Judith Herzberg, Peter W.J. Brouwer, Arthur van Amerongen, René de Clercq

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 3 november 2010 en eveneens alle tags voor Judith Herzberg op dit blog.

 

Een vlieg die een toneelstuk speelt

Een vlieg die een toneelstuk speelt
klopt aan en ja hoor hij mag binnen komen
wordt door de butler opengedaan.
Jaren ervaring van de vliegentemmer gaan hier in
en niemand die het hoort of ziet
wat het publiek betreft wàs hij er niet
dat zou een grote kunst zijn vind je niet?

 

Meisje

Keert zich een paar keer voor de spiegel
heen en weer
zoals een vogel voor een andere vogel doet
bekijkt zichzelf als voor het eerst
schikt en herschikt aan schouder, kraag,
likt aan haar lipstick, tuit,
fluit als een vogel, rekt zich van graagte
strekt haar nek,
lokroept in zich, giechelt, vliegt.

 

Verrassing

Een vrouw van zesenzestig
doet een draad door een naald.
D.w.z. probeert. Nu weer
wil de draad niet, buigt,
splitst zich, vervaagt,
dan weer lijkt er nauwelijks
een oog in de naald, (zo er al
een oog in zit dan is dat
erg smal en scheef)
als de naald beweegt,
beeft, alsof bang
voor die draad,
maar de draad is zelf
ook niet zo zeker –
Boven haar komt
iemand met een bom gevlogen.
Een jongen. Precisie.

Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)

Lees verder “Judith Herzberg, Peter W.J. Brouwer, Arthur van Amerongen, René de Clercq”

Judith Herzberg, Peter W.J. Brouwer, Arthur van Amerongen, René de Clercq, Charles Frazier, C. K. Williams, Marc Awodey, Klabund, Felix Braun

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 4 november 2006 en ook mijn blog van 4 november 2007 en ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Tot toen ging alles goed

Rijkdom is leegte op glanzende tegels
armoede dozen vol halfvolle potten
rijk een veranda met uitzicht op niets
arm een balkon met gereedschap en fietsen
weelde is niets te hoeven bewaren
armoede reddert van winter naar winter
rijkdom is stilte, en stil achter stilte
armoede haast.

En zo genoten zij dag en nacht
van wit en van stilte en water en glad
de stenen en het mos dat daar lag.

 

Je zoenen zijn zoeter

Je zoenen zijn zoeter dan
zoeter dan honing en ik vind je
mooier en liever, liever
en aardiger nog dan de koning.
We gaan samen liggen
een eind hier vandaan
we maken van takken
van takken en blaadjes
een vloer en een dak,
dat was onze woning,
of ik was het tuintje
en jij was de tent
daar gingen wij wonen
en blijven en horen
o rep je mijn liefje
ik heb je zo graag
nu of nooit samen slapen
want we zijn er
alleen maar vandaag.

 

Elke ochtend

Elke ochtend, tussen het aandoen
van zijn linker- en zijn rechterschoen
trekt zijn hele leven even langs.
Soms komt de rechterschoen er dan
bijna niet meer van.

 herzberg

Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)

 

De  Nederlandse dichter Peter W.J. Brouwer werd op 4 november 1965 in Eindhoven geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Om langzaam te vergeten

Haar benen weer kuis bijeen bedenken
vergeten haar mond, die smaakte naar jouw mond
de mouw waarin haar polsslag kroop
haar adem en de stilte om haar adem

vergeten het hoog opgetrokken been
ernstige ogen om een serieuze daad
haar snelle lach
als zij nu maar vergeet
jouw hemd om haar schouders
jouw hand waarin haar schoot
rustte en

vergeten haar hese stem
en het onontkoombare vloeken
om lichaamsdelen vol zoet geweld
waarin de tijd wel wilde blijven
vergeten dat het bloed toch weer
zich zonder verveling verzamelde
tot in de openingen van een ander
die geen ander meer was

vergeten wat je bedacht en
wegdacht, de stad en het land
delen van wandelingen
en het licht op een plein dat slonk in je oog
dat zich sloot voor haar
nadat je samen een laatste keer
en voldoende volledig
om langzaam te vergeten

 

De bloesems van gisteren

In een verloren gewaande brief
uit een verstreken jaar
begroette zij mij
door haar geluk getroffen
dacht ik aan
de bloesems van gisteren, in maart
bevroren en roze
ik las haar vraag
en herinnerde me het antwoord
ik las eindelijk wat er stond
zag hoe zij de dagen
van gisteren aanbrak
en dat de forsythia daarop
opnieuw begon
uit te lopen
alsof de dag niet meer verstreek
las ik onverhoopte woorden
maar alles bleef onbewogen
en niets werd meer toegevoegd

 brouwer

Peter W.J. Brouwer (Eindhoven,  4 november 1965)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Arthur van Amerongen werd geboren op 4 november 1959 in Ede. Het gezin Van Amerongen was lid van een zoals hij dat zelf noemt een ultraorthodoxe christelijke sekte. Hij behaalde in 1991 zijn vrij doctoraal Midden-Oosten aan de Universiteit van Amsterdam; een combinatie van Hebreeuws en Arabisch Na zijn studie werkte hij als correspondent te Beiroet en Jeruzalem voor verschillende media, waaronder Vrij Nederland, Het Parool, De Groene Amsterdammer en VPRO-radio. In 2006 won hij samen met Loes de Fauwe de Prijs voor de Nederlandse Dagbladjournalistiek met de serie ‘Kasba Amsterdam’, over Marokkanen in Amsterdam na de moord op Theo van Gogh. Voor zijn nieuwe boek Brussel: Eurabia leefde hij een jaar lang samen met de Salafisten in Brussel om te kijken in hoeverre hij vatbaar zou zijn voor de ideeën van de extreme moslims in Brussel.

Uit: Brussel: Eurabia

“Een jaar lang leefde ik als een fanaticus, ik oefende het gebed, leefde zedig, at halal en bleef wars van elke serieuze verleiding. Maar ik bereikte een punt vanwaar ik niet verder kon. Het islamitische milieu waarin ik me in Brussel ophield, wierp mij genadeloos terug op het calvinisme uit mijn jeugd: een vreugdeloos geloof, gespeend van enige humor, met een onbeschrijfelijke angst voor het Opperwezen en het hiernamaals. De kerkgangers uit mijn jeugd waanden zich het uitverkoren volk, net als heel veel

moslims in Brussel. En net als de calvinisten zijn ook de Maghrebijnse moslims doodsbang voor intimiteit, erotiek en seks. Er heerst in die kringen een gevoel van morele superioriteit ten aanzien van de Belgen: die zuipen de godganse dag, vreten biggen en neuken erop los. Een andere overeenkomst is het volslagen gebrek aan humor bij orthodoxe moslims en orthodoxe christenen. Er is overigens wel een wezenlijk verschil tussen moslims en de gelovigen van de weerbarstige zandgronden en uitgestrekte bossen op de Veluwe die het decor van mijn jeugd vormden. De islam kent het begrip predestinatie niet. Vrome moslims verheugen zich in dit aardse tranendal voortdurend op het paradijs. De hemelpoorten staan wijd open, als ze zich maar aan de geboden en verboden van de islam houden. Het is het geloof van de zekerheid. Bij calvinisten is dat minder simpel. Ik ben ervan overtuigd dat mijn calvinistische opvoeding een uiteindelijk bekeringscarrière in de weg stond.”

vanamerongen

 Arthur van Amerongen (Ede, 4 november 1959)

 

De Vlaamse schrijver, dichter, politiek activist en componist René Desiderius de Clercq werd geboren in Deerlijk op 14 november 1877. Zie mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Geen luid geluid

Geen luid geluid, geen luid geluid
De winter vriest de vreugden uit.
Maakt grond en sneeuw en harten hard
en al de bomen zwart
De hutten staan zo kil en stil
alsof haar elk gesloten wil
daarbinnen dringt de koude maar,
daar uit de dodenbaar

Gebogen hoofds, vereenzaamd droef
Een moeder die haar kind begroef
Sluipt wanhoop d’ aarden straten door
en glimlacht als te voor
en glimlacht of zij hoop nog hiet
dat niemand merk haar wrang verdriet,
En draagt uit rouw geen rijker kleed
Maar diep haar dieper leed.

 

Oogen die het bruin weerkaatst

Oogen, die het bruin weerkaatst
Van uw breede brauwen,
Laat me dieper voor het laatst
In uw donker schouwen.

Teere wittetandenlach
Brekend door mijn denken…
Ach, dat ik geen enklen dag
Aan uw vreugd mag schenken.

Dat mijn neiging nimmer wordt
Wat ze liefde noemen;
Smachtend knopje dat verdort
Onder zware bloemen.

declercq

René de Clercq (14 november 1877 – 12 juni 1932)
Standbeeld in Deerlijk

 

De Amerikaanse schrijver Charles Frazier werd geboren op 4 november 1950 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Uit: Cold Mountain

„The man got the bundle off the horse and over his shoulder and came walking from behind the animal in a kind of stagger. Inman could see that what he was lugging was a woman, one limp arm swinging, a cascade of black hair brushing the ground. The man carried her from out the diameter of torchlight so that they became near invisible, but his direction was clearly toward the verge of the drop-off. Inman could hear the man sobbing in the dark as he walked.

Inman ran along the road to the torch and grabbed it up and pitched it softly underhand out toward the sound of crying. What the fire lit when it struck ground was the man standing on the very lip of the bluff with the woman in his arms. He was trying to whirl to see the source of this sudden illumination, but, cumbered as he was, it took some time. With a kind of shuffle, he turned to face Inman.

–Set her down, Inman said.

She dropped in a heap at the man’s feet.

–The hell kind of pistol is that? the man said, his eyes fixed on the two big mismatched bores.

–Step away from her, Inman said. Get over here where I can see you.

The man stepped across the body and approached Inman. He held his head tipped down for the hat brim to cut the glare from the torch.

–Best stop right now, Inman said, when the man got close.

–You’re a message from God saying no, the man said. He took two steps more and then dropped to his knees in the road and fell forward and hugged Inman about the legs. Inman leveled the pistol at the man’s head and put pressure on the trigger until he could feel all the metal parts of its firing mechanism tighten up against each other. But then the man turned his face up, and it caught the light from the torch where it still burned on the ground, and Inman could see that his cheeks were shiny with tears. So Inman relented as he might have anyway and only struck the man a midforce blow across the cheekbone with the long barrel of the pistol.“

frazier.jpg

Charles Frazier (Asheville, 4 november 1950)
Foto: David S. Allee

 

De Amerikaanse dichter Charles Kenneth Williams werd geboren op 4 november 1936 in Newark, New Jersey. Zie ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Blackstone

When Blackstone the magician cut a woman in half in the Branford theater
near the famous Lincoln statue in already part way down the chute Newark,

he used a gigantic buzz saw, and the woman let out a shriek that out-shrieked
the whirling blade and drilled directly into the void of our little boy crotches.

That must be when we learned that real men were supposed to hurt women,
make them cry then leave them, because we saw the blade go in, right in,

her waist was bare—look!—and so, in her silvery garlanded bra, shining,
were her breasts, oh round, silvery garlanded tops of breasts shining.

Which must be when we went insane, and were sent to drive our culture insane . . .
“Show me your breasts, please.” “Shame on you, hide your breasts: shame.”

Nothing else mattered, just silvery garlanded breasts, and still she shrieked,
the blade was still going in, under her breasts, and nothing else mattered.

Oh Branford theater, with your scabby plaster and threadbare scrim,
you didn’t matter, and Newark, your tax-base oozing away to the suburbs,

you didn’t matter, nor your government by corruption, nor swelling slums—
you were invisible now, those breasts had made you before our eyes vanish,

as Blackstone would make doves then a horse before our eyes vanish,
as at the end factories and business from our vanquished city would vanish.

Oh Blackstone, gesturing, conjuring, with your looming, piercing glare.
Oh gleaming, hurtling blade, oh drawn-out scream, oh perfect, thrilling arc of pain.

 

Leaves

A pair of red leaves spinning on one another
in such wildly erratic patterns over a frozen field
it’s hard to tell one from another and whether
if they were creatures they’d be in combat or courting
or just exalting in the tremendousness of their being.
Humans can be like that, capricious, aswirl,
not often enough in exalting, but courting, yes,
and combat; so often in combat, in rancour, in rage,
we rarely even remember what error or lie
set off this phase of our seeming to have to slaughter.
Not leaves then, which after all in their season
give themselves to the hammer of winter,
become sludge, become muck, become mulch,
while we, still seething, broiling, stay as we are,
vexation and violence, ax, atom, despair.

williams

 C. K. Williams (Newark, 4 november 1936)

 

De Amerikaanse dichter en beeldend kunstenaar Marc Awodey werd geboren op 4 november 1960 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Wednesday

Pictures of Wednesday flourish
untouched by a moment’s mind
though limbs have grown heavy
after Tuesday’s disintegrating rain.

Citizens of every land and sea
practice silent arts
as if each day were a Redeemer;

heads wear silver time pieces
sowing momentous ticks and tocks,
to cherish ashen rays abandoned
by the sun’s Apollonian palm.

Perchance seeds will germinate;
on Thursday or perhaps Friday.
Per chance upon a nameless day
as a tier of top-soil conceals
tenements of clay.

But Wednesday next will surly reap
from beds of leveled minds;
gourds, root crops, grains, legumes,
and fleshy vegetables left to rot
under the veins of twisted vines.

 awodey

Marc Awodey (Ann Arbor, 4 november 1960)
Awodey: Reader, 2002

 

De Duitse dichter en schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Zie ook mijn blog van 4 november 2006 en ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Ironische Landschaft

Gleich einem Zuge grau zerlumpter Strolche,
Bedrohlich schwankend wie betrunkne Särge,
Gehn Abendwolken über jene Berge,
In ihren Lumpen blitzen rote Sonnendolche.

Da wächst, ein schwarzer Bauch, aus dem Gelände
Der Landgendarm, daß er der Ordnung sich beflisse,
Und scheucht mit einem bösen Schütteln seiner Hände
Die Abendwolkenstrolche fort ins Ungewisse.

 

Wünsche

Wenn du des Nachts die große Stadt durchstreifst,
Und deine Wünsche in den Ampeln hängen,
Versuche, daß den Willen du begreifst,
Aus dem sie ins erhaben Dunkle drängen.
Sie flüchten früh vor ihrer Blondheit Glanz,
Aus der sie gerne Mörderstricke flöchten.
Ihr Dasein ist auf Strahlenschuhn ein Tanz –
Sie bringen Leben, wo sie sterben möchten.

 

Christbaumfeier

Piano, Geige: Hupf mein Mädel (forte),
Im Christbaum zucken gelblich ein paar Lichter,
Und an die Rampe tritt Kommis und Dichter
Und stottert stockend tannendufte Worte.
Man trampelt: »Bravo, Bravo« mit den Füßen
Und prostet mit den Krügen nach dem Helden,
Indem sich schon zwei weiße Fräuleins melden,
Mit »Stille Nacht« die Menge zu begrüßen.
Man säuft, man schreit, man giert und man verlost
Die Lebenslust – Rosa, unwiderstehlich,
Bringt lächelnd ihrem Buben bei (allmählich),
Daß er mich Papa ruft. – Na danke. Prost.

klabund.jpg

 Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Felix Braun werd op 4 november 1885 in Wenen geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2008 en ook mijn blog van 4 november 2009.

Der Leser

Sag: ist das nicht ein wunderliches Leid?
Um fremde Menschen trauern, die nicht leben,
und über Dinge, die sich nie begeben,
voll Sehnsucht träumen in der Einsamkeit.

Geheimnis, dessen Sinn ich nie verstand:
Sich über Worte atemlos zu neigen
und zu vernehmen in gespanntem Schweigen,
was einer dachte, fühlte und erfand.

Wenn Zeile so nach Zeile still verrinnt,
sich wohlig weit zurück im Sessel lehnen.
Die Arme breiten, lächeln unter Tränen.
Und wieder müssig blättern wie als Kind.

Und auf und ab in Abendgassen gehn
und Verse summen, darin Glocken läuten,
und ahnen, dass sie Welt und Leben deuten
und dennoch dunkel in den Wind verwehn….

braun

Felix Braun (4 november 1885 – 29 november 1973)

Judith Herzberg, Peter W.J. Brouwer, René de Clercq, Klabund, Felix Braun, Marc Awodey, Charles Frazier, C. K. Williams

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 4 november 2006 en ook mijn blog van 4 november 2007 en ook mijn blog van 4 november 2008.

 

Leven/sloop

Zijn dagen vulde hij met ongedaan maken
meestal in de kou, want meestal was het winter.
Hij kende alle vogels, maar niet meer bij naam.
Toen hij bijna klaar was met ongedaan maken
is hij gaan liggen en dood geworden.

Ook bij de stroeve tulpen naast zijn bed
heeft een vrolijke rigor mortis ingezet.

 

Een kinderspiegel

‘Als ik oud word neem ik blonde krullen
ik neem geen spataders, geen onderkin,
en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben
dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond
alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.

Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik
en niemand gaat ooit liegen tegen mij.
Ik neem niet van die vieze vette
grijze pieken en ik ga zeker ook niet
stinken uit mijn mond.

Ik neem een hond drie poezen en een geit
die binnen mag, dat is gezellig,
de keutels kunnen mij niet schelen.
De poezen mogen in mijn bed
de hond gaat op het kleedje.

Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemen
niet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars.
Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is
de hele dag en ook de hele nacht
blijven wij als maar bij elkaar.’

 

Vader en zoon in hevige regen

Je zoon op je schouders.
Boven hem je paraplu
een lopend torentje
In regen van nu.
Zelf wees geweest
en wees gebleven
zit je daar zelf
op schouders
van ouders, zelf
in de vorm
van een zoontje,
en boven de hoofden
een ronde en kleine
maar troostende droogte.

Herzberg

Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)
Foto Valti van Leeuwen

 

De  Nederlandse dichter Peter W.J. Brouwer werd op 4 november 1965 in Eindhoven geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2008.

 

Bepaling van de tijd

Ik kwam als kind en overzag
een wereld losgedooid uit
het laatste ijs, millennia lang
bedekt met weiden
met stille bloemen
ik zag de vogels erboven
en de dieren die tot aan het water graasden
in één oogopslag

tijd, het grootste was hier
in dit onvoltooid verleden landschap
het kleinste gebleken.

 

 

Beginnen

 

Zelfs als de vogel in mijn hand valt
uit mijn oog ik de wolk pluk
die ik terug in de zomer pas

 

en de puzzel van een tijd
weer compleet maak

 

maak ik daarmee
zijn vlucht niet ongedaan

 

want ook een gedicht
heeft een geheugen
en binnen in de kamer
tussen twee regels

 

lees ik door
wat niet vergeten is
vogel die ik losliet

 

zal hij zich ooit weer vertonen
zich in de palm van mijn hand
zachtjes vlijen
hij zal dezelfde, maar anders zijn

 

buiten in de zomer is de hemel
leeg en opgeruimd schoon
daar is een ander al begonnen

 

ik zie hem verslinden
een landschap
zo groot als een oog

 

ik kijk en denk
als nieuwsgierigheid kon worden overgedaan
en onze geheugens ons nu maar
in de steek lieten, ja dan

 

zouden we voor altijd
een ander zijn,
we zouden van niets weten

 

en van elkaar de zoetste
droom opnieuw beginnen

 

Brouwer

Peter W.J. Brouwer (Eindhoven,  4 november 1965)

 

De Vlaamse schrijver, dichter, politiek activist en componist René Desiderius de Clercq werd geboren in Deerlijk op 14 november 1877. Zie mijn blog van 4 november 2008.

 

 

Haastige bloemen

 

Haastige bloemen bloeien.

Kan de tijd niet staan?

Ziet uw kindren aan,

Hoe ze groeien.

 

Allen, allen, allen,

IJlen, wijlen, vallen,

Bloeien op en af

Als de bloem op ’t graf.

 

Aarde, groen en sneeuwig,

Voer ons, die vergaan,

Waar de sterren staan

Als gedachten eeuwig.

 

 

 

Best geborgen

 

Best geborgen

In de zorgen,

Liefde, leer mij schoon geduld.

Laat mij dragen

Zonder klagen,

Laat mij lijden zonder schuld.

 

 

 

Kerstverlangen

 

Hoe zacht der klokken klagen,

Uitzindrend op mijn hert!

Het sneeuwt op donkre smert.

En vromen hoor ik vragen,

Terwijl de dag komt dagen,

Wat groots geboren werd.

 

Gebogen mensen rijzen

En zien elkander aan.

Voorbij de bloedige waan!

De volkren zijn te prijzen

Waar Koningen en Wijzen

Langs witte wegen gaan.

 

O gij, die recht en rede

Begeert, genoeg gedwaald.

De zoen des hemels daalt.

Verheugt u telkerstede:

Geboren is de Vrede

Die godlijk ademhaalt.

 

de_clercq

René de Clercq (14 november 1877 – 12 juni 1932)

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Zie ook mijn blog van 4 november 2006 en ook mijn blog van 4 november 2008.

 

 

Mohammed

 

Ihn warf die Mutter winselnd in die Wüste,

Umschritten v
om Gefolg gestreifter Panther.

Sie fühlte frei der Löwin sich verwandter,

Die ihres Sohnes Sein mit Blut versüsste.

 

Er wuchs verwunschen. Wild. Und bunter büsste

Er das Gelüst, zu leben. Schön entschwand er

In das Gebirge. Als des Gotts Gesandter

Stand steinern er im Steine, den er grüsste.

 

Es durfte mancher höher sich erheben,

Und mancher stürzte tiefer in den Schacht,

Wo schwarz von Russ die dunklen Engel schweben.

 

Doch keiner hat so licht wie du gelacht,

Und keiner konnte himmlischer verweben

Geist, Güte, Liebe, Macht, ja: Tag und Nacht.

 

 

 

Zuweilen

 

Mir sind die Frauen fremd,

Ich hasse ihre Schritte.

Ich wünschte, daß ich ganz

In mich entglitte.

 

Nur ich bin in der Welt,

Nur ich geschlechtlich einsam.

Ein Brunnen, der in sich fällt,

Eine Brücke, zweiufergemeinsam.

 

 

 

Der Friedhof

 

In graden Reihen epheudichtbedeckt,

Gleich Betten im Spital, stehen die Gräber.

Ein Kreuz aus Stein vernarrte Neugier weckt,

Wer hier verscharrt. Der Tag, der helle Weber,

Webt Lichterfäden um der Treu Geranien,

Ein leiser Widerschein spielt in den Sarg.

Sie ruhen unter blühenden Kastanien,

Ihr Lebenssaft steigt denen tief ins Mark.

Zwischen zwei Gräbern welken rote Blumen,

Das Erdreich ist zerdrückt, das Laub zerfetzt.

Hier wälzten sich die Nacht auf weichen Krumen

Zwei Wildverliebte, von der Brunst gehetzt.

In ihre Schreie sprangen klirrend Knochen

Und Schädel, die nach reifem Heumond rochen.

 

klabupor

Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)

 

De Oostenrijkse schrijver Felix Braun werd op 4 november 1885 in Wenen geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2008.

 

Die Berge

Wir waren arm, und so fuhren wir lang
Mit dem Personenzug.
Meine Mutter hatte nur Wien gesehn,
Und ich war jung genug.
Wir fuhren lang über hügliges Land,
Ich zählte jede Station,
Ich trug sie wohl ein in mein Schönschreibheft,
An vierzig waren es schon.

 

Dann wurde ich müd, und ich schlief ein. –
Auf einmal – wie ward ich wach? –
Was donnerte her? Was brach herein?
Was rauschte und sauste nach?
Es war so kühl und so finster das Grün,
Als schatteten Wände nah.
Meine Mutter zog mich zum Fenster hin –
Und ich sah:

 

Da ragten die Berge himmelan,
Grünmoosig und felsigkahl,
Und einzelne Fichten hingen daran,
Und ein Wasser stürzte zu Tal.
Das Wasser, ja, das brauste so laut,
Weiß schleiernd mit gläsernem Bug –
Kalt wars – mir schaudert es über die Haut –
Dumpf fort stampfte der Zug.

 

Und höher und höher stieg das Gewänd.
Woher soviel Wasser quoll?
Es floß vielleicht aus dem Firmament,
Dunkelblau und wolkenvoll.
“Das ist das Gesäuse”, sprach jemand.
Meine Mutter nickte bloß.
Heftig griff sie nach meiner Hand
Und ließ sie nicht mehr los.

 

Und die Berge blieben. Zum erstenmal
Im Sommer sah ich Schnee.
“Eine Gemse!”, rief meine Mutter. “Da!”
Aber es war nur ein Reh.
Unter hölzerner Brücke die Ache warf
Grünweißen Wellengischt.
Ah, wehte die Luft eisigkühl und scharf,
Mit Nadel- und Harzduft vermischt! –

 

Es war schon Abend, da stiegen wir aus,
Das Dorf lag so fremd, voll Gefahr.
Unser Haus war ein altes Bauernhaus,
Alles war wunderbar.
Mein Bett nur war zu früh gemacht,
Es gab noch so vieles zu schaun. –
Meine Mutter weinte die ganze Nacht –
So laut rauschte die Traun.

 

Braun

Felix Braun (4 november 1885 – 29 november 1973)

 

 

De Amerikaanse dichter en beeldend kunstenaar Marc Awodey werd geboren op 4 november 1960 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook mijn blog va
n 4 november 2008.

 

September

 

In a curvilinear spell
autumn reconnoitered hillsides
beneath dove clouds.

 

Summer was more than lustrous.
Teal threads fused beguiled moments
into an elaborate delusion
under August’s decoupage.

 

Canary birch leaves
and rouged maples must soon turn
beneath hazel limbs
to uphold winter’s grim paradise.

 

Awodey

Marc Awodey (Ann Arbor,4 november 1960)

 

 

De Amerikaanse schrijver Charles Frazier werd geboren op 4 november 1950 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 4 november 2008.

Uit: Thirteen Moons

 

“Thereis no scatheless rapture. love and time put me in this condition. I amleaving soon for the Nightland, where all the ghosts of men and animalsyearn to travel. We?re called to it. I feel it pulling at me, same aseveryone else. It is the last unmapped country, and a dark way gettingthere. A sorrowful path. And maybe not exactly Paradise at the end. Thebelief I?ve acquired over a generous and nevertheless inadequate timeon earth is that we arrive in the afterlife as broken as when wedeparted from the world. But, on the other hand, I?ve always enjoyed ajourney.

Cloudy days, I sit by the fire and talk nothing butCherokee. Or else I sit silent with pen and paper, rendering thelanguage into Sequoyah?s syllabary, the characters forming under myhand like hen- scratch hieroglyphs. On sunny days, I usually rock onthe porch wrapped in a blanket and read and admire the vista. Manydecades ago, when I built my farm out of raw land, I oriented the frontof the house to aim west toward the highest range of mountains. It is agrand long view. The river and valley, and then the coves and blueridges heaved up and ragged to the limits of eyesight.Bear andI once owned all the landscape visible from my porch and a great dealmore. People claimed that in Old Europe our holdings would have beenenough land to make a minor country. Now I have just the one littlecove opening ontothe river . The hideous new railroad, of which I ownquite a few shares, runs through my front yard. The black trains comesmoking along twice a day, and in the summer when the house windows areopen, the help wipes the soot off the horizontal faces of furniture atleast three times a week. On the other side ofthe river is a road thathas been there as some form of passway since the time of elk andbuffalo, both long since extinguished. Now, mules drawing wagons flaresideways in the traces when automobiles pass.”

 

charles-frazier

Charles Frazier (Asheville, 4 november 1950)

 

De Amerikaanse dichter Charles Kenneth Williams werd geboren op 4 november 1936 in Newark, New Jersey. Zie ook mijn blog van 4 november 2008.

 

First Desires

 

It was like listening to the record of a symphony before you knew

anything at all about the music,
what the instruments might sound like, look like, what portion of the

orchestra each represented:
there were only volumes and velocities, thickenings and thinnings,

the winding cries of change
that seemed to touch within you, through your body,

to be part of you and then apart from you.
And even when you’d learned the grainy timbre of the single violin,

the aching arpeggios of the horn,
when you tried again there were still uneases and confusions left, an

ache, a sense of longing
that held you in chromatic dissonance, droning on beyond the

dominant’s resolve into the tonic,
as though there were a flaw of logic in the structure, or in (you knew

it was more likely) you.

 

ckwilliams

C. K. Williams (Newark, 4 november 1936)

Judith Herzberg, Peter W.J. Brouwer, René de Clercq, Felix Braun, Marc Awodey, Charles Frazier, C. K. Williams

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 4 november 2006 en ook mijn blog van 4 november 2007.

 

Zoals

Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet waarvoor
en dan terug moet langs het spoor van je bedoeling,
zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt
en pas als je het hebt, weet wat het was,
zoals je soms een pakje ergens heen brengt
en, bij het weggaan, steeds weer denkt, schrikt,
dat je te licht bent, zoals je je, wachtend,
minutenlang hevig verlieft in elk nieuw mens
maar toch het meeste wachtend bent,
zoals je weet: ik ken het hier, maar niet waar het om ging
en je een geur te binnen schiet bij wijze van
herinnering, zoals je weet bij wie je op alert
en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen,
zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.

 

Nog raarder dan dat

 

Nog raarder dan dat
we niet meer kunnen lachen
praten elkaar aanraken
is dat ik je portret
heb neergezet en dat je
nu al bent veranderd
in verhalen.
Dat je over nog wat jaren
via de prullenmand
bij oud papier belandt
vergeeld, een beau
van oma, geen één
van je opeens extravagante
gepassioneerde onberedeneerde
jongehonderigheden heel.
Geen één voorstelbaar.
En deze regels lezen
nu al vreemden.

 

 

 

Botshol

 

Altijd bang in nachtdiep water
dat is bang aan land.

Dit is geen hol, eerder een leegte
geen stootrand voor begrip, begeerte,

noch een grot met ruwe wanden
waarin op de tast.

Zonder randen ligt het zonder
berm, horizon, houvast.

Geen bodem waarop schaduw meevaart.
Helder het zwartst.

Onttrekt zich in verte aan verte
onttrekt zich in vlakte.

Water onder water
luistert niet. Likt niets los.

 

herzberg

Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)

 

De  Nederlandse dichter Peter W.J. Brouwer werd op 4 november 1965 in Eindhoven geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2006 en ook mijn blog van 4 november 2007.

 

 

GEHEIM

 

Er zijn geen onvermelde feiten
er is nauwelijks extra kleur
voor een ander
achter mijn ogen, vanuit mijn lendenen
het vermelden waard
er is geen ander
die het anders doet dan jij
er is geen donkerder, dieper
vrouw in wie ik al mijn weten
vind en bezeten en bevlogen kwijt

en al zou het zo zijn
dat ik een tweelingzuster had
die mij vanuit mijn lendenen regeert
door wie ik de dag voor nacht aanzie
moet ik mijn ziel daarom dan
een pseudoniem aanmeten?

wat zij mij ook toevertrouwt
wat zij ook fluistert in de wind
welk parfum jou ook ontgaat
het enige geheim dat bestaat
en dat verdeelt
deel ik met mij
ik, in wie geen donkerder, dieper
geen ander weten is dan
ik, in wie alle dromen één zijn
in wie de een de ander is
in wie alles wat eindigen wil
wel ooit beginnen zal

 

 

 

OVER GROOTOUDERS


Op een avond liep
een schelpenpad tot aan het huis

waar mijn grootmoeder
als engel de deur opende

in zoveel licht
had ik haar nog niet gezien

een fossiel was haar stem en
mijn herinnering het huis geworden

we groetten elkaar en spoelden aan
terwijl ik mijn grootvader slapend zag wijken

ik kon zijn huis en dieren met hokken
tot wrakhout bedenken

zijn appelboom tot klokhuis kijken
mezelf een nachtegaal
horen zingen

 

Peter_Brouwer

Peter W.J. Brouwer (Eindhoven,  4 november 1965)

 

De Vlaamse schrijver, dichter, politiek activist en componist René Desiderius de Clercq werd geboren in Deerlijk op 14 november 1877.  Hij ging in 1896 eerst geneeskunde studeren aan de Universiteit van Gent maar schakelde al snel over op Germaanse filologie. De Clercq raakte via Emmanuel Bom betrokken bij het literair tijdschrift Van Nu en Straks en in 1901 was hij voorzitter van Rodenbach’s Vrienden, Taalkundig Studentengenootschap, dat Julius Mac Leod steunde in zijn strijd voor vernederlandsing van de universiteit. In het literair blad Jong Vlaanderen publiceerde hij het euforisch essay “Krachtstorm”, over de ontvoogding van het cultuurarme Vlaanderen. Hij ging na zijn promotie in 1902 les geven in Nijvel, Oostende en Gent. De Duitse inval in augustus 1914 bracht De Clercq ertoe te vluchten naar Nederland, waar hij aan de Belgische School in de Van Ostadestraat in Amsterdam les ging geven. Hij werd redacteur van het literair tijdschrift “De Vlaamsche Stem”. Het blad geraakte in mei 1915 toen het blad met Duitse financiële hulp werd overgenomen door de Groot-Nederlandsgezinde Carel Gerretson onder Vlaams-nationale invloed. Ook De Clercq evolueerde mee en werd een Vlaams activist. Het blad ging in 1916 ter ziele wegens geldgebrek, nadat het d
e censuur aan geallieerde zijde niet meer doorkwam en dus ook niet meer aan het IJzerfront geraakte.
De Nederlandse dominee uit Gent Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard haalde hem in 1916 over lid te worden van Jong-Vlaanderen. Na de oprichting van de Raad van Vlaanderen in mei 1917 keerde hij  in juli 1917 terug naar Vlaanderen. Hij opteerde als lid van de Raad voor een zelfstandig Vlaanderen dat op zou gaan in een Groot-Nederland en verwerkte dat in zijn gedichten van die tijd. In januari 1918 werd hij ondervoorzitter van de Raad van Vlaanderen en bereidde hij de “volksraadplegingen” voor. Ook bij de oprichting in Vlaanderen van afdelingen van de Deutsch-Vlämische Gesellschaft was hij betrokken. De vrees voor Repressie na de wapenstilstand deed De Clercq terugvluchten naar Nederland waar hij het over hem in België in 1920 uitgesproken doodvonnis per brief vernam. Hij bracht zijn verdere leven door met het onderwijzen van kinderen van andere gevluchte Vlaamse activisten en het publiceren van zijn werken.

 

Den Avond zijgt als zegen

Den avond zijgt als zegen

Om heide, weide en zand.

Vaag worden al de wegen

Eéndonker met het land.

 

De grijze verte nadert

Onhoorbaar, kalm en zacht;

In ’t blauwende gebladert

Daalt stille vredenacht.

 

De hemel heeft zich rustig

Om de aarde heengespreid

En zoent haar nu wellustig

In zwijgende eenzaamheid.

 

Herfstwee

In reke

langs de beke

en lijk bijeengevlucht,

vol schamelheid en schaamte,

geraamte bij geraamte,

de boomen in de schemerlucht.

Hoog rijzen ze in hun rildheid

die reuzen, bronzig-bruin,

en steken vol gestildheid,

lijk stommen, kruin bij kruin.

Hun breede voeten

duiken ze in het boordevolle bed


der beeweggaande wateren, die met

een lage trage zang, hun hooge smert verzoeten.

Grauw omendomme ligt de wee

die ’s zomers groenegroeiend deinde

en zong gelijk een zachte zee,

geluidloos in een weedom zonder einde.

Geen kalfjes rond een luie koe

geen koeier kerft een wilgeroe

tot wissen en tot knuppelen.

Alleenig ligt het gers nu, moe

en tenden tot bestervens toe,

vol dikke matte druppelen.

En lijze, onhoorbaar haast,

doch zichtbaar aan den drijf der avonddoomen,

blaast

een doodenadem nog een looverke uit de boomen,

rolt het, glazig-nat en nersch,

al over ’t streuvelende gers

tot in de biezen die de beek omzoomen

en laat het dan

gevallen van

het laagste lisch, heel langzaam boven ’t water stroomen.

 

DeClerq

René de Clercq (14 november 1877 – 12 juni 1932)

 

De Duitse dichter en schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Zie ook mijn blog van 4 november 2006. 

 

Uit: Die Liebenden in Dalmatien

 

„Die Liebe, wie sie von verständigen Männern sehr richtig geschildert worden, ist nichts anderes als eine unvernünftige Sehnsucht und eine rastlose Leidenschaft, die vermöge unzüchtiger Gedanken sich in das Herz geschlichen hat. Ihre heillosen Folgen sind: Verschwendung der irdischen Güter, Vergeudung der Kräfte des Körpers, Verwirrung des Geistes und Verlust der Freiheit. Es ist in ihr kein Grund, keine Ordnung und gar keine Beständigkeit. Sie ist die Mutter der Untugend, die Feindin der Jugend und des Alters Tod. Daß sie selten, wenn überhaupt, zu einem glücklichen, ruhmwürdigen Ausgange führt, mag hiermit auch die Geschichte von einer Jungfrau aus der Familie Spoletina beweisen, die der Liebe zufolge elendiglich endete.

Unfern der namhaften, am Meere gelegenen dalmatischen Stadt Ragusa liegt eine kleine, gemeinhin die mittlere genannte Insel, auf der sich ein festes, wohlbegründetes Schloß befindet. Zwischen Ragusa und dieser Insel ragt eine Klippe aus der See empor, auf der man weiter nichts als eine äußerst kleine Kapelle und eine schlechte Bretthütte antrifft. Es wohnen dort keine Menschen, weil der Boden unfruchtbar und die Luft ungesund ist, und nur ein Jüngling namens Calogero Teodoro brachte vor Zeiten einmal auf dem Felsen, einem um seiner Sünden willen getanen Gelübde gemäß, sein Leben im Dienste des armseligen Gotteshauses zu. Weil er seinen Unterhalt nicht mit diesem Amte zu verdienen vermochte, ging er dann und wann nach Ragusa oder nach der mittleren Insel und bettelte, und so trug es sich zu, daß Teodoro, seiner Gewohnheit nach auf der Insel Brot als Almosen einsammelnd, eines Tages fand, was er nimmermehr zu finden vermeint hatte.“

 

Klabund

Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)

 

De Oostenrijkse schrijver Felix Braun werd op 4 november 1885 in Wenen geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2006. 

 

Uit: Der Sternenschiffer

Manchmal gesellte sich der Pfarrfischer zu ihm, und dann sprachen sie von den Sternen. Der Pfarrfischer meinte, sie wären im Garten des Paradieses, die goldenen Früchte der blauen und weißen Bäume, und wenn sie so zitterten, so geschähe es, weil der himmlische Wind sie bewege. Aber manche fielen dennoch ab und sänken ins Meer, gegen Hesperien zu. Dann erhöben sich Hände aus den Wassern und fingen sie auf, und oft habe er Gelächter gehört von Seemädchen, wenn er manchmal des Nachts einsam am Strande gehe.

Der Sternenschiffer hörte zu und merkte sich alles. Aber das Paradies dachte er sich wohl anders: Da müssten Ölbäume sein mit silbernen Blättern, Zypressen, Feigen- und Orangenbäume. Ob die Sterne wohl Orangen wären oder Zitronenfrüchte?

Dazu wären sie zu klein, meinte der Pfarrfischer. Eher goldene Kirschen. Sie könnten auch Blumen sein. Gewiß: Blumen im blauen Grase.

Der Sternenschiffer fand auch dies gut, doch wußte er, daß der Pfarrfischer um nichts mehr kundig der Weltdinge war als er selbst. Und dann dachte er stets, daß alles immer irgendwie anders sein müsse. Gerne hätte er einen gelehrten Mann gefragt. Allein die Jahre vergingen, ohne daß einer kam, und wenn ein Schiffer von den Nachbarinseln einmal landete, so wußte der auch nicht mehr, als daß ein Stern nach Norden weist.

Eines Tages erschien ein junger Mann auf der Insel, städtisch gekleidet, eine grüne Büchse umgehängt, eine Brille auf der Nase, mit wehendem, blondem Haar. Er fragte die Fischer nach einem Wirtshaus, aber es gab keines, darin man auch hätte wohnen können. So wiesen ihn die Leute an den Sternenschiffer. Dieser räumte dem jungen deutschen Studenten gern seine gute Stube ein, er selbst schlief in der Nebenkammer, doch zumeist, da nun die Nächte warm wurden und vom süßen Duft der Zitronenblüte erfüllt, lag er am Strande unter dem Sternenhimmel.

Der Student hatte eine Arbeit über die Fora des Quarnero zu verfassen, um Doktor der Philosophie und dann Lehrer der Naturwissenschaft an einer Mittelschule zu werden. Den ganzen Tag über ging er umher, pflückte Blumen, grub sie aus, betrachtete sie, legte sie in seine grüne Büchse oder preßte sie in dem großen Herbarium, das er stets mit sich trug, setzte sich dann auf einen Stein, nahm jedes einzelne Stück wieder hervor, prüfte, zerschnitt, zerlegte und verbrachte wahrhaftig mit diesem Tun die lange Zeit bis zum Abend. Dann setzte er sich oft neben den alten Schiffer auf die Bank, sie schwiegen zusammen oder sprachen ein paar Worte, wie milde und schön doch der Abend sei. Der alte Mann sah zu den Sternen auf, der junge blickte aufs Meer und dachte bald an ein Mädchen, das ferne wohnte und ihm gut, aber vielleicht nicht mehr treu war, bald an seine Mutter und seine Freunde oder seinen Lehrer und was einem eben durch den Kopf geht, wenn man so aufs Meer hinausschaut.“

 

Braun

Felix Braun (4 november 1885 – 29 november 1973)

 

De Amerikaanse dichter en beeldend kunstenaar Marc Awodey werd geboren op 4 november 1960 in Ann Arbor, Michigan. Hij studeerde schilderkunst aan de Cranbrook Academy of Art. Zijn laatste solo tentoonstelling was in februari 2008 in de lobby van het Vermont Supreme Court. Naast kritieken over schilderkunst voor o.a. Art New England schreef Awodey een naantal dichtbundels, waaronder Telegrams from the Psych Ward (1999), New York; A Haibun Journey (2003) en Senryu and Nudes (2008).

 

 

Songs

Let us speak of birth
for a quiet change
for I heard the airy utterances
of a crested cardinal shielded
under foliage today.

Its speech was berry red.
Its ribbon of whistling streamed
over triangles of morning shade
signaling to a lover perhaps
above layers of whispering leaves.

I did not see its scarlet
but I heard its succulent color
and timbre in my complicated wood
clear over the staccato babble
of less luminous birds.

All of the nesting races
dangled in arboreal mobiles
now squirming full of hatchling mouths
delicately beaked and tongued
woven shrewdly together with songs.

 

Embarkation

Reembarked toward no particular locus;
trestles, ties, and open deltas
undulate in seasons.

Emancipated loam on eroded hillocks,
is awake for the entrance of burrowing
forms.
Strips of greedy worm headless, mindless
in witless participation aerate substrata.
Foothills trammel successive epochs,
to hunch
over threadbare meadows marked by cairns,

miserly shrubs, and small game. Granite
mountains ooze blue springs
frozen into odd shapes, freshened by
renewed dark
ribbons that trace quivering lines below
naked terraces of ledge. Animal and plant
form a sorority of soil tiers where
sovereign mortality lives in all spheres.

awodey

Marc Awodey (Ann Arbor,4 november 1960)

 

 

De Amerikaanse schrijver Charles Frazier werd geboren op 4 november 1950 in Asheville, North Carolina. Hij studeerde Engels aan de University of North Carolina en fokt tegenwoordig paarden in Raleigh. Zijn eerste roman Cold Mountain verscheen in 1997 en vertelt het verhaal van een gewonde deserteur uit de Amerikaanse burgeroorlog. Het boek won in 1997 de National Book Award en werd in 2003 verfilmd. Zijn tweede roman Thirteen Moons werd gepubliceerd in 2006. Gebaseerd op het succes van zijn eerste boek werd Frazier al een voorschot van $8 million aangeboden voor deze tweede roman.

 

Uit: Cold Mountain

 

„The man wore a suit of black clothes, a white shirt. He held a horse by a lead rope tied around its neck. In the light Inman could see that the horse carried a burden, an unformed white thickness across its back like a drooping bundle of linen. As Inman watched, the man sat down in the road and drew his knees up toward his chest with one arm. The elbow of his torch arm rested in the notch between the knees so that his fist stuck out before him and held the fire as steady as if fixed in a sconce. He let his head sink down until the hat brim touched his extended arm. He made a kind of illuminated dark wad in the road.

He’s going to fall asleep with that torch blazing, Inman thought. In a minute he’ll have his feet on fire.

But the man was not dozing; he was in despair. He looked up toward the horse and let out a moan.

–Lord, Oh Lord, he cried. We once lived in a land of paradise.

He rocked from side to side on the bones of his ass and said again, Lord, Oh Lord.

What to do? Inman wondered. Another stone in his passway. Couldn’t go back. Couldn’t go around. Couldn’t stand there like a penned heifer all night. He took out the pistol and held it up to catch what light reached him from the torch and checked his loads.

Inman was about ready to make his move when the man stood and worked the base of the torch around in the dirt until it held upright. He rose and walked to the horse’s far side. He began trying to lift the bundle from the horse, which shifted about nervously and put back its ears, the whites of its eyes visible all along the lower rims.“

 

frazier

Charles Frazier (Asheville, 4 november 1950)

 

De Amerikaanse dichter Charles Kenneth Williams werd geboren op 4 november 1936 in Newark, New Jersey. Hij bezocht de Columbia High School in Maplewood en daarna de University of Pennsylvania. In de jaren zestig begon hij met het schrijven van gedichten. Voor Flesh and Blood kreeg hij de National Book Critics Circle Award en voor Repair (1999) kreeg hij de Pulitzer Prize for Poetry en de Los Angeles Times Book Prize. In 2003 ontving hij voor The Singing de National Book Award. Williams doceert creatief schrijven aan de Princeton University en verdeeld zijn tijd tussen Princeton and Parijs.

 

 

THE SINGING

 

I was walking home down a hill near our house
on a balmy afternoon
under the blossoms
Of the pear trees that go flamboyantly mad here

every spring with
their burgeoning forth

When a young man turned in from a corner singing
no it was more of
a cadenced shouting
Most of which I couldn’t catch I thought because
the young man was
black speaking black

It didn’t matter I could tell he was making his
song up which pleased
me he was nice-looking
Husky dressed in some style of big pants obviously
full of himself
hence his lyrical flowing over

We went along in the same direction then he noticed
me there almost
beside him and “Big”
He shouted-sang “Big” and I thought how droll
to have my height
incorporated in his song

So I smiled but the face of the young man showed nothing
he looked
in fact pointedly away
And his song changed “I’m not a nice person”
he chanted “I’m not
I’m not a nice person”

No menace was meant I gathered no particular threat
but he did want
to be certain I knew
That if my smile implied I conceived of anything like concord
between us I should forget it

That’s all nothing else happened his song became
indecipherable to
me again he arrived
Where he was going a house where a girl in braids
waited for him on
the porch that was all

No one saw no one heard all the unasked and
unanswered questions
were left where they were
It occurred to me to sing back “I’m not a nice
person either” but I
couldn’t come up with a tune

Besides I wouldn’t have meant it nor he have believed
it both of us
knew just where we were
In the duet we composed the equation we made
the conventions to
which we were condemned

Sometimes it feels even when no one is there that
someone something
is watching and listening
Someone to rectify redo remake this time again though
no one saw nor
heard no one was there

 

Williams

C. K. Williams (Newark, 4 november 1936)