Masiela Lusha, Willem Bijsterbosch, Michel van der Plas

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Nacht en tranen

Je gefluister kan rijden op de luidere wind…
Je frons wordt de nacht,
De uil, hoog en verborgen geniet van het lied
En ontmoet je gebroken ogen niet.

Het tikken van de nacht tikt en tikt, tikt
En slaapt. En jij, jij huilt en zingt
Een stille melodie die de zachte nachtvogels niet horen.
Onder dit laken van nacht en zweet, verberg je je
Met alleen je oorverdovende tranen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Bijsterbosch werd geboren in Vught op 23 oktober 1955. Zie ook alle tags voor Willem Bijsterbosch op dit blog.

 

Hôtel des invalides, Paris

Ik kon, eenmaal binnen, met behulp
van de gigantische koepelhoogte en
de omtrek van de verzonken ruimte
de grote eenzaamheid
van het lichaam bepalen.

Er was geen waterval of veel zonlicht
en ook verbaasde het mij nauwelijks
fotograferende Vietnamezen te zien.

Maar ik, die te laat ben geboren
weet niet hoe je sterft
als je liefhebt
als je masturbeert in loopgraven
als je zonder handen ligt
als je met je rechter
je linkeroog
langs je wang ziet hangen
als je een brief schrijft
als je loopt of vlucht
als je kust of slaapt
als je eet.

Sterft men op een eiland kalmer?

Rondom het reusachtige kerkgebouw
reden soldaten in rolstoelen rond.

 

Willem Bijsterbosch (23 oktober 1955 – 18 januari 2010)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

Uit: Uit het rijke Roomsche leven

“De toch al tot een doe-katholicisme neigende gelovigen in Nederland werden door de voorstelling van zaken die hun gegeven werd, waarbij het stipt navolgen der vele voorschriften (meest strenger dan in geheel katholieke landen) te vaak werd voorgesteld als het volmaakt volbrengen van de taak der christenen in de wereld, als het ware opgeleid tot triomfalisme. Zij werden – zo kan het nu schijnen – verwacht alles te doen, of het nu het zich zedig kleden, het nemen van een abonnement op De Maasbode, het stemmen op de R.K. Staatspartij of het inschrijven op kerkelijke leningen betreft, ten bate niet zozeer van het geloof als wel van ‘de Roomsche zaak’, – begrip dat niet zelden verward werd met zoiets als een affaire, een onderneming, waarvan zij allen kleine aandeelhouders waren. Het kon lijken of de macht als einddoel werd gesteld, en niet de zelfheiliging en de heiliging der wereld. Het triomfante ‘Roomschen dat zijn wij’ en het ‘Aan U, o Koning der eeuwen’ kon gaan klinken als de lyriek der opperste zekerheid, terwijl het gezang in werkelijkheid wellicht eerder het geluid was dat een bange groep in het donker maakt (luid stappend, hard zingend) om zichzelf moed in te spreken. Het lijkt het triomfalisme dat, in een ghetto, uit een minderwaardigheidscomplex is voortgekomen.
Dit doorzag de elite der jongeren en hun kleine groep geestverwanten. Zoals zij ook een ander gevaarlijk aspect der Roomsche samenleving bleek te doorgronden: dat van de ontwijking der sociale kwestie. De in Roomsche kring gepredikte afweerhouding tegenover de wereld ‘die ik als christen moet haten’, in een tijd die ongetwijfeld grof materialistische tendensen liet zien, kreeg, toen de malaise ontaardde in de verschrikkelijke economische crisis, accenten die oneerlijk of tenminste ongelukkig-eenzijdig lijken. Naarmate enerzijds groter soberheid gepredikt werd en anderzijds de waarschuwingen tegen allerlei vormen van onzedelijkheid toenamen, kon de indruk gewekt worden dat de eigenlijke hoofdkwestie: een rechtvaardiger verdeling der goederen, naar de achtergrond werd gedrongen.
De jongeren komt de eer toe dit scherp te hebben doorzien. Maar wanneer op het hoogtepunt van de crisis een geladen kapucijn, pater Henricus, op hartstochtelijke toon hun protesten overnam, kwam hem in de katholieke pers zulk een verontwaardiging tegemoet, dat hij zich haastte de scherpe kanten van zijn betoog af te halen. En de in zelfgenoegzaamheid groeiende samenleving der katholieken van toen kan in het jaar 1963 een kerk van de bourgeoisie lijken.”

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2018 en ook mijn blog van 23 oktober 2017.

De Drie Koningen (Michel van der Plas), Frans Kellendonk, Reginald Gibbons

 

 

De aanbidding door de Wijzen door Pieter van Lint, 1630

 

De Drie Koningen

Wij zijn de drie verdwaalde wijzen,
van heel, heel ver.
Wij komen uit het oosten reizen
met onze ster.
Maar waar die ster zal blijven staan
is onze koning;
daar zullen wij naar binnen gaan,
en dat wordt onze woning.

Wij zijn als drie verdwaalde zielen
in weer en wind.
Maar als wij eenmaal mogen knielen
voor ‘t koningskind,
dan ruilen wij de schone schijn
voor zekerheden,
dan zullen wij gelukkig zijn,
dan kennen wij de vrede.

Klein kind dat op ons ligt te wachten,
hier komen wij;
o word het licht van onze nachten
en maak ons vrij;
wees boven sterren, droom en waan
van groter waarde:
de ware zin van ons bestaan,
u, onze God op aarde.

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)
Den Haag, de geboorteplaats van Michel van der Plas in de kersttijd

 

De Nederlandse schrijver en vertaler Frans Kellendonk werd geboren in Nijmegen op 7 januari 1951. Zie ook alle tags voor Frans Kellendonk op dit blog.

Uit: Mystiek Lichaam 

“Gijselhart koperkoning! Steengruis, de haakworm die ingewanden doorzeeft, zwavelbranden, houtsplinters en steenbrokken die moorddadig uit schraagpalen en mijnwanden gemitrailleerd worden, water vergiftigd door arsenicum en zuur dat je blaren en gezwellen bezorgt, al die plagen waren voor hem, Gijselhart, door mijnwerkers getrotseerd in de woestijnen van Atacama en Mohave; in Canada en de Andes. Om het koper naar hem toe te brengen slingerden zich uit alle windstreken goederenwagons over rails die Katanga Katanga Katanga zongen. Hij, kleine man verborgen in een speldeprik op de wereldkaart, had een fantoomvinger in de pap van Kennecott en Anaconda, van Phelps Dodge, Calumet & Hecla, O’okiep en de troebele Union Minière. Als hij zijn handel van hij wist niet hoeveel ton op de markt zou gooien, dan konden couponknippers van Stockholm tot Buenos Aires met hun kunstdrukaandelen hun salonnetjes behangen. Ze moesten eens weten! Hij hield van zijn koper en toch, soms was hij het liever kwijt dan rijk. Geld was zijn religie. Schuld, boete, kwijtschelding – voor hem sprak het vanzelf dat die termen evenzeer thuis zijn in de boekhoudkunde als in de biechtstoel. Zijn miljoen was zijn zaligheid, het ging erom die intact te houden. Verkwisting was zonde, precies zoals de volksmond zegt. De fiscus was de erfzonde. Tegenover anderen kon hij hartstochtelijk mopperen op de belastingen, maar als ze niet bestaan hadden zou hij zich overbodig en ongelukkig hebben gevoeld. Belastingen scheppen schuld, van jaar tot jaar, voortdurend, en het delgen van die schuld was de dynamiek van zijn leven. In zijn hart hield hij van de belastingen, omdat ze hem in staat stelden om ieder jaar zijn ziel rein te wassen. Hij was schuldeloos als een pasgeboren kind, dankzij de belastingen. Hij stond bij niemand in het krijt. Hem konden ze niets maken. Per saldo was hij door het leven gegaan zonder dat het leven een spoor op hem had nagelaten.
Voor wie hem zijn gierigheid verweet had hij een mystiek antwoord klaar: ‘Geld is het bloed van het sociale lichaam, het brengt het voedsel naar de hongerende leden. Bloed is liefde, geld is liefde. Ik ben een groot minnaar.’ Een groot minnaar? Een bloedprop, een trombose. Dat was niet de reden waarom hij hield van het geld. Hij hield ervan omdat het verschilt van alle tijdelijk bezit, waarvan we meer houden voordat we het in handen krijgen dan daarna. Geld houdt het verlangen heel, het is hebben en verlangen ineen, het verleent de vrek de eeuwige jeugd die de dichter ontleent aan zijn woorden. Gijselhart geloofde vast dat geld uit de hemel komt. Zo niet uit Gods hemel, dan toch uit de Hemel der Ideeën.”

 

Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990)

 

De Amerikaanse dichter, redacteur en hoogleraar Reginald Gibbons werd geboren in Houston op 7 januari 1947. Zie ook alle tags voor Reginald Gibbons op dit blog.

 

Lucky Strikes

De lus van roestige kabel kerft
zijn schaduw in de gepleisterde muur.
Mijn vader lacht verlegen en neemt
een van mijn sigaretten aan, houdt hem

aanvankelijk ongemakkelijk vast, alsof het
een pijl is, terwijl de tuin langzaam
over de brede vensterbank van daglicht zwaait.
Dan is het de snelle hand van een jongeman

die naar zijn lippen gaat, hij leunt tegen de muur,
zijn witte overhemd open bij de hals,
waar de huid verweerd is, en hij praat
en dagdroomt, iets wat hij nooit doet.

Als hij zijn sigaret rookt is hij zelfs
jonger dan ik ben, een broer die
begint verbaasd te vermoeden dat
wat hij zal gaan doen, dit zal blijken te zijn.

Hij herinnert zich het huis dat hij had
toen ik werd geboren, nu hij ertegenaan leunt
nu na het werk, het verbleekte stucwerk
van de herinnering, 1947.

Babyflessen staan binnen bij de gootsteen.
De nieuwe draad van de telefoon wacht
sluimerend in een kronkel, op het eerste rinkelen.
De jaren zijn rook.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Reginald Gibbons (Houston, 7 januari 1947)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e januari ook mijn blog van 7 januari 2022 en ook mijn blog van 7 januari 2019 en ook mijn blog van 7 januari 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Willem Bijsterbosch, Masiela Lusha, Michel van der Plas

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Bijsterbosch werd geboren in Vught op 23 oktober 1955. Zie ook alle tags voor Willem Bijsterbosch op dit blog.

Uit: Handlangers

“Niemand wist rond half vijf in die handwarme lentenacht van onze snelle taxirit. De zwarte auto verwijderde zich van de stoeprand als een geblindeerde limousine en trok dan resoluut op. Het toegestroomde nachtvolk week hoofdschuddend weer uiteen, het wist niets van ons en zou ons vergeten nog voor het haankraaien in de wereldstad losbrak. Ook onze chauffeur wist slechts wat door behulpzame omstanders was gezegd. En dat voldeed: een bevel. Van elkaar wisten we niet meer dan voornaam, lijfgeur en stem, maar we waren als dolle honden betoverd en verloren. En dat voldeed. wij – zesentwintig, zojuist en nogal plotseling twee roekeloos gelukkige gabbers geworden – wij wilden niets weten. Even tevoren, koud een paar uur na onze ontmoeting, waren we al geranseld, vervloekt en gewaarschuwd, maar wij wilden niet horen. Gewond en moe zakten we tegen de krakende, zeemkleurig leren kussens, en als eertijds jonge vorsten na hun eerste terechtstellingsbevel glimlachten we naar elkaar, nog wat verlegen maar triomfantelijk. Twee jonge boeven met de wereld in hun schoot. Wisten wij veel.
Want wie kende die blonde jongen? Een van de zovele blonde jongens in die wereldstad: tenger, louche maar puberfris met bijpassende lange wimpers, piekhaar, onschuldig blank-rozige wangen en jaspisgroene ogen in de ogen van de ander. Nonchalant trots en soepel flaneerde hij die avond nog in kraagloos wit overhemd en wijde linnen zomerbroek; nu was hij als een executie-ambtenaar met bloed bespat en drukte hij zwijgend een caféhanddoek tegen zijn wond. Het jonge hoofd lag achterover op het koele leer van de bankleuning, de hals kwetsbaar gestrekt. Een ader dicht bij de halskuil klopte zichtbaar en ritmisch als zijn ademhaling. De krachtige vingers lagen imperatief gespreid op de knie van de ander: man stelde man gerust. En wie kende die gerustgestelde ander, die ongeduldige reiziger, groot van postuur met kort donker haar, nat van zweet en ongekamd, die zoon van een landarbeider? Zijn kleine ronde oortjes waren nog vuurrood en de voortanden hadden zijn onderlip verwond. In zijn zwartleren motorjack en soldatenbroek, vuist gebald om een wond en dwars op de achterbank, was hij als een lijfwacht na de aanslag niet bedaard. Zo zag ik me naast Bernd in die donkergetinte taxiramen weerspiegeld. Mijn eerste bezoek aan een metropool, een weerspiegeld. Mijn eerste bezoek aan een metropool, een paar uur na aankomst al niet meer alleen, en passant afgetuigd, en ik voelde me in deze stad thuis alsof ik er hoorde – waarom? Had achter de schermen iemand de hand in onze ontmoeting? Was ik ongemerkt op een missie en verloren, of gewoon een uitgelaten toerist? Wat zou Anton niet zeggen wanneer ik hem vertelde wat er die afgelopen uren als in een storm over me was gekomen? Van het indigoblauwe nachtschijnsel en de zoeklichten van passerende auto’s ging, vanuit de vrijwel geluiddichte taxi gezien, kalmte en rust uit. Met hoge snelheid en gierende banden manoeuvreerden we soepel als een bobslee door het drukke nachtverkeer.”

 

Willem Bijsterbosch (23 oktober 1955 – 18 januari 2010)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Wenen

Het gele paleis van Wenen rust boven een wolk
Van gekoeld Hongaars licht,
Maar de tuinen zijn nog steeds rood en paars
En de drie stenen dragen nog steeds mijn wensen
Van de springvloeden ervoor.
De sneeuw glanst nog steeds als een veld
Uit het verhaal van engelensatijnen kleding.

Het tuinlabyrint van de ijzige oudejaarsavond
Bevriest mijn zorgen
Zodat ik mezelf kan opsplitsen
En wegbreken en ronddraaien
Als lichte sneeuw, mijn vreugde,
Vrij over de ronde heuvels.

Dit Wenen! Mijn liefdesbrief
Aan haar tijd zal de lettergrepen
Van getekende herinneringen
In velden en musea rijden,
Kathedralen en muziek en glimlachen,
Zwanen verkleed als ballerina’s.

Mijn Wenen, mijn jeugd
Van bewolkte ademhalingen en wanten
En de Kerstman, die grappige Duitse reus
Die chocolaatje na chocolaatje aanbood op kerstavond.
De ochtend erna mijn gouden schnitzels
En geroosterde kastanjes en dampende punch en wandelingen
Over de Stephansplatz.

Haar zondagsklokken roepen een kunst op
Van de beroemde Strauss en violen
En geweldige maestro’s
(Karige maten van fysieke muziek)
Alle reuzen, allemaal spelen ze in mijn hart.
Ik wieg de droom in mijn oor.

Deze schoonheid die ik mettertijd bezit,
Roept door mij heen als een rivier
Glanzend in al zijn langdurige glorie,
Zwanen en lelies grootbrengend aan de oever
En ik laat de rivier – een netwerk
Van Europa
Werken en stromen door de waarden
Van mijn herinnering en mijn trots
En met een schuimende zucht,
Laat ik de blauwe Donau
Eindelijk aan mijn ogen ontsnappen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

Uit: Uit het rijke Roomsche leven

“Een der hoofdargumenten tegen het voetballen in niet-katholieke clubs werd het ruwe spel genoemd, dat in dergelijke milieus hoogtij zou vieren. En zo kan men doorgaan: het eigene, het verworvene werd te mooier naarmate ‘de wereld’ er een zwarter achtergrond voor vormde. Moest dit alles noodzakelijk bijdragen tot verhoging van het gevoel van eigenwaarde der ‘beminde gelovigen’, in hun diepste innerlijk konden zij in bijzondere gevallen toch geredelijk de al te gemakkelijke retoriek doorzien: wisten zij b.v. zelf niet in hoeveel gevallen de algemene biechtpraktijk hun of anderen complexen had opgeleverd in plaats van hen daarvan te vrijwaren? Gold ten aanzien, met name, van het zesde gebod, niet een vaak ontstellende begripsverwarring, die menige jeugd in plaats van haar te ‘verblijden’ van zelfkwellingen vervullen moest? En kon, naarmate de katholieken b.v. in hun werkkring het isolement doorbraken, de stelling blijven gelden dat met name de protestanten aan ‘geestelijke armoede’ leden? Zou men, ten andere, niet kunnen zeggen dat de prediking moet hebben bijgedragen tot de versterking van een zeker latent antisemitisme bij menige katholiek? Of zie de verkettering van het gemengde huwelijk: kon de gelovige, aan wie de predikant verzekerde dat Christus, zo hij, weer op aarde, een uitnodiging ontving voor de bruiloft van gemengd huwenden, deze invitatie met beslistheid zou weigeren daar dezelfde gedachten over koesteren wanneer in zijn naaste omgeving een zodanig huwelijk was gesloten? Het is merkwaardig dat dit soort overwegingen, die in onze dagen het karakter van gemeenplaatsen dragen, in de jaren 1925-1935 zo zelden in het openbaar werden gemaakt. Men moet aannemen dat zij òf nauwelijks in de hoofden der katholieken opkwamen òf dat zij geen kans kregen in het openbaar geuit te worden. De versteviging en verheerlijking van het ‘eigen huis’ ten koste van ‘de wereld’ lokte slechts de kritiek van een kleine elite uit. Officieel was alles voortreffelijk in het ‘eigen huis’. Twijfel aan de basis van zoveel rijk bezit brak pas in breder kringen baan, toen de ‘katholieke jongeren’, letterkundigen, academici en studenten die een heilige onrust gevoelden ten opzichte van heel dat ‘Rijke Roomsche Leven’, met hun stem doordrongen buiten het kleine eigen milieu, en niet dan nadat kerkelijke en wereldlijke leiders hen herhaalde malen in het openbaar hadden terechtgewezen, en niet dan nadat, naar goed Roomsch gebruik, de orthodoxie der kritische geesten vele malen in het openbaar in twijfel was getrokken.”

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2018 en ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Ash Wednesday (Louis Untermeyer), Rob Schouten, W. H. Auden

 

Bij Aswoensdag

 

Aswoensdag door Charles de Groux, 1866

 

Ash Wednesday

(Vienna)

I
Shut out the light or let it filter through
These frowning aisles as penitentially
As though it walked in sackcloth. Let it be
Laid at the feet of all that ever grew
Twisted and false, like this rococo shrine
Where cupids smirk from candy clouds and where
The Lord, with polished nails and perfumed hair,
Performs a parody of the divine.

The candles hiss; the organ-pedals storm;
Writhing and dark, the columns leave the earth
To find a lonelier and darker height.
The church grows dingy while the human swarm
Struggles against the impenitent body’s mirth.
Ashes to ashes. . . . Go. . . . Shut out the light.

(Hinterbrühl)

II
And so the light runs laughing from the town,
Pulling the sun with him along the roads
That shed their muddy rivers as he goads
Each blade of grass the ice had flattened down.
At every empty bush he stops to fling
Handfuls of birds with green and yellow throats;
While even the hens, uncertain of their notes,
Stir rusty vowels in attempts to sing.

He daubs the chestnut-tips with sudden reds
And throws an olive blush on naked hills
That hoped, somehow, to keep themselves in white.
Who calls for sackcloth now? He leaps and spreads
A carnival of color, gladly spills
His blood: the resurrection—and the light.

 

Louis Untermeyer (1 october 1885 – 18 december 1977)
Trinity Church in New York, de geboorteplaats van Louis Untermeyer

 

De Nederlandse schrijver, dichter, literatuurcriticus en columnist Rob Schouten werd geboren in Hilversum op 22 februari 1954. Zie ook alle tags voor Rob Schouten op dit blog.

 

Perpetuum mobile

Wat is het toch een vreemd verschijnsel.
Zojuist heb ik het weer eens uitgevonden.
We waren opgewonden toen het werkte
ondanks de onbetrouwbare beschrijving.
Het nieuwe gaat er inderdaad niet af
zolang het eigenlijk nog steeds niet kan.

 

Huisstijl

Niet waar ik woon en met wat aan de muur
maar toch toegankelijk: wat brommerig
hoor ik en met de actuele grijzen
der jaren negentig – het is per slot
geen sanatorium, er mag ook best
het nodige gesodemieter in.

Voor akoestiek moet je bij mij niet zijn,
ook niet voor schreefloos, als het aan mij ligt.
Het mag natuurlijk nooit commercieel worden
of modieus of niet te lezen. Zeg maar de vorm
waarvoor ik langzaam heb gekozen
(de vorm die mij gekozen heeft? – Nee hoor!)

Ziet u mij deze tekst voordragen dan
niet in mijn hemd of met een rare muts,
of ik het met verbeten kop opschreef.
Ik doe mij voor maar niet toevallig zó!
Misschien helpt het mij regels te zien lezen,
Dat kan ik zelf niet goed beoordelen.

Ik doe dit graag maar meestal ben ik anders
en elders: dit is wat ik heb te bieden.
U moet niet langskomen dat stelt teleur,
mijn vrouw is laatst nog van mij weggelopen,
heel interessant want ik begreep het niet:
echt een persoonlijke tragedie, vond men.

Daar zou het dan langdurig over gaan
tijdens het Requiem van Mozart of
iets van Rachmaninov, wie weet wat foto’s –
Ik wil wel kwijt en dan iets nieuws opbouwen,
maar alles stinkt gauw naar effectbejag,
dit eigenlijk het meest. Raar gedicht, dag.

 

Huisraad

De huisraad van lang toegeknikte bovenburen,
bekend van horen schuiven, wordt vandaag verbolgen
op straat geduveld. De locale dichter staat
onuitgeslapen voor het raam. Hij ziet er af
en aan gemeubileerd trottoir en gaapt. Komt net
het bed spiralend langs, daalt op een suffe stoel
die met gekrulde tenen zwijgt. Wie haalt de koekoek?
En uit de inrichting ontsnapt een stenen brak.

Aha, denkt hij, inmiddels mateloos nieuwsgierig,
wat hier en thans beneden komt verwijst naar boven.
Prompt is het even koffiedik geblazen daar.
Hij rookt een sigaret en inspecteert het touw,
ontspannen in de dampkring klimmend als een kneep
van goochelaars die zich eerst hebben weggepreveld.
Nu nog het Perzische tapijtje, dunkt hem vaag,
maar dat hebben ze voor hem opgerold vandaag.

 

Rob Schouten (Hilversum, 22 februari 1954)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Sonnet

Oorlog is simpel als een monument;
een telefoon spreekt even met een man;
vlaggetjes wijzen waar men troepen zendt;
een jongen brengt de melk; er is een plan
voor mensen die beangst naar ’t leven gissen,
hun melk om negen en om twaalf uur derven,
langzaam verloren gaan, hun vrouwen missen
en ondanks de ideeën kunnen sterven.

Mensen gaan dood, licht zijn ideeën echt:
wij kunnen duizenden eensklaps zien rijzen
wanneer er maar één leugen wordt gezegd.

En kaarten kunnen werkelijk plaatsen wijzen
waar ’t leven werd tot ramp en rouw:
Nanking; Dachau.

 

Vertaald door Michel van der Plas

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2022 en ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Michel van der Plas, Masiela Lusha

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Het gaat niet over

Het gaat niet over. Het woont ergens tussen
keel en knie. Soms is het lastige pijn,
soms een warme inval. Het wil een kussen
en een boot. Het dreint; het kan teder zijn.

Nu strijkt het met fijne vleugeltjes tegen
mijn hart, straks steekt het opeens doornen uit.
Of het begint in mijn schouders te wegen,
een loden sireneachtig geluid.

Konden wij leven zonder het te voelen;
een rivier zijn zonder zee te bedoelen;
vrolijk veranderen, onaangeraakt.

Of het desnoods houden, maar ermee leven
als met een koorts en het die naam niet geven
die het omhulsel voorgoed naamloos maakt.

 

Leven

is bezig zijn met dood te gaan. Is leren
roerloos te liggen in een mooi misschien.
Afscheid nemen van stappen die niet keren.
Vier drie twee keer elkander nog maar zien.

Schrijven Kom bij me, maar er zelf uit lezen
Daar ga ik dan. Met het hart op de hand
de spiegel nog verklaren niets te vrezen,
en er, ontzet, ook niets in zien, niemand.

Dan zitten, kouder leren liggen, samen
met niets. Geen post meer krijgen. En een naam
doorstrepen op verjaarskalenders. Namen.

O ja denken. En Toen. Eindeloos omdraaien,
en weten dat dat kloppen aan het raam
de wind is die waar hij het wil gaat waaien.

 

Het paard

’s Nachts, langzaam en geluidloos, als een grote
vlek op de mist, stapte het door de heg
en stond, van brons, op vastberaden poten
adem te halen midden op de weg.

Doodstil en recht, als om te vergelijken.
Meer dan zijn lichaam; dromend dier niet meer,
maar gretig luisteren, hongerig kijken,
alles verwachtend: vleugels, zee, onweer.

Daar draafde het weg, kiezend of uitverkoren?
driftige vrijheid, trappelend begin;
binnen de nevels al, maar nog te horen:
een raadselachtig eindigende zin,
maar weerklank in oneindigheid beschoren.
Ik stond aan ’t raam en hield mijn adem in.

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Noem ons vrouwen

Al jullie mannen…
Wat zit er in jullie vuisten?

In jullie ogen,
Tong,
& Verstand?

Jullie godenbendes
Bieden druppels van het leven aan,
& wij vrouwen
Dragen het,
Bakken het
& doorstaan het
Tot het verandert in
Een zaadje van de hemel.

Dat we met onze mond voedden,
Streelden met ons bloed,
& we luisterden naar zijn borrelende liedjes
van het leven
Door onze huid.

Jullie buiken,
Welke lounge-goden van de man,
Van veranderende passie
& woede,

Kunnen nooit het gewicht
van een schelp muteren
In een ademend wezen zo krachtig
Als jezelf.

Het is ons geschonken,
want een man zijn
is kracht overbrengen,

Maar een vrouw zijn,
Is koesteren
& dit en meer aanreiken
Op een aparte schaal en onszelf,
& soms, op jou.

Dus noem ons vrouwen,
& onthoud wie we zijn

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2018 en ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Michel van der Plas, Masiela Lusha

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

Uit: Uit het rijke Roomsche leven

“Waar trof men een dergelijk missionair élan aan, een zo schitterende beoefening der weldadigheid? (Iedere katholiek kent, vanaf zijn vroegste jeugd, de truc van iedere liefdadigheidspredikant, de liefdadigheid te verheerlijken van de parochie waarin hij bedelt.) Waar kon men zulk een sterke katholieke partij laten zien, een zo hecht georganiseerde jeugdbeweging? Waar een zo schitterende katholieke pers, een eigen katholieke radio-omroep? Voortdurend werd de Nederlandse katholiek als het ware met zijn ‘rechtvaardigheid’, zijn ‘stipte navolging’ der voorschriften en zijn ‘hechte organisaties’ om de oren geslagen. De paus, zo meldden de kranten dan ook te pas en te onpas, prijst katholiek Nederland voortdurend.
De organisatie in het ‘eigen huis’ scheen voortreffelijk. Er heerste een strenge discipline. In het kerkelijk en wereldlijk leven deed zich een sterk hiërarchisch gezag gelden, dat geen twijfel duldde. Men krijgt de indruk dat er aan het bouwwerk niets mis kon zijn. Openbare katholieke personen of lichamen konden het niet mis hebben. De kerk had altijd gelijk, de clerus had altijd gelijk, de zuster op school had gelijk, vader en moeder hadden gelijk, maar ook de R.K. Staatspartij, De Maasbode en pater Borromaeus hadden gelijk. Betwijfelde iemand dat gelijk, dan was de verontwaardiging over zijn optreden algemeen, dan wilde hij kennelijk ‘onze prachtige eenheid’ verstoren. De volgzaamheid der Nederlandse katholieken moest welhaast dat slaafse karakter krijgen waar een Rogier ver na de tweede wereldoorlog eerst de staf over kon breken. Interessant en tekenend zijn de rubrieken Ingezonden en Brieven van Lezers in de katholieke dagbladen van deze periode, in vergelijking met diezelfde rubrieken van onze dagen. Om te beginnen waren zij veel kleiner van omvang. Dan was het woord er op de eerste plaats aan H.H. Geestelijken. De leken die er aan het woord kwamen bevestigden het officiële gelijk; een woord van kritiek of protest was een hoge zeldzaamheid. Men krijgt de indruk dat de ‘katholieke jongeren’, die hun onbehagen over de heersende levensstijl in eigen organen onder woorden brachten, daar min of meer ‘onschadelijk’, want ‘onder elkaar’ werden geacht; in de rubrieken Ingezonden vindt men praktisch geen weerspiegeling van hun denkbeelden. De hiërarchische verhoudingen, niet slechts van leken ten opzichte van clerus (een dialoog op basis van wederzijdse achting en vertrouwen werd niet of nauwelijks gevoerd), maar evenzeer van ‘gewone man’ ten opzichte van politieke leiders of hoofdredacties werden nauwgezet geëerbiedigd.
Maar het opvallendste aspect van deze zelfverheerlijking in de gevestigde en onaantastbaar geachte orde is dat zij ging ten koste van ‘de wereld’. In de begrijpelijke verdediging van het grote gezin tegen Neo-Malthusiaanse tendensen, worden ‘de twee kinderen’ die ‘de anderen’ wensen, in de ogen van een predikant als H. de Greeve dan ook meteen ‘verwende dwingelanden’, ‘lastige karakters’ en ‘verwende naturen’, ja, ‘vroeg rijp, dikwijls ook vroeg rot’. Hoe hij zich het karakter voorstelde van het enig gebleven katholieke kind, wiens ouders tegen het eigen verlangen in niet méér kinderen hadden mogen krijgen, liet de gewijde spreker voor het gemak buiten beschouwing.”

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Kameleon

Patronen van overeenkomst,
Goud. Amber. Ivoor. Inkt.
Optreden. Meegaand.
De donkerste waarheid in omber,
Dan briljant turkoois,
Oud wit. De kameleon,
Een sociaal dier, aangenaam.
Verdwenen onder de bordeauxrode kleur van
Meningen, beleefde politici,
Lachende ego’s. Hoogheid.
De lachende kameleon,
De zuster van de vrede. Tussen de glinsterende
Beleefdheid van natuurlijke juweeltjes
Uitgedost voor haar sprekers,
Rust zij op hun kunst, glimlachend,
Onzichtbaar, onoverwinnelijk. imiteert
De wisselende opalen van hun conversatie.
Imiteert een weerschijn van hun respect.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2018 en ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Michel van der Plas, Masiela Lusha

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

Uit: Uit het rijke Roomsche leven

“De hemel leek veruit te verkiezen boven de aarde; zij is dat weliswaar, maar het ‘hier op aard is geen beklijven’ dient niet te leiden tot een miskenning van de aarde als te vervolmaken woonplaats. Het lijkt er, in een blik achterom, op alsof men van jongsaf stelselmatig werd geoefend in een wereldwarsheid die kluizenaars is voorbehouden.
Uit een (in dit boek opgenomen) predikatie van pater Borromaeus de Greeve O.F.M. zou men een citaat kunnen lichten dat als motto kan dienen, niet alleen voor het overheersende aspect in de opvoeding van de toenmalige katholieke jeugd, maar ook voor de katholieke samenleving als zodanig. ‘Wereld, mag ik eens met u spreken?’ vraagt de predikant, – om vervolgens een aantal aspecten van de wereld op te sommen dat bepaald niet representatief, laat staan volledig is, en tenslotte uit te roepen dat hij zich van haar afwendt, van ‘de wereld, die ik als christen moet haten.’ En ik geloof dat hier nu juist de kern ligt van de spanningen waarmee de in het geschetste beschermde katholieke milieu opgevoede jeugd later te maken kreeg, toen de tweede wereldoorlog en de verwarrende jaren erna schoksgewijze het ‘veilige huis’ leken te ondermijnen en ‘de wereld’ aan de meest beschermden opdrongen. Vanzelfsprekend vereiste ook de loutere adolescentie een nadere kennismaking met ‘de wereld’, die het van huis meegekregene aan beginselen en idealen op zijn waarde zou toetsen. Maar ik geloof (met de hierachter volgende bloemlezing) te kunnen aantonen dat in de behandelde periode aan jongeren en ouderen een indoctrinatie werd opgedrongen, die de toetsing van hun waarheden en waarden aan de wereld wel noodzakelijk tot een pijnlijke moest maken. ‘De wereld’ bleek bij nadere kennismaking er nu eenmaal totaal anders uit te zien dan zij in de zwartwit-tekening verbeeld was en geheel andere houdingen te vereisen dan de ‘wereldwarsheid’ waartoe de kinderen van ‘Het Rijke Roomsche Leven’ waren opgevoed.
Onmiskenbaar lijkt het dat het eigen huis met zijn daar geldende strenge opvattingen te zeer verheerlijkt werd en bovendien dat dit teveel geschiedde ten koste van de ‘andersdenkenden’. Tot deze conclusie moet men wel komen na een nader onderzoek naar hetgeen de gemiddelde katholiek in de jaren 1925-1935 dacht, geloofde, hoorde en las. Officieel werden de Nederlandse katholieken door hun geestelijke en wereldlijke voormannen van hoog tot laag, in woord en geschrift, toegesproken op een wijze die het zelfbewustzijn slechts kon versterken. Niet zonder trots woog de Nederlandse katholiek zijn verworvenheden af tegen die van zijn geloofsgenoten elders. Een bepaald superioriteitsgevoel was hem niet vreemd. Waar, zo riepen zijn voormannen voor hem uit, was zulk een bloeiend geloofsleven? Waar zulk een groot aantal roepingen tot de geestelijke staat, zulk een veelvuldig ontvangen der Sacramenten? Waar vond men de katholieke scholen gelijkberechtigd als hier?”

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Een man van veertig

Een man van veertig. Veertig jaar het kind.
Zijn ogen zien niet mij, maar zijn moeder.
Zijn verleden. En als een kind dwaalt hij
Onschuldig door de tunnels van zijn tijd.
En raakte de logica kwijt en vond spijt.
Zijn geschiedenis speelt in zijn ogen,
En zijn vingers spelen met zijn pijn,
Hij speelt niet met logica. Logica
Is niet te vinden in het lot van dit kind.
En als een moeder zorg ik voor hem.
Maar ik ken hem niet … Hij schijnt mij te kennen
En kan niet glimlachen. Zijn ogen dwalen alleen maar
Van mijn lippen naar het haar van zijn moeder;
En zonder een woord onthult hij zijn polsen.
Zijn mannelijke polsen met kleine pijnplekjes.
Als ik kon, zou ik zijn polsen kussen.
Als ik half zo moedig was om zijn pijn te aanvaarden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2018 en ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Michel van der Plas, Paul Gellings, Margreet Schouwenaar, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

 
De droom van Jacob door Ferdinand Bol, 1642

 

Engel in de nacht

Zend ons een engel in de nacht
als alles ons een raadsel is,
als ons de zekerheid en kracht
ontvallen in de duisternis.

Zend ons een engel ieder uur
die ons ontvoert van U vandaan,
wanneer wij voor de blinde muur
van uw geheime plannen staan.

Zend ons een engel met Uw licht
in onze slaap, de metgezel
die troost brengt in het vergezicht
van God met ons, Immanuel.

Zend ons in hem de zekerheid
dat U ons zelf bezoeken zult
en bij ons wonen in Uw tijd
en leer ons wachten met geduld.

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)
De Nieuwe kerk in Den Haag, de geboorteplaats van Michel van der Plas

 

De Nederlandse dichter en vertaler Paul Johann Gellings werd geboren in Amsterdam op 16 mei 1953. Zie ook alle tags voor Paul Gellings op dit blog.

 

Het kind uit mij

Voor Mara’s 21e verjaardag

Je oogjes wisten het op het moment van je geboorte
ik kwam je bekend voor en jij mij in even sterke mate
wie ben je toch, zo sprak je zonder woorden
we huilden samen alsof we toen al praatten

later dansend aan mijn hand op zaterdagen
of tekenend in de trein op weg naar Amsterdam
waar je me in het Rijksmuseum zou vragen
hoe het kon dat er zomaar licht uit schilderijen kwam

ja, toen was je meer dan ooit het kind uit mij
daarna werden we overrompeld door de tijd
een eierschaal stelde zich op om al dat zachte

een pantser, wat kon ik er zo gauw aan doen –
toch zag ik altijd het kind uit mij erachter
en ach, die schaal, die  brak, je keek me aan als toen

 

Boekenbalgedicht

Later vieren denk ik de boeken
zelf feest, wervelen op het toneel
of staan te lezen in elkaar.

Op kousenvoeten terug naar het
theater, dat nagonst als een
schrijvershoofd. Daar inderdaad

gezien hoe zijzelf dansten, dansten,
tot de slaap kwam met de dag –
ochtend op een eenzaam plein.

Binnen alle pluche nu dof;
blijft alleen hun glans
als wij er niet meer zijn.

 

December

Zwakke zon aan duisternis ontkomen,
over een blinde muur van tijd, maakt
van deze namiddag een ingekleurde
staalgravure. Okergeel de bomen op
het plein; hardroze de trottoirs.
Van korte duur is dit stadsgezicht.
Maar puur zoals het, voor wij
hier kwamen wonen, ook al
eens geweest moet zijn.

Daarna het zwoegen van de winternacht
waarin gestommel van een laatste trein,
een hemel openscheurend met de kracht
van een geboorte. Voor onze deur alvast
drie koffers uit het oosten, onverwacht.

 

 
Paul Gellings (Amsterdam, 16 mei 1953)

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Margreet Schouwenaar werd geboren in Schagen op 16 mei 1955. Zie ook alle tags voor Margreet Schouwenaar op dit blog.

 

Oude huizen, nieuwe deuren

In dit lege huis ligt verkruimeld
mijn heelal, op de tast vind ik
babygeur, heilig vuur, verschoten
pijn. Op het oog blozen dozen van
het grauwe stouwen Over en weer
klinkt stom geblaf of brekend hart.

De deur, een bokkig heer, wil niet
open, kast blijft steken, bank schiet
dwars. Met blauwe knieën, geschaafde
schenen, wring ik door een kier. Tevergeefs
is het stenen slepen, stutten bouwen,
beelden ketenen, het zondagskind
blijft hier, evenals de kromgetrokken
dromen en het Duvels bier.

Achter de horizon slaat een vlag
de gongslag van de wind. Wie weet
wat ik vind in vers steen: een oude
wandelstok, een nieuw been.

 

Dodijnendom

Tussen verschoning en overjas
de gepoederde hoop, de dracht,
de klokkende buik, de lebbige lach.
Achter de hand. Psalmen en gesnik.

Er is een pak voor ieder leven.
Plunje. Boel. Paradekleed. Ieder
is gelijk de ander andersom
in hem gekleed. Rokend. Leppend
of onthoudend. De mens is zijn bef,
zijn lus, zijn trens, zijn pat. Zijn
gedoe. Gekoord. Gesmokt.
Knievrij! voor het ontlopen.

Kijk het schepsel scheppen.
Handenvol stof stolt zijn roeping.
Zijn hoop een mes. Zijn mes zijn vlees.
Zo bot dat het mijdt wanneer het snijdt.
In alle ernst, groot is zijn formaat. Geweekt,
gewit, gepapt zijn pipse daad. Bleekjes
bezigt hij allemans kleur in zijn roomwitte
villa waar hij met ronken spraak maakt,
tranen in kristal laat, de dood in dingen
vertaalt. Onsterfelijk in grut en beuzelen.
Schappelijk voor hoofd en kloddeman.
Te geef. Hij is te geef, zijn weke bolle wang,

zijn broos gebaar dat reikt naar iets
meer eigen, meer privaat, iets zo zacht
en stevig als twee kusjes voor de slaap.

 


Margreet Schouwenaar (Schagen, 16 mei 1955)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e mei ook mijn blog van 16 mei 2018.

Michel van der Plas, Antjie Krog, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Gjergj Fishta, Réstif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Groenendaal

Zestien. — Ik liep de poort van Hageveld
uit in de rij. Seminarist. Dat ging
op zondag zo: twee uren welgeteld
de lanen door. Het heette wandeling.

Zo kwam ik voor het eerst in Groenendaal.
Het breedste pad: wat was het op het spoor?
Ze marcheerden zo’n beetje allemaal.
Maar ik keek steeds tussen de bomen door.

Midden juni geloof ik dat het was.
Iemand zwamde over de Ilias.
Maar ’t was of daar, ver weg, een feest begon.
God, dacht ik, als ik daar nu zitten kon,
fosco drinken of zo op dat terras
tussen mooie mevrouwen in de zon.

 

Credo

Moedertje, gij zijt mijn ster, gij flonkert,
gij ligt veilig in de hand van God;
al de klaarheid waar mijn hart naar hunkert
is uw ademtocht, uw wijn, uw brood.

Ik geloof in u, en ik zal zingen
van uw rein bestaan zolang ik leef;
ik vertrouw op u, gij zult mij brengen
waar gij zijt; ik heb u vurig lief.

Ik ben blij vannacht, ik kan wel uren
aan u denken en steeds wordt gij meer:
alles wat gebeuren moet gebeure,
steeds zie ik u beter, zekerder.
Ik zwerf naar u toe, ik zal niet keren:
heilig moedertje, gij zijt mijn ster.

 

Griekse legatie

Het helle wit der oude collonnaden
vergrijsde blijkbaar aan dit breed gebouw,
of komt het, daar de hemel hier zijn blauw
zo rijk niet uitstalt achter de facade?

Terwijl ik wacht tot donkere Hellenen,
Ilias-reciterend en voornaam,
verschijnen in de poort, zie ik door ’t raam
zonder bevreesd te zijn voor de Sirenen.

De mijmering breekt op gewone dingen.
Geen leest Homerus, nergens hoor ik zingen,
alleen staan hier de dorre requisieten
te wijzen wat de tijden overlieten,
dat naast de vele zeer gewone dingen
een reproductie hangt van Aphrodite.

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)
Cover biografie

 

De Zuid-Afrikaanse dichteres en schrijfster Antjie Krog werd geboren in Kroonstad op 23 oktober 1952. Zie ook alle tags voor Antjie Krog op dit blog.

 

Visioen van een natie

hoe lang denken we het hier uit te houden?
wij die gestrand zijn tegen dit rijke continent
zonder ooit onloochenbaar in Afrika te landen
wij in huizen in Amerikaans-koloniale stijl
die wij omringen met parken en tuinen
om aan de aanspraak van het landschap te ontsnappen
die op kelims lopen, in Nederlands dialect praten
naar Duitse liederen luisteren en Engelse poëzie lezen
die ’s ochtends eieren met spek eten
onze lijven in westerse mode hijsen
met vakantie over het continent naar het noorden vliegen
om ons in stamlanden te laven aan muziek en kunstgalerijen
en na terugkeer onder het Pruisische schilderij van Domsaitis
uit Fins glas Glenfiddich drinken

waarom ook niet? hier zijn we na drie eeuwen nog niets anders
dan een stukje westers curiosum.

 

Bemind worden door een dichter

vlak bij de Meir loop ik Veerle tegen het lijf
bruin haar scheve baret laarzen jas

hoe gaat het? ze vertrekt haar mondhoek
even maar alsof het er niet toe doet

haalt haar schouders op en knikt we groeten
en lopen ieder een andere kant op

ik kijk nog eens om maar ze is al verdwenen
gewoon tussen de anderen als de anderen

en niemand weet dat zij ooit is besnuffeld
door goddelijke hersenen dat zij gerafeld

van passie uit haar lakens is getuimeld dat
zoveel geilheid in haar holtes is gedroomd

zoveel landschappen tussen haar benen open
gesnorkeld zijn dat elke dag elke kant op kon kantelen

gestuwd werd zij door
een begaafde onder de goden

nu is hij dood ze heeft hem tot het einde toe bijgestaan
en loopt gewoon als gewoon mens tussen anderen

 

 
Antjie Krog (Kroonstad, 23 oktober 1952)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Roma I

Roma,
I never visited you before this.
I have dreamt of you, but in my dreams
I never touched you- not as I touch you now.
Today, I have seen your shells of stained colors
Sparkle and twist by light,
Staining the pews and ivory giants
The brilliant shades of your faith.
I stepped and stumbled on white-faced stones,
And secretly pressed my pink palm on your cold marble,
In natural rainbow values.
So bright, vast walls were designed
And painted just with your stones.
Azure, pink, caramel, and emerald dreams of nature.
All marble, all fantastic.

Today you welcomed me into your altars and cathedrals,
You presented me to your martyrs, who told me their story
In their carved gestures and carved books.
So cherished are their teachings-
These treasures of marble
Pages are chiseled into their ivory hands.
‘Ars Longa, Vita Brevis’

I searched the details of their feet I could not reach
And further walked this hall of colossal saints and apostles,
Equally high. They were not meant to be touched
By these mortal hands. They had endured too much.

Today, your temples, worn as patches of identity,
Stand as primitive and earthly as carved mountains
Quietly regning over your dwelling fellow hearts
After two thousand years; narrating a story of sensual art
As ancient as it is modern. So modern,
We visit your faith, to learn- and return, to learn more.

History will always mother and lead a civilization,
but you will always be the mother of history, for on your bruised
Hand sprawls two parallel cities, one
Mastering the untouched golden and marble
Statues of time, virtue and blood,
The other, a modern stage for comfort play.

Roma, on your creased palm of seven hills
Lies a world as unmarred as the virtuous talent
of speech, grace, and mortal art found in your sons
And daughters; your children we call eternal masters.

 


Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Amerikaanse schrijver Augusten Xon Burroughs werd geboren op 23 oktober 1965 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Augusten Burroughs op dit blog.

Uit: Possible Side Effects

“But my grandmother spent every minute with me. And I adored her.
Carolyn was blond and wore minks. She had gigantic jade and diamond rings on nearly every finger. And a gold charm bracelet that made a soft tinkle sound when she waved her hands in the air. At night, she slipped into a nightgown with fur trim along the neck and at the hem. And even her slippers had high heels. I thought she was beautiful, like a movie star.
Only when she leaned in very close to me and I saw through her thick pancake makeup to the deep lines beneath did I become slightly alarmed. Old people had always scared me a little. And while my grandmother certainly wasn’t old from a distance, she seemed brittle when you looked at her very closely. Sometimes when she kissed me on the forehead at night, I flinched, worried a piece of her might chip off and stick to me.
The summer I turned seven the tooth on my upper left side became loose. And I spent the afternoon worrying it with my finger.
“Honey, just let that tooth come out all on its own accord. Don’t force it before it’s ready,” my grandmother said.
“But Carolyn, it’s almost ready. It’s just about to come out.” “Well, sweetie. Just let it be. It’ll come out. And then do you know what to do?” she asked.
We were sitting on iron garden chairs in her glass sunroom. I was watching television and Carolyn was paging through a mailorder catalogue, licking her fingers and then dog-earring the corners of certain pages.
“Do when?” I said.
“Do you know what to do when your tooth falls out?” she asked, smiling at me.
I didn’t understand what she was asking me. Was there something I had to do?
“Call the police?” I guessed.
She laughed in her gentle, though somewhat mischievous way.
“No, you don’t call the police, silly. Don’t you know about the Tooth Fairy?”
“The what?”
“Honey,” she said, now concerned. She placed her catalogue on her lap and leaned forward. “The Tooth Fairy? You know about the Tooth Fairy. How could you not? You’re seven years old. Surely, you know about the Tooth Fairy.”

 


Augusten Burroughs (Pittsburgh, 23 oktober 1965)

 

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Zie ook alle tags voor Robert Bridges op dit blog.

 

Elegy

I have lov’d flowers that fade,
Within whose magic tents
Rich hues have marriage made
With sweet unmemoried scents:
A honeymoon delight,—
A joy of love at sight,
That ages in an hour:—
My song be like a flower!

I have lov’d airs that die
Before their charm is writ
Along a liquid sky
Trembling to welcome it.
Notes, that with pulse of fire
Proclaim the spirit ’s desire,
Then die, and are nowhere:—
My song be like an air!

Die, song, die like a breath,
And wither as a bloom:
Fear not a flowery death,
Dread not an airy tomb!
Fly with delight, fly hence!
‘T was thine love’s tender sense
To feast; now on thy bier
Beauty shall shed a tear.

 

To Catullus

Would that you were alive today, Catullus!
Truth ’tis, there is a filthy skunk amongst us,
A rank musk-idiot, the filthiest skunk,
Of no least sorry use on earth, but only
Fit in fancy to justify the outlay
Of your most horrible vocabulary.

My Muse, all innocent as Eve in Eden,
Would yet wear any skins of old pollution
Rather than celebrate the name detested.
Ev’n now might he rejoice at our attention,
Guess’d he this little ode were aiming at him.

O! were you but alive again, Catullus!

For see, not one among the bards of our time
With their flimsy tackle was out to strike him;
Not those two pretty Laureates of England,
Not Alfred Tennyson nor Alfred Austin.

 


Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)
Cover biografie

 

De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd geboren in Oberplan op 23 oktober 1805. Zie ook alle tags voor Adalbert Stifter dit blog.

Uit: Der Nachsommer

“Dies hörte endlich auf, anfänglich weil der Vater älter wurde und die Mutter, die er sehr verehrte, nicht mehr leicht entbehren konnte; später aber aus dem Grunde, weil es ihm gelungen war, in der Vorstadt ein Haus mit einem Garten zu erwerben, wo wir freie Luft genießen, uns bewegen und gleichsam das ganze Jahr hindurch auf dem Lande wohnen konnten.
Die Erwerbung des Vorstadthauses war eine große Freude. Es wurde nun von dem alten, finstern Stadthause in das freundliche und geräumige der Vorstadt gezogen. Der Vater hatte es vorher im allgemeinen zusammen richten lassen, und selbst, da wir schon darin wohnten, waren noch immer in verschiedenen Räumen desselben Handwerksleute beschäftigt. Das Haus war nur für unsere Familie bestimmt. Es wohnten nur noch unsere Handlungsdiener in demselben und gleichsam als Pförtner und Gärtner ein ältlicher Mann mit seiner Frau und seiner Tochter.
In diesem Hause richtete sich der Vater ein viel größeres Zimmer zum Bücherzimmer ein, als er in der Stadtwohnung gehabt hatte, auch bestimmte er ein eigenes Zimmer zum Bilderzimmer; denn in der Stadt mußten die Bilder wegen Mangels an Raum in verschiedenen Zimmern zerstreut sein. Die Wände dieses neuen Bilderzimmers wurden mit dunkelrotbraunen Tapeten überzogen, von denen sich die Goldrahmen sehr schön abhoben. Der Fußboden war mit einem mattfarbigen Teppiche belegt, damit er die Farben der Bilder nicht beirre. Der Vater hatte sich eine Staffelei aus braunem Holze machen lassen, und diese stand in dem Zimmer, damit man bald das eine, bald das andere Bild darauf stellen und es genau in dem rechten Lichte betrachten konnte.
Für die alten geschnitzten und eingelegten Geräte wurde auch ein eigenes Zimmer hergerichtet. Der Vater hatte einmal aus dem Gebirge eine Zimmerdecke mitgebracht, welche aus Lindenholz und aus dem Holze der Zirbelkiefer geschnitzt war. Diese Decke ließ er zusammen legen und ließ sie mit einigen Zutaten versehen, die man nicht merkte, so daß sie als Decke in dieses Zimmer paßte. Das freute uns Kinder sehr, und wir saßen nun doppelt gerne in dem alten Zimmer, wenn uns an Abenden der Vater und die Mutter dahin führten, und arbeiteten dort etwas, und ließen uns von den Zeiten erzählen, in denen solche Sachen gemacht worden sind.”

 

 
Adalbert Stifter (23 oktober 1805 – 28 januari 1868)
Cover

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en journalist Nick Tosches werd geboren op 23 oktober 1949 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Nick Tosches op dit blog.

Uit: Under Tiberius

“He nodded with a slight smile, as though sensing what I had surmised, and affirming it. “No one knows all that is here. Some of them are three or four thousand years old, maybe older.” He paused, then slowed his pace as we proceeded. “The even older writings, the clay tablets, are in a vault in a room that diverges from the start of this passage. Back there. We passed it a while ago. Some of these scrolls may be as old as some of those tablets. No one knows. That’s the trouble with this place. There has never been a complete and serious inventory of what is here.”
The passage of leather-cased scrolls led to a wider passage. He called this the place of books before paper. Piles and piles of the earliest codices: sheets rather than scrolls of papyrus or parchment, bound together between wooden covers. Most of these were from about two thousand years ago, among the oldest codices to have survived.
“Look at this,” he said. “The first books. Heaped and strewn like trash in the basement.” He mumbled something about ratti—rats, something about uno caseggiato bassifondo—a slum tenement; then he shook his head. “They say that Pius VIII sent his servants down here to fetch kindling to keep his fireplaces roaring in winter.”
Looking at this mess, he turned still as stone, as if he had been looking at it all his life. I picked up a codex. There was very little wood left of its original covers. The dust of the ages seemed to be the only solvent holding it together. The old man did not mind that I had raised it in my hands. I very carefully opened it, turned its friable, torn leaves. My fingers were filthy with its dirt. I slowly, gently turned a few pages, looking at what remained of the faded ink on those pages. It was written in Latin, in an elegant hand. I tried to make out the words, tried to make sense of them.
The elderly priest joined me in looking at the page. “Good parchment. Good atrament: looks like cuttle-fish, the best the Romans had. And the hand-writing: adept. A bit shaky, but adept. No cheap job, this one.”
He placed his own fingers to the pages, and, while I continued to hold the codex, removed my free fingers from the pages and let his take their place. He was reading the Latin far more ably and with far more alacrity than I had managed, and he pronounced the words in a whisper as he read.
“Tristissimus hominum,” he whispered. He repeated the phrase, no longer in a distracted whisper: “Tristissimus hominem. ‘The gloomiest of men,’” he translated. He seemed stunned. “This is a book about Tiberius,” he said. “By someone who knew him. Knew him.”

 


Nick Tosches (Newark, 23 oktober 1949)

 

De Albanese dichter, vertaler en pater Franciscaan Gjergj Fishta werd geboren op 23 oktober 1871 in Fishta të Zadrimes. Zie ook alle tags voor Gjergj Fishta op dit blog.

 

THE HIGHLAND LUTE (fragment)

Nor did he show shame or sorrow
That he’d caused the two such bloodshed,
Both Albania and Montenegro.
Moscow gave him heart and courage!
In Petrograd the Tsar of Russia
Took an oath before his people,
To be heard by young and old there
Not to celebrate a Christmas,
Not to take part as godfather
In baptisms or in weddings,
Not to wash or comb his hair more,
Not to take part in assemblies,
Ere he’d entered into Stamboul,
Ere he’d made himself the sultan,
Ruler over land and water,
Cut off all of Europe’s trade routes,
Banning all their sales and buying,
Letting no one start a trade up,
Holding Europe in his power.
Should she even seize a breadcrumb,
She would end up in his clutches,
Captive in his bloodstained clutches,
Which were deft at theft and stealing!
But the sly old fox was clever,
Cheater in both words and letters,
One whose falseness knew no equal,
He knew well what lay before him,
No light task to enter Stamboul,
No light task subjecting Turkey
Without his own neck in peril.

 


Gjergj Fishta ( 23 oktober 1871 – 30 december 1940)

 

De Franse schrijver Nicolas Edmonde Restif de La Bretonne werd geboren op 23 oktober 1734 in Sacy bij Auxerre. Zie ook alle tags voor Réstif de la Bretonne op mijn blog.

Uit: Les Nuits de Paris

Le coin des Grands-Degrés

Je dénonce au gouvernement non pas un homme, ni même un forfait, mais une maison qui blesse le droit public et par là plus criminelle (matériellement) que l’assassin Cartouche et que tous les scélérats qui ont infesté la capitale… Cette maison est située en face de la rue de la Bûcherie, qu’elle borne. C’est un des passages les plus fréquentés de Paris, surtout pour le bois et le vin. Cette maison oblige les voitures et les gens de pied de tourner deux fois de suite à angle droit, en moins de trente pas, à l’issue d’un abreuvoir, destiné aux chevaux d’un vaste quartier et aux bœufs de quarante à cinquante boucheries ; ce qui rend ce passage le plus dangereux de la capitale. La position de cette maison cause tous les jours des accidents ; elle occasionne des frayeurs mortelles aux femmes, qui tombent à l’improviste entre les cornes des bœufs ou sous les pieds des chevaux. Les enfants, les vieillards, les hommes même les plus alertes et les plus ingambes se trouvent pris au double détour et sont aplatis contre le mur par une roue qui tourne trop court. Il n’est rien de plus urgent que d’abattre cette maison qui est un piège tendu aux citoyens par un mauvais génie. Elle périclitait, il y a quelque temps, et le propriétaire l’a restaurée : il l’a munie de grosses bornes, qui rétrécissent encore le passage et augmentent le danger pour les piétons. Il aurait été puni dans Athènes.
Je sortis à cinq heures. En débouchant la rue des Grands-Degrés, j’aperçus un cocher de fiacre ivre, qui dirigeait sa voiture droit sur une laitière du soir, abritée sous une porte condamnée de la maison en face, qui courbe le passage. Je m’écriai, en me jetant à la tête des chevaux, dont je ralentis la course : ce qui donna à la laitière le temps de se jeter à l’écart.”

 

 
Réstif de la Bretonne (23 oktober 1734 – 3 februari 1806)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Als ik koning was (Michel van der Plas)

Bij Koningsdag

 

 
Koningsdag in Arnhem, 2014

 

Als ik koning was

Als ik koning was en rijk en machtig
– maar ik dien alleen, ik wil ook dienen
en ik ben altijd de ongeziene
ster van na de hondenwacht indachtig –,

als ik koning was – maar ach, ik droom maar –
en ik weet niet eens hoe ik moet dromen,
want de haast al dierbare fantomen
van mijn knechtschap zijn toch onontkoombaar –:

als ik miste wat ik nu kan strelen:
lompen, korsten, muren, ketens, wonden,
zou ik mijn brood niet meer met vogels delen,

niet meer hunkeren naar meisjesmonden,
en de God van straks en zopas
hij zou ver zijn, als ik koning was.

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e april ook mijn vorige blog van vandaag.