De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007.
Uit: Geheim Dagboek
“2 okt. 1967 – In januari van dit jaar – ik logeerde een paar dagen bij Frank Allard op het Bezuidenhout in Den Haag – ontmoette ik een jongen uit Tunis, TaÏch GhaÏeb geheten, die helemaal aan mijn ideaal beantwoordde. Hij wilde bij mij blijven, niet meer en niet minder. Ik had onvoldoende vertrouwen in hem, laf liet ik hem schieten. Waarom had ik argwaan? Omdat hij te mooi en al te spontaan was?
Ik zag hem in de bus, het gag me een schok, we keken elkaar aan, glimlachten, wisselden een paar woorden.
“Waar moet U er uit?”, vroeg hij bij de eerstvolgende stopplaats.
“Hier”, zei ik, verschrikt en verward.
“Dan stap ik ook uit”, en daar stonden we, een paar haltes te vroeg.
“Ik heb me vergist, het is nog een heel eind.”Hij lachte:”Het is fijn, even te lopen.”
Ik nam hem nauwkeurig op. Hij was niet alleen buitengewoon knap, zo’n gazelleprofiel, gebogen neus met fijne vleugels, lange smeltende ogen met krulwimpers, zeemkleurige soepele huid, forse gestalte. Maar hij was ook heel goed gekleed, hij had verzorgde handen en hij sprak een genuanceerd Frans. Eeen student kunstgeschiedenis, iemand van een ambassade, schatte ik. Daar was dit merkwaardige gedrag echter niet mee te rijmen, en mijn instinct waarschuwde me. De slechte ervaringen van het verleden, een leven dat ik afgezworen had. De prijs daarvoor betaald. Maar ook: Mabel, de kinderen, ons wankele evenwicht, het bestaan van nu, moest ik dat opgeven? Voor dit avontuur, al was het een godsgeschenk?
“Woont U hier?”, vroeg hij.
“Ik logeer bij een vriend”.
We stonden even stil onder de bommen. Zijn ogen en zijn lippen trokken tot een toneelachtige verleidersglimlach.
Hij tutoyeerde voor het eerst:”Tu sais, je suis très gentil”, en dat had hij niet moeten zeggen want toen trok ik hem naar me toe, kusten we elkaar fel en rook ik die heerlijke lichte Afrikaanse zweetgeur, was verloren. Wat te doen? Hier stond de gestalte van mijn dromen, jarenlang had ik naar hem gehunkerd, mijn leven liep fout en nu hij zich aanbood, nu ik hem voelde en rook en wist dat hij helemaal voor mij kon zijn, moest ik mijn verstand inschakelen, een uitvlucht verzinnen, blijk geven van argwaan.
Bij Allards huis gekomen had ik iets bedacht: we zouden gedrieën ergens gaan eten, dat bood de gelegenheid tot nadere kennismaking. Frank, ook om te zien een deftig meester in de rechten, maar die wanneer hijzelf hitsig is er geen bezwaar in ziet een urinoir in het nabije bos te bezoeken, was uiteraard verrukt van mijn exotische gezelschap. Wij dronken iets bij hem en gingen toen eten in Tjandi Baru in de Van Swietenstraat. Hadden lange gesprekken, vooral over Perzische literatuur, waarin Taïeb goed thuis was. We citeerden Omar Khayyam, Hafiz, hij kende ook Buf-e Kur van Hedâyat.”
Zes elegische gedichten
– 1
Wanneer men twee uur van het hele leven
samen is, en de stem wordt dieper;
alles versnelt, seizoenen vlagen over ons,
voorbije eeuwen leven op in flitsend licht.
Er waren, als altijd, woestijnen
vol goud en woeste donkerte, en dan het gloren
ex oriente lux – er waren verzen,
Perzische strofen, die we zegden, en de verzen
nog ongezongen speelden onderhuids
in de beweging van je levendig gelaat,
over het zachte zeemleer van je leden.
Wie zich hervindt vergaat, en wie vergaat die leeft
tot eeuwigheid. Als ik mij nu laat gaan
is het niet enkel maar om jou, die ik
uit vrees voor groter leed niet eens vaarwel zei;
is het ook om de eeuwen door verspeelde kansen
verklankt in lied, geschilderd op paneel,
gedanst met lichamen, brekend over de grens.
Hoe vaak herkennen wij: hier, hier is het gebeurd.
Er is geen antwoord. Waarom kruiste ik je pad
twee uren, waarom overschatte ik mezelf,
wees ik af wat je gaf: mijn ideaal
gegroeid tot mensenkind, een kruidig lijf,
een hoofd van schaduw en van pracht, en een lief hart
vol vrolijkheid en speelse poëzie.
Waar boet ik voor, nu ik, volkomen leeg
en waardeloos onder de sterren sta
en niets zie en niets weet, en enkel honger,
alleen maar luister of er is een stap,
een groet die iets verraadt van je bestaan
nu ik je gaan liet, naamloos niet, maar toch
voorgoed verloren in het brandende geweld
van wereld en van tijd.
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2007.
Bonne pensée du matin
A quatre heures du matin, l’été,
Le sommeil d’amour dure encore.
Sous les bosquets l’aube évapore
L’odeur du soir fêté.
Mais là-bas dans l’immense chantier
Vers le soleil des Hespérides,
En bras de chemise, les charpentiers
Déjà s’agitent.
Dans leur désert de mousse, tranquilles,
Ils préparent les lambris précieux
Où la richesse de la ville
Rira sous de faux cieux.
Ah ! pour ces Ouvriers charmants
Sujets d’un roi de Babylone,
Vénus ! laisse un peu les Amants,
Dont l’âme est en couronne.
Ô Reine des Bergers !
Porte aux travailleurs l’eau-de-vie,
Pour que leurs forces soient en paix
En attendant le bain dans la mer, à midi.
Honte
Tant que la lame n’aura
Pas coupé cette cervelle,
Ce paquet blanc, vert et gras,
A vapeur jamais nouvelle,
(Ah ! Lui, devrait couper son
Nez, sa lèvre, ses oreilles,
Son ventre ! et faire abandon
De ses jambes ! ô merveille !)
Mais non ; vrai, je crois que tant
Que pour sa tête la lame,
Que les cailloux pour son flanc,
Que pour ses boyaux la flamme,
N’auront pas agi, l’enfant
Gêneur, la si sotte bête,
Ne doit cesser un instant
De ruser et d’être traître,
Comme un chat des Monts-Rocheux,
D’empuantir toutes sphères !
Qu’à sa mort pourtant, ô mon Dieu !
S’élève quelque prière !
Morts de Quatre-vingt-douze
Morts de Quatre-vingt-douze et de Quatre-vingt-treize,
Qui, pâles du baiser fort de la liberté,
Calmes, sous vos sabots, brisiez le joug qui pèse
Sur l’âme et sur le front de toute humanité ;
Hommes extasiés et grands dans la tourmente,
Vous dont les coeurs sautaient d’amour sous les haillons,
Ô Soldats que la Mort a semés, noble Amante,
Pour les régénérer, dans tous les vieux sillons ;
Vous dont le sang lavait toute grandeur salie,
Morts de Valmy, Morts de Fleurus, Morts d’Italie,
Ô million de Christs aux yeux sombres et doux ;
Nous vous laissions dormir avec la République,
Nous, courbés sous les rois comme sous une trique.
– Messieurs de Cassagnac nous reparlent de vous !
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Door Ernest Pigon-Ernest
De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2006.
Uit: Klaaglied om Agnes
„Toen ik zestien jaar oud was bedroeg mijn wekelijks zakgeld anderhalve mark. Dit schamel bedrag werd mij door mijn zuinige moeder in bezettingsgeld op zondagmorgen overhandigd. Veelal legde zij het eenvoudig op een hoek der keukenkast, waar ik verondersteld was het te vinden. Zodat geen enkel woord gewisseld behoefde te worden over een handeling welke haar mishaagde. Zij gaf mij deze kleine toelage enkel omdat andere ouders van onze kleinburgerlijke stand dat gewoon waren te doen en omdat een algeheel gebrek aan geldmiddelen mij wellicht in verlegenheid kon brengen ten koste van het prestige van ons gezin. Zo begreep ik het toen althans. Maar misschien was het eenvoudig een oefening in zuinigheid, die zij mij oplegde voor mijn eigen welzijn. Was dat inderdaad haar bedoeling, dan heeft haar pedagogie jammerlijk gefaald, want zodra ik later enig geld in handen heb gekregen, heb ik het roekeloos door deuren en vensters gesmeten.
Pedagogie is ook niet alles.
Zoals de meeste middenstanders van haar tijd geloofde mijn moeder in het sparen en in de soliditeit van staatsfondsen. Dat geld door toedoen van de staat aan koopkracht kon inboeten, was haar onbekend. IJverig droeg zij haar spaarpenningen naar de staatskas en met verbazing vernam zij jaren nadien, dat zij haar spaargeld evengoed in het water had kunnen werpen of, zoals zij zelf, in een zeldzame bevlieging van scepticisme, zei: ‘In een offerblok der parochiekerk had kunnen steken, want dan kon het nog iets opbrengen, hier of hiernamaals’. Terwijl de kleine luiden in de Middeleeuwen ten minste nog de troost hadden de muntschrooiende vorsten in de ban te horen slaan, konden de lotgenoten van mijn moeder in hun kranten lezen dat de Minister van Geldwezen het land van de ondergang had gered door de frank op de helling vast te spijkeren. Dat er van de vastgespijkerde frank slechts eentiende overbleef, werd niet verklaard. Moeder, die een drietal keren een dergelijk
avontuur meemaakte, heeft later dikwijls betoogd dat zij in feite twintig jaar van haar leven vergeefs had gespaard. Tijdens de bezetting had zij reeds de wisselvalligheid van de koopkracht van het geld vastgesteld en wanneer de uitbetaling van die armzalige anderhalve mark haar bijzonder zwaar viel, gaf zij mij een korte, bittere verklaring van haar bevindingen op financieel gebied. Voor haar redeneringen was ik weinig vatbaar, want mij scheen het toe dat geld gemaakt was om uitgegeven te worden.“
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Gijsen in 1927
De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2006 en ook mijn blog van 20 oktober 2006.
Uit: “…sage, du habest es rauschen gehört”
„Der Biserbricht Der Biserbricht war ein Brunnen. Den schönen Namen Biserbricht hatte er, aber wo war er zu suchen? Oder gar zu finden? So richtig durstig war niemand, neugierig aber waren alle.
Wie schmeckt denn das Biserbrichtwasser? Ja, also, wo liegt dieser Brunnen? Haha, wie kann man so fragen! Ein Brunnen liegt doch nicht, sonst schläft er ein und schnarcht. Natürlich, unser
Pumpbrunnen schnarcht und quietscht – und trotzdem liegt er nicht.
Verwirrung, Verwirrung! Ist Biserbricht ein Pumpbrunnen mit rostigem Schwengel? Ist er ein Ziehbrunnen? Hat er ein Rad und eine Kette? Sitzt er unter einem Holzhäuschen – also kann er auch sitzen? – oder ist er ganz einfach aus Betonröhren? Oder gar gemauert, aus grünen Steinen? O, Biserbricht, jetzt müssen wir dich finden! Zuerst schicken wir die blinde Henne. Auch die findet manchmal ein Korn.
Biserbricht ist aber kein Korn, und wir sind die Blamierten. Schicken wir also die Blamierten auf die Suche. Na ja, aber wo ist die Suche? Das wissen auch die Blamierten nicht. Schicken wir also die
Turmuhr, die geht genau, und wer so genau geht, muß auch Biserbricht finden. Die Turmuhr geht aber nicht genau, so sagt der Autobus. Die Turmuhr geht in Wirklichkeit nach, nie wird sie Biserbricht finden. Warum nur soll Biserbricht eigentlich gefunden werden? Verschnaufen wir und denken wir ein wenig nach. Die Uhr geht nach, wir denken nach, wir knacken eine Nuß und sehen nach: Da liegt der Hund begraben! Wieso, welcher Hund? Und dazu in einer Nuß! Wir denken wieder nach und sehn genauer nach, ach so, das ist des Pudels Kern: ein Nußkern. Ein Nußkern also im Pudel, und ein Pudel begraben in einer Nuß – wir haben die Lösung, wir haben das Nachsehn. Was fängt man nun damit an? Man fängt es an den Ohren, hast du nicht gesehn. Nein, ich habe nicht gesehn. Genug der Scherze, genug der Spitzfindigkeiten. Wo ist, liegt, steht oder schläft Biserbricht? Versuchen wir es also mit der Spitzfindigkeit. Die soll ihn finden. Sie hüpft herum, im Kreis, im Haus, im ganzen Brockhaus. Unter der Pappel findet sie eine spitze Nadel und ruft, sie hat ihn. Sie hat ihn natürlich nicht, was kann man von einer Spitzfindigkeit verlangen. Nun schicken wir den hoch- und weitberühmten Wersuchet, man sagt, der findet. Zehntausend Brunnen, Ziehbrunnen und Drehbrunnen, Pumpbrunnen und Schnarchbrunnen hat Wersuchet gefunden. Biserbricht nicht.”
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)
De een Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Jelinek schrijft voornamelijk romans en toneelstukken. Zij wordt gerekend tot de belangrijkste moderne Oostenrijkse schrijvers. Haar meer bekende werken zijn de romans Die Liebhaberinnen (1975), Die Klavierspielerin (1983), Lust (1989). Zij ontving verschillende literaire prijzen, zoals de Georg-Büchner-Preis in 1998. In 2004 werd haar de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend,
Uit: In den Alpen
„Helfer: Bitte, bewahren Sie Ruhe.
Kind: Was bleibt mir übrig, da die Ruhe ja nicht mich bewahrt hat. Der Fahrer hat die Antwort erhalten, daß alles getan werde, aber das war nur ein letzter Versuch mit der armen kleinen Ruhe, mit dem Erfolg, daß wir derzeit noch immer bewahren, was uns ohnedies keiner nehmen will. Aber wer will schon Ruhe in Kitz, am Hahnenkamm, oder am Kitz droben? Na ja. Passen wir halt weiter auf. Doch es kommt nichts mehr. Wir passen auf, doch es geschieht nichts. Mir kommt es ja jetzt schon wie eine Ewigkeit vor, daß zuletzt etwas passiert ist. Ruhe im Grab. Haar, das auf Abgründen wächst. Abbildungen von Männern, die grölen, Figur A. Ich komme mir ja schon selbst vor wie eine mit Abziehbildern vollgepickte Seele. Sie schaut aus wie einer von diesen hohen Filzhüten, die die Besoffenen immer tragen, damit man sie von anderen Besoffenen unterscheiden kann. Kurz nach dem Ereignis hatte der Ewige sich auch schon mit einem schönen Abzeichen an mir verewigt, das Abzeichen ist nur eins von vielen, ich habe auch schönere, eins sogar aus Neuseeland, das hab ich eingetauscht. Bald werden sie mit mir Werbung betreiben, die Pensions- und Hotelbesitzer hier. Zahlen Sie gleich, sterben Sie später, aber dafür in neuer Strecken-Rekordzeit! Ja, die Chance zu sterben hat jeder! Vielleicht sind das nächste Mal Sie dabei! Diesmal sind aber schon wir die Strecke. Hier liegen Sie richtig. Wir liegen gut im Rennen. Wir geben Ihnen 155 Opfer auf einmal! Bei dem, was Sie gezahlt haben, hätten Sie eh nicht über 200 Stück erwarten können. Ich glaube jedoch, das, was wir wissen, ist nur die Spitze des Eisbergs. Das meiste wurde verschwiegen. Neulich ist einer hier spazierengegangen, der hat den Totenschädel eines seit Jahrzehnten vermißten Wanderers auf einen Wegweiser gespießt gefunden. Etliche hat damals auch die Betonspinne erwischt, droben, auf der Dammkrone. Wutsch, weg waren sie, im Guß des Damms verschwunden, gleich eingemauert, das Einmauern haben wir damals ja noch gekonnt, egal, was die Heimat von uns dachte. Egal, was die Heimat andrer von uns dachte. Die Spinne ist halt ausgerutscht an ihrem Laufdraht. Opa hat es mir oft vor dem Einschlafen erzählt. Damit ich nicht vorzeitig vor Schreck wieder aufwache.“
Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)
De Duitse schrijfster Theresia Walser werd geboren op 20 oktober 1967 in Friedrichshafen. Zij is een dochter van de schrijver Martin Walser. Na een jaar in de bejaardenzorg gewerkt te hebben bezocht zij van 1990 tot 1994 de Hochschule für Musik und Theater Bern, waar zij een acteursopleiding voltooide. Twee jaar lang speelde zij bij het Junge Theater in Göttingen. Tegenwoordig leeft zij als schrijfster in Berlijn, Mannheim en Freiburg im Breisgau. Zij schrijft voornamelijk voor het toneel. In 1998 ontving zij de Förderpreis des Schiller-Gedächtnispreises des Landes Baden-Württemberg.
Uit: KING KONGS TÖCHTER
Szene 1
Balkon, King Kongs Töchter, Berta und Carla, ______ dazu Meggie. Berta und
Carla haben sich mit Partyplunder drapiert, essen aus einem Glas Oliven oder
etwas Ähnliches, eine Flasche zu trinken haben sie auch…
BERTA Das musst du schon zugeben, was Carla?
CARLA Unglaublich.
BERTA War nicht leicht.
CARLA Das ist jetzt schon das siebte Nachttischchen!
BERTA Das richtige zu finden.
CARLA In einer Straße sieben Nachttischchen.
BERTA Was meinst du erst, wieviel Sofas da rumstehen.
CARLA Frag nicht nach Sonnenschein.
BERTA Alle zwei Meter ein Sofa.
CARLA Und genau sieben Nachttischchen.
BERTA Da habe ich erstmal suchen müssen, Zufall gib dir Mühe, dachte ich,
wollte ja was Besonderes, für sowas will man ja nicht grade die letzte
Fettpolsterschlampe, da braucht es schon ein ganz besonderes Sofa.
CARLA Unglaublich.
BERTA Und dann, bitteschön…..das musst du schon zugeben, Carla.
CARLA Hat was Liebloses.
Berta Was?
CARLA Soviel weggeworfene Nachttischchen auf einem Haufen.
BERTA Kannst du mal aufhören mit diesem Nachttischchenmitleid.
CARLA So ein Nachttischchen ist aber eine herzige Angelegenheit.
BERTA Ich weiß nicht, aus welchem Bilderbuch du kommst, Carla, was meinst
du, was sich in einem Nachttischchen mit den Jahren alles für böse
Gedanken ansammeln.
CARLA Frag nicht nach Sonnenschein.
BERTA Nach 10…20ig Jahren ist das der reinste Waffenschrank.
CARLA Stell dir mal vor, auf all diesen Möbeln da unten säßen noch die
Zugehörigen.
BERTA Das wäre der wahre Sperrmüll, man bräuchte kein Altersheim mehr.
CARLA Wer hat die lauteste Krankheit!
Theresia Walser (Friedrichshafen, 20 oktober 1967)
De Duitse schrijver John von Düffel werd geboren op 20 oktober 1966 in Göttingen. Hij woont en werkt in Bremen. In zijn jeugdjaren verbleef hij langere tijd in Derry, Noord Ierland en in de VS. Hij volgde het gymnasium in Oldenburg en studeerde vervolgens filosofie, germanistiek en economie in Strirling in Schotland en in Freiburg im Breisgau. Vervolgens werkte hij als filmjournalist en als theatercriticus. Hij was verbonden aan diverse theaters in Duitsland. Zo was hij verantwoordelijk v
oor de toneeluitvoering van de roman Buddenbrooks van Thomas Mann bij het Thalia theater in Hamburg in 2005. In 2004 draaide hij samen met Jörg Adolph de documentaire film Houwelandt – Ein Roman entsteht, die in 2005 werd uitgezonden op 3Sat.
Uit: Houwelandt
„Die Insel vor ihm hatte die Farbe des Sandsteins, den man hier brach. Das Land in seinem Rücken entließ seine Hügel ins Licht. Es war eine buckelnde Herde, die vor der aufsteigenden Sonne davonkroch, spärliche Haine, gewundene Terrassen, Gärten aus Geröll. Auf den Spuren der Dämmerung wanderten Schatten wie dunkle Wolken über das Land. Doch der Morgen im Sommer war kurz, und sobald die Sonne steil stand, würde sich nichts mehr rühren. Jorge de Houwelandt watete bis zu den Hüften in den Uferwellen und rieb sich eine Handvoll Wasser ins Gesicht. Das Meer schmeckte nach Schlaf. Ohne die Augen zu öffnen, legte er das Kinn auf die Brust, streckte die Arme aus und tauchte ein. Mit angehaltenem Atem schwamm er ein paar Züge unter Wasser, in seinen Ohren das Rollen der Kiesel und Steine in der sanften Dünung. Er wußte, daß Esther ihm vom Strand aus zusah, daß sie die schiefergraue Oberfläche nach seinem Kopf absuchte und darauf wartete, ihn zwischen den Wellen wiederauftauchen zu sehen, die sich zu dieser frühen Stunde noch nicht brachen, sondern an Land huschten wie Tiere unter einem Tuch. Er brauchte nicht zu atmen. Er verspürte keinen Drang nach Luft. Was er brauchte, war das Meer. Er konnte die Feier noch immer absagen. Er war das Familienoberhaupt. Wenn er nicht wollte, würde sein Geburtstag nicht stattfinden, alle würden bleiben, wo sie waren. Er, Jorge, brauchte kein Fest. Die kleine Bucht warf einen Schattensaum über das allmählich erwachende Meer. Nur auf der Insel lag schon Licht. Es fing sich in den Klippen und verlieh dem Sandstein für Augenblicke die Farbe von gebrannten Ziegeln. Jorge glitt schwerelos durch die anschmiegsame, zudringliche Frische der flüssigen Welt und betrachtete die rundgewaschenen Steine und Muscheln unter sich. Ein, zwei Züge noch, dann erreichte er die Felder von Seegras und totem Tang. Danach kam nur noch Tiefe und sich selbst überschattendes Blau. Jorge dachte nicht daran aufzutauchen. Er wußte, daß Esther ihn beobachtete. Für einen Moment war es, als könnte er hören, wie sie von einem Fuß auf den anderen trat und der Steinstrand unter ihren Sandalen knirschte. Er sah ihr zum Meer gewandtes Gesicht und die Strähnen ihres noch immer dichten Haars im auflandigen Wind. Sie würde nicht nach ihm rufen, obwohl ihr sein Name auf den Lippen lag, Esther würde die Luft anhalten, als wären ihre und seine Lungen eins. Doch er vermißte nichts.“
John von Düffel (Göttingen, 20 oktober 1966)
De Oostenrijkse schrijver O. P. Zier werd geboren in Schwarzach im Pongau op 20 oktober 1954 en groeide op in Lend. Hij schreef veel voor de radio en televisie, publiceerde in kranten en tijdschriften. Lend, de plaats uit zijn jeugd is telkens weer het decor in zijn verhalen en romans, zoals in Sturmfrei en Himmelfahrt.
Uit: Sturmfrei
„Der ansonsten passionierte Gleitzeitjäger und -sammler Werner Turger kam erst kurz nach halb neun zerknittert ins Einkaufsbüro der MAG. Für Hans Helger, der gerade eine bis an die Grenze der Erträglichkeit langweilige Materialanforderung aus dem Technischen Zeichenbüro bearbeitete, war natürlich sofort alles klar.
Er konnte sich getrost in seinen Sessel zurücklehnen und alles, was Turger jetzt zu dem Zweck unternehmen würde, sich um Himmels willen nur ja nichts anmerken zu lassen, als Beweis dafür betrachten, daß ihn sein erster Eindruck nicht getäuscht hatte Turger stand mit dem Rücken gegen seinen Schreibtisch gewandt und sah aus dem Fenster. Zumindest tat er so, als sähe er hinaus. (…)
Turger hatte bis jetzt – wegen Bergers Weigerung – für sich, seine Lebensgefährtin und ihren gemeinsamen Sohn keine der zahlreichen leerstehenden Betriebswohungen zugeteilt erhalten. Dier Berger gedachte von seinem Standpunkt nicht abzugehen, daß Turger, Kind hin, Kind her, so lange ledig sei, als er keinen Trauschein vorweisen könne. Aus moralischen Gründen sei es vollkommen undenkbar, an Ledige Dienstwohnungen zu vergeben. Nicht einmal den leerstehenden, an die beiden Turger-Zimmer angrenzenden Raum wollte der geradezu besessene Menger Kirchenchorsänger Berger Turger zugestehen, obwohl eine endgültige Entscheidung bezüglich dieses Kompromißvorschlags noch ausstand. Noch dazu, wo die nie verheiratet gewesene und immer allein lebende Direktionssekretärin Dr. Mayr sehr wohl schon jahrelang in einer – sogar einhundertzwanzig Quadratmeter großen! – Werkswohnung lebte.“
O. P. Zier (Schwarzach im Pongau, 20 oktober 1954)
De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Hij publiceerde 19 bundels, meestal verzamelingen van zijn eigen gedichten. Daarnaast is hij een gewaardeerd vertaler van o.a. Czeslaw Milosz en Dante Alighieri. Hij doceert aan de universiteit van Boston.
First Things to Hand
In the skull kept on the desk.
In the spider-pod in the dust.
Or nowhere. In milkmaids, in loaves,
Or nowhere. And if Socrates leaves
His house in the morning,
When he returns in the evening
He will find Socrates waiting
On the doorstep. Buddha the stick
You use to clear the path,
And Buddha the dog-doo you flick
Away with it, nowhere or in each
Several thing you touch:
The dollar bill, the button
That works the television.
Even in the joke, the three
Words American men say
After making love. Where’s
The remote? In the tears
In things, proximate, intimate.
In the wired stem with root
And leaf nowhere of this lamp:
Brass base, aura of illumination,
Enlightenment, shade of grief.
Odor of the lamp, brazen.
The mind waiting in the mind
As in the first thing to hand.
To Television
Not a “window on the world”
But as we call you,
A box a tube
Terrarium of dreams and wonders.
Coffer of shades, ordained
Cotillion of phosphors
Or liquid crystal
Homey miracle, tub
Of acquiescence, vein of defiance.
Your patron in the pantheon would be Hermes
Raster dance,
Quick one, little thief, escort
Of the dying and comfort of the sick,
In a blue glow my father and little sister sat
Snuggled in one chair watching you
Their wife and mother was sick in the head
I scorned you and them as I scorned so much
Now I like you best in a hotel room,
Maybe minutes
Before I have to face an audience: behind
The doors of the armoire, box
Within a box–Tom & Jerry, or also brilliant
And reassuring, Oprah Winfrey.
Thank you, for I watched, I watched
Sid Caesar speaking French and Japanese not
Through knowledge but imagination,
His quickness, and Thank You, I watched live
Jackie Robinson stealing
Home, the image–O strung shell–enduring
Fleeter than light like these words we
Remember in, they too winged
At the helmet and ankles.
Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940)
De Amerikaanse (humoristische) schrijver en columnist Lewis McDonald Grizzard Jr. werd geboren op 20 oktober 1946 in Columbus, Georgia. Hij was ook een populaire stand-up comedian. Hij publiceerde 25 boeken, waaronder verzamelingen van zijn columns als Chili Dawgs Always Bark at Night en het autobiografische If I Ever Get Back to Georgia, I’m Gonna Nail My Feet to the Ground.
Uit: Abstinence The Key To Safe Computing
“People look at me like I’m crazy when they say, “I suppose you work on a laptop computer,” and I reply, “These fingertips have never, and will never, touch one key on any sort of computer.”
“You don’t mean to say you write it out longhand, do you?”
Is there a next question?
I reply to that this way: “Listen, you imbecile, there is only one way anybody should compose and that is upon a manual typewriter.”
I then tell them that statement is in the Bible somewhere and they ask me, “Oh, yeah?”
And I reply, “Verily.”
Then they ask, “Where in the Bible?”
And I say, “The book of Royal,” and they say there is no book of Royal in the Bible, and by that time I’m halfway down the street and the conversation is over.
I abhor computers. And I don’t know how they work, and I don’t intend to find out. I believe computers are responsible for a great number of ills in this society.
For one thing, when people screw up today, all they have to do is blame it on the computer. If you screwed up before computers, you had to be clever and imaginative in coming up with a means of covering your tail.
You had to say, “The dog did it,” or “You might not believe this, sir, but I was just sitting here at my desk when a large goat walked in and ate the report you wanted right off my desk.”
Ronald Reagan, who was our president, never blamed anything on a computer. When he screwed up, he actually told the truth and said, “I forgot.”
Besides all that, since I don’t know how computers work and refuse to find out, it could mean computers are magic. That could also mean they are the work of evil spirits, the kind that made Jimmy Swaggart go out and look for hookers.
You get evil spirits involved in anything and pretty soon the economy fails, crime rates go up, politicians begin writing bad checks, and all presidential candidates go around blithering like idiots.“
Lewis Grizzard (20 oktober 1946 – 20 maart 1994)
De Nederlandse schrijfster Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740 geboren in slot Zuylen, gemeente Maarssen bij Utrecht. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006.
Uit: Rebels en beminnelijk
„Aan Benjamin Constant, 29 mei 1790
Hoe kan iemand zijn kennissenkring en zijn relaties wensen uit te breiden. Je ziet alleen maar laagheid! Mijn lust om mijn kring te verkleinen, mij op te sluiten en, als ik niet in het gezelschap kan zijn van iemand op wie ik gesteld ben, alleen maar wat groen en een beetje hemel te zien, groeit met de dag. De berichten uit Frankrijk beginnen mij veel meer te vervelen dan dat ze mij nog interesseren. Societynieuwtjes amuseren mij evenmin. Ik zie graag de grote Chaillet aankomen, die planten van zijn wandelingen meebrengt, Jaman over zijn kop strijkt, een spelletje komeet met mij speelt, dat ik hem geleerd heb en zich gek lacht als hij ten slotte de komeet heeft en die voor een negen op tafel legt. Geen venijnigheid, geen eerzucht, geen pogingen om geestig te zijn. De volgende dag gaat hij weer terug naar zijn moeder en naar zijn herbarium. Ik vind het heel naar dat hij over acht dagen weer naar zijn garnizoen moet. […]
Ik verwacht Zingarelli en ik hoop dat de muziek bij mij de plaats zal innemen van alles wat ik mis. Ik heb een uitstekende Engelse piano die ik in de winter-eetkamer heb gezet. Mijn oude staat nog steeds in mijn zijkamer. We zullen muziek componeren op Olympiade. Dat is ook het gedicht dat Pergolesi had gekozen. Zijn opera sloeg niet aan door de jaloezie van zijn rivalen die woedend waren over zijn beroemdheid; de onze zal wel niet aanslaan bij gebrek aan beroemdheid. Tegenovergestelde oorzaken kunnen hetzelfde gevolg hebben.
Als je op een dag de nieuwe editie van de Confessions in handen krijgt, moet je weten dat het voorwoord van de uitgever van mij is. De brief aan de heer DuPeyrou is ook van mij (maar het idee van die brief is niet van mij afkomstig, maar van Louis Fauche-Borel) verder zul je hier en daar nog wel een paar woorden, een paar zinnen herkennen, maar bewaar die herkenning voor jezelf, en laat er geen woord over los.“
Belle van Zuylen (20 oktober 1740 – 27 december 1805)