Antoon Coolen, Vincent Corjanus, Nick Hornby, Ida Boy-Ed, David Wagner, Thornton Wilder, Helen Meier, Karen Blixen, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: De goede moordenaar

“De dorpelingen waren daarbij, zij hebben de vervloeking van den onschuldige toen hij onder de galg stond aangehoord, door de tijden heen is dat van geslacht op geslacht overgeleverd. Waar de galg gestaan heeft, daar wijd omtrent is een dorre zandvlakte, ge kunt gaan kijken. Er groeit daar niets. Het zand stuift en stuift. De vlakte is gegolfd, gekringeld, mee kleine terpjes door den wind in den loop der tijden gevormd.
Zoo leefden wij hier. De kluizenaar bouwde zijn huis. Op een stukske grond een bietje buiten het dorp, aan eenen viersprong van wegen stonden twee hooge canada’s en twee hooge wilgen zoo mee zijn vieren bijeen in den trouw der jaren en in hunne standvastigheid. Door hun kruinen woeien alle winden, en in de stormen beefden en sidderden hun stammen van de geweldige innerlijke aandoening. Misschien had den kluizenaar daar wel eens op gelet en het schoon gevonden in zijn gemoed. Ge kondt van den kluizenaar geen hoogte krijgen. Niemand wist, wie hij was of waar hij vandaan kwam. Hij liep rond in zijn broek van turksch leer, op zijn klompen en in zijn gestriept boezeroen. Hij had eenen ringbaard. Hij was daar onder de wilgen en de canadeesche populieren aan den viersprong van wegen aan het metselen gegaan. Hij had eiges het graafwerk gedaan en de fondamenten gemetseld. Hij opperde eiges, mengde de kalk, hij plaatste de steenen op elkander en bouwde en beklom den steiger. Zijn materiaal betaalde hij mee contant geld. Waar had hij het geld vandaan? Waar was hij zelf vandaan, den kluizenaar? In den tijd dat hij dit huis bouwde, ’s avonds als het donker worde, dan was hij voor diejen dag afgewerkt, dan trok hij heen. Hij ging de kanten van het oude Pastoorsbosch uit, een woest en dicht bosch aan de grens van de Schinkelsche hei. Daar was hij ook uitgekomen. Daar was hij uit gekropen. Als een boschdier aanzagen ze hem. Misschien was hij een nazaat van een der schepenen, die den onschuldige hadden laten ophangen. Misschien was hij een nazaat van den verborgen en onbekend gebleven moordenaar, die gezwegen had toen een ander voor hem opgehangen worde.D’r worde wel eens gezeed, dat de kluizenaar van de kanten van de Badaf of van Oss vandaan was, zijn voorvaderen hadden misschien in de vrijstad geleefd. Daaromtrent had men geen zekerheid. Hij zee nooit een woord. Hij liep altijd mee zijnen kop gebogen, zijn oogen waren star naar den grond gericht. Hij metselde zijn huis. Hij zette er de gebinten van deur en ramen in. Hij zette er een dak op en legde eiges de pannen. Toen mochten de regenbuien komen en de stormen, de kluizenaar had een huis. Hij had een dak boven het hoofd. Hij timmerde planken in de gebinten voor de ramen. Hij timmerde planken aaneen, voor zooveel als een deur, daar maakte hij in het midden een gat in.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)
Cover

 

De Nederlandse dichter Vincent Daniel Corjanus werd geboren op 17 april 1995 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Vincent Corjanus op dit blog.

 

Op zolder

De foto`s aan de wand zijn verdwenen.
Eén voor één
weggehaald.
Herinneringen aan vriendschappen,
avonden van wijn en liefde.
De kamer is
leger dan ooit tevoren.
Hier hebben we gelachen,
gevreeën,
voor het eerst de liefde omarmd.
Alles had een reden,
de wijnvlek in het vloerkleed,
de pennenstrepen op de muur.
Ik kan ze weer zien,
de foto`s aan de wand zijn verdwenen.

 

Wonder

Vaar loopt een wonder
Zo mooi
Ze schittert mest in de menigte
Een ster die net boven de grond zweeft

Ze zal nooit vallen
Ik mag geen wens doen

 

 
Vincent Corjanus (Zwolle, 17 april 1995)
Cover

 

De Engelse schrijver Nick Hornby werd geboren op 17 april 1957 in Redhill. Zie ook alle tags voor Nick Hornby op dit blog.

Uit: Juliet, Naked

“They had flown from England to Minneapolis to look at a toilet.
The simple truth of this only struck Annie when they were actually inside it: apart from the graffiti on the walls, some of which made some kind of reference to the toilet’s importance in musical history, it was dank, dark, smelly and entirely unremarkable. Americans were very good at making the most of their heritage, but there wasn’t much even they could do here.
“Have you got the camera, Annie?” said Duncan.
“Yes. But what do you want a picture of?”
“Just, you know . . . “
“No.”
“Well . . . the toilet.”
“What, the . . . What do you call those things?”
“The urinals. Yeah.”
“Do you want to be in it?”
“Shall I pretend to have a pee?”
“If you want.”
So Duncan stood in front of the middle of the three urinals, his hands placed convincingly in front of him, and smiled back over his shoulder at Annie.
“Got it?”
“I’m not sure the flash worked.”
“One more. Be silly to come all the way here and not get a good one.”
This time Duncan stood just inside one of the stalls, with the door open. The light was better there, for some reason. Annie took as good a picture of a man in a toilet as one could reasonably expect. When Duncan moved, she could see that this toilet, like just about every other one she’d ever seen in a rock club, was blocked.
“Come on,” said Annie. “He didn’t even want me in here.”
This was true. The guy behind the bar had initially suspected that they were looking for a place where they could shoot up, or perhaps have sex. Eventually, and hurtfully, the barman had clearly decided that they were capable of doing neither thing.”

 


Nick Hornby (Redhill, 17 april 1957) 
Poster voor de gelijknamige film uit 2018

 

De Duitse schrijfster Ida Boy-Ed werd geboren op 17 april 1852 in Bergedorf (Hamburg). Zie ook alle tags voor Ida Boy-Ed op dit blog.

Uit: Thomas Mann: Betrachtungen eines Unpolitischen

„Es gereicht mir zur Genugtuung, daß auch ich in meinem Aufsatz über die Münchener Oper (April, in Velhagen & Klasings Monatsheften) es ebenfalls aussprach, daß das politische Leben bedrohlich für unsere Kultur werden kann, ich zitierte Nietzsche: »Notwendig gerät ein Volk von der unbedingten Geltung der politischen Triebe aus in die Bahn äußerster Verweltlichung usw.« Thomas Mann sagt: »Ich bekenne mich tief überzeugt, daß das deutsche Volk die politische Demokratie niemals wird lieben können«, er ist sicher, »daß der vielverschriene ›Obrigkeitsstaat‹ die dem deutschen Volk angemessene, zukömmliche und von ihm im Grunde gewollte Staatsform ist und bleibt. Dieser Überzeugung Ausdruck zu geben, dazu gehört heute ein gewisser Mut. Trotzdem wird damit nicht nur nicht dem deutschen Volke irgendwelche Geringschätzung im geistigen oder sittlichen Sinn ausgedrückt – das Gegenteil ist die Meinung –, sondern auch sein Wille zur Macht und Erdengröße (welcher weniger ein Wille als ein Schicksal und eine Weltnotwendigkeit ist) bleibt dadurch in seiner Rechtmäßigkeit und seinen Aussichten völlig unangefochten.« Hier ist einzufügen, daß der Dichter, wenn er von der Demokratie spricht, vor allem die westlichen Auswüchse ihrer scharfsinnig darlegt; denn der auf Lärm, Geste, Pathos eingestellte französische Radikalismus ist ihm tief zuwider. Er zitiert Bogumil Goltz: »Der Deutsche ist ein Charaktermensch, schon um dessentwillen, weil er, verglichen mit den Individuen anderer Nationen, eine Person, ein Genie, ein Gemütsmensch, ein Original, weil er kein Figurant, kein soziales oder politisches Tier im Sinne der Franzosen ist.« Und aus sich selber sagt er, daß seinen Ohren nicht entgehe, wie sehr das gute und biedere Wort »Volksstaat« sich nach Klang und Sinn von dem Wort »Demokratie« mit seinen humbughaften Nebengeräuschen unterscheidet.
Es hat sich der Dichter eine gegnerische Gestalt geschaffen, die er den »Zivilisationsliteraten« nennt. Wie er denn in diesem Werk und innerhalb seines Gedankenganges mit den Worten »Literat« und »literarisch« etwas Welsches, Romanisches, von Grund aus Undeutsches (im Gegensatz zur reinen Kunst) meint. Für die Spielarten dieser Gestalt hat er köstliche Bezeichnungen gefunden: Fortschrittsopernsänger, Freiheitsgestikulator, Rhetor-Bourgeois. Man kann sich nicht der Erkenntnis verschließen, daß Thomas Mann sich in dieser Gestalt mit seinem Bruder Heinrich auseinandersetzt, dem ganz und gar französisch oder vielmehr international Gerichteten, dem überzeugten Nachbar von Gabriele d’Annunzios »geilem Ästhetizismus«.”

 


Ida Boy-Ed (17 april 1852 – 13 mei 1928)

 

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook alle tags voor David Wagner op dit blog.

Uit: Drüben und drüben (Samen met Jochen Schmidt)

„Mir war schon damals klar, wie teuer diese Eisenbahn war, ein Waggon kostete über fünfzig Mark, aber anscheinend waren wir so reich, war ich ein verwöhntes Kind? konnten meine Eltern sich das leisten.
Mein Vater ließ mich mit meiner Eisenbahn allein, ich baute und baute, er baute nicht mit. Die größere der beiden Dampflokomotiven konnte aus dem Schornstein qualmen, ich musste bloß Dampföl einfüllen. Ich liebte den Kranwagen, die Kupplungen und die Rücklichter der Lokomotive.
Die Eisenbahn auf-, um- und wieder abzubauen war das eigentliche Spiel, Gleisbauarbeiten, immer wieder neue Strecken planen und errichten. Das andere wichtige Eisenbahnspiel hieß «Zugunglück»: Die Lok und ihre Wagen entgleisen lassen, etwas auf die Schienen legen und den Unfall herbeispielen, die LGB hielt das aus, ich konnte sie im Garten über die Wiese fahren lassen, der Rasen wurde zur Prärie. Indianerüberfälle, ein Bandit entführt den Zug, er möchte das Gold aus dem Güterwagen rauben, das Gold hatte ich selbst hergestellt: kleine weiße Kieselsteine, mit Goldfarbe angepinselt. Es sollten Nuggets sein.
Die Westernstadt baute ich am einen, die Ritterburg am anderen Ende der Strecke auf. Später geel mir das nicht mehr, Ritterburgen und Ritter in Rüstungen passten nicht zu Eisenbahnen, in der Ritterzeit hatte es doch noch keine Eisenbahnen gegeben. Andererseits: Fuhr die Eisenbahn am Rhein nicht auch an Ritterburgen vorbei?
Die Westernstadt, die im Größenverhältnis so gut zur LGB passte, bestand aus fünf oder sechs Häusern, es gab ein zweistöckiges Hotel, einen Saloon mit Schwingtüren, eine Post und ein Gebäude, in dem der Sheriff sein Büro hatte und das gleichzeitig ein Gefängnis war. Die aus schmalen, dunkel gebeizten Rundhölzchen und Sperrholz zusammengeleimte Stadt wirkte nie echter und überzeugender als in dem Augenblick, als ich sie beim größten und zugleich letzten
Indianerangriff im Garten Feuer fangen und vollständig abbrennen ließ.

 


David Wagner (Andernach, 17 april 1971)

 

De Amerikaanse schrijver Thornton Niven Wilder werd geboren op 17 april 1897 in Madison, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Thornton Wilder op dit blog

Uit: The Angel That Troubled the Waters

“Another invalid wakes suddenly out of a nightmare,calling: “The Angel! The Angel has come. I am cured.” He flings himself into the pool, splashing his compan-ions…
THE MISTAKEN INVALID (He sees the NEWCOMER beside him and turns on him plaintively)…Aie! You have no right to be here…You are able to walk about…You come here only at great intervals, and it may be that by some unlucky chance you might be the first one to see the sign. You would rush into the water and a cure would be wasted. You are yourself a physician…Go back to your work and leave these miracles to us who need them.
THE NEWCOMER My work grows faint. Heal me, long-expected Love; heal me that I may continue. Renewal, release; let me begin again without this fault that bears me down.
THE ANGEL (Kneels down on the lowest step and meditatively holds his finger poised above the shuddering water.)
THE NEWCOMER Come, long-expected Love.
THE ANGEL (Without turning makes himself apparent to the NEWCOMER and addresses him.) Draw back physician, this moment is not for you.
THE NEWCOMER Angelic visitor, I pray thee, listen to my prayer.
THE ANGEL Healing is not for you.
THE NEWCOMER Surely, surely, the angels are wise. Surely, O, Prince, you are not deceived by my apparent wholeness. Your eyes can see the nets in which my wings are caught; the sin into which all my endeavors sink half-performed cannot be concealed from you.
THE ANGEL I know.
THE NEWCOMER It is no shame to boast to an Angel of what I might yet do in Love’s service were I but freed from this bondage. Oh, in such an hour was I born, and doubly fearful to me is the flaw in my heart…
THE ANGEL (Stands for a moment in silence.) Without your wound where would your power be? It is your very remorse that makes your low voice tremble into the hearts of men. The very angels themselves cannot persuade the wretched and blundering children on earth as can one human being broken on the wheels of living. In Love’s service only the wounded soldiers can serve. Draw back.”

 


Thornton Wilder (17 april 1897 – 7 december 1975))
Titelpagina uit “The Angel That Troubled the Waters”

 

De Zwitserse schrijfster Helen Meier werd geboren op 17 april 1929 in Mels, Kanton St. Gallen. Zie ook alle tags voor Helen Meier op dit blog.

Uit: Die Agonie des Schmetterlings (Tälchen)

„Hören Sie denn nicht, wie es rauscht, rauscht, rauscht, rauschend zieht es vorbei, nicht zu fassen, nicht darzustellen, es ist zu schnell, steht keinen Augenblick still, damit es zu betrachten sei, es rauscht, rauscht, rauscht, manchmal spritzt uns ein kleiner Spritzer entgegen, ich kann ihn abwischen, wenn ich Glück habe, die Feuchtigkeit klebt eine Weile an meiner Hand, mit der ich übers Gesicht fahre, schnell, schnell, ich rieche die Feuchtigkeit, lecke daran, sonst ist sie verdunstet, weg. Also wir zwei, wir zwei sind da auf der Landstrasse gewandert, das schwangere Mädchen und ich, langsam, sie kann nicht mehr schnell gehen, ulkig muss das ja sein, so etwas im Bauch wachsen zu fühlen, ohnmächtig, etwas, was nie mehr loszubringen sein wird, nie mehr; wenn sie es inwendig losgekriegt, hängt es ihr aussen an, klebriger Säugling, tapsender schenkelgreifender kleiner Affe, später Jüngling, Mann, ewig nach der Mutter greifend, wenn nicht laut, so im Geheimen; also man denkt ja schon nicht daran, wenn man, rasend und blind, so einem Wesen die Beine auseinanderdrückt. Wir gehen langsam, über uns ein Himmel, ich betrachte ihn selten, den Himmel, bei einem Typ wie mir geht sonst genug im Kopf herum, ich hab genug zu tun, auf die Strasse zu schauen, doch dieser da drängt sich einem förmlich auf, gewollt oder ungewollt, wie sexuelle Phantasien, vielleicht auch nur, weil es sonst nichts Bemerkenswertes in dem Tälchen zu sehen gibt, ein Tälchen wie eine grüne Mausefalle, links und rechts kleine Hügel, waldbedeckt, in der Mitte die geteerte Strasse, neuerbaut vom Militär, das am Ende des Tales, dort, wo die Falle zuklappt, unterirdische Waffenlager baut, auch Lebensmittel sollen in Stollen gelagert werden; ob jemand noch Lebensmittel braucht, wenn es geknallt hat, ist diesen Idioten gleichgültig, also dieser Himmel mit geheimer Absicht, natürlich nicht unbefleckt, sonnige Himmel interessieren niemanden, mit Vorder- und Hintergrund voll von Seltsamkeiten, Wolkengebilden, Drachen, Dämonen, schwärzlichen, grauen, weissen, mit blauen gutmütigen Gestaden, an denen sich diese Gebilde tummeln, angestrahlt von einem Hintergrundlicht, das sie düster zu uns herunterwerfen, und natürlich weht ein Wind, ohne Wind ist ja nichts bemerkenswert, ins Haar greifend, sich still haltend, in den Wald zurückhuschend, wiederkommend, dem Mädchen den Bauch modellierend. Wir zwei sind auf der Strasse gewandert, sie mit dem Hühnchenschritt der Schwangeren, von meinem Schritt ist nichts zu sagen, ich bin schon viel gelaufen, das Mädchen wird in der Kantine arbeiten, sie kochen dort für sechzig Männer, rauhe Männer, wilde, lärmige, Pioniere, Baumänner, Stollenmänner, mit Dreck an den Stiefeln, Stollenstaub an den Hoden, Schweissbächen im Brustgestrüpp, Männer, die das Fressen unter den Tisch schmeissen, gekochte Kartoffeln, die sie nicht mögen, das Mädchen wird dort arbeiten, gemüserüstend auf einem Hocker sitzen, wann immer es kann, um die Beine zu schonen, eigentlich ein hässliches Ding mit dem schiefen Kopf, den schwarzen Haaren, dem scheuen Lächeln, das hervorschiesst wie junge Natter. Dann wieder denk ich, es ist das schönste Ding auf Erden, mit dem harten Bauch, den Schwabbelbrüsten, den violetten Warzen und den starken weissen Zähnen, denen ich noch allerhand beibringen möchte.“

 

 
Helen Meier (Mels, 17 april 1929)

 

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted. Zie ook alle tags voor Karen Blixen op dit blog.

Uit: Last Tales (The Cardinal’s Last Tale, onder pseudoniem Isak Dinesen)

“Madame,” said the Cardinal after a long pause, “I am not in the habit of talking about myself, and your demand makes me feel a little shy. But I do not want to see you go away—and maybe we two shall never meet again—without having granted you your last request. And indeed,” he added, “I am beginning to take an interest in your question. Allow me, then, in order to save my modesty, to answer you in the classic manner, and to tell you a story. “Take a seat, Madame. The story may be somewhat intricate, and I myself may be a somewhat slow raconteur.” Without a word more the lady sat down in the big armchair indicated to her. The library in which the two found themselves was cool and high up; the noises of the street only reached the talker and the listener like the carefree murmur of a calm sea.
A girl of fifteen, the Cardinal began, with rich gifts of heart and mind, and magnificently innocent, was given away in marriage to a brusque and bigoted nobleman three times her age, who took a wife to have his name live on. A son was born to them, but the child was delicate and had but one eye. The doctors, who found a reason for the sad misfortune in the mother’s young age, advised her husband to allow a few years to pass before the birth of another child. Not without some bitterness, the gentleman decided to follow their advice, and in his own mind fixed the period of waiting at three years. So as not to expose his inexperienced wife, during these three years, to the temptations of a worldly life, he took up residence in a palatial villa of his, overlooking beautiful, lonely mountain scenery, and engaged an old, impoverished but proud-hearted maiden aunt as dame de compagnie. And so as not to have the daily anxiety for a feeble, threatened being affect the Princess’ youthful vitality, he put his son out to nurse with a tenant family on another estate. Possibly Prince Pompilio, who generally had firm faith in his own judgment, ought not this once to have yielded so easily to the old doctors’ opinion. His young wife had accepted her circumstances in life, her marriage and her husband, her palazzo and her coach, the admiration of a brilliant society, and in the end her frail little son, exactly as in former days she had accepted the dolls and the rosaries presented to her, the regulations of the convent school, and her own transformation from child into schoolgirl, and from schoolgirl into maiden. Even the separation from her child she had suffered in the same way, as the ordinance of higher powers. During her pregnancy, while she had been watched over and petted by all who surrounded her, she had come to see herself as a fragile, precious vessel, within which a rare seed had been laid down to germinate, and at the end of the term it had been her husband’s old name to which she had given birth.”

 


Karen Blixen (17 april 1885 – 7 september 1962)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver R.J. Pineiro werd geboren op 17 april 1961 in Havana. Zie ook alle tags voor R. J. Pineiro op dit blog.

Uit: Ashes of Victory

« TAIWAN STRAIT, SEPTEMBER 22, 1958
BASTARDS.You BASTARDS! Lieutenant Deng Xiangsui of the People’s Liberation Army Air Force tightened his grip on the control column of his MiG-17F “Fresco” as he glared in disbelief at the distant aerial battle marring the clear skies beyond his cockpit’s windscreen. The shoreline of mainland China rushed by ten thousand feet beneath the swept-wing interceptor, replaced by coastal waters as the newly minted pilot advanced the throttle fully forward with his left hand. How can this be happening to—? The kick of the new VK-1F engine’s afterburner slammed him into his seat as he gasped beneath his oxygen mask. Deng had practiced going into burner in a simulator but never in an actual MiG. Fuel simply cost too much. Now, though, that expensive fuel flowed freely, injected into the exhaust nozzle by the revolutionary engine and doubling his rate of climb, rocketing the Fresco through eighteen thousand feet in thirty seconds. Struggling to stay ahead of the nimble jet, Deng reduced throttle and eased the control column forward and to the right while pushing right rudder to roll. The MiG entered an inverted dive.
Gathering airspeed, he dropped over one of the several F-86 Sabres from Taiwan’s air force that were decimating the MiGs with a new type of air-to-air missile. For years, the People’s Republic of China and the Republic of China had engaged in intermittent battle over the Taiwan Strait as China sought to prevent Taiwanese expansion to the island of Kinmen and the nearby Matsu archipelago. The United States had stepped in to assist the Taiwanese with weapons and personnel. Chinese coastal radar stations had detected the ROC aircraft patrolling the waters near the international line and had dispatched a squadron of the PLAAF’s finest out of nearby Fuzhou Air Base to tail the Taiwanese fighters. But the Sabres had surprised the MiGs by suddenly engaging their weapons, killing nearly all of them in under five minutes. That had prompted a second wave of PLAAF fighters to enter the fray, only to find themselves facing the same fate. Deng, along with the rest of the rookies, formed the third and last wave until reinforcements could arrive from Zhangzhou and Wenzhou. Deng frowned, recalling the parting words of his commander: “Hold the line at all cost. Protect the homeland.”

 

 
R.J. Pineiro (Havana, 17 april 1961)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e april ook mijn blog van 17 april 2017 deel 2.

Antoon Coolen, Vincent Corjanus, Nick Hornby, Ida Boy-Ed, Thornton Wilder, David Wagner, R.J. Pineiro, Helen Meier, Karen Blixen

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Het donkere licht

“Toen Simon Wijnands zag, dat het donkeravond begost te worre over de peel, toen lee hij zijn tuig aan den kant. Hij stond in de laagte van de afgraving en kwam mee ’t bovenlijf uit boven den rand waar den klot niet gesteken was. Hij kwamp tegen dien zwarten wand van klot en tuschlagen staan en lee zijn twee armen op den grond voor hem in de ruigte die er woekerde. Hij zag de grif witte striep aan den boord, die tusschen hemel en aarde is. Daar konde ge in kijken naar verre en hoogere werelden, waar wij ver af zijn. Maar daar houdt eenen peelwerker zijn eigen niet mee bezig. Boven die witte striep groeide het lichte donker van den zomernacht. Aan een vloer van mijlen hoog in een blauw van klaar water stond een ster te blinken. Er stak een wind op over de peel. Toen hief Simon Wijnands zijn eigen op zijn armen uit den kuil en hij stond vervolgens overeind voor den hemel. Hij stond er gekomen uit den peelgrond en hij zag rontelom naar alle einders verspreid dichtbij en ver de hooge en lage, de korte en lange klotmijten. Het leken hutten. Het leken ook dieren, die heel stil stonden. Stil aan den komenden nacht. Ergens in een van de gegraven slooten lag dezelfde striep, die in den hemel was aan den boord van de aarde gindswijd. Maar eenen peelwerker houdt zijn eigen daarmee niet bezig. Simon Wijnands loopt voorzichtig den klot langs, zijnen klot die-t-ie hier heeft gezet om te drogen, een heel rij, drie turven hoog, elken turf los van den ander, zoodat de wind vrij tochten kan door al die turfbreede openingen. Dan gaat Simon naar een stapeltje opgemijten klot. Hij heeft stukken baalzak om zijn beenen gebonden, want hij heeft beneden in de vochtigheid gestaan. Het slijk en het klotgemul zitten tegen zijn bokspijpen geklonterd. Simon Wijnands vat bij het stapeltje klot, dat te drogen is gezet, zijnen jas, dien hij daar had neergelegd, hij doet zijnen jas aan. Dan vat hij zijnen knik en zijn drinkenskruik, gooit die aaneengebonden over zijnen schouder, en gaat naar huis.
Simon loopt over den weeken, drabbigen grond. Hij neemt zijnen sprong over den loop, hij loopt over een wankei drijvend bruggetje en komt op den pad naar zijn huis. Nu loopt hij en komt langs een peelvlooske, wit van het vlokkige bloeiende pluimgras, en ziet in ’t water de klaarte der vloeiing van het licht. Eenen vogel vliegt er mee ‘nen korten schreeuw laag overheen. Simon Wijnands loopt mee stevige stappen en de verre nacht komt hem tegemoet, langs de wondere klaarte van den hemel. De peel heeft haar stem. Het gegons van de stilte, het ontstaan van de dooltochten van den wind door het klagende halmgras en de hei, de wind die stroomt, stroomt als koel water. Simon Wijnands houdt den kop gebogen.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)
In 1959

 

De Nederlandse dichter Vincent Daniel Corjanus werd geboren op 17 april 1995 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Vincent Corjanus op dit blog.

 

Mijn lief ging uit fietsen

Je weet
het huis wacht.
Geef me.
Geef me
nog even warmte voor ik ga.
Voor de reis naar de stad
van dromen.
Lief,
mijn mooie, schone lief.
Je weet
ik kom altijd veilig thuis
voor jou,
bij mij.

 

Draaideur-romantiek

Hoe hij het
omschreef.
Een meesterlijk plan
onvoltooid.
Kramp van het lachen naar
bushokjesdames.
Even was er
een interactie voorbij.

 


Vincent Corjanus (Zwolle, 17 april 1995)

 

De Engelse schrijver Nick Hornby werd geboren op 17 april 1957 in Redhill. Zie ook alle tags voor Nick Hornby op dit blog.

Uit: Funny Girl

“She didn’t want to be a beauty queen, but as luck would have it, she was about to become one.
There were a few aimless minutes between the parade and the announcement, so friends and family gathered round the girls to offer congratulations and crossed fingers. The little groups that formed reminded Barbara of licorice Catherine wheels: a girl in a sugary bright pink or blue bathing suit at the center, a swirl of dark brown or black raincoats around the outside. It was a cold, wet July day at the South Shore Baths, and the contestants had mottled,
bumpy arms and legs. They looked like turkeys hanging in a butcher’s window. Only in Blackpool, Barbara thought, could you win a beauty competition looking like this.
Barbara hadn’t invited any friends, and her father was refusing to come over and join her, so she was stuck on her own. He just sat there in a deck chair, pretending to read the Daily Express. The two of them would have made a tatty, half-eaten Catherine wheel, but even so, she would have appreciated the company. In the end, she went over to him. Leaving the rest of the girls behind made her feel half naked and awkward, rather than glamorous and poised, and she had to walk past a lot of wolf-whistling spectators. When she reached her father’s spot at the shallow end, she was probably fiercer than she wanted to be.
“What are you doing, Dad?” she hissed.
The people sitting near him, bored, mostly elderly holidaymakers, suddenly went rigid with excitement. One of the girls! Right in front of them! Telling her father off !
“Oh, hello, love.”
“Why wouldn’t you come and see me?”
He stared at her as if she’d asked him to name the mayor of Timbuktu.
“Didn’t you see whateveryone else was doing?”
“I did. But it didn’t seem right. Not for me.”
“What makes you so different?”
“A single man, running . . . amok in the middle of a lot of pretty girls wearing not very much. I’d get locked up.”
George Parker was forty-seven, fat, and old before he had any right to be. He had been single for over ten years, ever since Barbara’s mother had left him for her manager at the tax office, and she could see that if he went anywhere near the other girls he’d feel all of these states acutely.”

 

 
Nick Hornby (Redhill, 17 april 1957) 

 

De Duitse schrijfster Ida Boy-Ed werd geboren op 17 april 1852 in Bergedorf (Hamburg). Zie ook alle tags voor Ida Boy-Ed op dit blog.

Uit: Thomas Mann: Betrachtungen eines Unpolitischen

“Es gibt Bücher, über die man lange schweigen möchte, um sich mit ihnen immer wieder prüfend, genießend, erhoben, zweifelnd zu beschäftigen, ehe man ihr Dasein laut ausruft. Ein solches Buch, den Leser auf das dringlichste in Anspruch nehmend, ist das neue Werk von Thomas Mann, das den Titel führt, der über diesen Zeilen steht. Das Inventarium einer Seele, die durch den Krieg Offenbarungen in sich erlebte und (fast unvermutete) neue Zusammengesetztheiten in sich entdeckte, die nun dargelegt werden mit jener ergründenden psychologischen Analyse, die immer in genialster Genauigkeit auch das erfassende Wort findet – wie es eben nur Thomas Mann, dem unerbittlichen Selbstbeobachter und unerhörten Sprachkünstler, möglich ist. – Aber es eilt mir, dies Buch anzuzeigen, denn es erscheint zu einer Stunde, wo es manchem Nachdenklichen und unsicher Tastenden helfen kann, auch in sich hineinzuleuchten. Dies Werk ist im höchsten Grade »aktuell«. Das klingt paradox, wenn ich hinzufüge, daß es sich gegen Politisierung und Demokratisierung des deutschen Volkes, als seiner Art und Bestimmung nicht gemäß, wendet. Indes, wer Geschichte kennt, weiß auch, daß die demokratische Welle, an deren Ufersaum Jean-Jacques Rousseaus »Du contrat social« lag, eines Tages wieder abebben muß. – Die Gezeiten der Weltgeschichte freilich brauchen für ihre Flut und Ebbe Jahrhunderte. Und wer kann wissen, ob nicht abermals ein Buch, Thomas Manns »Betrachtungen eines Unpolitischen«, einst als Markierung am Strome der Entwicklung der Bolschewikismus beweisen, was in intellektuell konstruierter Staatsform alles möglich ist.
Es gereicht mir zur Genugtuung, daß auch ich in meinem Aufsatz über die Münchener Oper (April, in Velhagen & Klasings Monatsheften) es ebenfalls aussprach, daß das politische Leben bedrohlich für unsere Kultur werden kann, ich zitierte Nietzsche: »Notwendig gerät ein Volk von der unbedingten Geltung der politischen Triebe aus in die Bahn äußerster Verweltlichung usw.
Thomas Mann sagt: »Ich bekenne mich tief überzeugt, daß das deutsche Volk die politische Demokratie niemals wird lieben können«, er ist sicher, »daß der vielverschriene ›Obrigkeitsstaat‹ die dem deutschen Volk angemessene, zukömmliche und von ihm im Grunde gewollte Staatsform ist und bleibt. Dieser Überzeugung Ausdruck zu geben, dazu gehört heute ein gewisser Mut.“
erkannt werden wird? Schon die Gegenwart drängt brutale Lehren auf: der Autokrat Wilson einerseits und andererseits und andererseits der Bolschewikismus beweisen, was in intellektuell konstruierter Staatsform alles möglich ist.”

 

 
Ida Boy-Ed (17 april 1852 – 13 mei 1928)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Thornton Niven Wilder werd geboren op 17 april 1897 in Madison, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Thornton Wilder op dit blog.

Uit: The Angel That Troubled the Waters

“The Pool – A vast gray hall with a hole in the ceiling open to the sky. Broad stone steps lead up from the water on its four sides. The water is continuously restless and throws blue reflections upon the walls. The sick, the blind and the malformed are lying on the steps.The long stretches of silence and despair are broken from time to time when one or another groans and turns in his rags, or raises a fretful wail or a sudden cry of exasperation at long continued pain. A door leads out upon the porch where the attendants of the sick are playing at dice, waiting for the call to fling their masters into the water when the angelof healing stirs the pool. Beyond the porch there is a glimpse of the fierce sunlight and the empty streets of an oriental noonday.
Suddenly the ANGEL appears upon the top step. His face and robe shine with a colour that is both silver and gold, and the wings of blue and green, tipped with rose, shimmer in the tremulous light. He walks slowly down among the shapeless sleepers and stands gazing into the water that already trembles in anticipation of its virtue.
(A new invalid enters.)
THE NEWCOMER
Come, long-expected love. Come, long-expected love. Let the sacred finger and the sacred breath stir up the pool. Here on the lowest step I wait with festerin limbs, with my heart in pain. Free me, long-expected love, from this old burden. Since I cannot stay, since I must return into the city, come now, renewal, come, release.”

 


Thornton Wilder (17 april 1897 – 7 december 1975)

 

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook alle tags voor David Wagner op dit blog.

Uit: Drüben und drüben (Samen met Jochen Schmidt)

„Spielzeug lag nicht nur in meinem Zimmer, Spielzeug sammelte sich auch im Keller, Spielkeller genannt. Wir hatten viel gekauft, vererbt, geschenkt bekommen: Bauklötze, Lego,
Spielzeugsoldaten, -cowboys und -indianer sowie ein Kasperletheater mit Handpuppen aus Kunststoff und älteren, holzgeschnitzten Puppen – wir besaßen zwei Krokodile und zwei Wachtmeister, die gegeneinander antreten konnten, einer der Wachtmeister hieß immer Dimpflmoser. Ich hatte Play-BIG-Figuren, die etwas größer waren als Playmobil-Figuren und ihre Füße bewegen konnten, außerdem frühe Playmobil-Figuren und ein Playmobil-Polizeiauto, die Playmobil-Welt war noch schlicht, sie war erst dabei, sich zu entwickeln, Playmobil gab es noch nicht lange, seit 1974 erst. Für meine älteste Schwester blieb Playmo, wie wir es schon bald abkürzten, «Spielen wir Playmo?», immer das neue Spielzeug, ihr gefiel Lego besser. Sie baute sich Lego-Puppenhäuser und ließ die batteriebetriebene Lego-Eisenbahn fahren, auf blauen Lego-Schienen, die mit Lego-Schwellen zusammengesetzt werden mussten.
Die Legosteine, alte und neue gemischt, steckten zusammen in großen Tonnen, sie verteilten sich in meinem Zimmer auf dem Boden, im Esszimmer und im Wohnzimmer, die Schiffe, Flugzeuge und Flugzeugträger, die ich konstruierte, mussten ja durchs ganze Haus. Es gab das Lego-Geräusch, das Lego-Rasseln, wenn wir in den Tonnen wühlten oder die Steine auskippten, in meinem Zimmer versuchte ich jedoch immer, einen Pfad von meinem Bett bis zur Tür freizuhalten, ich wusste ja, wie weh es tat, nachts barfuß auf dem Weg ins Bad auf einen Legostein zu treten.
Ich hatte viel und wünschte mir immer mehr, Spielzeug hatte ich nie genug. Ich wünschte mir mehr Piraten und das Wikingerschiff von Play-BIG, mehr Ritter für die Ritterburg
und Weichen, Waggons, Signale und Lokomotiven für die LGB, meine Eisenbahn, Spurweite fünfundvierzig Millimeter. Die LGB war eine große Modellbahn, eine Groß-Bahn, zu Weihnachten und zum Geburtstag bekam ich Gleise und Waggons. Das erste Paket hatte ich ebenfalls zu Weihnachten bekommen, es war ein Starter-Paket und bestand aus einem Schienenkreis, einige Geraden gab es extra. Später kamen Weichen, Signale und eine Kreuzung hinzu.”

 

 
David Wagner (Andernach, 17 april 1971)
Wager (links) en Jochen Schmidt

 

De Amerikaanse schrijver R.J. Pineiro werd geboren op 17 april 1961 in Havana. Zie ook alle tags voor R. J. Pineiro op dit blog.

Uit: Cyberterror

“Karen Frost regards me while holding a drink in her hands. Her voice is on the raspy side, and she’s wearing black leather cowboy boots with her black jeans. But what puts her over the top isn’t her slim figure or the full breasts beneath that silk blouse, or the brown eyes, or the high cheekbones, or the voice, or her confident but feminine stance. What turns my insides into mush is the tiny freckle hovering just above her upper lip, near the right corner of her mouth.
Man, such beauty marks should be illegal.
Now, don’t get me wrong here. I’m no pervert, just a guy who doesn’t get laid enough, mostly because up until six months ago, I had moved around too damned much, which left little room to develop a relationship. Of course, just as I was actually beginning to enjoy my first sedentary stretch in years at Langley, where I was hoping to meet someone and have a shot at a normal relationship, I was kidnapped by this nomadic tribe. That, of course, means no sex in the foreseeable future, especially since I’m a firm believer in not paying for it.
“Tom? Anybody home?”
Karen is still looking at me, expecting a response. At her inquisitive glare I wink and say, “Ah, well … I could tell you, boss, but then I’d have to kill you.”
“Remember our agreement,” she warns, crossing her legs while narrowing her eyes in that you’d-better-keep-no-secrets-from-me look that she has already shot me a couple of times since I was assigned to be a hired hand in this task force.
I reply, “You ever heard the one where the FBI, the CIA, and the NYPD are all trying to prove that they are the best at catching terrorists?”
Karen sighs in resignation before sipping her soda. Two young agents in the row in front of ours, both also new CCTF recruits, but from the FBI, turn their heads, obviously interested. The big one is a borderline albino with ash-blond hair, hazel eyes, and chiseled features. The other, about half his size, has a complexion as dark as his hair, brown eyes, and a neatly-trimmed mustache. One’s named Paul and the other Joe.
“No, Tom,” Karen finally says, “but I get the feeling that I’m about to.”

 

 
R.J. Pineiro (Havana, 17 april 1961)
Havanna

 

De Zwitserse schrijfster Helen Meier werd geboren op 17 april 1929 in Mels, Kanton St. Gallen. Zie ook alle tags voor Helen Meier op dit blog.

Uit: Kleine Beweise der Freundschaft

„Er ist am Schaufeln einer Grube. Statt aufzuhören, macht er weiter. Aufhören ist schwer. Schaufeln ist leichter. Leicht ist das Gefühl, die Anzahl seiner Jahre seien weggewischt. Er könnte wieder einmal Goethe lesen. Jeder sehe zu, wie er’s treibe. Zusehen, wie’s der getrieben hat, mit achtzig noch an seinem Hauptwerk, ist schwerer als schwer. Er schaufelt. Das ist besser als Nichtstun. Nichtstun macht ihn depressiv. Sein Lebensmut wird erschüttert. Früher hat er sich mit gut Essen und Trinken noch aufgeheitert. Das geht nicht mehr. Sein Appetit hat nachgelassen. Hat die Bedeutung, die er sich selbst gegeben hat, nachgelassen? Die Bedeutung, die die Welt ihm schuldete und auch gab. Den Blick auf die Folge seiner Werke an der Wand im Zimmer mit Sicht auf den See meidet er. Er will keine Beunruhigung. Er könnte versucht sein, eines der Bücher herabzunehmen, und die Seiten wären mit irgendwas Falschem gefüllt. Das ihn nichts angeht. Das nicht sein Wort ist. Kann Lebensarbeit verschwinden? Nicht nur das Nicht-mehr-verlangt-gekauft-geschätzt-Werden ist es, das Vergrabensein in Bibliotheken, tief in den hintersten Ablagerungen, platzmangelhaft entsorgt, digitalisiert, in Behälter gesperrt, nicht nur das mit Bits und Bites der Vergessenheit Anheimgefallene ist es, was ihn beunruhigt. Nicht solch zermürbende Folgerichtigkeit ist es, die ihn treffen wird, die auch alle andern, unter seinem Rang, getroffen hat. Es ist das Gelöschtsein im Hirn seiner ehemaligen Bewunderer, mehr noch der Bewunderinnen, nebst all den unvermeidlichen Kränkungen der Vergänglichkeit, was ihn verletzt, ängstigt und zwingt, weiterzumachen. Um den beschleunigten Verschleiss der Schriftsteller weiss er, hochgelobt und alsbald niedergeschmettert werden die meisten, aber ihm geschieht das nicht, ihm nicht.“

 

 
Helen Meier (Mels, 17 april 1929)

 

De Deense schrijfster Karen Blixen (eig. barones von Blixen-Finecke) werd geboren op 17 april 1885 te Rungsted. Zie ook alle tags voor Karen Blixen op dit blog.

Uit: Last Tales (The Cardinal’s Last Tale, onder pseudoniem Isak Dinesen)

“Who are you?” the lady in black asked Cardinal Salviati. The Cardinal looked up, met the gaze of her wide-open eyes and smiled very gently. “Who am I?” he repeated. “Verily, Madame, you are the first of my penitents who has ever asked me that question—the first, indeed, who has ever seemed to presume that I might have an identity of my own to confess to. I was not prepared for your question.” The lady remained standing up straight before him; with-out taking her eyes off his face, she mechanically pulled on her long gloves. “Men and women,” the Cardinal went on, “in the course of time have come to me and have asked my advice. Many of them have come in deep distress . . .”
“As I myself!” she exclaimed. “In deep distress and anguish,” he continued, “which, however, have never been deeper than my compassion with each of them—and have put their problems before me in all kinds of terms. Madame, the multitude of statements and arguments have been but so many variations of one single cry of the heart, of one single question: ‘Who am I?’ If I could but answer that question, if I could but solve that riddle for them, my consultants would be saved.” “As I myself!” she cried out for the third time. “When I first told you of the horrible conflict, of the cruel dilemma which was rending my heart, I put before you, I know, a number of details, in themselves unconnected and contra-dictory, and so jarring that I had to stop the ears of my mind to them. In the course of our talks together all these fragments have been united into a whole. Oh, not into an idyll—I am well aware that I am in for a furioso—-but into a harmony without a discordant note to it. You have shown me myself! I might tell you that you had created me, and that I had come to life under your hands, and surely it would have been both happiness and pain to have been thus created. But it is not so; my happiness and my pain are greater still, for you have made me see that I was already created—aye, created by the Lord God Himself and issued from His hands. From this hour, what on earth or in heaven can harm me? To the eyes of the world, it is true, I am standing at the edge of an abyss, or walking in a blizzard in wild mountains, but the abyss and the blizzard are the work of God and are infinitely and magnificently beautiful!” She closed her eyes, then after a second looked up again. “Yet,” she said, her voice soft, like the voice of a violin, “I shall be asking one more favor from you. I beg you to answer my question. Who are you?”

 


Karen Blixen (17 april 1885 – 7 september 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e april ook mijn blog van 17 april 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: De goede moordenaar

“In diejen tijd was de kluizenaar zijn huis aan het bouwen. Fons van Willemiene ging ten laatste alle dag naar de herberg van Jan het Man, Jan, die de suikerziekte heeft. Marjanneke den Schilder woonde in het ouderwetsche huis neven Nol Bonk, in haar huis was een tweede woning, daar woonde Pietje Pinksteren in. Nol Bonk was toentertijd voerman, hij had een bedrijf, hij voer meestentijds den klot uit de peel naar het dorp. Voor de menschen deed hij dat, voor zóóveel de kar. Hij trok, groot en zwaar naast den kop van het paard, door de dorpsstraten en door d’akker en langs de wegen in de peelvlakte. Zijn treden gingen in het geluid der bellen van den paardenhaam, in het gedokker, het gestoot van de wielen. Daar stond de regen over. De regen of de zon. En de groote wind.
Pietje Pinksteren was eenen zeventigjarigen weduwman. Pietje zijn vrouw was jaren geleden gestorven, hij had haar vroeg af moeten geven, hij was altijd nog al goed gemutst, het oude ventje, hij leefde vroolijk in zijn eentje. In die dagen is naderhand de horlogemaker Havé uit den Haag mee zijn jongeren broer en zijn dochter Celine in het dorp gekomen. Ze zijn later weer vertrokken. Er is toen nog veel praat over geweest, dat de zoon van slachter van Leunen op trouwen had gestaan met Celine. Die Celine was een aardige een, de menschen mochten achteraf maar blij zijn, dat die heele Haagsche familie weer weg deed.
Intussen waren er van allerlei dingen gebeurd, Pietje Pinksteren en Nol Bonk en later den kluizenaar, het is een heel geschiedenis geweest. En mee Fons van Willemiene is het leelijk afgeloopen.
Eenen molen op het dorp. De kerk mee den hoogen toren boven de lindeboomen uit, de boomen bij de paar uitspanningen aan het klein marktveld. Wij leefden hier zoo met zijn allen te samen, God en de duivel waren ook hier onder ons menschen. Het hemelrijk en het aardrijk, daar ligt een afstand tusschen, een breuk in de zielen. De menschen doen goed en kwaad, er zijn er die hebben een duistere vreemdigheid alsof ze van den duivel bezeten zijn. In vroeger eeuwen hebben onze schepenen een onschuldigen mensch, dien ze ten onrechte van moord beschuldigden, opgehangen buiten het dorp.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Dorp aan de rivier

“Hij had een slecht gehoor, dat was waar, maar hij had ook nog een hulpmiddel in de fijnheid van zijn andere zintuigen. Hij kon kilometers wijd zeer scherp zien en onderscheiden. Hij kon een haas in het vizier krijgen als geen ander. Hij kende ieder spoor van het wild in het gras en in de rogge. Als hij ’s nachts op de grond lag uitgestrekt, omdat zijn hondje zo onrustig was gaan kwispelen en met zijn voorpootjes tegen zijn broek krabbelde, dan voelde Cis in het trillen van zijn wang, waarvandaan de dreigende voetstappen kwamen en hoe hun richting was. En ook bij de eendenkooien loerde Cis, als de wilde eenden kwamen en het lokeendje vlijtig ronddreef. Dan kon zijn schot klinken en hij haalde er een neer uit de vlucht, die met trage vlerk neergleed in het riet.
Wij hadden ook Brammetje Peccator, in zijn huis tegen de dijk buiten het dorp, de voormuur van het huis lag op de dijk, maar de achtermuur lag zo diep in de dijkhelling, tegen die blinde achtermuur kon de storm waaien, het water kon er tegen opstijgen en de stenen waren door het hoog water getekend, dat kon Brammetje Peccator niet deren. Hoe kwam Brammetje aan zijn naam. Hij had zich verstoken van de sacramenten onzer moeder de heilige kerk, ‘ik heb een zonde gedaan,’ zei Brammetje, ‘die geen biechtvader in de wereld kent.’ ‘Wat is dat voor een zonde, Brammetje?’ ‘Dat zal ik u wijsmaken,’ zei Brammetje, ‘als de professors in de moraal die zonde niet eens kennen!’ Hij was met zijn zonde in ‘s-Hertogenbosch in de Sint-Jan geweest. Hij was met het bootje over de Maas weggevaren naar Kevelaer. In ‘s-Hertogenbosch en in Kevelaer kenden ze zijn zonde niet. Eens was hij naar Rome geweest, toen was hij wel een jaar lang weggebleven. Hij kwam terug, mager en afgevast, neen, de paus kende zijn zonde niet. ‘Wat heeft de paus dan gezegd, Brammetje?’ ‘De paus heeft gezegd: “Non novi”,’ zei Brammetje. ‘O,’ zei hij, ‘maar ge hebt alzeleven gehoord, dat de paus een gevangene van het Vaticaan is?
Ik dacht, dat hij in een kelder zou liggen met een ketting aan zijn been. Maar ik weet nou, dat er geen mens op de hele wereld zo schoon en zo rijk zit te wonen als (de paus, hij zit helemaal niet in de gevangenis.’ Hoe kwam Brammetje aan zijn ‘non novi’. Brammetje was pienter genoeg, hij kon verrassen met de dingen die hij wist. Hij naderde niet tot de heilige sacramenten, maar hij ging naar de kerk en hij luisterde naar de tekstwoorden, waarmee de pastoor de lijdensmeditatie begon: ‘non novi hominem’. Ik ken die mens niet. En dan deed Brammetje nog, of hij helemaal niet extra luisterde.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Dorp aan de rivier

“Waarom moest hij zo gewaarschuwd worden. Daar was geen grotere stroper dan Cis. Hij stroopte in zijn enigheid, hij nam de hazen onder schot. Hij luchtte ook de polder af met de lichtbak en had er bedrevenheid in, om tegelijk te luchten en te schieten. De oppasser Beysens, die loert op hem. Dat is er een, die is van verderop langs de Maas hier gekomen. Hij heeft felle jukbeenderen, daar staan zijn diepliggende loerogen zo stekend boven als smalle spleetjes, waar ge de kleur niet van kunt zien. Daar is natuurlijk maar één ding van belang in het leven: stropers vangen. Stropers vangen, hoe dan ook, de oppasser Beysens zet zelf de strikken, legt er een dode haas in, sleept een stroper er naartoe en zegt: ‘Nu heb ik u op heterdaad betrapt.’ Dit is Cis de Dove gebeurd, omdat Cis in al zijn slimheid zo onnozel is en te goed van vertrouwen. Op een keer slenterde Cis met zijn hondje langs zo’n strik, die Beysens gezet had, Cis zijn hondje waarschuwde dat de oppasser in de buurt op de loer lag. Cis lachte hartelijk om te spotten met zulke streken. Maar Beysens kwam voor de dag getreden, Cis stond nog te lachen, maar hij kreeg een proces aan zijn broek gesmeerd. Cis was er in Den Bosch voor voorgekomen. Maar aan het kantongerecht geloven ze maar één ding, dat stropers altijd liegen en dat oppassers altijd waarheid spreken. Cis werd veroordeeld.
Een avond, dat Cis met zijn geweer in de polder lag, kreeg hij een schot langs zijn oren, hij wist dat dit schot van Beysens kwam. Dit was in zekere zin een mededeling van Beysens.
Cis was ook al eens een geweer kwijtgeraakt, daarom werd hij uitgerekend. Hij had zo’n lang smal kist gemaakt en die met zink gevoerd en bedaan, daar paste zijn geweer in. Die kist kon hij met het geweer erin naar de geheimzinnige bodem van de Maas laten zinken. Dan konden de brasem, de bliek en de voorn eens nieuwsgierig aan die kist komen snuffelen, de vissen waren stom zoals Cis doof was. Ze gingen geen geheim verraden. Niemand verraadde een geheim van Cis, de mensen kwamen hem liever waarschuwen als er ergens iets dreigde. Cis, dat mocht nou misschien een barbaar zijn in zijn bombazijnen broek, in zijn schipperstrui, met zijn petje en zijn ongeknipt haar, mijn God, wat een voorname ogen had hij in zijn gezicht en hoe waren zijn mond en zijn kin krachtig en mannelijk getekend. Neen, Cis was op zijn manier bemind bij de mensen, ze bewonderden hem als stroper, die niet gauw gevat werd. En Cis kon op zijn waakzaam hondje aan voor de geluiden, die hij van wege zijn doofheid niet hoorde.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: De goede moordenaar

“In diejen tijd was de kluizenaar zijn huis aan het bouwen. Fons van Willemiene ging ten laatste alle dag naar de herberg van Jan het Man, Jan, die de suikerziekte heeft. Marjanneke den Schilder woonde in het ouderwetsche huis neven Nol Bonk, in haar huis was een tweede woning, daar woonde Pietje Pinksteren in. Nol Bonk was toentertijd voerman, hij had een bedrijf, hij voer meestentijds den klot uit de peel naar het dorp. Voor de menschen deed hij dat, voor zóóveel de kar. Hij trok, groot en zwaar naast den kop van het paard, door de dorpsstraten en door d’akker en langs de wegen in de peelvlakte. Zijn treden gingen in het geluid der bellen van den paardenhaam, in het gedokker, het gestoot van de wielen. Daar stond de regen over. De regen of de zon. En de groote wind.
Pietje Pinksteren was eenen zeventigjarigen weduwman. Pietje zijn vrouw was jaren geleden gestorven, hij had haar vroeg af moeten geven, hij was altijd nog al goed gemutst, het oude ventje, hij leefde vroolijk in zijn eentje. In die dagen is naderhand de horlogemaker Havé uit den Haag mee zijn jongeren broer en zijn dochter Celine in het dorp gekomen. Ze zijn later weer vertrokken. Er is toen nog veel praat over geweest, dat de zoon van slachter van Leunen op trouwen had gestaan met Celine. Die Celine was een aardige een, de menschen mochten achteraf maar blij zijn, dat die heele Haagsche familie weer weg deed.
Intussen waren er van allerlei dingen gebeurd, Pietje Pinksteren en Nol Bonk en later den kluizenaar, het is een heel geschiedenis geweest. En mee Fons van Willemiene is het leelijk afgeloopen.
Eenen molen op het dorp. De kerk mee den hoogen toren boven de lindeboomen uit, de boomen bij de paar uitspanningen aan het klein marktveld. Wij leefden hier zoo met zijn allen te samen, God en de duivel waren ook hier onder ons menschen. Het hemelrijk en het aardrijk, daar ligt een afstand tusschen, een breuk in de zielen.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Dorp aan de rivier

“Daar had hij lange jaren zijn geweldige hoogmoed over gehad, maar eens, toen het wekenlang regende en het water geweldig waste, toen er ook binnendijks huizen aan moesten geloven, ja, toen was Janus de Mert ook overstroomd geweest. Toen zat hij grif afgesloten, er waren koeien en varkens van hem verdronken, hij zat in de grote opkamer van angst te klagen, sindsdien had hij een noodklok op de nok van zijn zwaar rieten dak. Hij dacht, als het weer gebeurt, dan zal ik die noodklok luiden, dan kannen ze mij komen redden. Want Janus de Mert, dat mocht nou voor zijn doen in deze omgeving een flinke boer zijn, hij mocht zijn grootspraak hebben, hij had een hazenhart, hij was schrikkelijk laf en bang als het om zijn lijf en leden ging. Daar heeft hij later nog angst en ellende genoeg over gehad, toen was hij te zwak geworden om de noodklok te luiden. Ge hadt hier ook Cis de Dove, die woonde in een klein arkje op de Maas, dat had hij een beetje buiten het dorp achter het veer liggen. Hij had het zelf blinkend groen geverfd, en de spijlen van de ruitjes had hij blinkend wit geschilderd. Daar had hij pleizier in, in die heldere dingen. Hij had gordijnen van bloemen, zozeer als hij geraniums, foksia’s en floxen voor het raam had staan, omdat hij daar zo’n pleizier in had. In het warm, klein, planken inwendige van zijn drijvende huis, hoe was het daar gesteld. Tegen de planken zoldering hingen honderden hazenstrikken bijeengekluwd. Cis zat daaronder dicht bij zijn dubbelloops jachtgeweer, en zijn petroleumstel, dat gaf als het brandde ’s avonds voor de koffie, die Cis ging zetten, nog op zekere zin gezelligheid. En Cis zijn onsterfelijke witte, bruingevlekte hondje, dat kefte als ge binnenkwaamt en het sprong voor geweld, om Cis, die zo doof was als een hout, te waarschuwen.

 

coolen
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

 

Uit:Dorp aan de rivier

„Maar als na de maartse winden de warme lente komt, nam de Maas haar overvloed weer in haar boorden terug. Zij versmalde in haar lage bedding, in haar liefelijke vallei. Zij kreeg het beeld van haar zomerse vriendelijkheid in de uitgestrekte vette diepgroene uiterwaarden, waarin de wilgen in hun lichte lover schoon getekend staan en bewegen in de wind, in de zilverig witte, wilde ruigten der grienden. De koeien graasden in de waarden en werden er vet. En in juli kwamen de boeren het goed, kostelijke hooi met geweldige karrenvrachten langs de rivier weghalen. Maar zij betaalden een zware pacht.

Alles wat ik u vertellen ga is in dit dorp geschied. Het dorp heeft historie, het is oud als de tijd, het is door oorlogen gekweld en door vijanden geplunderd. Watervloeden en dijkdoorbraken hebben het geteisterd, dit alles is lang geleden. Er wonen kleine burgers op de dijk, winkeliers en ambachtslui. Het gemeentehuis met het lage bordes, en de getraliede ramen beneden, en met de windvanen op het dak, dat staat daartussenin. De kastelein Willem van Oijen had op de dijk zijn herberg De Koffiekan, later heeft hij de naam van zijn herberg veranderd, hij noemde zijn herberg toen café Moira. Moira, dat was om de klank begonnen. Het noodlot kon over de mensen stormen als de winden over de dijken, soms viel een mens om met een slag, de Pale Pie, die zij met een bijl de kop insloegen, Willem van der Aa, die van de postkoets viel op de weg naar Oss en die met zijn kop onder de wielen terechtkwam, en de noodlottige ongelukken op de molen. Er was een trager leed, Mammeke, dat aan de syfilis wegteerde, dat had in zekere zin de Maas gedaan, de Maas had dat voor haar meegebracht. Binnen de dijk langs de wegen, daar woonden de boeren, dat waren meest kleine pachtboeren, die een acht of een tien bunder be-

werkten, die hooiland en grasland pachtten en land in de polder bebouwden. De machtige grote heren van de grond, die zaten hier of daar, die zaten in ‘s-Hertogenbosch, die inden de pachtsommen waarvoor hier de boeren te werken hadden in dit klein dorp. Veel welvaart was er niet, de mensen hadden hun zorg en hun wijze soberheid, als het gewas geen tegenspoed gaf en het vee niet, dan waren zij tevreden, er was een enkele rijke eigen boer, Janus de Mert op de Bergen, de weduwnaar, dat was er zo een, die maakten ze niks. Die had zijn huis en zijn hof en zijn grond zo hoog liggen, het water, dat kon daar ook niet bij.“

 

Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lith, het dorp aan de rivier dat model stond

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder, David Wagner

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008 en ook mijn blog van 17 april 2009 en ook mijn blog van 17 april 2010.

 

Uit: Uitvaart

 

“De schaduwen van zomerwolken ijlden breed en groot over de neerbuigende halmen, de korenbloemen dansten mee, en langs de bermen en akkerzoomen vlamde, bij de rossige zuring en bij de windbewogen kamillen, het vuren rood van de klaproos.

Eens kwam Anna, de vrouw van Martien Deysselbloem thuis, toen was er een telegram voor haar gekomen. Daar hadden de anderen nieuwsgierig bijgestaan. Toen Anna het telegram gelezen had, was zij doodsbleek geworden. Zij gaf het aan Martien. Zij was naar de opkamer gegaan. Zij had zich daar aangekleed, om te vertrekken. Haar vader had een beroerte gekregen. Ze ging naar huis. Voor ze de deur open deed hoorde ze Martien zeggen:

– Gij, in jouw omstandigheden …

De anderen zaten verlegen en met een bitteren trek op het gezicht. Anna keek haar man aan, want zij had nu duidelijk iets gevoeld. Zij sloot de oogen. Zij stond in ’t open deurgebint, het zomerlicht lag warm op haar gesloten oogen. Zoo kon zij de anderen niet zien. Zij wist, dat Martien daar stond. Zij zei:

– Net op het oogenblik voor het eerst voel ik leven. Zij wachtte even. Ze zei zijn naam er nog achter:

– … Martien.

Haar schoonzuster Nel zei:

– Hè, hè toch ja, dat is nog al een mooi zeggen, dat ge u niet schaamt!

Toen Anna op den drempel stond en de boomen zag en de velden en het koren der wereld en een windstroom door de verre populieren, voelde zij de zwaarte in zich stroomen van een zekerheid, die zij uitsprak:

– Vader komt er niet meer bovenop. Hij zal sterven. Zij hoorde Nel tegen Martien zeggen:

– Gij moet meegaan. Dat is voor alles en voor een goede regeling het beste, dat ge er maar direkt bij bent. Toen vluchtte Anna schreiend weg.”

 

 

Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Borstbeeld in Deurne

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder, David Wagner”

Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Thornton Wilder, David Wagner, Rolf Schneider, Cynthia Ozick, Helen Meier, Anton Wildgans

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897.

 

Uit: De Oost-Brabanters

 

AAN den Oost-Brabanter geldt algemeen, dat hij een vroolijken, opgeruimden aard heeft en zelfs dicht men hem de deugd van een humor toe, van dien min of meer befaamden, Brabantschen humor, welke te verbinden is met het beeld van het oolijke boertje, dat een zijden pet draagt en een pijp rookt met krom roer. In Brabant wonen echter nog andere menschen dan boeren en zelfs waar de boeren wonen, is – ik hoop niet, dat dit teleurstelt – dat geijkte, onnoozele almanakkenboertje niet te vinden. Het historische lot van den Brabanter der Meierijsche zandgronden, gevormd en bepaald in de ruim anderhalve eeuw der geschiedenis van de generaliteit, is vervangen door een ander. Na de economische onderdrukking door een uitmergelend belastingstelsel, dat de Staten-Generaal het veroverde wingewest oplegden, en na de ruim anderhalve eeuw der plakkaten van die zelfde Staten, die den Brabanter in zijn godsdienst op de bitterste wijze vervolgden – tevergeefs! – kreeg hij ten deel den welwillenden glimlach van dien noordeling, die de Brabanters wel vermakelijke luidjes vindt, met wie je in den Bosch, als ’t Carnaval is en als ze allemaal zoo gek doen, best eens gezellig pret kunt komen maken. Die Brabanters nemen het allemaal nog al van den lichten kant op, zegt men. Maar men doet daarmee onrecht aan den kwalijk begrepen glimlach, dien ze, mèt hun wijsheid, overgehouden hebben op zooveel dingen, welke waarlijk dapper zijn gedragen, zonder dat ze nu dadelijk licht waren op te nemen.

In den tachtigjarigen oorlog waren deze streken een gebied, dat verwoest, geplunderd en verbrand werd en beurtelings het slachtoffer was zoowel van de Staatsche troepen als van den moedwil der Spaansche soldaten. Nu de tragedie geleden en alles verre geschiedenis is, zit er misschien voor hen, die zoo graag de leukheid van den Brabanter waardeeren, iets komisch in deze positie, waarin van twee zijden de slagen vielen, een positie, die Brabant voortdurend innam toen het voor de oorlogende Republiek een soort stootblok was en ‘schatten gelds, niet voor eigen veiligheid, doch voor die van Holland kon opbrengen.’

 

antoon_coolen

Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)
Antoon Coolenmonument door Hans Godefroy in Waalre

 

De Duitse schrijfster Ida Boy-Ed werd geboren op 17 april 1852 in Bergedorf (Hamburg).

 

Uit: Thomas Mann: Königliche Hoheit

 

“Um sich an diesen Stoff zu wagen, bedurfte es einer Unbefangenheit von meisterlicher Ruhe und Größe. Dazu einer vollkommen kristallklaren Objektivität zu[135] politischen Dingen. Die Tragödie des Einsamen konnte nur ein Einsamer schreiben, einer, der Zärtlichkeit für die latente Tragik der Einsamkeit hat und zugleich das ironische Lächeln über ihre Schiefheiten. Also Thomas Mann.

Seine soeben herausgekommene monumentale Romandichtung »Königliche Hoheit« ist ein kulturgeschichtliches Dokument von so umfassender Art, das Sozialkritische ist darin so durchaus von dem Poetischen durchdrungen, daß man vor der Tatsache steht: Thomas Mann hat sich zum zweitenmal für seinen eigenen Stoff eine eigene Form geschaffen, und die deutsche Literatur besitzt noch kein Werk, an dem dies, als von verwandter Art, gemessen werden könnte.

Werke nun, die ihren Maßstab in sich selbst tragen, sind der Kritik nur dann zugänglich, wenn in ausführlicher Eindringlichkeit das Problem, die Kompositionstechnik, die Sprachtechnik, die plastische Greifbarkeit der Gestaltung und der Gestalten aufgezeigt werden kann, wozu mir hier im erwünschten Maß keinenfalls der Platz eingerä
umt werden könnte.

Was mir am allerwunderbarsten erscheint und das Wort »Poeten sind Propheten« wieder einmal wahrmacht, ist, daß Mann schon seit vier Jahren mit dieser Arbeit in heißem Mühen rang, ja, ihr Sklave war, und daß sich inzwischen dies sein Problem durch die Ereignisse der Welt aufdrängte … Er hat es im Sinn des aristokratischen Künstlers gelöst, in welchem sich immer, fast auf das paradoxeste, die Erkenntnis und das analytisch Auflösende mit dem Konservativen verbindet. Soweit man bei dem über den Dingen schwebenden Geist Manns, bei der anmutigen Ironie seiner [136] Schilderungen überhaupt von einer Parteinahme des Dichters sprechen darf, muß man sagen: der Fürst ist ihm das notwendige Symbol, des Volkes erhöhtes Wunschbild, in dessen Anblick es hochleben und seiner selbst froh werden kann.”

 

boy-ed-u-mann

Ida Boy-Ed (17 april 1852 – 13 mei 1928)
Ida Boy-Ed met Thomas Mann aan het raam van haar woning bij het Lübecker Burgtor

 

De Engelse schrijver Nick Hornby werd geboren op 17 april 1957 in Redhill.

 

Uit: Juliet, Naked

 

They had flown from England to Minneapolis to look at a toilet. The simple truth of this only struck Annie when they were actually inside it: apart from the graffiti on the walls, some of which made some kind of reference to the toilet’s importance in musical history, it was dank, dark, smelly and entirely unremarkable. Americans were very good at making the most of their heritage, but there wasn’t much even they could do here.

“Have you got the camera, Annie?” said Duncan.

“Yes. But what do you want a picture of ?”

“Just, you know . . . “

“No.”

“Well . . . the toilet.”

“What, the . . . What do you call those things?”

“The urinals. Yeah.”

“Do you want to be in it?”

“Shall I pretend to have a pee?”

“If you want.”

So Duncan stood in front of the middle of the three urinals, his hands placed convincingly in front of him, and smiled back over his shoulder at Annie.

“Got it?”

“I’m not sure the fl ash worked.”

“One more. Be silly to come all the way here and not get a good one.”

This time Duncan stood just inside one of the stalls, with the door open. The light was better there, for some reason. Annie took as good a picture of a man in a toile
t as one could reasonably expect. When Duncan moved, she could see that this toilet, like just about every other one she’d ever seen in a rock club, was blocked.

“Come on,” said Annie. “He didn’t even want me in here.”

This was true. The guy behind the bar had initially suspected that they were looking for a place where they could shoot up, or perhaps have sex. Eventually, and hurtfully, the barman had clearly decided that they were capable of doing neither thing.

Duncan took one last look and shook his head. “If toilets could talk, eh?”

Annie was glad this one couldn’t. Duncan would have wanted to chat to it all night.”

 

Hornby

Nick Hornby (Redhill, 17 april 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Thornton Niven Wilder werd geboren op 17 april 1897 in Madison, Wisconsin.

 

Uit: The Bridge of San Luis Rey

 

On Friday noon, July the twentieth, 1714, the finest bridge in all Peru broke and precipitated five travelers into the gulf below. This bridge was on the highroad between Lima and Cuzco and hundreds of persons passed over it every day. It had been woven of osier by the Incas more than a century before and visitors to the city were always led out to see it. It was a mere ladder of thin slats swung out over the gorge, with handrails of dried vine. Horses and coaches and chairs had to go down hundreds of feet below and pass over the narrow torrent on rafts, but no one, not even the Viceroy, not even the Archbishop of Lima, had descended with the baggage rather than cross by the famous bridge of San Luis Rey. St. Louis of France himself protected it, by his name and by the little mud church on the further side. The bridge seemed to be among the things that last forever; it was unthinkable that it should break. The moment a Peruvian heard of the accident he signed himself and made a mental calculation as to how recently he had crossed by it and how soon he had intended crossing by it again. People wandered about in a trance-like state, muttering; they had the hallucination of seeing themselves falling into a gulf.

There was a great service in the Cathedral. The bodies of the victims were approximately collected and approximately separated from one another, and there was great searching of hearts in the beautiful city of Lima. Servant girls returned bracelets which they had stolen from their mistresses, and usurers harangued their wives angrily, in defense of usury. Yet it was rather strange that this event should have so impressed the Limeans, forin that country those catastrophes which lawyers shockingly call the “acts of God” were more than usually frequent. Tidal waves were continually washing away cities; earthquakes arrived every week and towers fell upon good men and women all the time. Diseases were forever flitting in and out of the provinces and old age carried away some of the most admirable citizens. That is why it was so surprising that the Peruvians should have been especially touched by the rent in the bridge of San Luis Rey.“

 

Wilder

Thornton Wilder (17 april 1897 – 7 december 1975)
Cover Time, 12 januari 1953

 

Zie voor de vier bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008 en ook mijn blog van 17 april 2009.

 

 

De Duitse schrijver David Wagner werd geboren op 17 april 1971 in Andernach. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Uit: Vier Äpfel

 

“Lange bin ich gar nicht gern in Supermärkte gegangen. Heute aber trete ich durch die leise zur Seite gleitende Schiebetür und sehe gleich den Rücken meiner Lieblingskassiererin an der Kasse links, ich erkenne sie an ihrem langen, blonden, gewellten Haar. Ich bleibe stehen, suche in meiner Hosentasche nach einer Münze für das Einkaufswagenschloß und schaue zu, wie sie das Strichcode-Etikett einer Käse- oder Fleischwarentüte mit unnachahmlicher Handbewegung über das Scannerfeld ihrer Computerkasse schwenkt. Dann durchquere ich den Raum vor den Kassen, löse einen Einkaufswagen von der Kette, ziehe ihn heraus, wende Richtung Drehkreuz und schiebe ihn durch den Vorhang aus den drei signalorangefarbenen Plastikelementen, die mich immer an ihre entfernten Verwandten, die Fliegenvorhänge aus bunten Plastikstreifen, erinnern. Hinter solchen Strandhüttenvorhängen liegt das Meer, hier, im Supermarkt, zeigen sie nur an, wo der Verkaufsraum beginnt.

Ich gebe dem Einkaufswagen einen Stoß, er rollt unter der Sperre hindurch, die schmalen Plastikzungen klappen nach hinten und schwingen schon wieder vor, während ich durch das Drehkreuz gehe, in dem ich mich, wie immer, für einen kurzen Augenblick gefangen fühle,bevor ich die Verkaufs-fläche betrete und in ein großes, gut ausgeleuchtetes Stillleben gelange, aus Äpfeln, Birnen, Pfirsichen und Bananen, Gurken, Möhren, Paprikaschoten und Tomaten.

Vor dem Obst reiße ich eine transparente Plastiktüte von einer der senkrecht angebrachten, drehbar gelagerten Tütenrollen und suche unter all den angebotenen Apfelsorten nach einer, die mir weniger künstlich erscheint als die anderen. Natürlich muß ich dabei berücksichtigen, daß die Züchter, die heute womöglich Produktdesigner heißen, sicher längst einen Apfel entwickelt haben, der den

Anschein erweckt, gerade erst von einer naturbelassenen Streuobstwiese gepflückt worden zu sein, tatsächlich aber schon Wochen im Bauch eines Schiffes oder in der kontrollierten Atmosphäre eines Lagerhauses bei abgesenktem Sauerstoffgehalt gelegen hat.”

 

DavidWagner

David Wagner (Andernach, 17 april 1971)

 

De Duitse schrijver Rolf Schneider werd geboren op 17 april 1932 in Chemnitz. Zie ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Uit: Das Mittelalter

 

Das römische Imperium umfasste in Zeiten seiner größten Macht und Ausdehnung sämtliche Gebiete, die an das Mittelmeer grenzten, man darf von einem Weltreich sprechen. Die Zahl der von

Rom beherrschten Völkerschaften war entsprechend groß, und immer wieder gab es Erhebungen, auch kam es häufig zu militärischen Überfällen von außerhalb. Im vierten nachchristlichen

Jahrhundert erfolgten derlei Angriffe bevorzugt durch germanische Stämme, die sich auf der Suche nach neuen Siedlungsgebieten befanden, denn ihr überwiegend in südliche Richtungen erfolgender

Wanderzug berührte meist römische Territorien.

Das Herkunftsgebiet der Germanenvölker lag an der Ostsee. Der Name der südschwedischen Insel Gotland hält die Erinnerung an zwei dieser Stämme wach : Ost- und Westgoten. Außer Goten waren Wandalen unterwegs, Langobarden, Sachsen, Franken, Burgunder.

Von einer gemeinsamen germanischen Identität kann jedoch kaum die Rede sein. Jener Sammelbegriff kam durch römische Historiker auf, und sieht man von einigen religiösen Parallelen ab, wiesen allenfalls die Sprachen größere Gemeinsamkeiten auf. Alle Germanen benutzten eine verwandte Grammatik und einen ähnlichen Wortschatz, die – vielleicht – auf einen gemeinsamen Urdialekt zurückgingen. Ansonsten waren sich die einzelnen Stämme eher fremd, im Konfliktfall feindlich gesinnt, und nicht einmal innerhalb einer einzelnen Völkerschaft hielt man dauerhaft zusammen, vielmehr konnte sie in Untergruppierungen zerfallen, die sich blutige Gemetzel lieferten.

Die Ursachen für die im vierten Jahrhundert anhebenden Wanderbewegungen (an der durchaus nicht alle Germanen teilnahmen) waren vielfältig. Sie wurden durch eine Veränderung des Klimas ausgelöst, wohl auch durch Bevölkerungswachstum, vor allem aber durch den Einfall der Hunnen.”

 

Schneider

Rolf Schneider (Chemnitz, 17 april 1932)

 

 

De Amerikaanse schrijfster Cynthia Ozick werd geboren op 17 april 1928 in New York. Zie ook mijn blog van 17 april 2007 en ook mijn blog van 17 april 2008 en ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Uit: The Din in the Head

 

When Susan Sontag died in the winter of 2004 — at seventy- one, far too soon for her powers to have been exhausted or her intellect slaked — she left a memorable and mottled trail. Much of her life will endure in photographs— but cameras, she argued, do not so much defeat transience as render it “more acute.” Still, here she is on the back cover of my browning paperback copy of The Benefactor, a first novel published in 1963, when she was thirty: dark-haired, dark-browed, sublimely perfected in her youth. The novel, which reads like an audacious, sly, somewhat stilted translation from the French of a nineteenth-century philosophical memoir, ends with “a photograph of myself” — the self of the old narrator, who is contemplating his death. How distant death must have seemed to the young novelist then! In another photograph, dated 1975, she is lying on her back, hands under her head, with strongly traced Picasso eyelids and serene lips less curled than Mona Lisa’s: beautiful at forty-two. Like any celebrity, she could be watched as she aged. Ultimately there came the signature white slash through the blackened forelock, and the face grew not harder but hardier (despite recurrent illness, throughout which she was inordinately courageous). She had a habit of tossing back her long loose hair when it fell, as it did from moment to moment, over her eyes: the abrupt shake of the head, once girlish, turned incongruous in the sexagenarian. She was tall and big- shouldered. She dominated any room, any platform; her voice was pitched low, mannish, humorous, impassioned, impatient. Shewas more than a presence: it was as if she had been inscribed in a cartouche — a figure who had, in effect, founded the culture in which she moved. And wherever she moved, the currents flowed with her.

 

CynthiaOzick

Cynthia Ozick (New York, 17 april 1928)

 

De Zwitserse schrijfster Helen Meier werd geboren op 17 april 1929 in Mels, Kanton St. Gallen. Zie ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Uit: Schlafwandel

 

Davide Signoretti war tot, und für Nora Korn, seine Geliebte, änderte sich das Leben und das Erinnern. Davides letzte zwei Lebensjahre, in denen er zu kränkeln begonnen hatte, hatten ihre Meinung verstärkt, durch die katholische Kirche eines wichtigen Teils ihrer Jugend beraubt worden zu sein. Ihr Zorn über Nichtgelebtes trieb sie, ein Stück über einen Papstmord zu schreiben, und das ohne jede Schreiberfahrung. Zu ihrer Überraschung wurde es angenommen. Nora saß einige Zeit danach mit dem Intendanten, der Dramaturgin Frau Claassen, der Regisseurin und einem Mann unbestimmter Aufgabe im Restaurant, das neben dem Theater in einem kleinen Park lag. »Erzählen Sie uns, was Sie sich beim Schreiben des Stücks gedacht haben«, sagte die Regisseurin. Nora, verwirrt, beschämt, daß sie sich nicht mehr genau erinnerte – hatte sie es in Trance oder Trauer hervorgewürgt, in einer Art von Tollheit oder Trotz hingeschmettert –, fing an, über die Vernichtung des Symbolträgers anstelle seiner Lehre zu stammeln, spürte die Dünne der Argumentation, verhaspelte sich, fühlte sich unbehaglich. Der Intendant runzelte die Stirn, schürzte die Lippen. »Frau Claassen«, sagte er, »erklären Sie uns das Stück, es hat einige schwache Stellen, aber es läßt sich daraus etwas machen.« Die junge Frau krauste ihr Näschen, Rosenröte überflutete sie, nervös strich sie die Haarwelle hinter das Ohr, begann zu sprechen, wurde ruhig, und Nora hörte etwas ganz anderes als das, woran sie je gedacht hatte. Das Stück erschien ihr wie neu geschrieben, geistreicher, dichter, es bekam Form, die einer Aufführung wert war. Die handelnden Personen wurden zu Menschen, zu Wütenden, zu Suchenden, Irrenden, zu Bajassen, zu Ho‡enden, Verzweifelten. Und von diesen Augenblicken der Betrachtung und Bewunderung der schönen Vortragenden, den Augenblicken der Bezauberung durch ihre Redegewandtheit, wachte in Nora das auf, was an jenem Nachmittag weder Gedanke noch Ahnung war.”

 

helen_meier

Helen Meier (Mels, 17 april 1929)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Anton Wildgans werd geboren op 17 april 1881 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 april 2009.

 

Uit: Die alte Josefstadt

 

Die Josefstadt meiner Kindheit war nicht mehr jener vormärzliche Vorort, der den Basteien der Inneren Stadt, etwa vom Schottentor bis zum Burgtor, gegenüberlag. Mit den Befestigungen waren auch jene weithingedehnten Wiesenflächen verschwunden, die man in dieser Gegend das Josefstädter Glacis nannte. Als ich, ein kaum Fünfjähriger, mit dem Vater von der Vorstadt Unter den Weißgärbern in die Josefstadt übersiedelte, umgab bereits der breite, prächtige Gürtel der Ringstraße die Innere Stadt, die Monumentalbauten zwischen Alsergrund und Bellaria standen längst vollendet und die herrlichen Gärten des Viertels um das neue Rathaus herum waren schon angelegt. Dem Kinde bot sich all die junge Pracht als das Gegebene dar, für Eltern und Großeltern jedoch war jedes Plätzchen des verwandelten Bodens voll der Beziehung auf das noch eben Gewesene, belebt von Erinnerungen und – bei allem Stolz auf den großstädtischen Aufschwung! – umwoben von der uneingestandenen Sehnsucht nach dem Vergangenen. Ihnen war ja noch auf dem Platze des heutigen Volksgartens die biedermeierische Fröhlichkeit und Eleganz des Paradeisgartl Wirklichkeit gewesen; Allerältesten wollte sogar noch Beethoven, von seiner letzten Wohnung im Schwarzspanierhause über das Glacis der Stadt zuschreitend, begegnet sein; Grillparzer, Raimund und Nestroy, die Protagonisten des alten Burgtheaters, Bauernfeld und Schwind, sie bevölkerten noch die Erlebniswelt der Minderalten, wurden dem Zuhörenden in unzähligen Anekdoten an bestimmten Straßenkrümmungen, an gewissen Fenstern graugewordener Zinshäuser und an den Stammtischen altväterischer Gasthäuser förmlich wieder leibhaftig und erfüllten die ehrfurchtwillige Phantasie des Kindes mit dem verklärten Abglanz jener gemütlichen Heroenzeit Alt-Wiener Kultur, die uns heute wie ein idyllisches Märchen anmutet, obwohl auch sie bekümmert war durch weltumwälzende Kriege und verheerende Seuchen, durch Not und Unzufriedenheit der Völker und durch das verhängnisvolle Ränkespiel der Mächtigen.

 

wildgans

Anton Wildgans (17 april 1881 – 3 mei 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e april ook mijn vorige blog van vandaag.