienst is niet niets als hij gaat ik zal gaan met de rest
ons kent voldoening ik heb gedroomd dat wij niet ontonst zullen lossen en dat de wetten niet ontdoken dat de wet van de weldoener en zatlap niet ontdoken want ik heb gedroomd dat de wet genoeg is ons kent voldoening en er is geen ons geen aarde geen lijf en docht zonder voldoening
ik zal gaan met de rest onontslapen want ontslapen kent geen voldoening tonen van hier en daar een dit of dat en dan onteigenen dat kent geen voldoening en er is geen wet dan de wet die zegt dat wij van het onuitroeibare ras der besten en niet wat ons dochten bedenkt de rotting verraad van maden en ratten zo ik maden zou raden zo zou ik gaan naar de maden denk je dat ik vriendelijk en goedgekleed zou kunnen lopen naar vernietiging?
zo loop ik vriendelijk en goedgekleed en waarheen ik loop kan ik niet syllogismiseren maar ik weet dat ik goed loop want wolken kosmos en wereld zeggen dat ik goed loop wat was en wat is zegt dat ik goed loop
hoe dier zijn de dieren hoe denkbaar mijn docht hoe aards is aarde het kleinste ding op aarde hoe goed is wat goed is en wat slecht is is even goed hoe plant zijn de planten en stenen hoe diep de wateren traagzaam voorhanden gekropen traagzaam voortend voorhanden
de docht van mijn docht kent voldoening de dieren en planten kent voldoening de wetten van aarde en wolken kent voldoening kan ik mijn voldoening niet definiëren toch is het zo kan ik mijn leven niet definiëren toch is het zo
en zo wil mij zweren dat ik weet heb en mijn weet is dat onontslapen dat het grote plan en het troebele vlot ervoor zijn en samenhang ervoor is en voorbereiding ervoor is en wezen ervoor is en dood
Go, roads, to the four quarters of our quiet distance, While you, full moon, wise queen, Begin your evening journey to the hills of heaven, And travel no less stately in the summer sky Than Mary, going to the house of Zachary.
The woods are silent with the sleep of doves, The valleys with the sleep of streams, And all our barns are happy with peace of cattle gone to rest. Still wakeful, in the fields, the shocks of wheat Preach and say prayers: You sheaves, make all your evensongs as sweet as ours, Whose summer world, all ready for the granary and barn, Seems to have seen, this day, Into the secret of the Lord’s Nativity.
Now at the fall of night, you shocks, Still bend your heads like kind and humble kings The way you did this golden morning when you saw God’s Mother passing, While all our windows fill and sweeten With the mild vespers of the hay and barley.
You moon and rising stars, pour on our barns and houses Your gentle benedictions. Remind us how our Mother, with far subtler and more holy influence, Blesses our rooves and eaves, Our shutters, lattices and sills, Our doors, and floors, and stairs, and rooms, and bedrooms, Smiling by night upon her sleeping children: O gentle Mary! Our lovely Mother in heaven!
Langzaam bewegende zwarte lijnen gaan onophoudelijk over de aarde, De noorderling wordt gedragen en de zuiderling wordt gedragen… en zij aan de Atlantische kust en zij aan de Pacific, en zij daartussenin, en door het hele land van de Mississippi… en over de hele aarde.
De grote meesters en de kosmos zijn goed als ze gaan… de helden en weldoeners zijn goed, De bekende leiders en uitvinders en de rijke eigenaars en de vromen en voornamen mogen goed zijn, Maar er is een groter belang dan dat… er is een precies belang van alles.
De onuitroeibare horden van de onwetenden en slechten zijn niet niets, De barbaren van Afrika en Azië zijn niet niets, Het gewone volk van Europa is niet niets… de Amerikaanse inboorlingen zijn niet niets, Een zambo of een voorhoofdloze Crowfoot of een Camanche is niet niets, De geïnfecteerden in het immigrantenziekenhuis zijn niet niets… de moordenaar of de valse persoon is niet niets, De eeuwige opeenvolging van oppervlakkige mensen is niet niets als zij gaan, De hoer is niet niets… de bespotter van godsdienst is niet niets als hij gaat.
Ik zal gaan met de rest… we hebben voldoening: Ik heb gedroomd dat we niet zoveel zullen veranderen… en ook de wet van ons is niet veranderd; Ik heb gedroomd dat helden en weldoeners onder de huidige en oude wet zullen vallen, En dat moordenaars en dronkaards en leugenaars onder de huidige en oude wet zullen vallen; Want ik heb gedroomd dat de wet waaronder ze nu vallen genoeg is.
En ik heb gedroomd dat de voldoening niet zoveel veranderd wordt… en dat er geen leven is zonder voldoening. Wat is de aarde? wat zijn lichaam en ziel zonder voldoening?
Ik zal gaan met de rest, We kunnen niet op een gegeven moment worden stopgezet… dat is geen voldoening; Om ons een goed ding of een paar goede dingen te laten zien voor een eindige periode – dat is geen voldoening; Het kan niet anders of wij zijn van het onvernietigbare ras van de besten, ongeacht tijd. Zo niet zouden al deze dingen slechts wederkeren tot as van mest; Als maden en ratten ons zouden beëindigen, dan wantrouwen en verraad en dood.
Wantrouw je de dood? Als ik de dood zou wantrouwen zou ik nu moeten sterven, Denk je dat ik vriendelijk en goedgekleed zou kunnen lopen naar vernietiging?
Vriendelijk en goedgekleed loop ik, Waarheen ik loop kan ik niet definiëren, maar ik weet dat het goed is, Het hele universum maakt duidelijk dat het goed is, Het verleden en het heden maken duidelijk dat het goed is.
Hoe mooi en perfect zijn de dieren! Hoe perfect is mijn ziel! Hoe perfect de aarde, en het kleinste ding op aarde! Wat goed genoemd wordt is perfect, en wat zonde wordt genoemd is even perfect; De planten en mineralen zijn allemaal perfect… en de onpeilbare stromen zijn perfect; Langzaam en zeker zijn ze hiertoe gekomen, en langzaam en zeker zullen ze nog verder gaan.
O mijn ziel! als ik besef van je heb heb ik voldoening, Dieren en planten! als ik besef van jullie heb heb ik voldoening, Wetten van de aarde en lucht! als ik besef van jullie heb heb ik voldoening.
Ik kan mijn voldoening niet definiëren… toch is het zo, Ik kan mijn leven niet definiëren… toch is het zo.
6 Wat zal zijn zal goed zijn – want wat is is goed, Belang hechten is goed, en geen belang hechten zal goed zijn.
De hemel blijft mooi… het genot van man met vrouw zal nooit bevredigd worden… noch het genot van vrouwen met mannen… noch het genot van gedichten; De vreugdevolle dingetjes in huis, het dagelijks huishouden of dagelijkse zaken – dit zijn geen spoken… de dingen hebben gewicht en vorm en plek; Het verschil tussen zonde en goedheid is geen spookverschijning; De aarde is geen echo… de mens en zijn leven en alle dingen van zijn leven zijn goed overdacht. Je bent niet verspild… je schaart je zeker en veilig rond jezelf, Jezelf! Jezelf! Jezelf voor altijd en eeuwig!
7 Het is niet om jou te ontbinden dat je geboren bent uit je moeder en vader – het is om je te vereenzelvigen, Het is niet dat je onbesloten zou moeten zijn, maar dat je vastbesloten zou moeten zijn;
Iets vormeloos’ dat zich lang heeft voorbereid is gekomen en gevormd in jou, Daarom ben je veilig, wat ook komt of gaat.
De draden die gesponnen zijn komen bij elkaar… de inslag kruist de schering… het patroon is systematisch.
De voorbereidingen zijn allemaal nodig geweest; Het orkest heeft zijn instrumenten voldoende gestemd… het stokje heeft het signaal gegeven.
De gast die kwam… hij had goede redenen om zo lang te wachten… hij is nu onder dak, Hij is een van hen die mooi en gelukkig zijn… hij is een van hen voor wie geldt dat het voldoende is naar hen te kijken en bij hen te zijn.
De wet van het verleden kan niet worden ontdoken, De wet van het heden en de toekomst kan niet worden ontdoken, De wet van de levende wezens kan niet worden ontdoken… hij is eeuwig, De wet van voortgang en verandering kan niet worden ontdoken, De wet van helden en weldoeners kan niet worden ontdoken, De wet van dronkaards en verklikkers en valse personen kan niet worden ontdoken.
1 te denken aan tijd… te denken door de terugblik, Te denken aan vandaag… en de eeuwen die voortgaan. Heb jij beseft dat jij zelf niet zult voortgaan? Heb je de angst gekend voor die aardkevers? Heb je gevreesd dat de toekomst voor jou niets zou zijn?
Is vandaag niets? Is het beginloze verleden niets? Als de toekomst niets is zijn ze even zeker niets.
Te denken dat de zon opkwam in het oosten… dat man en vrouw buigzaam waren en echt en in leven… dat alles echt was en in leven; Te denken dat jij en ik niet voelden niet dachten ons deel niet droegen, Te denken dat wij nu hier zijn en ons deel dragen.
2 Geen dag gaat voorbij… geen minuut of seconde zonder verlossing; Geen dag gaat voorbij… geen minuut of seconde zonder een lijk.
Wanneer de trage nachten voorbij zijn, en de trage dagen ook, Wanneer de pijn van zoveel in bed liggen voorbij is, Wanneer de dokter, na lang uitstel, de stille en vreselijke blik geeft als antwoord, Wanneer de kinderen gehaast en huilend komen, en de broers en zussen geroepen worden, Wanneer medicijnen ongebruikt op de plank staan, en de geur van kamfer door de kamers trekt, Wanneer de trouwe hand van de levende de hand van de stervende niet loslaat, Wanneer de trillende lippen licht op het voorhoofd drukken van de stervende, Wanneer de adem stokt en de hartslag stilvalt,
Dan strekken de lijkenledematen zich uit op bed, en de levenden kijken ernaar, Ze zijn tastbaar zoals de levenden tastbaar zijn.
De levenden kijken naar het lijk met hun blik, Maar zonder blik talmt een ander leven en kijkt nieuwsgierig naar het lijk.
3 Te
denken dat de rivieren zullen komen om te stromen, en de sneeuw zal
vallen, en de vruchten zullen rijpen… en ze zullen van invloed zijn op
anderen zoals op ons nu… en niet op ons van invloed zijn; Te
denken aan al deze wonderen van de stad en het land… en anderen die
groot belang erin stellen… en wij die klein belang erin stellen.
Te denken hoe gedreven wij zijn in het bouwen van onze huizen, Te denken dat anderen net zo gedreven zullen zijn… en wij onverschillig.
Ik zie iemand een huis bouwen dat hem enkele jaren zal dienen… of zeventig of tachtig jaar op zijn hoogst; Ik zie iemand een huis bouwen dat hem langer dan dat zal dienen.
Langzaam bewegende zwarte lijnen kruipen over de hele aarde… zij stoppen nooit… het zijn de graflijnen, Hij die President was is begraven, en hij die nu President is zal zeker worden begraven.
“Hallo Papa, wie geht es dir?” “Ach, wie soll es mir gehen …” Pause.
So war das immer. Sein Vater rief an, beklagte sich und wartete darauf,
dass sein Sohn das Gespräch bestritt. Friedrich tat ihm den Gefallen. “Was macht der Rücken?” “Ach, was soll mein Rücken schon machen …” “Soll ich heute Abend mal vorbeikommen?” “Tja, wenn du meinst…” “Möchtest du, dass ich vorbeikomme?” “Also, wenn es dein Terminplan erlaubt…” “Er erlaubt es.” “Tja, wenn du einen Teil deiner kostbaren Freizeit mit deinem alten Vater verbringen möchtest…” Friedrich atmete hörbar aus. Konnte sein Vater überhaupt noch einen Satz sagen, der nicht in drei Punkten endete? “Also, wenn dir das alles zu viel wird”, sagte der alte Pokorny, “dann bleib lieber zu Hause.” “Ich komme am frühen Abend vorbei.” “Sehr genaue Zeitangabe!” “Gegen sieben.”
“Gegen sieben? Na ja, dein alter Vater hat ja nichts mehr vor. Der
sitzt nur blöd rum und wartet darauf, dass der Herr Sohn mal
vorbeikommt.” “Ich bin um Punkt sieben bei dir. Zufrieden?”
“Ich weiß nicht. Hört sich an, als wäre es eine enorme Überwindung für
dich.” “Das stimmt nicht. Also um sieben?” “Tja, wenn du meinst…” Sie legten auf.”
„Als
Madeleine zum ersten Mal erlebte, dass sie eine besondere Gabe besaß,
war sie sieben Jahre alt. Es war einer jener tiefheißen Sommertage, an
denen sie immer in den Wald ging. Der Waldesrand lag nur einige wenige
Schritte hinter dem Haus, in dem Madeleine mit ihren Eltern lebte. Das
Haus war sehr alt und aus dikken, langen Baumstämmen gebaut. Ihr Vater
hatte Madeleine oft erzählt, dass in früheren Zeiten Bauern in diesem
Haus gelebt hatten. Dann ging er mit Madeleine über die schrägen Wiesen,
die vor dem Haus lagen, und setzte sich mit ihr auf einen der Felsen,
die aus der Erde herausragten wie uralte Bauklötze, die die Kinder der
Riesen beim Spielen verloren hatten … Er zeigte dann hinunter ins Tal,
wo die Häuser klein und aneinander gedrückt an den Ufern des Flusses
standen. Der Fluss war von der schrägen, steilen Wiese aus gesehen so
breit wie die Hand von Madeleine. „Siehst du da unten die Häuser der
Menschen und die Felder, die sie umgeben?”, fragte ihr Vater und
Madeleine antwortete: „Ja, es sieht aus wie meine Spielzeugstadt.” „Da
unten im Tal können die Bauern ihre Felder mit Maschinen bearbeiten.
Hier oben aber mussten die Bauern jeden Tag auf diesem steilen Hang die
Wiesen nur mit ihren Händen bewirtschaften. Jeden Tag konnten sie all
ihre Arbeit nur zu Fuß und nur mit ihren Händen erledigen, und das Haus,
in dem wir jetzt leben, haben sie aus den Steinen gebaut, auf denen wir
jetzt sitzen. Und das Holz, aus dem unsere Zimmer gemacht sind, haben
sie aus dem Wald geholt. Dieses Leben war kein Leben wie in deiner
Spielzeugstadt. „Ja …”, sagte Madeleine und nahm die Hand ihres Vaters
in ihre Hände. Sie edilte sich warm und stark an, und Madeleine liebte
den Geruch der Farben, die die Jacke ihres Vaters überzogen und die auch
in kleinen Resten an seinen Fingern zu sehen waren … Lange saß
Madeleine dann an solchen Tagen mit ihrem Vater auf den Felsen der
Riesenkinder und dann schwiegen sie und sahen dem Blütenstaub zu, der am
Ende des Sommers über die Wiesen flog.“
Noch erging sie’s leicht im Anbeginne, doch im Steigen manchmal ward sie schon ihres wunderbaren Leibes inne, – und dann stand sie, atmend, auf den hohn
Judenbergen. Aber nicht das Land, ihre Fülle war um sie gebreitet; gehend fühlte sie: man überschreitet nie die Größe, die sie jetzt empfand.
Und es drängte sie, die Hand zu legen auf den andern Leib, der weiter war. Und die Frauen schwankten sich entgegen und berührten sich Gewand und Haar.
Jede, voll von ihrem Heiligtume, schützte sich mit der Gevatterin. Ach der Heiland in ihr war noch Blume, doch den Täufer in dem Schoß der Muhme riss die Freude schon zum Hüpfen hin.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926) De Sint Vituskathedraal in Praag, de geboortestad van Rainer Maria Rilke