Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern, Carl Ludwig Börne

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Zie ook alle tags voor Willem Kloos op dit blog.

 

Verzen

XIII
O, dat ik haten moet en niet vergeten!
O, dat ik minnen moet en niet vergaan!
Ach! Liefde-in-Haat moet ik mijzelven heeten,
Want geen kan de andere in mijn hart verslaan.

In droef begeeren heb ik neêrgezeten,
In dreigend gillen ben ‘k weêr opgestaan.
Wee! dat ik nooit dát bitt’re brok kon eten,
Van stil te zijn en héél ver weg te gaan.

Eén hoop slechts, één, één enkel zoet vermeenen,
Eén weten, maar ik kán het niet gelooven…..

Ach, dit: dat rusten onder groene steenen
Een eeuwig rusten is, in één verdooven,

En dat de dooden niet in donker weenen
Om ’t zoete leven met hun lief daarboven.

 

XIV
Want Ik, die Ik ben, haat u om uw slechtheid,
Maar houd u dierbaar om mijn eigen pracht:
Gij zijt de toets-steen van mijn eigene echtheid,
De steen waarop ik trap, om mijne kracht

Te laten zien aan ’t volk, èn mijn oprechtheid,
Waarmede ik alles, wat ik voelde en dacht,
Verloochende om de Waarheid en Gerechtheid,
Die niet gedoogt, dat één mensch de’ and’ren slacht.

Gij deert mij niet, want wat gij deedt is zonde,
Gij weet mij niet, want hooger is mijn Ziel…

Gij zijt het Beest dier oude, schrikb’re Oorkonde
Uit Gods Boek-zelf, dat van den Hemel viel…

En alle Goeden hebben eene wonde,
Nu-dat Mijn Licht op úw gestalte viel.

 

XV
Gij zijt niet slecht geweest: gij waart slechts zwak,
Om niet in Mij te g’looven, die u liefde.
Gij waart een kind, dat àl zijn speelgoed brak,
Wanneer het langer niet zijn speelgoed b’liefde.

O, kind… Ik wàs geen kind! Ik ben ’t, die kliefde
Dit mijn schoon hoofd, zoo sterk eens, tháns zoo wrak,
Omdat Ik niet met mijne groote Liefde
Alleen wil zijn, bij al dat volk, zoo mak.

Gij woudt mijn dood, en ik, ik wilde uw leven:
’t Is goed; ik ben gevallen in mijn pracht…
Maar om Mijzelven, nimmermeer door U.

Thans is het úwe beurt van kracht. Welnu:
Tracht éven sterk, als ik nu stérf, te léven
In de eenzaamheid van ’t leven, dat u wacht.

 

 
Willem Kloos (6 mei 1859 – 31 maart 1938)
Lodewijk van Deyssel (l.) en Willem Kloos feliciteren elkaar met hun eredoctoraat in de letteren en wijsbegeerte, 1935.

 

De Nederlandse dichteres Hélène Gelèns werd geboren in Bergschenhoek op 6 mei 1967. Zie ook alle tags voor Hélène Gelèns op dit blog.

 

Iets anders

schreef ik mijn gedichten maar niet zo traag
ik zou vertellen hoe een man zegt:
er hangt een rare mevrouw aan mijn kont
ik noem geen namen – ik zou vertellen
hoe de rare vrouw de man in de nek bijt
zich knauwend in hem een weg baant
hoe hij de rare in gezelschap vraagt
zoek je ruzie? en zo haar mond weer lokt

ik zou op tijd vertellen hoe warm
onze ogen stemmen – hoe graag
de nek de mond
ik zou op tijd vertellen hoeveel
liefde in het knauwen – hoe fijn
door jou gelokt
ik zou je op tijd vertellen
dat ik ruzie zoek en het echt meen

maar ik schrijf mijn gedichten traag
en vertel iets anders dan ik je zou vertellen

 

Uit zicht

er rent een man in de tuin
hij vangt kinderen
maar haar niet

er rent een man
op haar feest
een man die wel vaker rent

dit maal vlucht niet zij
vluchten speelkameraadjes
door het dolle heen

het is feest
dit maal vlucht zij
niet weg van het feest

 

 
Hélène Gelèns (Bergschenhoek, 6 mei 1967)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Sasja Janssen werd geboren op 6 mei 1968 in Venlo. Zie ook alle tags voor Sasja Janssen op dit blog. Zie ook alle tags voor Sasja Janssen op dit blog.

 

Ballade van de alfahulp 1

Ik trek de gordijnen dicht als een lijkzak, de tengere
sigarettenhulzen van het bed, snijbloemgroen de deken
die makkelijk vuurt, het moet meteen.

Het moet, de traagheid, mijn kinderhand tussen haar
benen en ik lach met haar mee, want voor mij is het erger.
Ik ben ingehuurd, niet ik ga over twee dagen dood.

In de middag pakt ze me terug wanneer de hulzen
uit me blijven vloeien en ik de man doe van wie de dochters
uit de oceaan komen omdat hij crepeert.

Weer dat gelamenteer om hun moeder die het bed
met anderen houdt, de zusjes getrouwd met vreemdelingen,
ik schuil in de hal met de stofzuiger.

En de donkere huilt op het hete balkon, terwijl de lichte
de deur opent voor de keisnijder, die mij het eerst bevrijdt.

 

Ballade van de alfahulp 3

Een met wanen ver in West, een schooljuffrouw op hoge
poten in de Clauskindereweg, maak met haar niet die grap
een stewardess aan de Sloterplas met twee jongen nog
een haperend hoofd, een toetje als je het ons vraagt.

In de eerste keuken van die dag schuur ik het gele vet
van de tegels, wat geheid het hele zomerrantsoen van twee
uur kost, maar de vrouw stoot me steeds aan zodat ik tussen
haar lamellen gluur, ik zie mijn fiets alleen staan.

Binnen schemeren de rode lachjes op elke stoel en
vensterbank, sommige poppen ongekleed, hun romp van stro
een distel in een porseleinen babyhoofd, geen enkele
hulp wil vast bij haar, wij hopen op jou.

Ik schrobde tot honderd wanneer ze in een achterkamer
verdwijnt en zie hoe ze op een los laken wijdbeens slaapt met
links en rechts een poppenlijk en al op de fiets krijg ik berouw
dat ze waken moet zonder mij en wil ik mijn toetje kwijt.

 

 
Sasja Janssen (Venlo, 6 mei 1968)

 

De Chileens-Amerikaanse toneelschrijver, essayist, dichter, novellist, cartoonist Ariel Dorfman werd op 6 mei 1942 in Buenos Aires geboren. Zie ook alle tags voor Ariel Dorfman op dit blog.

Uit: Feeding on Dreams: Confessions of an Unrepentant Exile

“And then had come the arrest of General Pinochet in London in 1998, and his year and a half of captivity, and all of a sudden my public persona was more valuable than ever, on the BBC and Charlie Rose and Chilean TV. You see, I said to my wife, ya ves, if I were an American citizen, how could I possibly write publicly to Pinochet and tell him that this was the best thing that could have happened to him, that he has been afforded an implausible chance to repent. It is only feasible to write words like those as a Chilean, that’s why I could write to an unknown Iraqi dissident in the Washington Post and say that I understood why he wanted to be rid of the tyrant Saddam but not at the price of an intervention from abroad, explain that I would have rejected such a solution for my Chile in the days of our dictatorship, even if it had meant that friends were to die. I felt that my role as a public intellectual depended on keeping my distance from any official association with a United States misruled by George W. Bush, that Chile was more relevant than ever, the glass darkly through which I saw torture and the erosion of civil rights and ‘extraordinary rendition’, again the outrageous familiarity. I had grown accustomed to the idea that the United States, with all its blemishes and shortcomings, was a haven against persecution, at least for someone like me, and now it was threatening to turn into a police state, foreigners were being rounded up, permanent residency was no guarantee against abuses and Guantánamo, my Lord, and Dick Cheney, no longer a congressman receiving my copy of Widows in 1983, was churning out real widows all across the oil homelands of the planet twenty years later.
Angélica would hand me clippings, as if I couldn’t read, as if I didn’t know: Listen to this provision of the Patriot Act, no, Ariel, I want you to listen. And also: You want to be effective? Then break out of the snug cocoon, say we when you speak to Americans, include yourself in that we.
And she was worrying, my wife, Escúchame, Ariel, if they expel you, I’m not leaving, this time I’m not following you, you want to never see your granddaughters again? Angélica would not give up. It was absurd, there was no chance of anything of the sort happening to me, not with my contacts, not with my profile, not with — it can’t happen here? Wait, wait, hadn’t I written, just last year, that it can happen anywhere, make people afraid enough and they’ll let the government do anything in their name?”

 

 
Ariel Dorfman (Buenos Aires, 6 mei 1942)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Erich Fried op dit blog.

 

Reden

Zu den Menschen
vom Frieden sprechen
und dabei an dich denken
Von der Zukunft sprechen
und dabei an dich denken
Vom Recht auf Leben sprechen
und dabei an dich denken
Von der Angst um Mitmenschen
und dabei an dich denken –
ist das Heuchelei
oder ist das endlich die Wahrheit?

 

Einleuchtend

Es kann nicht sein
daß die Amerikaner
ohne Notwendigkeit
vietnamesische Kinder verbrennen

Es kann nicht sein
daß die Amerikaner
Marschall Ky unterstützen
wenn er wirklich ein Schurke ist

Sie unterstützen ihn wirklich
er kann also nicht so schlimm sein
und was er sagt
kann nicht so unrichtig sein

Er sagt wirklich
sein Vorbild ist Adolf Hitler
also kann es gar nicht so schlecht sein
wenn man Hitler zum Vorbild nimmt

Doch auch Hitler hat Kinder verbrannt
und nicht in Vietnam sondern näher
Warum also regt man sich auf
wenn die Amerikaner das tun

 

Einer Singt

Einer singt
aus Angst
gegen Angst

Einer singt
aus Not
gegen Not

Einer singt
aus der Zeit
gegen die Zeit
Einer singt
aus dem Staub
gegen den Staub

Einer singt
von den Namen
die Namen namenlos machen

 


Erich Fried (6 mei 1921 – 22 november 1988)

 

De Japanse schrijver Yasushi Inoue werd geboren op 6 mei 1907 in Asahikawa. Zie ook alle tags voor Yasushi Inoue op dit blog.

Uit: Het jachtgeweer (Vertaald door Jacques Westerhoven)

“Mijn vriend stuurde me de aflevering waarin dit gedicht stond opgenomen toe, en terwijl ik het doorbladerde besefte ik voor het eerst hoe kortzichtig ik was geweest. ‘Het jachtgeweer’ was weliswaar een toepasselijke titel voor mijn gedicht, maar in dit blad hoorde het niet thuis. In een tijdschrift waarin kwistig werd gestrooid met termen als ‘de weg van de jager’, ‘sportsmanship’, en ‘gezonde hobby’ stak het zo schril tegen zijn omgeving af dat de bladzijde waarop mijn gedicht stond afgedrukt de indruk maakte van een geïsoleerde enclave – een onafhankelijke, volledig op zichzelf aangewezen speciale zone. Natuurlijk beschrijft dit gedicht het wezenlijke karakter van een jachtgeweer zoals ik dat met mijn dichterlijke intuïtie had aangevoeld – dat was in elk geval mijn bedoeling geweest – en ik zag geen enkele reden om me te verontschuldigen. Ik was trots op dit werk. Als ik het in een ander blad had gepubliceerd, was er geen enkel probleem geweest, maar in het orgaan van de Japanse Jagersvereniging, die zich tot doel stelt de jacht te propageren als een oergezond tijdverdrijf, kwamen mijn opvattingen over het jachtgeweer over als ietwat onorthodox, bedenkelijk zelfs. Het was nu te laat om er nog iets aan te doen, maar als ik eraan dacht hoe raar de vriend die mij om deze bijdrage had verzocht moest hebben opgekeken toen hij mijn manuscript voor het eerst onder ogen kreeg en hoe lang hij had geaarzeld voor hij met zijn karakteristieke edelmoedigheid besloot om het toch maar op te nemen, ging mijn hart naar hem uit. Ik verwachtte half een verontwaardigd schrijven van een van de leden van de Jagersvereniging, maar ik bleek meonnodig zorgen te hebben gemaakt: ik kreeg zelfs geen briefkaart. Gelukkig of niet, mijn gedicht werd door jagers in het hele land genegeerd. Of misschien is het beter te zeggen dat ze het helemaal niet lazen. Er verstreken twee maanden, en ik was deze hele geschiedenis alweer zo goed als vergeten, toen ik een brief ontving van een volslagen onbekende, Jo¯suke Misugi genaamd.
Ik heb ooit gelezen dat een geschiedschrijver de karakters gebeiteld op een van de rotswanden op de Taishan-berg beschreef als ‘de witte gloed van de zon na een woeste herfststorm’. Het klinkt enigszins overdreven, maar de karakters op de grote envelop van wit Japans papier die ik in mijn hand hield maakten precies die indruk op me. De inscriptie op die rotswand is nu helemaal afgesleten en er bestaan zelfs geen rubbings van, dus ik kan me natuurlijk niet voorstellen hoe verfijnd of krachtig die karakters waren, maar hoewel Jo¯suke Misugi’s vloeiende, cursieve handschrift bijna te groot leek voor de envelop en op het eerste gezicht een zelfverzekerde indruk maakte,voelde ik hoe langer ik ernaar keek van elk karakter een zekere leegheid opstijgen die me opeens deed denken aan wat die oude historicus over het opschrift op de Taishan had gezegd.”

 

 
Yasushi Inoue (6 mei 1907 – 29 januari 1991)

 

De Zweedse dichter en schrijver Harry Martinson werd geboren op 6 mei 1904 in Jämshög in het zuidoosten van Zweden. Zie ook alle tags voor Harry Martinson op dit blog.

 

Aniara

3
A swerve to clear the Hondo asteroid
(herewith proclaimed discovered) took us off our course.
We came too wide of Mars, slipped from its orbit
and, to avoid the field of Jupiter,
we settled on the curve of I.C.E.-twelve
within the Magdalena Field’s external ring;
but, meeting with great swarms of leonids,
we headed farther off to Yko-nine.
In the Field of Sari-sixteen we gave up attempts
to turn around.
As we held our curve, a ring of rocks
echographically gave back a torus-image
whose empty center we sought eagerly.
We found it too, but at such dizzying angles
that the passage to it led to breakdown
of the Saba Unit, which was hit hard by space-stones
and great swarms of space-pebbles.
When the ring had moved off and space had cleared,
turning back was possible no longer.
We lay with nose-cone pointed at the Lyre
nor could any change in course be thought of
We lay in dead space, but to our good fortune
the gravitation-works were still in service,
and heating elements as well as lighting
were not disabled.
Of other apparatus some was damaged
and other parts less damaged could be mended.
Our ill-fate now is irretrievable.
But the mima will hold (we hope) until the end.

 

Vertaald door Stephen Klass en Leif Sjöberg

 

 
Harry Martinson (6 mei 1904 – 11 februari 1978)
Cover

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Christian Morgenstern werd geboren in München op 6 mei 1871. Zie ook alle tags voor Christian Morgenstern op dit blog.

 

Vice versa

Ein Hase sitzt auf einer Wiese,
des Glaubens, niemand sähe diese.
Doch im Besitze eines Zeißes,
betrachtet voll gehaltnen Fleißes
vom vis-à-vis gelegnen Berg
ein Mensch den kleinen Löffelzwerg.
Ihn aber blickt hinwiederum
ein Gott von fern an, mild und stumm.

 

Stilles Reifen

 Alles fügt sich und erfüllt sich,
mußt es nur erwarten können
und dem Werden deines Glückes
Jahr und Felder reichlich gönnen.
Bis du eines Tages jenen reifen Duft der Körner spürest
und dich aufmachst und die Ernte in die tiefen Speicher führest.

 

Segelfahrt

Nun sänftigt sich die Seele wieder
und atmet mit dem blauen Tag,
und durch die auferstandnen Glieder
pocht frischen Blut erstarkter Schlag.

Wir sitzen plaudernd Seit an Seite
und fühlen unser Herz vereint;
gewaltig strebt das Boot ins Weite,
und wir, wir ahnen, was es meint.

 

 
Christian Morgenstern (6 mei 1871 – 31 maart 1914)

 

De Duitse schrijver, journalist en criticus Carl Ludwig Börne werd in Frankfurt geboren als Juda Löb Baruch op 6 mei 1786. Zie ook alle tags voor Carl Ludwig Börne op dit blog.

Uit: Briefe aus Paris

“Paris, den 17. September 1830
Dann sehe ich in das Zimmer einer Demoiselle; in eine Schneiderswohnung; in einen Roulettesaal und in eine lange Galerie von Cabinets inodores. Wie schön, freundlich und glänzend ist alles nach der Gartenseite des Palais Royal: nach hinten aber, wie betrübt und schmutzig alles! Ich werde mich eilen, aus diesen Kulissen zu kommen, und mich nach einer andern Wohnung umsehen.
Sie können es sich denken, daß ich nicht lange zu Hause geblieben, sondern gleich forteilte, die alten Spielplätze meiner Phantasie aufzusuchen und die neuen Schlachtfelder, die ihr Wort gehalten. Aber ich fand es anders, als ich erwartete. Ich dachte, in Paris müsse es aussehen wie am Strande des Meeres nach einem Sturm, alles von Trümmern bedeckt sein, und das Volk müsse noch tosen und schäumen. Doch war die gewohnte Ordnung überall und von der Verheerung nichts mehr zu sehen. Auf einigen Strecken der Boulevards fehlen die Bäume, und in wenigen Straßen wird noch am Pflaster gearbeitet. Ich hätte die Stiefeln ausziehen mögen; wahrlich, nur barfuß sollte man dieses heilige Pflaster betreten. Die vielen dreifarbigen Fahnen, die man aufgesteckt sieht, erschienen mir nicht als Zeichen des fortdauernden Krieges, sondern als Friedenspaniere. Die Fahne in der stolzen Hand Ludwigs XIV. auf dem Place des Victoires machte mich laut auflachen. Wir haben die Reiterstatue vor acht Jahren zusammen aufrichten sehen. Wer hätte das damals gedacht? Träume von Eisen und Marmor – – und doch nur Träume! – Noch schwebt jener Tag mir vor, noch höre ich den Polizeijubel, höre alle die Lieder mit ihren Melodien, welche bezahlte Bänkelsänger auf dem Platze sangen. Das eine Lied fing an: Vive le roi, le roi, le roi, que chante le monde à la ronde – jetzt müßte es heißen statt que chante, que chasse le monde à la ronde.”

 

 
Ludwig Börne (6 mei 1786 – 12 februari 1837)
Borstbeeld op Père-Lachaise, Parijs

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern, Carl Ludwig Börne

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Zie ook alle tags voor Willem Kloos op dit blog.

 

Alle Zeven

Met zeven nagelen lag Ik geklonken
Op dit zwart rad van marteling, mijn Leven, –
Want zeven Hárten zijn mij ópgeblonken,
In pracht van Jeugd en Vreugde’s innigst beven.

In zeven dromen was ik zwaar verdronken,
Dromen van deemoed en van liefde-geven,
Die alle zeven weer in ’t Niet-zijn zonken:
Daarom gegroet, mystiek getal van Zeven!

Hártstochten gaan en komen op de maat
Van mijner diepre Ziel geheimvol deinen,
En heel mijn liefde was een morgendroom.

Maar, boven al de Schijn des Tijds uit, staat
Gij in uw koelte, al-enig-vaste-en-reine,
O, Cijfer, waar ‘k op tuur, in vreemde schroom.

 

Verzen

XI.
Diep uit de nooit-doordringbare gewelven
Van Uwe Ziel klonk eens het vorstlijk woord,
’t Woord van Uw Liefde, en dieper in Mij-zelven
Klonk ’t en weerklonk door verre gang en poort.

Wij waren Eén Mysterie, maar het zwelgen
Van Tijd en Wereld heeft úw vlam versmoord,
En daarom sterf ik, maar het niet-te-delgen,
Nu, mijn Mysterie brandt ondoofbaar voort.

Ik was de God-op-aard, de Nooit-gekende,
Die zelf zijn Zelf niet zag, dan ééns op ’t laatst,
Toen opstond en de kroon op ’t hoofd zich drukte:

Gij zijt het Aardsche Kind, dat dorst te schenden
Wat Kind niet weet, en op het hoofd zich plaatst,
Wat voegelijker zijnen Vader smukte.

 

XII.
Ik wás uw Vader, ja, vol mededoogen,
Een vader, als geen ander kind ooit had:
Ik leerde u spreken, voelen, zien met oogen,
Loopen met voeten op uw wereldsch pad.

O Kind, mijn oogen hingen aan úwe oogen,
Enkel te weten, of gij iets niet hadt….
En daarom hebt gij mij zoo wreed bedrogen,
Wee, om wat weelde en weidschen vreugden-schat.

Ja, heel mijn leven was één melodie
Van koninklijke goedheid, en ik zie
Dees klare ziel zoo vrij van zonde en schulden.

En ‘k ga thans heen uit dit heel slechte leven,
Wijl al die goedheid om mijn hoofd blijft zweven,
Heilge, in zijn eigen glorie-licht gehulde.

 

 
Willem Kloos (6 mei 1859 – 31 maart 1938)
Hier met Pam (Willem), het oudste zoontje van Willem Witsen

Lees verder “Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern, Carl Ludwig Börne”

Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Zie ook alle tags voor Willem Kloos op dit blog.

 

O het tranen-vergieten is geen zonde

O het tranen-vergieten is geen zonde,
Gepleegd aan ’s werelds mooi somber voortglijden
Zacht door de eindeloze gang der tijden…
O wie nog tranen, tranen vergieten konde…

Hij zou de wrede, wrede wonde op wonde,
Die dorsten mensjes in het hart te snijden
Hem, die wilde allen in zich zelf verblijden,
Helen door tranen. Tranen Zijn Geen Zonde.

Want wat zijn tranen, tranen als een teerheid,
Hoog-heerlijk in zich zelf gebrokene emotie
Als ’t mannen-lijf niet langer kan hoog-trots zijn?

O Laat ons allen vallen in devotie,
Als Iets, wat grandiooslijk week ter-nêer leit,
Een mens nooit kàn maar wou toch wel een Rots zijn.

 

Shelley’s sterven

Voorover, in het boot-ruim, lang-uit lag
Shelley en las. De wilde golven sloegen
Luider en luider langs de zijden, droegen
Hoog-op het broze vaartuig, met geklag

Van schril zoevend gieren door want en stag,
Die knerpten. Hoorde-i niet, hoe de andren joegen
Hierheen en daarheen, zuchtten, riepen, kloegen?
Hij las maar, las, totdat hij niets meer zag …

Toen stond hij op, verwonderd: neevlen drongen
Overal aan, en plots … een donker blok
Komt dreigend door die misten opgesprongen …
Hij wankelt door de donderende schok …

“Is dat de Dood? ontvang me …” en willig glijdend
Valt hij de diepte in, zwijgend, de armen breidend.

 

Evoë

Ik ga mijn leven in orgieën door
Van vol muziek en vreugden onuitspreeklijk,
Daar ‘k ál smart in losbándigheid verloor,
Want dít lijf en mijn trots zijn onverbreeklijk;

Wijl achter me aan een óp-zich-drommend koor,
Heel ’t schone lijf bewegend wild en weeklijk,
Luid-feestende optocht, danst en ik dans voor –
O, mijn los-voetigheid is zéér aansteeklijk.

Hoor, hoor naar mij, gij allen die daar gaat
Met koud gelaat en stappen zo bedachtig:

Brand op in gloed het leven dat u slaat,
U zelf óp-slaánd in vlammen hoog en prachtig.

Droom wég in weelde: ijdel is alle daad –
Over ons allen koom het Niet-zijn machtig.

 

 
Willem Kloos (6 mei 1859 – 31 maart 1938)

Lees verder “Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern”

Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Zie ook alle tags voor Willem Kloos op dit blog.

 

Gij zult niet met een kroon op ’t hoofd

Gij zult niet met een kroon op ’t hoofd in ’t Rijk
Der Lettren zitten na uw dood, verdwaasden,
Gij knutslaars ijdlijk, die alleen maar aasden
Om eens te zitten, niet voor ’t Volk, te prijk

Voor boeren, die dan zouden zeggen: ‘Kijk,
Dat ’s óók een knappe dichter, maar ‘k bereik
Er niets van, met mijn dom hoofd, ’t zijn verraasden,
Die liever zorgen moesten dat zij kaasden.’

O allen gij, die meent te zijn een dichter,
Maak toch u-zelf een aantal ponden lichter
En weet wel dat de enig-echte kunst slechts daar staat,

Waar zij oprecht fier op haar benen waar staat,
Weet toch dat Uw taal slechts is in m i j n hand veilig,
Wijl zij gestaêg door m i j n stem slechts klinkt heilig.

 

De menschen dóen, maar weten niet waaróm

De mensen dóen, maar weten niet waaróm
Zij doen, en zitte’ in hun eentjes te wegen,
Hoe zij het meeste van het leven kregen,
’t Leven dat langs hen gaat en ziet niet om, –

Hopen en haken of er níet wat kom,
Voelen hun hartjes van blijdschap bewegen,
Stil in hun lekkere bedjes gelegen…..
Maar áls ’t wat geeft, dan houden zij zich dom:

Dan kijken ze uit een paar onschuldige oogjes,
Willen niet, maar willen wel, en zijn zo bleutjes….
’t Leven zegt: ‘zo!..’ en neemt het weer weerom.

O, geef elkaar zo even maar wat droogjes
Oogjes en schuintjes en vriendelijke peutjes,
O, mensjes lief, wat zijn wij allen dom!

 

Verzen XLIII

De blâren vallen zacht…
Ik kan alleen betreuren,
Dat ik niet eens verwacht,
Wat eens nog kan gebeuren…
De blâren vallen zacht…

 

Willem Kloos (6 mei 1859 – 31 maart 1938)
Lees verder “Willem Kloos, Hélène Gelèns, Sasja Janssen, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson, Christian Morgenstern”

Sasja Janssen

De Nederlandse dichteres en schrijfster Sasja Janssen werd geboren op 6 mei 1968 in Venlo. Zij studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde. Zij geeft taalles en inburgeringscursussen aan anderstaligen. Janssen debuteerde in 1999 in De Revisor met een fragment uit “De brieven”, een ongepubliceerde novelle van haar hand. In 2001 verscheen de roman “De kamerling”, gevolgd door “Teresa zegt” in 2005. Vanaf 2006 schrijft zij voornamelijk gedichten, gebundeld in het in 2007 verschenen debuut “Papaver”, in 2010 verschijnt “Wie wij schuilen” (genomineerd voor de Jo Peters poëzieprijs). In april 2014 verscheen “Ik trek mijn species aan”.

Manier om een hand te begraven

De melk kookt ochtendgeel over het emaillen pannetje
zijn bodem als jonge zwarte aarde, dat angst
niet van nachthuilers is, of van zwarte gal, of het eindige
het kwaadaardige talud en zijn papavers.
Waar is het dan wel van, kleine melk?

Van diepe tuinen waar luchtwortels je de adem afpakken
pissebedden in je schede schuilen, vingers uit je buik
draaien. Ik haal mijn schouders op, jut het vuur op.
Met de steel tegen mijn middenrif voel ik hoe kleine melk
Mijn hand heet bespot, met verse aarde om hem in te begraven.

 

Wij snijden onze beweging

Soms zijn wij misbaar meestal nemen we de voordeur vaker
de achterom
wij dringen ons niet aan de mensen op, liever als een dief
meestal zijn wij ergens anders, hoeveel tijd er overblijft voor soms
berekenen wij niet
wij staan graag op de uitkijk zonder daden toch
zijn wij onmisbaar, ook als er een man niet onze man het huis uitkomt
dat zie je niet maar wat jij niet ziet zijn wij wel, wij stellen geen prijs
op een diagnose snijden onze honger zelf wel uit,
wij zeggen graag nooit nooit
heersen we over onze tekorten, wat jij ziet is er niet
maken wij hier de dienst uit, of wat!

Sasja Janssen (Venlo, 6 mei 1968)