Paul Celan, Marcel Beyer, Max Goldt, Jennifer Michael Hecht, Sipko Melissen, Henri Borel, Sait Faik Abasıyanık, Nirad C. Chaudhuri, Jeroen Olyslaegers

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.

 

Brandmal

Wir schliefen nicht mehr, denn wir lagen im Uhrwerk der Schwermut
und bogen die Zeiger wie Ruten,
und sie schnellten zurück und peitschten die Zeit bis aufs Blut,
und du redetest wachsenden Dämmer,
und zwölfmal sagte ich du zur Nacht deiner Worte,
und sie tat sich auf und blieb offen,
und ich legt ihr ein Aug in den Schoß und flocht dir das andre ins Haar
und schlang zwischen beide die Zündschnur, die offene Ader –
und ein junger Blitz schwamm heran.

 

Dein Hinübersein

Dein
Hinübersein heute Nacht.
Mit Worten holt ich dich wieder, da bist du,
alles ist wahr und ein Warten
auf Wahres.

Es klettert die Bohne vor
unserm Fenster: denk
wer neben uns aufwächst und
ihr zusieht.

Gott, das lasen wir, ist
ein Teil und ein zweiter, zerstreuter:
im Tod
all der Gemähten
wächst er sich zu.

Dorthin
führt uns der Blick,
mit dieser
Hälfte
haben wir Umgang.

 

Ook hedenavond

Voller,
daar sneeuw ook op deze
door zonnen doorzwommen zee viel,
bloeit het ijs in de korven
die je draagt naar de stad.

Zand
eis je ervoor,
want de laatste
roos thuis
wil ook hedenavond gespijsd zijn
uit zacht ruisend uur.

 

Vertaald door Frans Roumen

 
Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)
Monument in Czernowitz

Lees verder “Paul Celan, Marcel Beyer, Max Goldt, Jennifer Michael Hecht, Sipko Melissen, Henri Borel, Sait Faik Abasıyanık, Nirad C. Chaudhuri, Jeroen Olyslaegers”

Paul Celan, Marcel Beyer, Max Goldt, Jennifer Michael Hecht, Sipko Melissen, Henri Borel, Sait Faik Abasıyanık, Nirad C. Chaudhuri

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.

 

UNTEN

Heimgeführt ins Vergessen
das Gast-Gespräch unsrer
langsamen Augen.

Heimgeführt Silbe um Silbe, verteilt
auf die tagblinden Würfel, nach denen
die spielende Hand greift, groß,
im Erwachen.

Und das Zuviel meiner Rede:
angelagert dem kleinen
Kristall in der Tracht deines Schweigens.

 

NACHT

Kies und Geröll. Und ein Scherbenton, dünn,
als Zuspruch der Stunde.

Augentausch, endlich, zur Unzeit:
bildbeständig,
verholzt
die Netzhaut –:
das Ewigkeitszeichen.

Denkbar:
droben, im Weltgestänge,
sterngleich,
das Rot zweier Münder.

Hörbar (vor Morgen?): ein Stein,
der den andern zum Ziel nahm.

 

…ruist de bron

Jullie gebed-, jullie laster-, jullie
gebedscherpe messen
van
mijn zwijgen.

Jullie met mij ver-
kreupelende woorden, jullie
mijn oprechte.

En jij:
jij, jij, jij
mijn dagelijks waar- en warer-
geschonden later
der rozen-:

Hoeveel, o hoeveel
wereld. Hoeveel
wegen.

Kruk jij, vleugel. Wij- –

Wij zullen het kinderlied zingen, dat,
hoor je, dat
met de men, met de sen, met de mensen, ja dat
met het kreupelhout en met
het ogenpaar, dat daar gereedlag als
traan-en-
als-traan.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)
Cover

Lees verder “Paul Celan, Marcel Beyer, Max Goldt, Jennifer Michael Hecht, Sipko Melissen, Henri Borel, Sait Faik Abasıyanık, Nirad C. Chaudhuri”

Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri

De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Zie ook alle tags voor Sait Faik Abasıyanık op dit blog en ook mijn blog van 23 november 2010.

Uit:Verhalen uit Istanbul (Vertaald door Hanneke van der Heijden)

“Hij nam nogmaals een handje aarde. De aarde was rood en vochtig. Hij smeerde haar in zijn baard.
‘Er zit ijzer in, mangaan, fosfor, kalk, van alles,’ zei hij. ‘De zaden kan ik wel begrijpen. Die zijn als een graanschuur, als een soort ei. Maar aarde, daar begrijp ik niets van. Chemici die analyses uitvoeren zeggen dat er van alles en nog wat in zit. Maar hoe kan het dan dat zij de zaden alleen dat geeft wat ze nodig hebben? Ruime hoeveelheden geur, kleur, mineralen, vitamines, staal, fosfor, arsenicum, suiker en weet ik wat nog meer?’
‘Maar aarde is toch niet het enige? Er is toch ook nog water? En zon?’
‘Die komen naar mijn idee op de tweede plaats, want ze zijn niet zo bescheiden als de aarde. Regen, die lijkt altijd in afwachting van een verzoek, een gebed. Als die op de aarde neerplenst zijn we blij, dan danken we God. De aarde is ook niet als de zon, die staat te stralen dat hij iedereen iets geeft, dat iedereen het zonder hem wel kan vergeten, dat er dan geen leven mogelijk is. Ze ligt daar maar stilletjes onder onze voeten, besmeurt de hele winter onze laarzen en kleren, ligt er doods, donkerrood, geel, asgrijs, pikzwart bij. Zodra het lente wordt stort ze al haar vreugde over ons uit. Dan deelt ze aan één stuk door ruimhartig uit en bereidt ons een feestdag. De weilanden staan vol met klaver, de heuvels met klaprozen en madeliefjes. Zelfs de bezemstruiken lachen. Ze geeft zonder er iets voor terug te vragen, gul en vrijgevig. Als de tijd gekomen is, als ze het welletjes vindt met die feestelijkheid neemt ze het allemaal weer in zich op, verteert het en baart.”

 
Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 – 11 mei 1954)
Cover

Lees verder “Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri”

Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri

De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Zie ook alle tags voor Sait Faik Abasıyanık op dit blog en ook mijn blog van 23 november 2010.

Uit: Simit with Tea (Vertaald door Hatice Orun Ozturk)

“Once again, on the streets of Istanbul. If you are a clerk, papers, if you are a writer, stories, if you are a worker, looms and if you are without a job, parks wait for you.
Everything finds its taste and takes its first step with the smell of the tea infused in you and the sesame seed between your teeth on a day when the rain is going through you.
Now it is time for the aged cheese: Suppose that we got up in the morning in a good mood. We checked our pockets and saw that we could sacrifice a twenty-five.
-Give me 25 kurus worth of cheese! Make sure it is well aged, will you?
An incredible feast awaits you on the marble counter of the coffeehouse. What is this yellow block laying flat on the grocer’s paper, this blonde thing? Is it aged cheese or baklava with many layers? Could this be a woman full of desire reclining before me? Here are two freshly baked simits you can’t bear to break apart. Here is Acem Hasan Efendi’s tulip tea cup with red fingerprints.
Here are the sesame seed crumbs. Place your hand next to the marble counter and fill your palm with them. Toss them into your mouth! Then, rip a small piece from your matchbox to use as a toothpick and as you clean the sesame seeds from your teeth, arrive happily at your work.
The great feast of the morning is over. We can now light up a cigarette.


Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 – 11 mei 1954)

Lees verder “Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri”

Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri

De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Zie ook mijn blog van 23 november 2008 en ook mijn blog van 23 november 2010.

 

Uit: Hisht, Hisht!… (Vertaald door Ufuk Özdağ)

„I WAS WALKING. The more I walked, the better I started to feel about things. I’d left home with so much anger piled up inside me. Maybe it was the razor blade that made me so angry. Oh yes, certainly. The razor blade! For sure, that’s what got me so mad.

The green of the grass, the blue of the sea, cloudless clear skies . . . Well these, mind you, are things to ponder, certainly. Who on Earth would deny this? Foolishness! What if it rained . . . what if the green grass was purple . . . what if the blue sea was red . . . If that were the case, that would be a thing to worry about, indeed.

I saw a leaf the color of chocolate, a goat the color of green almond. Someone, from behind, called out:

Hisht!

I turned around to check. The still not-so-tall fresh thistles at the edge of the road and the French lavender stared at me with a plum-tasting look. My teeth squeaked. There was no one on the road, not a single soul. I saw the roof of a house, one or two birds flying in the distance, the sea through the leaves. As I continued walking, I heard:

Hisht, hisht!

I wanted to turn around and look. Maybe because I wanted to so much I could not. Well, that could be it. Maybe a bird flew overhead, sounding hisht hisht. Maybe a snake, a tortoise, or a hedgehog passed from behind me. Perhaps there is a certain beetle, sounding like hisht hisht.“

 

Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 – 11 mei 1954)

Standbeeld op het eilandBurgazada

Lees verder “Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri”

Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri

De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Zie ook mijn blog van 23 november 2008

 Uit: Hisht, Hisht!… (Vertaald door Ufuk Özdağ)

 

„Maybe it’s a bird. Maybe it’s a tortoise. Maybe a hedgehog. Or maybe a fish, a monster, calling out from the sea nearby. Maybe a cormorant. Maybe a mihaliki1 bird.

Or better still, why don’t I, myself, start a “hisht hisht.” Right at that instant, I began murmuring a sound, not at all resembling the hisht hisht sound that was going on . . . a sound, though I wrestled, that would not resemble the sound I had been hearing.

All of a sudden, a man and a woman appeared ahead of me. They asked for the road to Kalpazankaya.2 “You’re right on it,” I replied. It seemed as though the road moved . . .  as though they didn’t walk. They became distant to me in a matter of steps. I noticed the priest’s son lying facedown among the sheep. From his face rose a creature, silly and like a freckled rooster. He wiped saliva from his mouth. He grabbed the lamb by its legs. He fell with the lamb. He kissed the lamb on its nose. He stared about with an ugly, silly, jerk-off’s face. Now I was in a flower field. It was, no doubt, some kind of bird that kept saying “hisht hisht” to me. Y’see, there certainly are birds like that. They do not go “chirp chirp”; they go “hisht hisht.” A bird it was, a bird.

A man was spading the ground. He was stepping on the metal of the spade, and was tilling the soil, reddish in color, upside down.

“Hello there, my fellow friend!” he said.“

 

 

Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 – 11 mei 1954)

 

Lees verder “Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Marieluise Fleißer, Nirad C. Chaudhuri”

Paul Celan, Jennifer Michael Hecht, Marcel Beyer, Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Nirad C. Chaudhuri, Marieluise Fleißer

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook mijn blog van 23 november 2006 en  mijn blog van 29 maart 2006  en ook mijn blog van 23 november 2007 en ook mijn blog van 23 november 2008.

Todesfuge

Schwarze Milch der Frühe wir trinken sie abends
wir trinken sie mittags und morgens wir trinken sie nachts
wir trinken und trinken
wir schaufeln ein Grab in den Lüften da liegt man nicht eng
Ein Mann wohnt im Haus der spielt mit den Schlangen der
       schreibt
der schreibt wenn es dunkelt nach Deutschland dein goldenes Haar
       Margarete
er schreibt es und tritt vor das Haus und es blitzen die Sterne er
pfeift seine Rüden herbei
er pfeift seine Juden hervor lässt schaufeln ein Grab in der Erde
er befiehlt uns spielt auf nun zum Tanz

Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts
wir trinken dich morgens und mittags wir trinken dich abends
wir trinken und trinken
Ein Mann wohnt im Haus der spielt mit den Schlangen der
       schreibt
der schreibt wenn es dunkelt nach Deutschland dein goldenes Haar
       Margarete
Dein aschenes Haar Sulamith wir schaufeln ein Grab in den Lüften
       da liegt man nicht eng

Er ruft stecht tiefer ins Erdreich ihr einen ihr andern singet und
       spielt
er greift nach dem Eisen im Gurt er schwingts seine Augen sind
       blau
stecht tiefer die Spaten ihr einen ihr andern spielt weiter zum Tanz
       auf

Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts
wir trinken dich mittags und morgens wir trinken dich abends
wir trinken und trinken
ein Mann wohnt im Haus dein goldenes Haar Margarete
dein aschenes Haar Sulamith er spielt mit den Schlangen

Er ruft spielt süsser den Tod der Tod ist ein Meister aus
        Deutschland
er ruft streicht dunkler die Geigen dann steigt ihr als Rauch in die
        Luft
dann habt ihr ein Grab in den Wolken da liegt man nicht eng

Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts
wir trinken dich mittags der Tod ist ein Meister aus Deutschland
wir trinken dich abends und morgens wir trinken und trinken
der Tod ist ein Meister aus Deutschland sein Auge ist blau
er trifft dich mit bleierner Kugel er trifft dich genau
ein Mann wohnt im Haus dein goldenes Haar Maragrete
er hetzt seine Rüden auf uns er schenkt uns ein Grab in der Luft
er spielt mit den Schlangen und träumet der Tod ist ein Meister
      aus Deutschland

dein goldenes Haar Margarete
dein aschenes Haar Sulamith

 

EINMAL
da hörte ich ihn,
da wusch er die Welt,
ungesehn, nachtlang,
wirklich.

Eins und Unendlich,
vernichtet,
ichten.

Licht war. Rettung.

 

Een oog, open

Uren, meikleurig, koel.
Wat niet meer te noemen is, heet,
hoorbaar in de mond.

Van niemand de stem, weer.

Kwellende oogappeldiepte:
het lid
staat niet in de weg, de wimper
telt niet, wat intreedt.

De traan, half,
de scherpere lens, beweegbaar,
zoekt je de beelden.

 

Vertaald door Frans Roumen

celan_paul_17jahre

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)
Celan op 17-jarige leeftijd

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Jennifer Michael Hecht werd geboren op 23 november 1965 in New York. Zie ook mijn blog van 23 november 2006 en ook mijn blog van 23 november 2008.

 

Love Explained

 

Guy calls the doctor, says the wife’s

contractions are five minutes apart.

Doctor says, Is this her first child?

guy says, No, it’s her husband.

 

I promise to try to remember who

I am. Wife gets up on one elbow,

 

says, I wanted to get married.

It seemed a fulfillment of some

 

several things, a thing to be done.

Even the diamond ring was some

 

thing like a quest, a thing they

set you out to get and how insane

 

the quest is; how you have to turn

it every way before you can even

 

think to seek it; this metaphysical

refraining is in fact the quest. Who’d

 

have guessed? She sighs, I like

the predictability of two, I like

 

my pleasures fully expected,

when the expectation of them

 

grows patterned in its steady

surprise. I’ve got my sweet

 

and tumble pat. Here on earth,

I like to count upon a thing

 

like that. Thus explained

the woman in contractions

 

to her lover holding on

the telephone for the doctor

 

to recover from this strange

conversational turn. You say

 

you’re whom? It is a pleasure

to meet you. She rolls her

 

eyes, but he’d once asked her

Am I your first lover? and she’d

said, Could be. Your face looks

familiar. It’s the same type of

 

generative error. The grammar

of the spoken word wall flip, let alone

 

the written, until something new is

in us, and in our conversation.

 

Jennifer

Jennifer Michael Hecht (New York, 23 november 1965)

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Marcel Beyer werd op 23 november 1965 in Tailfingen / Württemberg geboren. Zie ook mijn blog van 23 november 2006 en ook mijn blog van 23 novem
ber 2008.

 

Junge Hunde

 

Ach, die Gutgebügelten, junge

Luden am Nebentisch, trinken

das Panzerpils und tauschen

Herrenheftchen. Einer wirft beim

Aufstehn die Flasche Bier um,

schmiert dann, nach und nach, ein

ganzes Paket Tempos über den

Plastiksitz. Kurzschnitte, und

Pomade. Totes Büffet. Im Jungsklo,

schöne Teile. Ein alter Glatzkopf

zupft sich etwas von den Lippen.

Humer-Bursche. Geschlipst. Gewienert.

Junge Hunde. Fickriges Blau. Im

Klappergang, Wien West, verschwitzte

Gürteltiere. Rauch schneller, Lude.

Ohneservice. Vielleicht Ein- bis

Zweihundert, in Randbezirken,

Arbeiterbeisln, Siebzehnter. Trotte

im Regen, aus einem offenen Fenster,

obere Etage, Dampf.

 

 

Im Hotel Orient

 

Wir sind gepuderte Gestalten

auf Polstern in der Sitzecke

halbdunkel, schwarzer Samtverschnitt.

Das sind die wahren Etablissements,

Männer im Unterhemd öffnen die Tür.

Ich bin jedoch nur Augen- / Ohrenkunde:

Gibt es das Räuspern noch? Das Schnupfen?

Das Verhören? „Die waren hungrig“, nachts,

im Nebenzimmer, spät bis Drei.

Und wir sind traurige Figuren

am Lacktisch, Nachtgespräch.

Augen, halboffen. Frisch rasierte Schläfen:

Gibt es das Flüstern noch? Das Rauchen?

Spiele die Koksnase: das mitgegangene

Tütchen Zucker, SANTORA, vor dem

kalkfleckigen Spiegel inhaliert.

MAXIM FUTUR-Spiegelung: Gibt es

das Schlucken noch? Und stehe da

wie aromatisiert: heiß, holundrisch

und schwach.

 

Beyer

Marcel Beyer (Tailfingen, 23 november 1965)

 

De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Zie ook mijn blog van 23 november 2008.

 

Uit: Hisht, Hisht!… (Vertaald door Ufuk Özdağ)

 

“I WAS WALKING. The more I walked, the better I started to feel about things. I’d left home with so much anger piled up inside me. Maybe it was the razor blade that made me so angry. Oh yes, certainly. The razor blade! For sure, that’s what got me so mad.

The green of the grass, the blue of the sea, cloudless clear skies . . . Well these, mind you, are things to ponder, certainly. Who on Earth would deny this? Foolishness! What if it rained . . . what if the green grass was purple . . . what if the blue sea was red . . . If that were the case, that would be a thing to worry about, indeed.

I saw a leaf the color of chocolate, a goat the color of green almond. Someone, from behind, called out:

Hisht!

I turned around to check. The still not-so-tall fresh thistles at the edge of the road and the French lavender stared at me with a plum-tasting look. My teeth squeaked. There was no one on the road, not a single soul. I saw the roof of a house, one or two birds flying in the distance, the sea through the leaves. As I continued walking, I heard:

Hisht, hisht!

I wanted to turn around and look. Maybe because I wanted to so much I could not. Well, that could be it. Maybe a bird flew overhead, sounding hisht hisht. Maybe a snake, a tortoise, or a hedgehog passed from behind me. Perhaps there is a certain beetle, sounding like hisht hisht.

Hisht! it said again.

This time, perhaps out of unwillingness, I turned around and looked: I had a slight feeling that someone might be hiding in the bushes.

I knelt down at the edge of the sidewalk. A little in the distance, a donkey was grazing; it too had the color of green almond; its mouth, teeth, ears, neck . . . What a beauty. Grazing. Eating the grass with a sound like crunch crunch crunch. Could it be that I heard this crunch crunch sound as a hisht hisht? A sound quite different from the sound of a donkey biting off grass went:

Hisht hisht hisht!

It happens that sometimes, on your earlobe, a voice that you are very familiar with suddenly calls out your name. Isn’t that possible? Very rarely, though. Maybe it could be that, I thought, a voice that you love, that you remember, from inside your own head, calling out to you, voiceless. Quite a possibility.

All of a sudden a strange yellow fog, with no resemblance to a cloud, covered the sun. A dirty hand culled and pulled a cloth from the green almond back of a donkey. It dressed the donkey with the usual ash gray color, old threadbare overcoat. I stepped down to the road. Well, I said to myself, he may keep on saying “hisht” as much as he wants . . . whether he is a real, fun-loving friend, or whether there is no one around and it is me, my very self, a madman, whispering “hisht hisht” to my own ear . .„

 

saitfaik

Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 – 11 mei 1954)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 23 november 2008.

 

De Bengaals-Indische schrijver Nirad C. Chaudhuri werd geboren op 23 november 1897 in Kishoreganj.

De Amerikaanse schrijver, vertaler, schilder, illustrator Guy Mattison Davenport werd geboren op 23 november 1927 in Anderson, South Carolina.

De Schotse schrijver en historicus Nigel Tranter werd geboren op 23 november 1909 in Glasgow.

De Duitse schrijfster Marieluise Fleißer werd geboren op 23 november 1901 in Ingolstadt.

Paul Celan, Jennifer Michael Hecht, Marcel Beyer, Sait Faik Abasıyanık, Guy Davenport, Nigel Tranter, Nirad C. Chaudhuri, Marieluise Fleißer

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook mijn blog van 23 november 2006 en  mijn blog van 29 maart 2006  en ook mijn blog van 23 november 2007.

 

Auch heute abend

 

Voller,

da Schnee auch auf dieses

sommerdurchschwommene Meer fiel,

blüht das Eis in den Körben,

die du zur Stadt trägst.

 

Sand

heischst du dafür,

denn die letzte

Rose daheim

will auch heute abend gespeist sein

aus rieselnder Stunde.

 

 

 

Wo Eis ist

Wo Eis ist, ist Kühle für zwei.
Für zwei: so ließ ich dich kommen.
Ein Hauch wie von Feuer war um dich –
Du kamst von der Rose her.

Ich fragte: Wie hieß man dich dort?
Du nanntest ihn mir, jenen Namen:
ein Schein wie von Asche lag drauf –
Von der Rose her kamst du.

Wo Eis ist, ist Kühle für zwei:
ich gab dir den Doppelnamen.
Du schlugst dein Aug auf darunter –
Ein Glanz lag über der Wuhne.

Nun schließ ich, so sprach ich, das meine – :
Nimm dieses Wort – mein Auge redet’s dem deinen!
Nimm es, sprich es mir nach,
sprich es mir nach, sprich es langsam,
sprich’s langsam, zögr es hinaus,
und dein Aug – halt es offen so lang noch!

 

 

ER ZAL iets zijn, later,

dat vult zich met jou

en stijgt op

naar een mond.

 

Uit de stukgeslagen

waan

sta ik op

en kijk naar mijn hand,

hoe die de ene

enige

kring trekt.

 

 

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Celan

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Jennifer Michael Hecht werd geboren op 23 november 1965 in New York. Zie ook mijn blog van 23 november 2006.

 

My Guy    

 

Oh little fishy. You, you brought the bottle

green tint to the world, the blue bauble glint.

 

Young and in love. This is a legacy that

has it on mud and lumber, oh yes,

 

that breathes through its blue glass bones.

 

Easy fella. In a flatbed Ford, a coaster

on rollers, a cloudy August afternoon.

 

They are out on errands and everything

is quiet. I must chase the golden fish away

 

to rhapsodize about him, little fish. 

The guy has my eyes. Keen canoodling,

 

Zen commanding. Ken kaput. Fair of cheek,

huge of foot. Can not yet be tickled.

 

 

Zoo Review

 

To begin is to let things out of control.

The park’s caged condor stumbles to the fore.

The mind can not be told what it does not know.

 

Let us begin by calling a massive bird a soul;

each wing wide as the height of a man or more.

To begin is to help things out of control

 

with a clasp of fence in beak and a forceful fold

of what was given, then out the rifted door.

The mind must graze what it can not hold.

 

If the population of the park took up a goal

of leaving, it wouldn’t stop to wonder where to go.

To begin is to chase thoughts out of control.

 

Likewise, as love and birth have come to show,

much can not be seen before we are ashore

where minds find what, at sea, they did not know.

 

The bird adjusts its shoulder-feathers like a stole,

a bristling cape, a heft of flight, a height left low.

To begin is to let things out of control.

The mind can not be told what it does not know.

 

Hecht

Jennifer Michael Hecht (New York, 23 november 1965)

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Marcel Beyer werd op 23 november 1965 in Tailfingen / Württemberg geboren. Zie ook mijn blog van 23 november 2006.

Uit: Kaltenburg

 

“Ludwig Kaltenburg wartet bis zu seinem Tod im Februar 1989 auf die Rückkehr der Dohlen. Besuchern gegenüber äußert er sich noch in seinem letzten Winter zuversichtlich, eines Tages werde ein Paar dieser von ihm geliebten, von ihm bewunderten weißäugigen Krähenvögel den Kamin im Arbeitszimmer als Nistplatz wählen und mit seiner Brut eine neue Dohlenkolonie ins Leben rufen. »Ich weiß, sie werden erst in einigen Monaten mit dem Nestbau beginnen«, erklärt er Weggefährten, Schülern oder Journalisten, die von Wien eine knappe Autostunde durch die niederösterreichische Schneelandschaft gefahren sind. Ihm stehe die Zukunft vor Augen. In eine Wolldecke gehüllt, sitzt der große Zoologe Ludwig Kaltenburg am Fenster, das Karomuster und das volle weiße Haar, er hört nur noch sehr schlecht, seine Geistesgegenwart aber hat nicht gelitten.

»Die Vögel fliehen den Rauch«, sagt er, darum halte er es nicht für ratsam, den Ofen in dem kleinen Anbau vom frühen Morgen bis in die Abendstunden brennen zu lassen. Der späte Kaltenburg wird von mehreren elektrischen Heizöfchen eingerahmt. Er ist gelöster Stimmung. »Die jungen Dohlen werden ohne mich zurechtkommen müssen, dessen bin ich mir durchaus bewußt.«

Ehe die Gäste höflich protestieren können, der hochverehrte Herr Professor werde sie am Ende alle überleben, schildert Kaltenburg den Abstieg einer sogenannten Kamindohle zu ihrem in völliger Dunkelheit liegenden Nest. Der Vogel springt nach einigem Zögern und Herumlaufen mit dem Schnabel voran in den Eingang der künstlichen Höhle, vollführt eine Drehung, findet mit abgespreizten Flügeln am rauhen Kamingemäuer Halt, streckt die Beine aus und stützt sich mit den Krallen ab. Dann geht es vorsichtig, man könnte sagen: Schritt für Schritt, hinunter in die Tiefe, zwei Meter oder mehr. Das laute Poltern, Rasseln, Schleifen. Momentaufnahmen dieser viele Male am Tag wiederholten Prozedur vermitteln den Eindruck, die Dohle stürze hilflos aus großer Höhe herab, aber das Gegenteil ist der Fall, jede Bewegung zeugt
von überlegtem Vorgehen und äußerster Geschicklichkeit ».

 

marcel-beyer

Marcel Beyer (Tailfingen, 23 november 1965)

 

De Turkse schrijver Sait Faik Abasıyanık werd geboren op 23 november 1906 in Adapazarı. Toen Griekse troepen de stad innamen vluchtte zijn familie naar Bolu en na de oorlog trok zij naar Istanbul, waar Sait Faik het gymnasium bezocht. Dit maakte hij af in Bursa. Hij studeerde vervolgens tot 1930 literatuurwetenschappen in Istanbul. In de jaren 1931 – 1935 verbleef hij in Frankrijk, waar hij in Grenoble nog twee  jaar literatuur studeerde. Hij werd door zijn vader teruggeroepen naar Turkije om een beroep te gaan uitoefenen, werkte als leraar, handelaar en tenslotte als correspondent bij het gerechtshof. Sait Faik schreef twee romans en talrijke korte verhalen. Hij was het die het moderne korte verhaal in Turkije introduceerde. Zijn verhalen gaan over het stadse leven van vissers, kroeglopers, matrozen, scheepspassagiers, straatvergers, postbodes, Armeniërs, joden en straatmuzikanten. Istanbul  of de eilanden in de regio zijn de plaatsen waar het zich allemaal afspeelt.

 

Uit: Simit with Tea (Vertaald door Hatice Orun Ozturk)

 

“I would’ve liked to add “aged cheese” to this heading but it is better that I don’t because next to the companionship of simit and tea, it fades away to the background. We do have days when we have both simit and tea but the three of them?…Maybe I should’ve separated tea from simit too. Only simit, that delicious man made fruit of the morning should have been my topic. But what can you do? I couldn’t bear to leave out the tea. Although tea is secondary to simit, their companionship nevertheless is a genuine one. No breakfast can take the place of simit with tea! If a person eats a breakfast of butter, preserves, honey and even grapefruit but doesn’t leave his house in a car, one should get upset with him. After a breakfast like that, you must hop into a car without getting your shoes wet. Sitting in your fancy office chair without any mud on your shoes you must start a phone call:

 

-“Just like I said last night. Not a dime less.” You must hang up the phone and start

another call:

 

– “How is the stock market? Did you say 76.20 ? Don’t sell, wait. I am telling you to wait. Obviously I know something. I won’t sell for 77 either. Not a dime less than 80. OK I am waiting. If I don’t hear from you by noon, I may change my mind. Mark my words….” You must say.

 

However, after drinking tea with simit, we can walk on the muddy streets and with sesame seeds still between our teeth, we can run from place to place. It rains as we run, sweat drips down our foreheads. With sesame seeds between our teeth, we can still smell the morning tea. When will the day end? When will we finish the pile of paper in front of us and lay down in our beds and get some rest? See, it is morning again! Acem Hasan Efendi must have brewed the tea. Where is this dimwitted simit seller? He comes and sells us the simit from yesterday, or he doesn’t come and the tea loses its taste.”

 

 saitfaik

Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 – 11 mei 1954)

 

 

De Amerikaanse schrijver, vertaler, schilder, illustrator Guy Mattison Davenport werd geboren op 23 november 1927 in Anderson, South Carolina. Van 1948 tot 1950 was hij een “Rhodes Scholar”aan het Merton College in Oxford, waar hij Oude Engelse literatuur studeerde bij J. R. R. Tolkien. Hij schreef er Oxford’s eertse scriptie over James Joyce. Na zijn terugkeer in de VS diende hij twee jaar in het leger, doceerde twee jaar aan de Washington University in St. Louis tot 1955, toen hij een studie in Harvard begon. Zijn dissertatie schreef hij over de dichter Ezra Pound, die hij ook persdoonlijk kende. Het werk verscheen onder de titel Cities on Hills in 1983. Tot 1990 doceerde Davenport aan de universiteit van Kentucky. Een MacArthur Fellowship stelde hem in staat vroegtijdig met pensien te gaan. Davenport debuteerde met fictief werk in 1970 toen “The Aeroplanes at Brescia” verscheen, gebaseerd op een bezoek van Franz Kafka aan een vliegshow in september 1909. Naast fictie schreef hij meer dan vierhonderd essays, artikele, introducties, recensies, twee boeken over kunst en een handvol gedichten.

 

Uit: Tatlin (six stories)

 

“Dat gaat te ver, they heard Erika say.

The dull iron mountains beyond which stretch the lava fields of the Palus Somnii and the mercurial black hills and dismal quarries of the Mare tranquilllitatis take the dawn of the moon’s sixth day on their garnet peaks, then as a feathery limelight on the spines of their gullies, and hold in their piedmont rubble a coral of lightning.

A hand on a sandy thigh, drone of the sea, unending kiss. Ook aan de langste zomerdag komt een einde.

Across the white bones of the rim of Atlas, silent from the storms of fiery rock at the moon’s birth to the holocaust of time, steel light as if flashed from tungsten strikes next the mountain, dolomite and terrible, in the crater’s desolate midst, and next, above black valleys of shadow, the sooty promontories of Hercules, and spreads on to the dead stone rings of Aristotle and Eudoxus.”

 

davenport

Guy Davenport (23 november 1927 – 4 januari 2005)

 

De Schotse schrijver en historicus Nigel Tranter werd geboren op 23 november 1909 in Glasgow en volgde een opleiding aan George Heriot’s School in Edinburgh. Hij had een opleing als boehouder en werkte bij een verzekeringsbedrijf. Vanaf zijn jeugd had hij grote belangstelling voor kastelen. In 1935 verscheen zijn eerste boek over dit onderwerp. Tussen 1962 en 1971 verscheen in vijf delen The Fortified House in Scotland. Tijdens het schrijven van deze werken realiseerde Tranter zich dat er veel gebeurtenissen en personen in de Schotse geschiedenis waren die stof zouden kunnen zijn voor romans. The Queen’s Grace (1953) was zijn eerste roman over een historisch onderwerp. De MacGregor Trilogy (1957-1962) en de Master of Gray Trilogy (1961-1965) volgden. Tranter werd van toen af beschouwd als een schrijver van serieuze historische fictie.

 

Uit: The Bruce Trilogy

 

“His information that Comyn would he in town today was quickly confirmed. He learned that his enemy, who was much involved in this bout of litigation, had installed himself at the small monastery of the Franciscan or Grey Friars, founded by the Lady Devorgilla, Balliol’s mother, in the Castle Wynd, conveniently close to the castle itself. Here Bruce sought him-to learn that his quarry was at present attending the court nearby, but would be back. Bruce declared grimly that he would wait.

He had with him his brothers Nigel and Thomas, and his new brother-in- law Sir Christopher Seton, whom Christian of Mar had recently married. As Bruce anticipated, the news that he was back in Scotland and in fact here in Dumfries, very speedily was conveyed to Comyn in the castle, who promptly found his business there insufficiently vital to detain him from coming to verify the matter.

With a party of relatives and supporters he arrived at the monastery, and even though warned, the sight of Bruce sitting waiting for him before the fire of the refectory undoubtedly perturbed him. He stared.

“I had not looked to see you, my lord. Back. Here in Scotland,” he jerked. “So soon.” “No? I warrant you did not! But I am here. Safe and in order.” Bruce’s voice may have sounded steady enough, but only iron control hid the quivering tension that had been part of the man since the fact of Comyn’s treachery had struck him four days before.

“You come from London? From Edward?” “From Edward, yes. That surprises you?”

“Only that you are not long gone. To return so soon. Comyn shrugged. “You saw the King? Spoke with him?”

“I did.”

The other obviously was nonplussed. “He treated you kindly?”

“Not kindly, no. Edward is seldom kind to Scots.”

“Did he speak … of me?”

“What he said is for your privy ear, my lord.”

“Ah, yes. To be sure.” Comyn looked around him at all the interested throng of his own supporters and Bruce’s, filling the small refectory. He beckoned to the Prior, who fussed about, in a flutter with all this splendid company. “Where may I speak alone with my lord of Carrick?” he demanded.”

 

Nigel_Tranter

Nigel Tranter (23 november 1909 – 9 januari 2000)

 

De Bengaals-Indische schrijver Nirad C. Chaudhuri werd geboren op 23 november 1897 in Kishoreganj. Hij studeerde met lof af aan de universiteit van Calcutta (nu Kolkata) en begon een loopbaan als klerk in het Indische leger. In dezelfde tijd begon hij artikelen te schrijven voor populaire tijdschriften. Hij richtte er ook zelf twee op, maar die waren geen lang leven beschoren. In 1938 werd hij secretaris van de politicus Sarat Chandra Bose. Daardoor kwam hij in contact met beroemdheden als Mahatma Gandhi en Jawaharlal Nehru. Zijn meesterwerken, The Autobiography of an Unknown Indian uit 1951 en The Continent of Circe uit 1965 maakten hem tot een van de grote Indisch-Engelse schrijvers.

 

Uit: Three Horsemen Of The New Apocalypse

 

“Another natural inclination of Nehru’s, which was created by his entire upbringing and education by an English tutor at home, and at Harrow and Cambridge later, was that he would not employ anybody who was not educated abroad, especially at Cambridge or Oxford. As all Indians so educated were, as a class, pure opportunists who only pursued self-interest, he got a whole cohort of them round himself.

 

His political colleagues he was compelled to accept as
the unavoidable company imposed on him by the new universal franchise. But he would not accept them as fellow-workers. He got together those who were educated abroad. This made him select as his highest adviser on foreign policy Sir Girija Shanker Bajpai, a member of the Indian Civil Service, who under the British had carried on active propaganda against the Congress in the United States. But at least he was a decent and refined opportunist. Most of the others whom he selected for important jobs were maldodorus like skunks. Thus India under the Nehru government was like castles in Spain resting on kitchens, if not sewers.

 

I assumed that this unnatural government could not last in India and the power of the Anglicised Indian would disappear with Nehru’s death, which in any case could not be far distant. At that time I was asked by a very important journal in India to write an article on the question: ‘After Nehru, What?’ was the crucial question and not ‘Who’. My assumption did not prove to be correct. The dictatorship of the Nehru dynasty continued with short interruptions, which were like the ‘accidentals’ in a musical composition. The normal key was quickly restored.”

 

chaudhuri

Nirad C. Chaudhuri (23 november 1897 – 1 augustus 1999)

 

De Duitse schrijfster Marieluise Fleißer werd geboren op 23 november 1901 in Ingolstadt. Vanaf 1919 studeerde zij in München Duits en theaterwetenschappen. Daarna leefde zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. In 1935 kreeg zij een schrijfvervod en keerde naar Ingolstadt terug. Na 1945 begon zij weer met schrijven. In 1929 werd haar stuk Pioniere in Ingolstadt voor het eerst opgevoerd, onder de regie van Bertolt Brecht. Het werd een schandaal, doordat Brecht het stuk geradicaliseerd had. Op het toneel werd een ontmaagding in getoond. Fleißer werd persona non grata in haar eigen stad. Vanaf 1950 ontving zij enkele literaire prijzen, waaronder de Bayerische Poetentaler. Eind jaren zestig werd zij herontdekt, om te beginnen door Rainer Werner Fassbinder. Sinds 1981 bestaat er een Marieluise-Fleißer-Preis, verleend door de stad Ingolstadt.

 

Uit: Marieluise Fleißer. Leben im Spagat.(Samengesteld door Elfi Hartenstein)

 

“Ich schaue mein Stück an, ich schaue Ihren Protest an – ich kann mir nicht helfen, Herr Oberbürgermeister, ich bringe die beiden Dinge nicht unter einen Hut. Faktisch habe ich doch eine Riesenreklame für meine Vaterstadt gemacht, und ich habe sie gerne gemacht, da ich eine begeisterte Ingolstädterin bin. Sie sind mir da wirklich etwas in den Rücken gefallen. (…)

Aus Ingolstadt schrieb man mir sogar, daß man mich dort totschlagen würde. Seid doch nicht gleich so derb, liebe Leute. Da hätte ich ja, wenn es nach euch ginge, in meinem Stück ganz anders derb sein müssen, um den volkstümlichen Ton zu treffen, mir macht das Kummer. Es ist nicht fein, wenn man ein Mädchen totschlägt. Es ist auch dann noch nicht fein, wenn dies Mädchen zufällig in Berlin aufgeführt wird. Die Mädchen genießen heute größere Freiheit. Wir leben nicht mehr im Zeitalter der Hexenprozesse. ….”

Offener Brief an den Oberbürgermeister von Ingolstadt, Berliner Tageblatt, 17 April 1929″

 

Fleisser

Marieluise Fleißer (23 november 1901 – 2 februari 1974)