Dolce far niente, Simon Vestdijk, Pieter Waterdrinker, Georg Büchner, Mark Gatiss, Arthur Miller, Nel Noordzij, Tom Rachman

 

Dolce far niente

 


Autumn Mists door Jef Dutilleux (1876 – 1960), z.j.

 

Herfstnevel

Waar geen lied de bronnen wekt
En wij droomverloren dolen,
Waar de vormen zijn bedekt,
Ligt de gouden schat verscholen
Van ons jong geluk.

Gaan wij rustig, gaan wij zacht,
Ademen is zoet en ruimer,
Nu wij weten, wat ons wacht,
Nu de wereld in haar sluimer
Draagt ons jong geluk.

Een enk’le klank, die door de stilte fluistert,
Een enk’le lamp, die door den nevel gloeit,
En in ons hart, dat zwijgend waakt en luistert,
Is reeds het feest der liefde vol ontbloeid.

Wij zijn van hare heerlijkheid vervuld,
Een vlucht’ge glans is ons een godlijk teeken;
Wachten wij stil, tot gansch ons is onthuld
Het licht geheim, waarvan uw oogen spreken.

 

 
H.W.J.M. Keuls (19 mei 1883 – 28 oktober 1968)
Molen bij Obdam, de geboorteplaats van H.W.J.M. Keuls

 

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

Uit: De koperen tuin

“Het eerste wat ik mij van W… herinner, waar even na mijn vijfde verjaardag mijn vader tot rechter was benoemd; is de warme voorzomermiddag, toen de bal van mijn broer over de ijzeren krullen van het balkonhek vloog, de verlaten huiskamer in. Op de grond, vlak bij het balkon, had ik in een sprookjesboek zitten lezen. Hoe verwonderlijk, ja zelf sprookjesachtig, waren de sprongen, waarmee de bal de kamer doorkruiste. Wanneer men dacht dat hij tot rust zou komen en in een bepaalde richting verderrollen, tot op dat geheimzinnige punt, waar een bal helemaal is uitgerold, bereikte hij opnieuw aanzienlijke hoogten. Ik weet nog hoe hij vlak naast de waterkaraf op de tafel neerkwam: de karaf bleef ongedeerd, de bal begaf zich naar een boslandschap in gouden lijst. Natuurlijk was ik geschrokken; maar het gedrag van de bal, zo schrander en behoedzaam, zo jong en veerkrachtig tevens, stelde mij in zekere mate gerust, alsof een onzichtbare goochelaar met mij en de breekbare dingen wel rekening wilde houden.
Toen het gekrijs voor het huis een dreigend hoogtepunt had bereikt, – ‘Nol, de bal! Nol, de bal!’ – zij hadden mij niet kunnen zien, maar mijn broer wist, dat ik daar zat, – krabbelde ik overeind en haalde de bal om hem terug te gooien. Wat zou men anders doen, zó uit een sprookjesboek vandaan? Wonderen maken gedwee. Met de bal in de hand stond ik op de blauwstenen balkondrempel, en beneden mij woelden en schreeuwden de jongens, en ik zag ze rechtstandig omhoogspringen om mij in het oog te krijgen, de haren wapperend. Maar midden in zo’n sprong schenen zij met blindheid geslagen: ìk zag hen wel, zij mìj niet. Zij tierden, en riepen ‘Nol, de bal!’ – en onderwijl luisterde ik naar de rij olmen, die zachtjes ritselden in de warmte, en naar een tufbootje in het, aan het uiteinde van onze korte straat zich openende kanaal. Hoger en hoger sprongen de jongens, zij zagen mij niet, het was allerwonderlijkst. In een plotseling invallende stilte kwam de snijdende stem van Chris: ‘Verdomme Nol, gooi die bal naar beneden. En gauw!’ (Mijn vader zei óók altijd: en gauw; hij zei het zelfs als het helemaal niet nodig was). Hoewel ik begreep de bal terug te moeten geven, was ik niet van plan Chris te gehoorzamen. Ik was toen al begonnen hem een beetje belachelijk te vinden; ik kende de woorden ‘kouwe drukte’ ik wist, dat hij mijn moeder vermoeide en dat mijn vader hem voortrok, en daarmee eens zou moeten ophouden, omdat mijn moeder op den duur merken zou, dat tijdens het eten Chris mij tegen mijn blote beentjes schopte, onder de tafel. Ik wist, dat Chris eens ten val zou worden gebracht.”

 


Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Pieter Waterdrinker (pseudoniem van Pieter Arie Johannes van der Sloot – Waterdrinker is de achternaam van zijn moeder) – werd op 17 oktober 1961 in Haarlem geboren. Zie ook alle tags voor Pieter Waterdrinker op dit blog.

Uit: Tsjaikovskistraat 40

“Op een late oktoberochtend in het jaar 1988 vroeg een heerschap uit Leiden mij of ik in staat was een kleine zevenduizend bijbels af leveren in de Sovjet-Unie. Hoe hij mij gevonden heeft weet ik nog steeds niet. In die tijd waren er maar weinigen in Nederland die Russisch spraken, die ooit de ussr hadden bezocht. Ik was er slechts één keer geweest, ruim zeven jaar ervoor. Misschien berustte alles ook wel op zuiver toeval, want dat is wat het leven mij heeft geleerd: deze wereld wordt geregeerd door willekeur.
Ik was zesentwintig; kort ervoor was ik weer bij mijn ouders ingetrokken, nadat ik ruim anderhalf jaar lang op de Canarische Eilanden en in een bergdorpje op het Spaanse vasteland had gewoond. Ik was terug op mijn akelige jongenskamer, twee bij drieënhalve meter.
‘Mag ik even binnenkomen?’
De man had natte zwarte haren, zorgvuldig naar één richting gekamd. De scheiding leek er met een tang in gebrand. Hij droeg een bruine regenjas, met bruine knopen.
‘Mijn ouders zijn niet thuis,’ antwoordde ik. ‘Ze zijn in Haarlem, naar het ziekenhuis.’
Hij kwam niet voor hen, hij kwam voor mij.
‘Siderius,’ zei de vooroorlogse verschijning toen.
Een paar tellen later zat hij op de bank, zich in zijn regenjas breed makend, als een roofvogel op zijn nest; hij stak een sigaret op en blies de rook door zijn haakneus naar buiten.
‘Mijn tijd is beperkt,’ begon Siderius. ‘En de kwestie waarvoor ik ben gekomen is eigenlijk nogal simpel. Kunt u over – laten we zeggen – een week of drie zorg dragen voor de aflevering van een partij Russische bijbels in de haven van Leningrad?’
De vraag was absurd, ongerijmd.
Ik knikte enigszins wezenloos; de sigarettenrook hing als blauwe vitrage tussen mij en de man in.
‘God Onze Vader, de Schepper die Zijn enige zoon naar de aarde heeft gezonden om ons te redden, verkeert in zwaar weer. Het oosten is op drift. Ik neem aan dat u het allemaal volgt. Maar het is net als bij een oorlog: de zege is er pas als de victorie is bereikt.”

 


Pieter Waterdrinker (Haarlem, 17 oktober 1961)
Cover

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Zie ook alle tags voor Georg Büchner op dit blog.

Uit: Lenz

“Endlich war es Zeit zum Gehen, man führte ihn über die Straße, das Pfarrhaus war zu eng, man gab ihm ein Zimmer im Schulhause. Er ging hinauf, es war kalt oben, eine weite Stube, leer, ein hohes Bett im Hintergrund, er stellte das Licht auf den Tisch, und ging auf und ab, er besann sich wieder auf den Tag, wie er hergekommen, wo er war, das Zimmer im Pfarrhause mit seinen Lichtern und lieben Gesichtern, es war ihm wie ein Schatten, ein Traum, und es wurde ihm leer, wieder wie auf dem Berg, aber er konnte es mit nichts mehr ausfüllen, das Licht war erloschen, die Finsternis verschlang Alles; eine unnennbare Angst erfaßte ihn, er sprang auf, er lief durchs Zimmer, die Treppe hinunter, vor’s Haus; aber umsonst, Alles finster, nichts, er war sich selbst ein Traum, einzelne Gedanken huschten auf, er hielt sie fest, es war ihm als müsse er immer »Vater unser« sagen; er konnte sich nicht mehr finden, ein dunkler Instinkt trieb ihn, sich zu retten, er stieß an die Steine, er riß sich mit den Nägeln, der Schmerz fing an, ihm das Bewußtsein wiederzugeben, er stürzte sich in den Brunnstein, aber das Wasser war nicht tief, er patschte darin. Da kamen Leute, man hatte es gehört, man rief ihm zu. Oberlin kam gelaufen; Lenz war wieder zu sich gekommen, das ganze Bewußtsein seiner Lage, es war ihm wieder leicht, jetzt schämte er sich und war betrübt, daß er den guten Leuten Angst gemacht, er sagte ihnen, daß er gewohnt sei kalt zu baden, und ging wieder hinauf; die Erschöpfung ließ ihn endlich ruhen.
Den andern Tag ging es gut. Mit Oberlin zu Pferde durch das Tal; breite Bergflächen, die aus großer Höhe sich in ein schmales, gewundnes Tal zusammenzogen, das in mannichfachen Richtungen sich hoch an den Bergen hinaufzog, große Felsenmassen, die sich nach unten ausbreiteten, wenig Wald, aber alles im grauen ernsten Anflug, eine Aussicht nach Westen in das Land hinein und auf die Bergkette, die sich grad hinunter nach Süden und Norden zog, und deren Gipfel gewaltig, ernsthaft oder schweigend still, wie ein dämmernder Traum standen. Gewaltige Lichtmassen, die manchmal aus den Tälern, wie ein goldner Strom schwollen, dann wieder Gewölk, das an dem höchsten Gipfel lag, und dann langsam den Wald herab in das Tal klomm, oder in den Sonnenblitzen sich wie ein fliegendes silbernes Gespenst herabsenkte und hob; kein Lärm, keine Bewegung, kein Vogel, nichts als das bald nahe, bald ferne Wehn des Windes.”

 

 
Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)
Cover

 

De Engelse schrijver, acteur en komiek Mark Gatiss werd geboren op 17 oktober 1966 in Sedgefield. Zie ook alle tags voor Mark Gatiss op dit blog.

Uit: The Devil in Amber

“So much for Art! Happily I had other interests and when not exhibiting my daubs to an increasingly bored public, I was engaged, as I’ve said, doling out death and violence as gleefully as I did Crimson Alizarin or Mars Yellow. Every man should have a hobby.
Trouble was, of late the glee had rather gone out of this too. But I mustn’t get ahead of myself.
The chap I’d been assigned to bump off on this charming December day was called Hubbard. Hubbard the Cupboard, don’t you know (the Colonials like their schoolyard nick-names), his curious moniker coming not only from his ungainly shape but from his being a dealer in stolen goods. It was said Hubbard’s cupboard was never bare.
The fat fool, however, had strayed somewhat from his usual territory of filched diamanté and crudely forged Demuths, being the brains, it was said, behind an influx of cheap cocaine that was currently drowning New York’s nightspots. So, before the hooters of all the hoofers were irretrievably rotted, Hubbard was to be removed from the scene forthwith.
I was in town, tying up the loose ends of another job (the startling history of the Sumatran Automata will have to wait for another day), and, at its conclusion, had been hastily shunted off in pursuit of this nefarious drug baron.
I kept my head low as the car slowed down. The fat man’s blood was visible in the snow, trailing in neat crimson curlicues as if fallen from a leaking paint tin. If I could finish him off by lunchtime, I knew a place down in the Bowery that did a smashing shad-roe-caviar club sarnie.
Dropping from the running board, I flattened myself against the grimy wall of the nearest brownstone and watched as the flivver chugged off with a backfire like a Lewis gun.
Inclining my trilby at a rakish angle, I paused a moment, knowing I cut quite a dash. I’m afraid I rather fancied myself – but then everyone else did, so why should I be left out of the fun?
The trail led off the pavement – or ‘sidewalk’ as I suppose I must call it – and I moved off, my breath billowing like exhaust before me. The air was heavy with the stink of Polish cooking and uncollected rubbish.
Hurrying through the churned-up, brown drifts and following the trail as it swung right, I found myself in a light-starved courtyard. At its centre, smothered in snow, stood a quaint little clapboard church, fragile and unremarkable – save for the polka-dot pattern of bright blood on the steps. The door to the church was slightly ajar. I had him.”

 
Mark Gatiss (Sedgefield.17 oktober 1966)
Cover

 

De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook alle tags voor Arthur Miller op dit blog.

Uit: All My Sons

“CHRIS: Then why’d you ship them out?
KELLER: By the time they could spot them I thought I’d have the process going again, and I could show them they needed me and they’d let it go by. But weeks passed and I got no kick-back, so I was going to tell them.
CHRIS: Then why didn’t you tell them?
KELLER: It was too late. The paper, it was all over the front page, twenty-one went down, it was too late. They came with handcuffs into the shop, what could I do? He sits on bench at center. Chris … Chris, I did it for you, it was a chance and I took it for you. I’m sixty-one years old, when would I have another chance to make something for you? Sixty-one years old you don’t get another chance, do ya?
CHRIS: You even knew they wouldn’t hold up in the air.
KELLER: I didn’t say that …
CHRIS: But you were going to warn them not to use them …
KELLER: But that don’t mean …
CHRIS: It means you knew they’d crash.
KELLER: It don’t mean that.
CHRIS: Then you thought they’d crash.
KELLER: I was afraid maybe …
CHRIS: You were afraid maybe! God in heaven, what kind of a man are you? Kids were hanging in the air by those heads. You knew that!
KELLER, For you, a business for you!
CHRIS, with burning fury: For me! Where do you live, where have you come from? For me!—I was dying every day and you were killing my boys and you did it for me? What the hell do you think I was thinking of, the Goddam business? Is that as far as your mind can see, the business? What is that, the world—the business? What the hell do you mean, you did it for me? Don’t you have a country? Don’t you live in the world? What the hell are you? You’re not even an animal, no animal kills his own, what are you? What must I do to you? I ought to tear the tongue out of your mouth, what must I do? With his fist he pounds down upon his father’s shoulder. He stumbles away, covering his face as he weeps. What must I do, Jesus God, what must I do?
KELLER: Chris … My Chris . .
CURTAIN”

 

 
Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005) 
Scene uit een opvoering in Londen, 2010

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Nel Noordzij (Eig. Pieternella Margaretha Breevoort-Noordzij) werd geboren in Rotterdam op 17 oktober 1923. Zie ook alle tags voor Nel Noordzij op dit blog.

Uit: Het kan me niet schelen 

“Renée begreep niet waarom ze zo boos was, dat ze haar gedachten vier, vijf maal moest herhalen; klopgeesten die tegen haar schedel sloegen.
Het had geen zin om langer in de cigarenwinkel te blijven staan. Ze wist van te voren dat ze haar beurt niet af zou wachten.
Misschien laat iemand mij zomaar voorgaan, hoopte ze zinloos.
In de hoek van de winkel was een postloketje waarvoor enige vrouwen stonden. Zij trokken vijandige gezichten, die bedoelden: eerst de P.T.T., dan de cigarettenverkoop. Renée probeerde sloom te kijken. Ze rekte zich uit en bleef breed midden in de winkel staan.
Die wijven zijn stuk voor stuk oud, dacht ze tevreden, ze zouden me alleen al niet voor laten gaan, omdat ik geen grijs vel op mijn wangen heb.
Wanneer een der wachtende vrouwen haar aankeek, trok ze haar oogleden samen en keek vaag en lang terug: – Je bent muffe lucht voor me.
Toen ze bijna aan de beurt was, stapte ze opgewekt de winkel uit.
Nu laat ik iedereen achter met de gedachte, dat er te weinig personeel in de winkel is. Ze zullen er wel blijven komen, maar ze zullen er toch over nadenken en er op visites over praten. En de juffrouw achter het loket zal zich onrustig voelen.
Haar hoofddoek gleed opzij toen ze haar fiets van het slot deed en ze wist dat ze er slordig uitzag.
Ik kan er op gaan zitten, ik kan er ook naast blijven lopen. Trillen doe ik toch. Ik ben verdomd zenuwachtig.
Ze ging er op zitten en reed traag langs het trottoir. Het was kinderachtig van me om die roos af te knippen en in een kopje te leggen. Toen hij eindelijk open ging vielen de blaadjes ook meteen af, er was toch geen redden aan. Het was schijn. Alles wat ik doe is schijn, dacht ze met wrevel.”

 

 
Nel Noordzij (17 oktober 1923 – 7 september 2003)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Engelse schrijver Tom Rachman werd geboren in Londen in 1974. Zie ook alle tags voor Tom Rachman op dit blog.

Uit: The Italian Teacher

“Seated in a copper bathtub, Bear Bavinsky dunks his head under steaming water and shakes out his beard, flinging droplets across the art studio. He thumbs a bolt of shag into his pipe and flicks a brass Zippo lighter, sucking hard to draw down the flame, tobacco glowing devil-red, smoke coiling toward the wood-beam ceiling. He exhales and stands. Beads of water rain off his torso.
His five-year-old son, Pinch, hoists a thick bath towel, arms trembling under the weight. Bear runs his fingers through receding reddish-blond hair and—hand on the boy’s head for balance—steps onto newspapers previously used for wiping paintbrushes. His wet footprints bleed across the print, encircling dabs of oily blue and swipes of yellow.
“That’s final!” Natalie declares from across the studio, chewing her fingernail.
“Final, is it? You certain?” Bear asks his wife. “Not the slightest doubt?”
“All I’ve got is doubts.”
He proceeds to the iron front door and shoulders it open, dusky light from the alleyway pushing past him, glinting off glass pigment jars, illuminating abused paintbrushes in turpentine and canvases drying along the bare-brick walls. In the early-evening air, he stands in place, a fortyish male animal, naked but for the towel twisted around his neck, his shadow narrowing up the studio, hurdling the tub, darkening his wife and their little boy. “Absolutely positive then?”
Natalie yanks a strand of black hair over her eyes, wraps it around her baby finger, whose tip reddens. She darts into the WC at the back of the studio and closes the warped door, her head bumping the bare bulb, which alternates glare and gloom as she consults the mirror: emerald ball gown cinched at the waist, box-pleated skirt, polka-dot overlay. It’s as if she were wearing three outfits at once, none of them hers. She tucks her hair under a cream beret but it hardly helps, the same gawky twenty-six-year-old looking back, all elbows and knees, a manly jaw, deep- set black eyes, as uncertain as if drawn with smudged charcoal, the worry lines added in fine- nib pen.
She joins Bear, who remains naked in the doorway, a puff of smoke released from his pipe. “I’m not even acceptable,” she tells him, and he rests a rough palm against the swell of her bosom, firmly enough to quicken her pulse. He strides to his leather suitcase and plucks out neckties, one for himself, one for their son.”

 

 
Tom Rachman (Londen, oktober 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn blog van 17 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 17 oktober 2015 deel 2.

Simon Vestdijk, Pieter Waterdrinker, Georg Büchner, Mark Gatiss, Arthur Miller, Miguel Delibes, Emanuel Geibel, Nel Noordzij, Tom Rachman

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Keuvelend met verliefde kronen

Keuvelend met verliefde kronen,
Ruischend de een, rits’lend de ander,
Zijn beuk en berk gaan samenwonen
Als lotgenoten van elkander,

In zulk een inn’ge eendracht, dat
Men aan de witte schors moet vragen
Wie of het berkenloof zal dragen
En wie in ’t najaar ’t bruinste blad.

Hier even breed, daar even smal,
Stroomen hun stammen naar beneden,
Uitwijkend, hunk’rend en tevreden,
Geven en nemen, een en al,

Tot waar de saamgevoegde wortel
De strengheid voedt van ’t mijn en dijn,
Alsof met een onzichtb’re mortel
De grensvlakken bestreken zijn. –

Maar lager, diep onder de aarde,
Daar heerscht de nijd van ’t voorgeslacht,
Dat waterdruppelen vergaarde
Met harig zuigende overmacht,

Elkaar verdringend, moord beramend,
In zulk een schennis van ’t verbond,
Dat elk der wezens zich zou schamen,
Wanneer ’t kon schouwen in zijn grond.

 

Mei

Reeds mag het warm en broeiend zijn, het lam
Is onbeschut op ’t groene land gelegen
In koele nachten nog. De kersenstam
Is met de teed’re bloesem volgeregen,

Die als een kostbaar uitgestrooide zegen
Mèt lam en madelief de leiding nam:
Tezamen zullen zij het weiland vegen,
De bloem, de bloesem en het witte lam!

En in de nacht keert alles nog in naar
De winter die voorbij is en verstreken,
Maar niet als boze droom, en niet vervloekt.

Lamm’ren in sneeuw: denkbeeld’ge fabelweken,
Als ’t wonder reine kleuren bij elkaar
Nog blanker dan het allerblankste zoekt.

 

De twee beken

(Leuvenum)

Zij gingen steeds éen weg, men zag hen samen,
Stroomden hier dichtbij, dáar weer verder af,
Weiden en hoeven omlijstend,– tot zij kwamen
In dichter woud, waar elk hetzelfde gaf,

Maar niet gelijk ontving. De eerste liep
Langs hoogbestruikten boschrand over steenen,
Den blauwen hemel tot spiegel. Schichtig verdwenen
Was de ander, donkerder omloofd en diep.

Zij kronk’len, murm’len, roepen geheimzinnig,
verraden elkander aan dwarsche dieren,
Bladeren helpen, vogels vlerken vinnig,

Of is ’t een wolk, die hun de binding brengt,–
Het woud buigt hen weer samen: als rivieren
Worden zij schuimend in den val vermengd.

 

 
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

Lees verder “Simon Vestdijk, Pieter Waterdrinker, Georg Büchner, Mark Gatiss, Arthur Miller, Miguel Delibes, Emanuel Geibel, Nel Noordzij, Tom Rachman”

Arthur Miller, Nel Noordzij, Ernst Hinterberger, Anatoli Pristavkin, Alfred Polgar, Jupiter Hammon, Nathanael West, Tom Rachman

De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Arthur Miller op dit blog.

Uit: Death of a Salesman

„WILLY: No, I see everything. I came back ten miles an hour. It took me nearly four hours from Yonkers.
LINDA (resigned):Well, you’ll just have to take a rest, Willy, you can’t continue this way.
WILLY: I just got back from Florida.
LINDA: But you didn’t rest your mind. Your mind is overactive, and the mind is what counts, dear.
WILLY: I’ll start out in the morning. Maybe I’ll feel better in the morning. (She is taking off his shoes.)
These goddam arch sup-ports are killing me.
LINDA: Take an aspirin. Should I get you an aspirin? It’ll soothe you.
WILLY (with wonder): I was driving along, you understand? And I was fine. I was even observing the scenery. You can imagine, me looking at scenery, on the road every week of my life. But it’s so beautiful up there, Linda, the trees are so thick, and the sun is warm. I opened the windshield and just let the warm air bathe over me. And then all of a sudden I’m goin’ off the road! I’m tellin’ya, I absolutely forgot  I was driving. If I’d’ve gone the other way over the white line I might’ve killed somebody. So I went on again — and five minutes later I’m dreamin’ again, and I nearly… (He presses two fingers against his eyes.)  I have such thoughts, I have such strange thoughts.
LINDA: Willy, dear. Talk to them again. There’s no reason why you can’t work in New York.
WILLY: They don’t need me in New York. I’m the New England man. I’m vital in New England.
LINDA: But you’re sixty years old. They can’t expect you to keep travelling every week.
WILLY: I’ll have to send a wire to Portland. I’m supposed to see Brown and Morrison tomorrow morning at ten o’clock to show the line. Goddammit, I could sell them! (He starts putting on his jacket.“

 
Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005)
Dustin Hoffmann (Willy) en John Malkovich (Biff) in de film van Volker Schlöndorff uit 1985

Lees verder “Arthur Miller, Nel Noordzij, Ernst Hinterberger, Anatoli Pristavkin, Alfred Polgar, Jupiter Hammon, Nathanael West, Tom Rachman”

Simon Vestdijk, Georg Büchner, Miguel Delibes, Arthur Miller, Nel Noordzij, Emanuel Geibel

De Nederlandse schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

Uit: Meneer Visser’s hellevaart

“De gedaante in de hoek, waarmee Visser zich vreemd verbonden voelde, verrees langzaam en strompelde naar het rechterraam, één arm achteruit, alsof ze zich op de lucht steunen wilde. Links, op de vensterbank, zat de jongen met zijn handen aan de spijlen naar buiten te kijken. ‘Vader, daar loopt een hondje tussen die meneer z’n benen,’ – maar niemand antwoordde. Was hij het soms, Willem Visser, die iemand in de weg liep? Was hij naakt? Had hij iets gebroken, iets verzet? Het kon ook de gedaante in de hoek zijn, voor het raam zijn – pas op, straks valt ze eruit!! – die dat gedaan had. Ze was zo mager, dat men gedurig vlak  naast haar keek; met het glas rammelde ze mee, en nu zat ze er ineens helemaal binnenin, zodat men wel door haar heenkijken moest. Ze was ouder dan de apotheek aan de overkant, – maar jonger dan de wolken. ‘Oom, ik ben uw broer, en moeder geeft vader de hik aan jou…’ Boem, boem, tsjing! De muziek, die nu óók in het glas zat, vormde allerlei trillingsfiguren van het fijn glippende zand, dat over het venster heen schoot en het geheel bedekken ging: duizend sterren!… Visser wilde vluchten uit deze wereld die hem benauwde, hij sloeg zijn arm om de gedaante heen, stond op een strand, reed op een dwars over het Schoolplein gespannen touw, – hoorde touwtrekken dan bij een optocht als deze? – voelde onder zich, achter zich, voor zich alweer de gedaante, die, in een te ruim schort meeschommelde, – en ontwaakte plotseling, in een steile zwaai naar het licht toe, met een gevaarlijk schokkend gevoel in zijn onderlijf, terwijl in zijn kaak die eigenaardige trekking zat, die hij kende van nóg vroeger: sluipend, weerbarstig, onontkoombaar, alsof met traag geweld de tanden naar buiten werden gebogen. Hij wist niet op welke van de twee gewaarwordingen hij het meest letten moest. Zijn voorhoofd was klam. Angst even… Onder de dekens kruipen?… Maar reeds toonde de kamer hem het rustig gebloemd behang, waar hij zo vaak overheen was gereisd, ’s ochtends, of op zomeravonden. Alles werd vertrouwd. Hij herkende zichzelf. Zijn ademhaling welbewust overnemend van het gedienstige lijf, vergewiste hij zich met voldoening, dat er niets gebeurd was. Niet eens nodig m’n hand uit te steken, een kramp, niets van betekenis… Ellendig scheurend gevoel altijd. Pijnlijk. Beter bij me houden. Vijf weken al… Verduiveld, nu klopt ’t hart ook weer anders, dat wou ik juist aan Touraine… Eén, twéé, en dan een dof bonzend sprongetje… Toktokbóém… Zou ’t dan tóch niet in orde zijn?… Aambeien niet erg pijnlijk nu, niet zwaar… Droom?…”

 
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Standbeeld in Doorn, ontworpen door Jaap te Kiefte

Lees verder “Simon Vestdijk, Georg Büchner, Miguel Delibes, Arthur Miller, Nel Noordzij, Emanuel Geibel”

200 Jaar Georg Büchner, Simon Vestdijk, Miguel Delibes, Arthur Miller, Nel Noordzij

200 Jaar Georg Büchner

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Dat is vandaag precies 200 jaar geleden. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Georg Büchner op dit blog.

                                                                                                            

Uit: Woyzeck

 

„Hauptmann: Woyzeck, Er hat keine Tugend! Er ist kein tugendhafter Mensch! Fleisch und Blut? Wenn ich am Fenster lieg’, wenn’s geregnet hat, und den weißen Strümpfen nachseh’, wie sie über die Gassen springen – verdammt, Woyzeck, da kommt mir die Liebe! Ich hab’ auch Fleisch und Blut. Aber, Woyzeck, die Tugend! Die Tugend! Wie sollte ich dann die Zeit rumbringen? Ich sag’ mir immer: du bist ein tugendhafter Mensch – gerührt: –, ein guter Mensch, ein guter Mensch.

Woyzeck: Ja, Herr Hauptmann, die Tugend – ich hab’s noch nit so aus. Sehn Sie: wir gemeine Leut, das hat keine Tugend, es kommt nur so die Natur; aber wenn ich ein Herr wär und hätt’ ein’ Hut und eine Uhr und eine Anglaise und könnt’ vornehm rede, ich wollt’ schon tugendhaft sein. Es muß was Schönes sein um die Tugend, Herr Hauptmann. Aber ich bin ein armer Kerl!

Hauptmann: Gut, Woyzeck. Du bist ein guter Mensch, ein guter Mensch. Aber du denkst zuviel, das zehrt; du siehst immer so verhetzt aus. – Der Diskurs hat mich ganz angegriffen. Geh jetzt, und renn nicht so; langsam, hübsch langsam die Straße hinunter!

 

 


Scene uit de film van Werner Herog met Klaus Kinski als Woyzeck, 1979.

 

 

Freies Feld, die Stadt in der Ferne

Woyzeck und Andres schneiden Stecken im Gebüsch. Andres pfeift.

Woyzeck: Ja, Andres, der Platz ist verflucht. Siehst Du den lichten Streif da über das Gras hin, wo die Schwämme so nachwachsen? Da rollt abends der Kopf. Es hob ihn einmal einer auf, er meint’, es wär ein Igel: drei Tag und drei Nächt, er lag auf den Hobelspänen. – Leise:Andres, das waren die Freimaurer! Ich hab’s, die Freimaurer!

Andres singt:
Saßen dort zwei Hasen,
fraßen ab das grüne, grüne Gras…

Woyzeck: Still: Hörst du’s, Andres? Hörst du’s? Es geht was!

Andres:
Fraßen ab das grüne, grüne Gras…
bis auf den grünen Rasen.

Woyzeck: Es geht hinter mir, unter mir. – Stampft auf den Boden: Hohl, hörst Du? Alles hohl da unten! Die Freimaurer!

Andres: Ich fürcht’ mich.

Woyzeck: ‘s ist so kurios still. Man möcht’ den Atem halten. – Andres!

Andres: Was?

Woyzeck: Red was! – Starrt in die Gegend. – Andres, wie hell! Über der Stadt is alles Glut! Ein Feuer fährt um den Himmel und ein Getös herunter wie Posaunen. Wie’s heraufzieht! – Fort! Sieh nicht hinter dich! – Reißt ihn ins Gebüsch.

Andres nach einer Pause: Woyzeck, hörst du’s noch?

Woyzeck: Still, alles still, als wär’ die Welt tot.

Andres: Hörst du? Sie trommeln drin. Wir müssen fort!”

 

 

 

Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)

Anoniem portret, rond 1836

Lees verder “200 Jaar Georg Büchner, Simon Vestdijk, Miguel Delibes, Arthur Miller, Nel Noordzij”

Simon Vestdijk, Miguel Delibes, Georg Büchner, Arthur Miller, Nel Noordzij

De Nederlandse schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Uit: De kellner en de levenden

‘Gezichtsbedrog,’ glimlachte de tandarts, ‘een knappe truc. De moderne techniek staat voor niets. Later stonden ze weer op de gewone plaats, herinnert u zich maar… Misschien heeft u aan de Openbaring gedacht; maar daarin staat wèl geschreven, dat er geen nacht meer zal zijn, maar niets over de tijd. Ik ben natuurlijk geen autoriteit, al beschouw ik mezelf als tamelijk bijbelvast… Dominee, kunt u

ons ook zeggen of er in de Openbaring iets over de tijd staat: dat die er niet meer zijn zal, of stilgezet is, of iets van dien aard?’
‘Maar wat ik zeggen wou; dat-er-geen-tijd-meer-zal-zijn, – waar staat dat beschreven, meneer Veenstra?’
‘In de Bijbel toch zeker?’
‘Mij niets van bekend. We zouden dit aan onze dominee moeten vragen, het is niet mijn bedoeling om eh… Hm… U doelt waarschijnlijk
op Mattheüs 24, maar daarin staat niets over de tijd; wel over de voleinding der wereld, en oorlogen, en verduistering der zon, en de sterren die van de hemel zullen vallen, en een bazuin met groot geluid, en natuurlijk de komst van Christus…’
‘En hebben we die sterren soms niet gezien? In die grote zaal met al die boeken?’
‘Gezichtsbedrog,’ glimlachte de tandarts, ‘een knappe truc. De moderne techniek staat voor niets. Later stonden ze weer op de gewone
plaats, herinnert u zich maar… Misschien heeft u aan de Openbaring gedacht; maar daarin staat wèl geschreven, dat er geen nacht meer zal zijn, maar niets over de tijd. Ik ben natuurlijk geen autoriteit, al beschouw ik mezelf als tamelijk bijbelvast… Dominee, kunt u

ons ook zeggen of er in de Openbaring iets over de tijd staat: dat die er niet meer zijn zal, of stilgezet is, of iets van dien aard?’
Met inspanning van al zijn krachten richtte dominee Van der Woght zich op uit de dodelijke vermoeidheid, die hem nog steeds

gekluisterd hield. Werktuiglijk glimlachte hij zijn mooie oude-mannenglimlach, en wijd sperden zijn fletsblauwe ogen zich open, als om te zien, te weten, zich te herinneren wat hij vroeger geweten had. Voor ieder was het duidelijk, dat op dit moment de Openbaring voor hem een boek was met evenveel zegelen gesloten als het boek, waarvan in de Openbaring wordt gerept”.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

Lees verder “Simon Vestdijk, Miguel Delibes, Georg Büchner, Arthur Miller, Nel Noordzij”

Arthur Miller, Nel Noordzij, Ernst Hinterberger, Anatoli Pristavkin, Alfred Polgar, Jupiter Hammon, Nathanael West

De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009 en ook mijn blog van 17 oktober 2010

 

Uit: The Price

„The attic of a Manhattan brownstone soon to be torn down. WALTER: Vic, I wish we could talk for weeks, theres so much I want to tell you . . . . It is not rolling quite the way he would wish and he must pick examples of his new feelings out of the air. I never had friends—-you probably know that. But I do now, I have good friends. He moves, sitting nearer Victor, his enthusiasm flowing. It all happens so gradually. You start out wanting to be the best, and there’s no question that you do need a certain fanaticism; there’s so much to know and so little time. Until you’ve eliminated everything extraneous—-he smiles—-including people. And of course the time comes when you realize that you haven’t merely been specializing in something—-something has been specializing in you. You become a kind of instrument, an instrument that cuts money out of people, or fame out of the world. And it finally makes you stupid. Power can do that. You get to think that because you can frighten people they love you. Even that you love them.—-And the whole thing comes down to fear. One night I found myself in the middle of my living room, dead drunk with a knife in my hand, getting ready to kill my wife.

ESTHER: Good Lord!

WALTER: Oh ya—-and I nearly made it too! He laughs. But there’s one virtue in going nuts—-provided you survive, of course. You get to see the terror—-not the screaming kind, but the slow, daily fear you call ambition, and cautiousness, and piling up the money. And really, what I wanted to tell you for some time now—-is that you helped me to understand that in myself.

VICTOR: Me?

WALTER: Yes. He grins warmly, embarrassed. Because of what you did. I could never understand it, Vic—-after all, you were the better student. And to stay with a job like that through all those years seemed . . . He breaks off momentarily, the uncertainty of Victor’s reception widening his smile. You see, it never dawned on me until I got sick—that you’d made a choice.

VICTOR: A choice, how?

WALTER: You wanted a real life. And that’s an expensive thing; it costs.“

 

Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005)

Lees verder “Arthur Miller, Nel Noordzij, Ernst Hinterberger, Anatoli Pristavkin, Alfred Polgar, Jupiter Hammon, Nathanael West”

Simon Vestdijk, Miguel Delibes, Georg Büchner, Nel Noordzij, Emanuel Geibel, Arthur Miller, Ernst Hinterberger, Anatoli Pristavkin, Alfred Polgar, Jupiter Hammon, Nathanael West

De Nederlandse schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2007 en ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Uit: Pastorale 1943

“Ook begon hij weer ‘Help’ en ‘Hilfe’ te gillen, waaraan een tweede slag, nu van Van Dale, een einde maakte. Hammer en Ballegooyen hielden hem stevig genoeg vast, maar stil stond hij geen moment, en Eskens liep om hem heen als een dierentemmer die het met een lastige leeuw te kwaad heeft gekregen. Ook Schults had zijn revolver getrokken. Terwijl de drogist weer ‘denk toch om mijn jongens’ begon te smeken, met zachte, trillende stem schreeuwde Ham-mer: ‘Daar komen twee moffen aan, op fietsen! Kijk uit, jongens!’
‘Schiet hem neer, en als de bliksem de auto in!’ snauwde Van Dale.
Schults en Eskens schoten vrijwel gelijktijdig, zonder behoorlijk te mikken, geen van beiden in de slaap. Zonder een woord te uiten zakte Poerstamper in elkaar, zijn hand aan zijn linker zij. Van Dale zat al achter het stuur. Aan het begin van de weg naderden twee fietsers, niet al te snel; ook geweren kon men onderscheiden. Geen tien tellen later schoot de auto vooruit, rakelings langs het lichaam van de drogist; Hammer, die door het achterraampje spiedde, riep: ‘Ze schieten, bukken, bukken!’ – alle vijf bukten zij zich, maar er volgde niets; alleen Eskens beweerde later een schot te hebben gehoord. Reeds was de auto de eerste hoek om; Van Dale kon dadelijk een tweede nemen, eveneens een bosweg, en weldra hobbelden zij de parallelweg op. Met grote snelheid reden zij in de richting van de spoorbaan. Het piepende gehijg van Balle-gooyen verving een tijd lang alle conversatie.
‘Ik zal jullie naar de stad moeten brengen,’ zei Van Dale, ‘hier in de buurt durf ik niet blijven met de auto.”

(…)

‘Rottaal?’ zei Schults, tja, das habe ich gesagt… Nun, zum Beispiel: Dreck-sprache… Wörtlich bedeutet es faule Sprache, Mistsprache, – ich hoffe nicht, dass Sie all diese schöne Bezeichnungen in die Akten eintragen…!’
Weer lachte Wernicke, half ironisch, half appreciërend. Toen werd hij ernstig.
‘Es ist jedenfalls deutlich was Sie damit gemeint haben. Wie kamen Sie eigentlich dazu, Herr Schultz, dies zu ‘Ilren Schitlern zu sagen? Ich kann mir denken, dass der erste beste Lehrer in der deutschen Sprache unter dem Em-druck der Niederlage sich solcher Ausdrücke bedient hatte, aber gerade Sie, der Sohn eines deutschen Vaters, Etir den die deutsche Sprache nicht nur beruf-lich nahe am Herzen liegen müsste, sondern auch als… als halbe Mutter-sprache. Finden Sie es nicht ein wenig kleinlich die Sprache entgelten zu lassen was nach ‘lhrer Meinung die deutsche Politik fehlgemacht hat?’

vestdijk

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Vestdijks geboortehuis aan de Voorstraat, Harlingen

 

De Spaanse schrijver Miguel Delibes werd op 17 oktober 1920 in Valladolid geboren. Zie ook mijn blog van 7 maart 2008 en ook mijn blog van 7 oktober 2009.

Uit: Mein vergötterter Sohn Sisí  (Vertaald door Lisa Grüneisen)

Das Unternehmen »Sanitärbedarf Cecilio Rubes« besaß 1917 drei große Schaufenster zur Straße hin, elektrische Beleuchtung, eine gute Heizung und einen geräumigen Verkaufsraum, randvoll mit Sanitärzubehör. Cecilio Rubes war 1917 ein erfahrener Händler, das, was man einen gewieften Geschäftsmann nennt, verbürgt durch eine jahrzehntelange Tradition. Als Kind hatte Cecilio Rubes nichts für die Geschäfte seines Vaters übrig gehabt; er hätte gerne mit der Familientradition gebrochen und einen Beruf ergriffen, der mehr Verstand und Unternehmungsgeist erforderte, doch Cecilio Rubes ließ die entscheidenden Jahre verstreichen, vielleicht, weil er nicht das war, was man unter einem intuitiven, tatkräftigen Menschen versteht, vielleicht, weil der Handel mit Sanitärwaren den Rubes unabänderlich im Blut lag.
Um sieben Uhr am Heiligabend 1917 waren die Lichter im Geschäft »Sanitärbedarf Cecilio Rubes« gelöscht, und die weiße Keramik strahlte im Halbdunkel – dem schwachen, grünlich schimmernden Gaslicht, das durch die drei großen Fenster von der Straße hereinfiel – die unwirkliche, erstarrte Reglosigkeit eines verlassenen Friedhofes aus.
Im hinteren Teil des Geschäfts befanden sich die Büros. In jenem von Valentín, dem Buchhalter, brannte Licht, und in diesem Augenblick sagte Cecilio Rubes, der mit den Daumen unter den Achselhöhlen dastand, stockend, so als kostete es ihn Mühe, den gewaltigen blonden Schnurrbart zu bewegen, um seiner Stimme Durchlaß zu verschaffen:
»Es ist so, Valentín. An Heiligabend bin ich sonst immer ein wenig milder gestimmt, aber heute … Nun, heute bin ich nicht milder gestimmt, sondern kälter als gewöhnlich. Etwas Merkwürdiges geht mit mir vor.«

 drlibes

Miguel Delibes (Valladolid,  17 oktober 1920)

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Uit: Woyzeck

“Beim Hauptmann

Hauptmann auf dem Stuhl, Woyzeck rasiert ihn.

HAUPTMANN: Langsam, Woyzeck, langsam; eins nach dem andern! Er macht mir ganz schwindlig. Was soll ich dann mit den 10 Minuten anfangen, die Er heut zu früh fertig wird? Woyzeck, bedenk Er, Er hat noch seine schönen dreißig Jahr zu leben, dreißig Jahr! Macht dreihundertsechzig Monate! und Tage! Stunden! Minuten! Was will Er denn mit der ungeheuren Zeit all anfangen? Teil Er sich ein, Woyzeck!

WOYZECK: Jawohl, Herr Hauptmann.

HAUPTMANN: Es wird mir ganz angst um die Welt, wenn ich an die Ewigkeit denke. Beschäftigung, Woyzeck, Beschäftigung! Ewig: das ist ewig, das ist ewig – das siehst du ein; nur ist es aber wieder nicht ewig, und das ist ein Augenblick, ja ein Augenblick – Woyzeck, es schaudert mich, wenn ich denke, daß sich die Welt in einem Tag herumdreht. Was ’n Zeitverschwendung! Wo soll das hinaus? Woyzeck, ich kann kein Mühlrad mehr sehen, oder ich werd melancholisch.

WOYZECK: Jawohl, Herr Hauptmann.

HAUPTMANN: Woyzeck, Er sieht immer so verhetzt aus! Ein guter Mensch tut das nicht, ein guter Mensch, der sein gutes Gewissen hat. – Red er doch was Woyzeck! Was ist heut für Wetter?

WOYZECK: Schlimm, Herr Hauptmann, schlimm: Wind!

HAUPTMANN: Ich spür’s schon. ’s ist so was Geschwindes draußen: so ein Wind macht mir den Effekt wie eine Maus. – Pfiffig: Ich glaub’, wir haben so was aus Süd-Nord?

WOYZECK: Jawohl, Herr Hauptmann.

HAUPTMANN: Ha, ha ha! Süd-Nord! Ha, ha, ha! Oh, Er ist dumm, ganz abscheulich dumm! – Gerührt: Woyzeck, Er ist ein guter Mensch –aber– Mit Würde: Woyzeck, Er hat keine Moral! Moral, das ist, wenn man moralisch ist, versteht Er. Es ist ein gutes Wort. Er hat ein Kind ohne den Segen der Kirche, wie unser hocherwürdiger Herr Garnisionsprediger sagt – ohne den Segen der Kirche, es ist ist nicht von mir.

WOYZECK: Herr Hauptmann, der liebe Gott wird den armen Wurm nicht drum ansehen, ob das Amen drüber gesagt ist, eh er gemacht wurde. Der Herr sprach: Lasset die Kleinen zu mir kommen.

HAUPTMANN: Was sagt Er da? Was ist das für eine kuriose Antwort? Er macht mich ganz konfus mit seiner Antwort. Wenn ich sag’: Er, so mein’ ich Ihn, Ihn –

WOYZECK: Wir arme Leut – Sehn Sie, Herr Hauptmann: Geld, Geld! Wer kein Geld hat – Da setz einmal eines seinesgleichen auf die Moral in der Welt! Man hat auch sein Fleisch und Blut. Unsereins ist doch einmal unselig in der und der andern Welt. Ich glaub’, wenn wir in Himmel kämen, so müßten wir donnern helfen.”

 büchner

Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)
Tekening van J.B.A. Muston

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Nel Noordzij (Eig. Pieternella Margaretha Breevoort-Noordzij) werd geboren in Rotterdam op 17 oktober 1923. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Tederheid

Ik zou geslachtsloos willen zijn
en je bereiken
langs sekseloze wegen
van enkel menselijkheid.
Handenvol menszijn
in je lege handpalm
binnensluiten en weer openbreken.

Ik zou gestorven willen zijn
en binnen je bereik
een beter voor je weten,
voor je denken,
voor je voelen,
als God of engel
willen zijn.

Ik zou van al je tranen
zeeën scheppen
en schepen bouwen,
ranke schepen van je handen.
En alle mensen scheppen
naar jouw beeld tenslotte.

Ik zou uit sterrenregens
kinderspelen vormen,
uit dappere gebaren
een tweede zon
en duizend zachte woorden
rond de stilte van je wezen
scharen.

noordzij

 Nel Noordzij (17 oktober 1923 – 7 september 2003)

 

De Duitse dichter en schrijver Emanuel Geibel werd geboren op 17 oktober 1815 in Lübeck. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Morgenwanderung

Wer recht in Freuden wandern will,
Der geh’ der Sonn’ entgegen:
Da ist der Wald so kirchenstill,
Kein Lüftchen mag sich regen,
Noch sind nicht die Lerchen wach,
Nur im hohen Gas der Bach
Singt leise den Morgensegen.

Die ganze Welt ist wie ein Buch,
Darin uns aufgeschrieben
In bunten Zeilen manch’ ein Spruch,
Wie Gott uns treu geblieben;
Wald und Blumen nah und fern
Und der helle Morgenstern
Sind Zeugen von seinem Lieben.

Da zieht die Andacht wie ein Hauch
Durch alle Sinnen leise,
Da pocht an’s Herz die Liebe auch
In ihrer stillen Weise,
Pocht und pocht, bis sich’s erschließt
Und die Lippe überfließt
Von lautem, jubelndem Preise.

Und plötzlich läßt die Nachtigall
Im Busch ihr Lied erklingen,
In Berg und Tal erwacht der Schall
Und will sich aufwärts schwingen,
Und der Morgenröte Schein
Stimmt in lichter Glut mit ein:
Laßt uns dem Herrn lobsingen! –

geibel.jpg

Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)
Standbeeld in Lübeck

 

De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Uit: Death Of a Salesman

„LINDA. Biff, you can’t look around all your life, can you?

BIFF. I just can’t take hold, Mom. I can’t take hold of some kind of a life.

LINDA. Biff, a man is not a bird, to come and go with the springtime.

BIFF. Your hair … [He touches her hair] Your hair got grey.

LINDA. Oh, it’s been gray since you were in high school. I just stopped dyeing it, that’s all.

BIFF. Dye it again, will ya? I don’t want my pal looking old.

LINDA. You’re such a boy! You think you can go away for a year and … You’ve got to get it into your head now that one day you’ll knock on this door and there’ll be strange people here –

BIFF. What are you talking about? You’re not even sixty, Mom.

LINDA. But what about your father?

BIFF. [lamely] Well, I meant him too.

HAPPY. He admires Pop.

LINDA. Biff, dear, if you don’t have any feeling for him, then you can’t have any feeling for me.

BIFF. Sure I can, Mom.

LINDA. No. You can’t just come to see me, because I love him. [With a threat, but only a threat, of tears] He’s the dearest man in the world to me, and I won’t have anyone making him feel unwanted and low and blue. You’ve got to make up your mind now, darling, there’s no leeway anymore. Either he’s your father and you pay him that respect, or else you’re not to come here. I know he’s not easy to get along with — nobody knows that better than me — but …

WILLY. [from the left, with a laugh] Hey, hey, Biffo!

BIFF. [starting to go out after Willy] What the hell is the matter with him? [Happy stops him]

LINDA. Don’t — don’t go near him!

BIFF. Stop making excuses for him! He always, always wiped the floor with you. Never had an ounce of respect for you.

HAPPY. He’s always had respect for –

BIFF. What the hell do you know about it?

HAPPY. Just don’t call him crazy!

BIFF. He’s got no character — Charley wouldn’t do that. Not in his own house — spewing out that vomit from his mind.

HAPPY. Charley never had to cope with what he’s got to.“

 miller

Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005)
Hier met Marilyn Monroe

 

De Oostenrijkse schrijver Ernst Hinterberger werd geboren op 17 oktober 1931 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Uit: Kaisermühlen Blues

Gitti Schimek wachte auf und spürte sofort, daß sie den Blues hatte. Das war ein schlaffer Zustand zwischen Wachen und Schlafen, nichts freute einen, und eine Wolke von Melancholie lag über allem. Erinnerungen kamen und gingen, und meist waren es keine guten. Nichts freute einen richtig, Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft verschwammen zu einem graublauen Brei, man hätte am liebsten die Augen nicht aufgemacht. Das war eben der Blues.

Der trostlose, viel zu kühle Septembersonntag war völlig verregnet. Über der Gegend zwischen Donaustrom, Entlastungsgerinne und Alter Donau lag undurchdringlicher Nebel. Vom knatternd kreisenden und rot blinkenden Polizeihubschrauber schaute der Bezirksteil Kaisermühlen wahrscheinlich aus, als würde er zwischen den Gewässern versinken.

Aber die paar Straßen und Gassen, aus denen Kaisermühlen bestand, waren nicht versunken, sondern von Leben erfüllt. Es zeigte sich zwar wegen des miesen Wetters kaum wer auf der Straße, aber zwischen den vier Wänden ihrer Wohnungen lebten massenhaft Leute.

Lebten, starben, wurden durch andere Menschen ersetzt. Es bestand nicht die geringste Gefahr, daß Kaisermühlen ausstarb.

Kaisermühlen …

Bis vor etwa hundertzwanzig Jahren hatte es hier, wo jetzt Straßen, Gassen und Gemeindebauten waren, nichts als das Wasser der unregulierten Donau und mehrere Schiffsmühlen gegeben.

Aber dann war die moderne Zeit gekommen. Die Donau war reguliert worden, und man hatte die seit zweihundert Jahren in Betrieb stehenden Mühlen mangels fließenden Wassers aufgelassen und auf der …. .

hinterberger

Ernst Hinterberger (Wenen, 17 oktober 1931)

 

De Russische dichter en schrijver Anatoli Pristavkin werd geboren op 17 oktober 1931 in Ljuberzy. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Uit: The Inseparable Twins (Vertaald door Michael Glenny)

„. . . Next morning they were woken earlier than usual, at six o’clock.  

Even Musa was made to get dressed, as he too was being sent away. Only the blind boys were staying behind. When the others were all being lined up to be taken to the station, Antosha appeared and shouted, ‘Kuzmin Twins! Are you here? Are you here?’

‘Antosha!’ cried Kolka, and dashed out of the ranks.

Antosha found Kolka’s hand and gave him a piece of paper. It was pierced with with the ‘bumps’ in which the language of the blind is written. ‘There – it tells your fortune!’ saud Antosha, smiling somewhere into space, as only he blind smile.

‘But I can’t read what’s written on it!’

‘If you ever come to our town, go to the market!’ said Antosha. ‘I’ll be there! I’ll read it to you! You are a good person, Kolka!’

‘Line up, children!’ Olga Khristoforovna shouted; this was aimed at Kolka, ‘Everyone follow me!’

It was cold in the street. A chill wind was blowing. The station was deserted. The choldren were put on the train, in an empty, dirty, uncleaned carriage. Apart from them, nobody was travelling on that first day of the new year.

Kolka showed Alhuzur the top two bunks and said, ‘Those are ours. Sashka and I used to travel up there.’

Just then Olga Khristoforovna came into the carriage and shouted, ‘Kolka! Somebode is asking for you!’

‘Who is it?’ Kolka grumbled, unwilling to leave Alhuzur.

‘Go outside and you’ll find out!’ said Olga Khristoforovna. With her slow, ponderous gait she moved on down the carriage, checking to see that everyone was property settled.

‘Are you cold, Musa?’ she asked the Tartar.

Musa was shivering, but he did not want to complain, being so delighted that he, too, was going away; anything was better than being left behind on his own . . .

Kolka went out on to the open platform at the end of the carriage, and there he saw Regina Patrovna. She was holding two parcels.

She run towards Kolka, but stumbled. He watched her, looking down from the carriage-platform, as she hastily climbed up the awkward little iron steps, almost dropping the parcels.

‘There!’ she said, panting breathlessly. ‘These are your clothes – the things I gave to you and Sashka on your birthday.’ Since Kolka made no response, she ended imploringly, ‘Take them! When you’re in your new home . . .’ And she put the parcels down beside Kolka on the platform floor.

They looked at each other in silence.“

Pristavkin

Anatoli Pristavkin (17 oktober 1931 – 11 juli 2008)  

 

De Oostenrijkse schrijver, vertaler en criticus Alfred Polgar werd geboren op 17 oktober 1873 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

Uit: Der Dienstmann

“(Ich hatte gleich den Glattrasierten in Verdacht!) Der Apotheker schenkte meinem Freund als Ersatz einen alten Holzschemel aus der Küche. Der Dienstmann benutzte ihn zwei Tage lang, dann stellte

er das Geschenk dem Spender zurück. Warum? Auf der Bank war oft neben dem Dienstmann der närrische Bettler gesessen, die Hände um den Griff seines Knotenstocks und den grauen Vollbart auf die Hände gelegt.

Verstehen Sie? Der Schemel hatte nur für einen Platz. Vor der Sentimentalität, selbst zu stehen und den Bettler sitzen zu lassen, scheute der geschmackvolle Dienstmann zurück. Das Umgekehrte wiederum vertrug sein gutes Herz nicht. Also schaffte er den Schemel ab. Der Held eines Hamsunschen Romans hätte nicht feiner handeln können.

Eines Tages anno diaboli 1918 war mein Dienstmann fort. Die Zeit verging, er kam nicht wieder. Ich dachte: Gewiß ist er tot. Er war ja schon sehr elend, der alte Bucklige. Oft, wenn er unter einer Paar-Kilo-Last keuchte, sagte er: »Ich taug’ gar nichts mehr.« Wie alt mag er gewesen sein? So zwischen vierzig und hundert.

Die Patina der Mühsal und Entbehrung auf solchem Antlitz macht eine Altersbestimmung schwer. Gewiß ist er tot. Gewiß hat ihm der Herr, der die Spatzen nährt und die Lilien kleidet und dafür sorgt, daß die Dienstmänner nicht in den Himmel wachsen, gesagt: Vierhundertneunundzwanziger, glaubst du nicht, daß es an der Zeit wäre, deinen Standplatz mit einem Liegeplatz zu vertauschen? Und der Dienstmann 429 hat natürlich geantwortet: »Wie der Herr meinen.« Aber er war nicht zu den himmlischen Heerscharen eingerückt, sondern zur k. k. Infanterie, was freilich auf dasselbe hinauskam.

Eines Tages stand plötzlich wieder sein abhanden gekommenes, schwarz und hohl gesessenes Bänkchen vor der Apotheke. Und darauf saß, breit, der Glattrasierte. Und neben ihm an der Wand lehnte der Bettler mit dem Knotenstock. Und durfte sich nicht niedersetzen!

So ist das Leben.”
polgar
Alfred Polgar (17 oktober 1873 – 24 april 1955)

 

De Amerikaanse dichter Jupiter Hammon werd geboren op 17 oktober 1711. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2008 en ook mijn blog van 17 oktober 2009.

A Poem for Children with Thoughts on Deathby

I
O Ye young and thoughtless youth,
Come seek the living God,
The scriptures are a sacred truth,
Ye must believe the word.

Eccl. xii

II
Tis God alone can make you wise,
His wisdom’s from above,
He fills the soul with sweet supplies
By his redeeming love.

Prov. iv. 7.

III
Remember youth the time is short,
Improve the present day
And pray that God may guide your thoughts,
And teach your lips to pray.

Psalm xxx. 9.

IV
To pray unto the most high God,
And beg restraining grace,
Then by the power of his word
You’l see the Saviour’s face.

hammon

Jupiter Hammon (17 oktober 1711 – † 1790 – 1806)

 

De Amerikaanse schrijver Nathanael West werd geboren  op 17 oktober 1903 in New York als Nathan Wallenstein Weinstein. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008.

Uit: Miss Lonelyhearts

“Perhaps I can make you understand. Let’s start from the beginning. A man is hired to give advice to the readers of a newspaper. The job is a circulation stunt and the whole staff considers it a joke. He welcomes the job, for it might lead to a gossip column, and anyway he’s tired of being a leg man. He too considers the job a joke, but after several months at it, the joke begins to escape him. He sees that the majority of the letters are profoundly humble pleas for moral and spiri- tual advice, that they are inarticulate expressions of genuine suffering. He also discovers that his correspondents take him seriously. For the first time in his life, he is forced to examine the values by which he lives. This examination shows him that he is the victim of the joke and not its perpetrator.”

(…)

Dear Miss Lonelyhearts–

I am sixteen years old now and I dont know what to do and would appreciate it if you could tell me what to do. When I was a little girl it was not so bad because I got used to the kids on the block makeing fun of me, but now I would like to have boy friends like the other girls and go out on Saturday nites, but no boy will take me because I was born without a nose–although I am a good dancer and have a nice shape and my father buys me pretty clothes.

I sit and look at myself all day and cry. I have a big hole in the middle of my face that scares people even myself so I cant blame the boys for not wanting to take me out. My mother loves me, but she crys terrible when she looks at me.

What did I do to deserve such a terrible bad fate? Even if I did do some bad things I didnt do any before I was a year old and I was born this way. I asked Papa and he says he doesnt know, but that maybe I did something in the other world before I was born or that maybe I was being punished for his sins. I dont believe that because he is a very nice man. Ought I commit suicide?

Sincerely yours,

Desperate“

 west

Nathanael West (17 oktober 1903 – 22 december 1940)

Simon Vestdijk, Georg Büchner, Nel Noordzij, Emanuel Geibel, Arthur Miller, Anatoli Pristavkin, Ernst Hinterberger, Alfred Polgar, Jupiter Hammon, Nathanael West

De Nederlandse schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2007 en ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

Uit: Terug tot Ina Damman

“In de jaren dat hij nog op het Schoolplein woonde en door Janke naar school werd gebracht, onderscheidde Jan Breedevoort zich doordat hij zoo goed Jan Klaassen na kon doen. Het was toen een vleierige jongen met een hanglip, maar met hetzelfde roode, zalvende gezicht reeds, waarmee hij zijn buurman dan scheef en veel beteekenend vanaf de lessenaar van de bank aanstaarde, alsof hij wat van hem wist. Dan, ineens, lei hij zijn hoofd in zijn twee handen, en liet het heftig op en neer schudden, op de manier van lachen of snikken, dat viel moeilijk uit te maken, kwam dan dicht tegen je aanleunen, omarmde je spottend en innig, en meteen lag hij weer op zijn bank Jan Klaassen na te doen. Hij hield met Jan Klaassen op tot de volgende kermis, omarmde nog een paar keer, en toen was Anton ineens zijn zilveren potloodje kwijt, zoodat zijn vader zich wel genoodzaakt zag even een beleefd kattebelletje naar den overkant te sturen, met dat gevolg, dat juffrouw Mobach, een groote vrouw met paardetanden en schichtige oogen die alles zagen, het potloodje zonder veel omslag uit Jan Breedevoort’s borstzakje haalde waar Anton het zelf ook wel had kunnen zien, waarop Jan Breedevoort volhield, dat hij het van Anton gekregen had, en toen duurde het nog een halve dag voordat Anton zijn potloodje terug had, en het laatste wat Jan Breedevoort zei was dat hij het natuurlijk wel had weggenomen, maar als ‘aandenken’ en ’s middags na school knikkerden ze al weer samen.

Daar Jan Breedevoort niet alleen stal, maar ook loog, en zelfs liever loog dan stal, omdat dat minder gevaar opleverde, had hij een vriendje noodig die alles geloofde. Anton zou daarvoor wel in aanmerking gekomen zijn, maar die had zelf weer vriendjes, die Jan Breedevoort maar al te goed doorzagen, zoodat alleen de schele Kees Vlaming voor hem overbleef. (Frans ten Kate was ook wel dom, maar daarbij zoo nuchter en onaandoenlijk, dat hij niet eens aan het gelooven toekwam). De slappe, schele Kees Vlaming was het type van een zwakzinnig pretmaker, die overal voor te vinden was. Na een poos zou hij met graagte ieder zilveren potloodje gestolen hebben dat Jan Breedevoort hem had aangewezen. Hij rookte piraatjes van mest en hooi tot hij er van kotste, alleen omdat Jan Breedevoort, die ze hem opdrong, zei dat ’t virginiëlief was. Woest ging hij grootere jongens te lijf, als Jan Breedevoort, die zelf nooit vocht, zich maar in de buurt had opgesteld. Hij werd, in éen woord, Jan Breedevoort’s slaaf, en deze loog en fantaseerde er onderwijl zoo bandeloos op los, dat het bijna allemaal opnieuw waarheid werd, zooals ook een idealistisch wijsgeer de wereld, na haar eerst kapot geredeneerd te hebben, weer uit de brokstukken opbouwt. Hij gewaagde van bootwerkerstwisten, paling zoo dik als een vuist, en den omgang der geslachten, en op de kermis had hij dronken kerels gezien die de halve poffertjeskraam stuksloegen, en de Indiërs hadden als beesten met de worstelaars gevochten, en de ijzersterke Gonzalos sloeg er met halters bovenop, en losse hoofden rolden over de straat-steenen, en tot de tanden gewapend drong de politie een met bloed besmeurde tent binnen, terwijl de dikke Dina als een bezetene gilde, en Miss Sjerta handenwringend op de estrade vluchtte, achter een Turksche trom, en toen zelfs Kees Vlaming dit niet meer voor zoete koek opat, had hij de acrobate hooren vloeken, die op een gerafeld karpet toeren verrichtte met haar buik in de hoogte, zóo erg hooren vloeken, zóó’n verschrikkelijk vloekwoord…, dagen lang wou hij niet zeggen wát.“

 

Vestdijk

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

Uit: Woyzeck

 

MARIE: Also dort hinaus is die Stadt. ’s is finster.

WOYZECK: Du sollst noch bleiben. Komm, setz dich!

MARIE: Aber ich muss fort.

WOYZECK: Du wirst dir die Füße nit wund laufe.

MARIE: Wie bist du nur auch!

WOYZECK: Weißt du auch, wie lang es jetzt is, Marie?

MARIE: Am Pfingsten zwei Jahr.

WOYZECK: Weißt du auch, wie lang es noch sein wird?

MARIE: Ich muss fort, das Nachtessen richten.

WOYZECK: Friert’s dich, Marie? Und doch bist du warm.

Was du heiße Lippen hast! Heiß, heißen Hurenatem! Und doch möcht’ ich den Himmel geben, sie noch einmal zu küssen. Friert’s dich? Wenn man kalt is, so friert man nicht mehr. Du wirst vom Morgentau nicht frieren.

MARIE: Was sagst du?

WOYZECK: Nix.

Schweigen.

MARIE: Was der Mond rot aufgeht!

WOYZECK: Wie ein blutig Eisen.

MARIE: Was hast du vor, Franz, du bist so blass?

Er holt mit dem Messer aus.

Franz, halt ein! Um des Himmels willen, Hilfe, Hilfe!

WOYZECK:

Sticht drauflos

Nimm das und das! Kannst du nicht sterben? So! So! Ha, sie zuckt noch; noch nicht? Noch nicht? Immer noch.

Stößt nochmals zu.

Bist du tot! Tot! Tot!

Er lässt das Messer fallen und läuft weg.

 

buchner

Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)

 

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Nel Noordzij (Eig. Pieternella Margaretha Breevoort-Noordzij) werd geboren in Rotterdam op 17 oktober 1923. Zij studeerde pedagogiek en psychologie; was grafologe en werkte mee aan verschillende dagbladen. Noordzij won in 1954 de eerste prijs in de vara-prijsvraag voor aankomende talenten met de novelle Geen eten. Daarop publiceerde zij o.a. Om en om (1954), een bundel gedichten en verhalen en Wachtende mijn hart (1956), een dichtbundel. Zij trok vooral de aandacht met Het kan me niet schelen (1955), de met een nietsontziende waarheidsdrift geschreven roman over een jonge vrouwelijke arts die geremd is in de ontwikkeling van haar gevoelsleven. Voorts schreef zij een helder essay over Rilke, De dichter Rilke als mens (1960). Noordzij heeft zich als een der eerste schrijfsters van
haar generatie een volwaardige plaats naast haar mannelijke collega’s verworven. Met de zgn. `dameslectuur’ heeft zij definitief afgedaan. Ook als dichteres brak zij een lans voor volkomen openhartige lyriek, zich daarmee aansluitend bij het werk van een dichteres als Emily Dickinson. Na 1964 trok zij zich steeds meer uit het literaire leven terug en hield zich vooral bezig met theosofie, parapsychologie en occultisme. Zij stelde een Woordenboek van magie, okkultisme en parapsychologie (1975) samen.

 

Je ligt zo neergelegd te slapen

Je ligt zo neergelegd te slapen
met twee ellebogen als wapen
en een kroontje haren aan je haar
al kijk ik er maar even naar
ik sla tot in mijn schoot alarm
en rijm een zoontje in je arm

 

 

Het Avondmaal

Er zijn zoveel mensen samen te brengen
in getallen, zoveel getallen in computers
te vermengen. Er zijn zoveel computers
samen te stellen, daar zijn zoveel levens
in op te tellen en er is zoveel psychologie
over groepen, over die en die, over mij,
over U. Zullen wij samen lachende
een wereld vergaren in dingen die men
herfst en lente noemt? U en ik?
Kijk!, een vogel! (Geen computer die van
vogels weet….) En kijk, een eikeblad,
één enkel eikeblad, dat niet van
eikebladen weet, en U, niet eens beseffende
dat ik Nel Noordzij heet. En ik wat U betreffende:
U bent mij langzaam goed geworden, wereldding,
dat loopt en praat, dat op zijn rechten staat,
mij spuugt en van zijn buurman gruwt:
dit alles doen wij samen. En samen zijn wij bang
voor samen, wij weten het tesamen, misschien
U niet vandaag, maar morgen in een doodzijn zeker,
als alle boosheid zachter wordt en luwt.
Kijk, zeggen wij dan, kijk, één enkel eikeblad,
dat niet van eikebladen weet, — ik dronk U nooit,
maar schenk mij in, hier is mijn beker.

rotterdam1923

Nel Noordzij (17 oktober 1923 – 7 september 2003)
Rotterdam, Kolkkade in 1923 (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter en schrijver Emanuel Geibel werd geboren op 17 oktober 1815 in Lübeck. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

 

Herbstlich sonnige Tage

 

Herbstlich sonnige Tage,

mir beschieden zur Lust,

euch mit leiserem Schlage

grüßt die atmende Brust.

 

O wie waltet die Stunde

nun in seliger Ruh’!

Jede schmerzende Wunde

schließet leise sich zu.

 

Nur zu rasten, zu lieben,

still an sich selber zu baun,

fühlt sich die Seele getrieben

und mit Liebe zu schaun.

 

Jedem leisen Verfärben

lausch ich mit stillem Bemühn,

jedem Wachsen und Sterben,

jedem Welken und Blühn.

 

Was da webet im Ringe,

was da blüht auf der Flur,

Sinnbild ewiger Dinge

ist’s dem Schauenden nur.

 

Jede sprossende Pflanze,

die mit Düften sich füllt,

trägt im Kelche das ganze

Weltgeheimnis verhüllt.

 

geibel

Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)
Standbeeld in Lübeck

 

De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

Uit: The Crucible

 

“Hale: Mary Warren, a needle have been found inside this poppet.

Mary Warren, bewildered: Why I meant no harm by it, sir.

Proctor, quickly: You stuck that needle in yourself?

Mary Warren: I–I believe I did, sir I–

Proctor, to Hale: What say you now?

Hale, watching Mary Warren closely: Child, you are certain this be your natural memory? May it be, perhaps that someone conjures you even now to say this?

Mary Warren: Conjures me? Why no sir, I am entirely myself, I think. Let you ask Susanna Walcott—-she saw me sewin’ it in court. Or better still: Ask Abby, Abby sat beside me when I made it.

Proctor, to Hale and Cheever: Bid him begone. Your mind is surely settled now. Bid him out, Mr. Hale.

Elizabeth: What signifies a needle?

Hale: Mary—-you charge a cold and cruel murder on Abigail.

Mary Warren: Murder! I charge no—-

Hale: Abigail was stabbed tonight; a needle were found stuck into her belly—-

Elizabeth: And she charges me?

Hale: Aye.

Elizabeth, her breath knocked out: Why—-! The girl is murder! She must be ripped out of the world!

Cheever, pointing at Elizabeth: You’ve heard that, sir! Ripped out of the world! Herrick, you heard it!

Proctor, suddenly snatching the warrant out of Cheever’s hands: Out with you.

Cheever, Proctor, you dare not touch the warrant.

Proctor, ripping the warrant: Out with you!

Cheever: You’ve ripped the Deputy Governor’s warrant, man!

Proctor: Damn the Deputy Governor! Out of my House!

Hale: Now, Proctor, Proctor!

Proctor: Get y’gone with them! You are a broken minister.

Hale: Proctor, if she is innocent, the court—-

Proctor: If she is innocent! Why do you never wonder if Parris be innocent, or Abigail? Is the accuser always holy now? Were they born this morning as clean as God’s fingers? I’ll tell you what’s walking Salem—-vengeance is walking Salem. We are what we always were in Salem, but now the little crazy children are jangling the keys of the kingdom, and common vengeance writes the law! This warrant’s vengeance! I’ll not give my wife to vengeance!”

 

miller

Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005)

 

De Oostenrijkse schrijver Ernst Hinterberger werd geboren op 17 oktober 1931 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

Uit: Salz der Erde

“An einem regnerischen Frühlingsabend kam alles ins Rollen.

Edmund Sackbauer stand mit entblößtem Oberkörper vor dem Waschbecken und trocknete sich schnaubend ab. Er war ein mittelgroßer, klobiger Mann, zweiundfünfzig Jahre alt und selbstsicherer Herrscher über seine etwas jüngere, füllige Frau Toni, den Sohn Karl und die Tochter Hanni. Manchmal allerdings drohte seine Position zu wanken, denn die Kinder waren drauf und dran, dem väterlichen Machtbereich zu entwachsen und eigene Wege zu gehen.

Edmund Sackbauer hatte ausgiebig gegessen, sich anschließend gewaschen und machte sich jetzt fertig, um zum abendlichen Training zu gehen. Er war zufrieden, denn was brauchte schließlich der Mensch mehr als ordentliches Fressen und Saufen, eine brave Frau, eine schöne Wohnung, anhängliche Kinder und zu alledem noch die Abende der Triumphe im Athletenverein?

Stand dann einer wie er noch ab und zu in der Zeitung

– E. Sackbauer, so und so viel Kilo im Drücken, Reißen und Stoßen –, konnte er ruhig behaupten, den Gipfel erreicht zu haben.

»Du, Mundl«, sagte seine Frau verdrossen, »ein bissl könntest schon aufpassen beim Waschen und nicht gar so herumspritzen!

Schau doch, was du wieder für eine Schweinerei gemacht hast. Ich weiß nicht – andere waschen sich doch auch, ohne wie Nilpferde mein frisch eingelassenes Linoleum anzuspritzen!

« Sie holte ein Tuch und begann, die großen, wie Quecksilber glänzenden Wassertropfen aufzuwischen. »Meiner Seel! Wissen möcht ich, warum ich mich mit der Wohnung so plag, wenn du kein bissl Acht gibst?«

Edmund Sackbauer war nicht aus der Ruhe zu bringen. Er betrachtete wohlgefällig seine Frau, deren Hinterteil sich unter dem gespannten Kleid abzeichnete. So einem Anblick konnte er nicht widerstehen. Edmund schmunzelte und griff mit beiden Händen zu.

»Wenn man so etwas Appetitliches sieht«, sagte er gemütlich,

»lacht einem direkt das Herz!« Er ließ seine Frau los und trat einen Schritt zurück. »Meiner Seel, wenn ich jetzt kein Sportler wär und nicht zum Training müsst … Aber ein Athlet muss halt für den Sport seine Opfer bringen, und wenn’s ihm noch so schwerfällt.«

Toni richtete sich unwillig auf. Wenn sie schimpfte, kam er stets mit solchen Späßen und zog alles ins Lächerliche. »Wenn du einmal mir ein Opfer bringen würdest, wäre es mir viel lieber – nicht nur immer dem Verein! Ja, für den tust du alles, aber daheim spritzt du das Linoleum voll …”

ernst-hinterberger

Ernst Hinterberger (Wenen, 17 oktober 1931)

 

De Russische dichter en schrijver Anatoli Pristavkin werd geboren op 17 oktober 1931 in Ljuberzy. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

Uit: The Inseparable Twins

“. . . I remember that feeling of anxiety that grew in us on the way from the station to this place in the wooded foothills. We had grown used to the train, the carriages and the railway; it had become our element. We felt relatively secure in those stations, in those markets among peasant traders and among refugees on the noisy platforms and the trains. All Russia was on the move. All Russia was on the move, all Russia was going somewhere, and we were a part of that human torrent, flesh of its flesh; we were its children.
Now we were being led along a hard, pot-holed road, beside which bloomed flowers that no one picked; where apple trees were ripening; where raws of tall, blackening sunflowers stood, their petals and seeds half shed. And where there was not a single human being, not one . . .
For the whole of our long trek, lasting several hours, we had not seen a cart, a car or a chance passer-by. The whole place was empty. The crops in the fields were ripening. Someone must have sown them, someone must have hoed and weeded them. But who . . . ?
We had passed through a village on our way, where people should have been living . . . yet why had this beautiful countryside greeted us with nothing but dumb, blank silence? Even the buildings of the technical college, with its hastily altered makeshift noticeboard that actually referred to us and our orphaned state, had been deserted, devoid of human life.
And we ourselves seemed like a flock of little animals, cast into a desert as part of some inconceivable zoological experiment: ‘Five Hundred Orphans.’ This was the official description of our breed . . .
Another explosion reverberated in the mountains behind us, and a little girl in the very middle of the column – we could all hear her – cried, ‘I want to go home,’ and burst into tears. Everyone shuffled, turned round and listened as the grown-ups tried to comfort her. Saying, ‘Now, now, what’s the matter? There’s nothing to be frightened of! Look – there’s our new home. See? Everything here is ours from now on – the houses, the river and the mountains . . . We’ve come to live here!’ “

Anatoli_Pristavkin

Anatoli Pristavkin  (17 oktober 1931 – 11 juli 2008)

 

De Oostenrijkse schrijver, vertaler en criticus Alfred Polgar werd geboren op 17 oktober 1873 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2008.

Uit: Das große Lesebuch

 

Die lila Wiese

 

Soundso viele Meter über dem Meeresspiegel liegt die Kleewiese. Seit mindestens zweimal hunderttausend Jahren schon. Die Nacht wirft ein dunkles Tuch über sie, der Tag zieht es wieder fort. Die Wolke weint sich an ihrem
Busen aus, der Sturm bestürmt sie, das Lüft­chen plaudert mit Gräsern und Blumen. Der Nebel stülpt eine silbergraue, von schwachen Rauchfäden durchwirkte Tarnkappe über die Wiese, der Frost reißt ihr die Haut in Fetzen, die Sommersonne kocht sich ein Ragout aus Duft und Dunst.

Der Wiese ist das alles ganz lila. Kalt oder warm, feucht oder trocken, Leben oder Tod … sie duldet es in vollkommener Gleichgültigkeit. Das liegt schon so in der Natur der Natur.

Daß die Kühe sie berupfen, treten und düngen, scheint der Wiese nicht wesentlich. Auch nicht, daß Menschen sie ansehen und sich Verschiedenes dabei denken.

Viele kommen vorüber, achten ihrer nicht. Viele bleiben stehen, ziehen einen kräftigen Schluck Berg­wiese in die Seele.

Die Bergwiese liegt da, läßt sich geruhig abweiden von Kuhmäulern und Menschenaugen.

Sie gibt jedem das Ihre, das das Seine ist.

Einer kommt gerade vom Friedhof. da ist es ein Brocken Schwermut, den er auf der Wiese findet.

Einer vom Mahl, Verdauungsglück in den Eingewei­den. Ihm rauschen die Gräser: Der Mensch ist gut.

 

Einer vom geschlechtlichen Exzeß: ihm predigt die Wiese sanfte Wonnen des Verzichts.

Einer aus dem Kaffeehaus, taumligen Herzens, ver­giftet von Nikotin und Koffein und Nebenmensch­-Atem. Ihm bietet die Wiese einen Splitter vom Stein der Weisen, der heißt: Natur!

Einer von der Landpartie mit der eigenen Frau; da ist es ein anderer Splitter vom Stein der Weisen und heißt: Fiche-toi de la nature!

Dabei kann der eine auch ganz gut immer derselbe sein.

Jeder Wanderer glaubt, die Stimme der Kleewiese zu vernehmen; aber er vernimmt immer nur seine eigene. Am gründlichsten in diesem Punkt täuscht sich der Dichter. Wär’ er’s sonst?

Jahreszeiten und Wetterlaunen der Menschenseele läßt die Wiese so gelassen über sich ergehen wie Sonne, Schnee, Nebel und den munteren Sausewind. Seufzen und Lachen hört sie, das Tirilieren der Zärtlichen, die Debatte der Botaniker, die Fachgespräche der Bauern, das innere Geschrei des Lyrikers. Publikum!

Den Dichter aber wurmte es, als Publikum genom­men zu werden wie die andern. Es paßte ihm nicht, daß er ein Verhältnis zur Wiese hatte, die Wiese aber kein Verhältnis zu ihm. Und dann: was hat denn ein Dichter von seiner Beziehung zur Natur, wenn niemand weiß, daß er sie hat?“

 

Polgar

Alfred Polgar (17 oktober 1873 – 24 april 1955)

 

De Amerikaanse dichter Jupiter Hammon werd geboren op 17 oktober 1711. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2006 en ook mijn blog van 17 oktober 2008.

 

Poem to Phillis Wheatley

 

O, come you pious youth: adore
The wisdom of thy God.
In bringing thee from distant shore,
To learn His holy word.

 

Thou mightst been left behind,
Amidst a dark abode;
God’s tender Mercy still combin’d,
Thou hast the holy word.

 

Fair wisdom’s ways are paths of peace,
And they that walk therein,
Shall reap the joys that never cease,
And Christ shall be their king.

 

God’s tender mercy brought thee here,
tost o’er the raging main;
In Christian faith thou hast a share,
Worth all the gold of Spain.

 

While thousands tossed by the sea,
And ot
hers settled down,
God’s tender mercy set thee free,
From dangers still unknown.

 

That thou a pattern still might be,
To youth of Boston town,
The blessed Jesus thee free,
From every sinful wound.

 

The blessed Jesus, who came down,
Unveil’d his sacred face,
To cleanse the soul of every wound,
And give repenting grace.

 

That we poor sinners may obtain
The pardon of our sin;
Dear blessed Jesus now constrain,
And bring us flocking in.

 

Come you, Phillis, now aspire,
And seek the living God,
So step by step thou mayst go higher,
Till perfect in the word.

 

While thousands mov’d to distant shore,
And others left behind,
The blessed Jesus still adore,
Implant this in thy mind.

 

Thou hast left the heathen shore;
Thro’ mercy of the Lord,
Among the heathen live no more,
Come magnify thy God.

 

I pray the living God may be,
The sheperd of thy soul;
His tender mercies still are free,
His mysteries to unfold.

 

Thou, Phillis, when thou hunger hast,
Or pantest for thy God;
Jesus Christ is thy relief,
Thou hast the holy word.

 

The bounteous mercies of the Lord,
Are hid beyond the sky,
And holy souls that love His word,
Shall taste them when they die.

 

These bounteous mercies are from God,
The merits of his Son;
The humble soul that loves his word,
He chooses for his own.

 

Come, dear Phillis, be advisíd,
To drink Samaria’s flood;
There nothing is that shall suffice,
But Christ’s redeeming blood.

 

When thousands muse with earthly toys,
And range about the street,
Dear Phillis, seek for heaven’s joys,
Where we do hope to meet.

 

When God shall send His summons down,
And number saints together.
Blest angels chant, (triumphant sound)
Come live with me forever.

 

The humble soul shall fly to God,
And leave the things of time,
Start forth as ’twere at the first word,
To taste things more divine.

 

Behold! the soul shall waft away,
Wheneíer we come to die,
And leave this cottage made of clay,
In twinkling of an eye.

 

Now glory be to the Most High,
United praises given,
By all on earth, incessantly,
And all the host of heavín.

 

jupiter

Jupiter Hammon  (17 oktober 1711 – 1790 – 1806)

 

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 17 oktober 2008.

De Amerikaanse schrijver Nathanael West werd geboren  op 17 oktober 1903 in New York als Nathan Wallenstein Weinstein.