David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau, Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals, Sabine Kuegler

De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.

Uit: Daar komen de vliegen

“Toen Aron Friedland aan zijn speech begon, probeerde Jerry hem zo strak mogelijk aan te kijken, maar een vervelend spierverrekkinkje in zijn linkerooglid maakte het moeilijk. Hij hoorde nauwelijks wat hij zei, zo veel moeite kostte het hem om zijn blik op de ogen van de ex-landbouwmagnaat gericht te houden.
‘Abigail, Abby, lieverd van me,’ zei Friedland, ‘maanden heb ik je zien ploeteren. Met liefde, met toewijding en natuurlijk met de hoognodige hulp van de geweldige mensen van de Bat Mitzwa Club op 77th Street…’
Er klonk bulderend gelach uit de zaal, en Aron Friedland, die een zwarte smoking droeg met een hoge boord, sloeg zichzelf op zijn knieën van het lachen toen hij naar het beteuterde gezicht van zijn dochter keek.
‘Nee hoor, lieverd,’ ging hij snel verder, ‘het is een prestatie van niveau en je moeder en ik zijn beiden gewoon apetrots op je. Onze dochter die hier nu staat als een hele vrouw. We hopen dat het je in het leven aan niets zal ontbreken, dat je nog even zult wachten met uit huis gaan en trouwen en al die vervelende dingen. Maar in de tussentijd, lieve Abby, ja, ik weet dat je me vroeg dit absoluut niet te zeggen, maar ik doe het toch, voor je eigen bestwil; je moet plechtig beloven je kamer iets netter te houden.’ Bij dat laatste liet Friedland de microfoon los, gooide zijn handen theatraal in de lucht en bad jammerlijk richting het gewelfde plafond, alsof hij hoopte dat zijn God dit wel even voor hem zou gaan regelen.
Weer lachte iedereen in de zaal. Jerry deed alsof hij ook moest lachen, Ruth deed hetzelfde.
‘Wat een vreselijke, vreselijke mensen zijn dit toch,’ fluisterde Ruth in Jerry’s oor, ‘ik snap opeens heel goed waarom je zijn geld niet wilde hebben.’
‘Ik zei het je toch,’ mompelde Jerry. Zijn linkerooglid trilde nog steeds, maar echt opvallend was het waarschijnlijk niet. Aan zijn linkerkant knikte iemand naar hem. Jerry knikte terug en glimlachte verder naar het schouwspel.”

 

 
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)

 

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo op 25 december 1976. Zie ook alle tags voor Karin Amatmoekrim op dit blog.

Uit:Tenzij de vader

“Ik had mijn hoofd geschud zonder over de vraag na te denken. Ik wilde dat ze opschoot, stappen over zou slaan. Ik wilde horen wat het precies was dat ons daar in dat donkere bed wakker hield. Ze bestudeerde mijn gezicht. Ik wachtte ongeduldig, maar lette erop niets te zeggen dat haar zou weerhouden van een zekere openbaring.
Toen zei ze; ‘Hij is wel de vader van je broertje en zusje, maar niet van jou.’
Ik hield even mijn adem in, en liet hem toen door mijn neus ontsnappen.
‘Karin?’ vroeg mijn moeder. ‘Ja,’ antwoordde ik, en mijn stem klonk gewoon, zoals altijd, er was geen emotie. Ik had mijn hand plat op mijn buik gelegd en probeerde te voelen of er iets gebeurd was na mijn moeders mededeling. Niets. ‘Ja,’ zei ik nog eens, en ik draaide mijn hoofd opzij zodat ik haar aan kon kijken.
‘Wil je weten wie je vader is?’
Ik had geknikt. Ze sloot haar ogen weer, en tijdens het praten hadden haar handen weer bewogen, met de slanke bruine vingers die ik zo bewonderde, over het laken, door de lucht, en ik vroeg me af wat het was dat ze zochten, was het houvast of dirigeerde ze haar woorden, het verhaal. Toverde ze er misschien een vader mee, een vader speciaal voor mij. En toen had ze gesproken over zijn kracht, zijn warmte. Dat hij een beroemde sportman was, taekwondo, een woord dat ik nooit eerder had gehoord. En ze sprak over zijn liefde voor haar, over hoeveel zij op haar beurt van hem hield, ooit.
Ik dacht aan mijn vader de zeeman. De reus die kwam en ging wanneer hij wilde, die lachte omdat hij dronk tot hij zoveel had gedronken dat hij moest huilen, dikke zoute zeemanstranen over een grof, blank gezicht dat ik nooit had herkend als niet het mijne, want kinderliefde is loyaal, stelt geen vragen. Drinken, lachen, drinken, huilen, huilen, schreeuwen, de dingen kapot maken.
Mijn moeder vroeg hoe ik me voelde.
‘Ik vind het niet erg,’ antwoordde ik. Ik legde mijn hand weer op mijn buik, probeerde iets te voelen. Er was niets. Of toch, iets heel kleins, ergens diep van binnen, maar het was er onmiskenbaar. Het was een gevoel van opluchting.
‘Wil je nog iets weten,’ vroeg mijn moeder.
‘Niet echt,’ antwoordde ik. Ik was moe. Ik wilde slapen en daarmee een einde aan de dag maken. ‘Of toch, ik heb nog wel een vraag.’

 

 
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)

 

De Engelse schrijver, acteur en homoactivist Quentin Crisp werd geboren als Denis Charles Pratt op 25 december 1908 in Sutton, Surrey. Zie ook alle tags voor Quentin Crisp op dit blog.

Uit: How To Have A Lifestyle

“I now realize that education is a last wild effort on the part of the authorities to prevent an overdose of leisure from driving the world mad. Learning is no longer an improver; it is merely the most expensive time-filler the world has ever known.”
(…)

“All the golden societies of the past to which historians point and turn their wistful smiles have had what patience-players would call a discard pile. They operated on two levels with a slave class who worked, ate, slept, and died and a leisured class who reclined on one elbow and spoke. Naturally it is from this latter group that we learn what life at that time was like. It often makes charming reading but we can hardly take it to be the whole truth.”
(…)

“Lord Snow says that every man may be permitted his own clichés. But this is not enough. He must invent his own clichés and then persist in them until, if other people use them, their source is instantly recognizable. Thus plagiarism shall be turned into homage.”

 

 
Quentin Crisp (25 december 1908 – 21 november 1999)
Cover

 

De Duitse schrijfster Lisa Kränzler werd geboren op 25 december 1983 in Ravensburg. Zie ook alle tags voor Lisa Kränzler op dit blog.

Uit: Export A

„Ahmt die Innenseite, das Unterfutter meiner Haut, diese glühende Erdbeerfärbung nach, überlege ich, oder ist bereits zu wenig Licht in mir und nichts als Dunkel, ein violettes Dunkel?
Ich breche meine Überlegungen ab, rolle die roten Hälften zusammen und stecke sie, eine nach der anderen, in den Mund. Den Rest meines Lunchs schiebe ich mit aufmunterndem Nicken in Richtung Kat.
Die schräge Sonne, die frühen weißen Flocken, die Kälte im Bus und dieser Sog, dieses Ziehen an meinen Gliedern, das Gefühl einer nahenden Dunkelheit, haben mich alarmiert. Ich spüre, ich werde hier mit dem Nötigsten auskommen müssen. Es wird mir zu wenig sein, viel zu wenig. Es wird die Grenzen dessen, was ich mir ertragen zu können zutraue, verschieben, mich an die unmöglichsten Orte ziehen.
Ich wiederhole mein Zunicken. Schließlich reagiert Kat. Sie greift und beißt zu, während meine Blicke besorgt zwischen Sonne und Schuluhr hin- und herwandern.
(…)

Kat wird keine wichtige Rolle spielen. Aber sie war die Erste, die mich ansprach. Alle Worte, die auf sie zutreffen, schmecken irgendwie süß, und ich habe beschlossen, mir diese süße Sünde zu genehmigen:
Kat heißt eigentlich Kaisha, ist etwas jünger als ich und kommt aus Kamloops (Kamloops, Fruitloops, da geht?s schon los), einer Stadt in British Columbia. Sie ist klein, ihr Kopf reicht mir gerade bis an die Schultern, und solange ich sie kannte, wechselte die Haarfarbe dieses Kopfes von Rosa zu Rot, von Rot zu Orange, von Orange zu Blau und schließlich zu Wasserstoffblond. Ihre Fingernägel waren stets in der entsprechenden Komplementärfarbe zu ihrer jeweiligen Haar- oder Lidschattenfarbe lackiert. Auf ihren Lippen glänzte, glitzerte und roch es nach einer ganzen Palette von künstlichen Farb- und Geschmacksstoffen. Im Unterricht schrieb sie mir kleine Zettel, einige habe ich bis heute aufbewahrt. Sinnlose Sprüche und Wortfetzen wie “feet are pink, trees are purple”. Um die Schrift rankten sich Nadelbäume in verschiedenen Violetttönen und mehrere Paare pinkfarbener Füße.“

 


Lisa Kränzler (Ravensburg, 25 december 1983)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en hoogleraar N.E.M. Pareau (pseudoniem van Herman Jan Scheltema) werd geboren in Groningen op 25 december 1906. Zie ook alle tags voor N. E. M. Pareau op dit blog.

 

Zondag

Aangezien de zonnestralen
Alhoewel er wolken staan,
Aangenaam ter aarde dalen,
Wil ik heden wandelen gaan.

Door de fraaie ruime straten,
In gemoedelijken tred,
Wijl Christien en ik wat praten
En ‘zij’ op de kinderen let.

Nu geen draven, hollen, jagen,
Elk is deftig en beleefd.
‘k Schep in wandelen groot behagen
Bijaldien het kalmte geeft.

Als wij mijnen chef ontmoeten
Blik ik ferm in zijn gelaat,
En ik laat hem ’t eerste groeten,
Daar Christiena naast mij gaat.

’s Avonds keeren w’ onze schreden
Naar de woning, alwaar wij
Ons recht rustig gaan verkleeden;
En de Zondag is voorbij.

 


N.E.M. Pareau (25 december 1906 – 2 december 1981)

 

De Canadese schrijfster Sheila Heti werd geboren op 25 december 1976 in Toronto. Zie ook alle tags voor Sheila Heti op dit blog.

Uit: Ticknor

“You have no difficulty with other peo-ple, and you cannot rightly say that your first and sec-ond loves were books. There was a woman I loved more than books, but now she is gone. I was not a favorite of girls, and I am still not favored among women. You loved first a drunk, second a woman who was deformed in the face. I have only ever loved hope-less women, which is surely what has kept me from the highest circles. It’s all that would have been necessary to find myself in the warm glow of the dinner table at the Prescotts’. To have only had a woman you could show off would have put you in the proper place. I tried not to love the women I loved. Now I only want to be quite simple and childlike with some dear woman, with no code of morals, yet I fear it’s too late. Few people feel a real and deep passion more than once in a life. Perhaps you will never again love in the same true way, or find a human being who is such per-fect rest to you. It will take me a while to get there. You will get there soon enough. Getting somewhere always involves more effort than the effort of getting there is worth. Of me, and we will take this walk. I often walk before dinner, and I love companionship at that time of the night. It is at that time of the night when I am most in need of friends. The drives are less agreeable but the walks still have their charms. Everything around here is familiar and dear to me and reminds me of all the days of my childhood. Perhaps you will visit me, when next you come to Boston. Please come to Boston, Mrs. Abb_ng_on. I hope to see you in Boston, but I suggest you wait until winter has passed.
He lived with his mother and father and I lived all alone. Even when he was living only with his mother I was living all alone. There is nothing to envy about a grown man living with his mother and father, but then his family has always been close. And the homes—even his opulent apartments were unlike the simple apart-ments of his friends. Everyone would have liked to live in them. Often you slept there, so you are closer than most, though you found out that others did too. You pretended not to want to be a part, but they could tell you wanted to be a part; everyone did anyway, you found that out, if you didn’t know it already. And they like your company, so it’s not an intrusion. They like me as an outsider and friend, and I have always been at a familiar distance. Even with the grandmother.”

 

 
Sheila Heti (Toronto, 25 december 1976)
Cover

 

De Argentijnse schrijfster Tununa Mercado werd geboren op 25 december 1939 in Córdoba, Argentinië. Zie ook alle tags voor Tunana Mercado op dit blog.

Uit: In a State of Memory (Vertaald door Peter Kahn)

“I was almost tempted to transcribe the fragment in order to illustrate the anguish I was in, but I did not: the mere act of sending the letter, of setting my sights on a ther-apeutic goal, made me feel better. And so extreme is my thera-peutic disposition, and so inveterate, that once the letter was sent, at that precise instant, I placed all my hopes on Switzerland. It was a cruel beginning to winter, very cruel; the roads were covered with snow, and I was aware that the trip between Besancon and Geneva could be plagued with misadventures. I envis-aged traveling through frozen forests on white trains, traversing white countries, and I felt a sudden rush of panic that could only be eased by thoughts of my imminent cure; I was going to cross over the iced landscape, but the ice was not going to break beneath my feet—I was not going to get my tail wet, like the fox in the 1 Ching during his winter journey—because I was going to have individual, prolonged, radicalized psychiatric treatment. I never had the opportunity to test the ice; Madame Spira, who, judging by her fame, might well have been psychoanalyst to Queen Juliana, could not “for the moment” take on a bi-weekly commitment; her hours were all taken. There was no mention in her letter of having received my case from Buenos Aires, no letter had forwarded me to her adoptive care, no ref-erence to my psychoanalyst at all; she said she was at my service for some future time, asked me to excuse her, and, meanwhile, remained sincerely mine. Her answer did not surprise me: I had already realized that the feat of paying for analysis in Swiss francs, trips that would involve winding through mountains and bordering cliffs, paid in Swiss francs, weekly lodging near or far from Lake Geneva, paid in Swiss francs, all of this had, for sev-eral weeks now, seemed rather laughable and disproportionate, a poor person’s fantasy. Once again, I had failed in my attempt to obtain a profound, individual treatment, of the sort to which thousands of Argentine women and men had gained rightful access over the last thirty years.”

 

 
Tununa Mercado (Córdoba, 25 december 1939)
Cover

 

De Duitse schrijfster Sabine Kuegler werd geboren op 25 december 1972 in Patan in Nepal. Zie ook alle tags voor Sabine Kuegler op dit blog.

Uit: Dschungelkind

„Fayu vom Iyarike-Stamm kommen uns besuchen
Häuptling Baou bückte sich plötzlich zu mir herunter, nahm mein Gesicht in seine Hände und kam mit seinem Kopf immer näher. Ich erschrak, weil ich dachte, er wolle mich jetzt auf den Mund küssen. Aber stattdessen drückte er seine verschwitzte Stirn auf die meine und rieb sie mehrmals. Papa lachte, als er meinen verblüfften Gesichtsausdruck sah. Er erklärte uns, dass die Fayu die Stirnen aneinander reiben, um sich zu begrüßen – ungefähr so, wie wir Europäer einander die Hand schütteln.
Dasselbe taten die Fayu nun auch mit meinen Geschwistern. Wir hatten den Rest des Tages eine dunkle Stirn, einen Abdruck aus Schweiß und Schmutz in unserem Gesicht.
Nun begannen die Fayu-Männer, unsere Haare anzufassen, dann unsere Haut und unsere Gesichter. Sie fingen zu reden an, ihre Stimmen wurden immer lauter vor Aufregung. Die Angst vor ihnen verschwand und machte unserer kindlichen Neugier Platz.
Nach einigen Minuten kämpften wir uns aus der Menge heraus und liefen zum Hubschrauber. Da bemerkte ich, dass einige nackte Frauen am Rande des Urwalds standen. Sie hatten kleine Kinder auf dem Arm und sahen nicht so wild aus wie die Männer. Langsam ging ich auf sie zu. Doch als ich mich näherte, fingen die Kinder an zu schreien, und die Frauen rannten zurück in den dunklen Wald. Ich schaute ihnen einen Augenblick nach, ging dann aber zum Hubschrauber zurück, wo Papa und der Pilot unser Gepäck abluden. Die Stammeskrieger halfen ihnen, die Last zu unserem Holzhaus zu bringen.
Mein neues Zuhause lag auf einer kleinen Lichtung, gesäumt rechts vom Klihi-Fluss und links vom Urwald. Weil dieses Gebiet regelmäßig überschwemmt wurde, stand das Haus auf mehreren hohen Holzbalken.
Das ganze Gebäude war mit grünem Draht umwickelt, um Insekten und sonstiges Getier fern zu halten. Dies wäre eine gute Idee gewesen, wenn sie denn funktioniert hätte. Wir hatten nämlich trotz allem immer wieder ungebetene nächtliche Besucher in unserem Haus. Mama ist die ganzen Jahre hindurch oft des Nachts aufgestanden, um auf Ratten- oder Insektenjagd zu gehen. Wer Freude daran hatte, waren die Fayu, weil sie die Beute am nächsten Morgen zum Frühstück essen konnten.“

 

 
Sabine Kuegler (Patan, 25 december 1972)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Maarten Goethals werd geboren in Brugge in 1985. Zie ook alle tags voor Maarten Goethals op dit blog.

 

De moeizame moeder

‘In de vruchtbaarheid transcendeert het ik de wereld van het licht’

                                                                                     EMMANUEL LEVINAS

1.
Met de schaduw in haar stem.
Met de late geur van valavond.
Met het licht verloren op de lippen.
Zij sluipt en sluimert in het gras
(een slang
in het vel van een vrouw)
Zij ziet mij –
genodigd, gul en heimelijk
en later: gevangen in haar huid.
Als prooi tegelijk pantser.
2.
Vannacht in het glimmend zijdezacht
van slijm en slijk, gespleten tussen takken. De aarde verweerd,
de hemel: klevend, omgewoeld. En ondergronds waak ik
onvoltooid in haar handen.
In stilte gestopt met sterven.
Wijl in de verte de regen valt. De donder
op de horizon davert. Het vuur de dag van duisternis
scheidt. En de weg bereidt
naar mij –haar vader en vrijer. De vijand binnenin.
Een vlinder.

 


Maarten Goethals (Brugge, 1985)  

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e december ook mijn vorige blog van vandaag.

David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau, Sheila Heti

De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.

Uit: Het Voorseizoen

‘Jullie huwelijk liep stuk om een kapotte goot en regenpijp?’
‘Nee, toen nog niet. Ik belde een loodgieter, of iemand die de goot kon repareren, en toen kwam Peter Bird, de siergootspecialist, in mijn leven. Of eigenlijk in het leven van Susan. Hij kwam de volgende ochtend de schade opnemen, liep rondjes om het huis en maakte aantekeningen op een blocnote. peter bird, siergoten en regenpijpen specialist, stond erop met krulletters. Het leek een aardige man, erg vriendelijk, heel behulpzaam, de klootzak.’ Ik schrik van wat ik zeg. Anca zegt dat het niet geeft, dat ik verder moet gaan met mijn verhaal.
‘Niets van de oude goten zou gered kunnen worden, ze waren allemaal kromgetrokken en daarnaast, ze waren al jaren aan vervanging toe, zei die Peter Bird, dus het moest maar: nieuwe goten, nieuwe regenpijpen. De volgende dag ging ik naar mijn werk, Susan zou hem ontvangen, koffie aanbieden, in de buurt blijven als hij de goten zou installeren. Zo geschiedde. Die middag is Susan dus verliefd geworden op de siergootspecialist, en vanaf dat moment werd alles anders. Ze ging opeens een paar keer per week ’s avonds met vriendinnen kaarten terwijl ze dat eerst nooit deed. Ik wist niet eens dat ze kon kaarten. Tegen het einde van het jaar was het me wel duidelijk. Ik had eigenlijk ook helemaal geen contact meer met haar. De enige communicatie die we hadden, bestond uit boodschappenlijsten, meldingen dat er ergens een lampje vervangen moest worden, of dat ik niet meer mocht vergeten ’s nachts de televisie uit te zetten. Dat als hij op stand-by staat de hele boel in de fik kon vliegen. Ik stond soms perplex, ik kreeg geen normaal woord meer uit haar, ze sprak in korte, onpersoonlijke opdrachten en boodschappen, en op een avond zei ze: “Het gaat niet meer, ik wil ermee stoppen, Steven.” Dat was een stuk duidelijker dan daarvoor, dacht ik nog. Nou, en dat was het dan, toen woonde ik binnen een paar weken alleen, duwde soms een uur lang een karretje door de supermarkt zonder het te vullen met boodschappen, zonder dat ik eigenlijk wist wat ik daar deed, waste me soms dagen niet en bestelde elke avond een lading voedsel om wat minder pijn te lijden.”

 
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)

Lees verder “David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau, Sheila Heti”

Sheila Heti

De Canadese schrijfster Sheila Heti werd geboren op 25 december 1976 in Toronto als dochter van Hongaarse Joodse immigranten. Heti studeerde kunstgeschiedenis en filosofie aan de Universiteit van Toronto en schrijven voor toneel aan de National Theatre School of Canada. Ze werkt als redacteur Interviews bij The Believer. Haar verhalenbundel “The Middle Stories” werd in 2001 uitgegeven, toen ze vierentwintig was en vertaald in het Duits, Frans, Spaans en Nederlands. Heti’s roman “Ticknor” verscheen in 2005. In 2011 publiceerde zij “The Chairs are Where The People Go”, geschreven samen met haar vriend Misha Glouberman. In september 2010 werd “How Should a Person Be?” gepubliceerd. Het werd gekozen door de New York Times als een van de 100 beste boeken van 2012 en door James Wood van The New Yorker als een van de beste boeken van het jaar. Heti stond aan de wieg van Trampoline Hall, een populaire maandelijkse lezingenreeks in Toronto en New York, waarin mensen over onderwerpen buiten hun vakgebied spreken . Heti was als kind actrice en als tiener verscheen zij in shows geregisseerd door Hillar Liitoja, de oprichter en artistiek directeur van het experiemental DNA Theater. In 2010 speelde zij een rol in Margaux Williamson’s film “Teenager Hamlet”. In november 2013 regisseerde Jordanië Tannahill Heti ’s toneelstuk “All Our Happy Days are Stupid” in Toronto Videofag. Heti ’s tien jaar lange worsteling om het stuk te schrijven is een primaire plot in haar roman “How Should a Person Be?”

Uit: How Should a Person Be?

“That night, after spending several hours staring at my impossible play, I finally decided I would tell the theater to pull it. I had been laboring on it for so many years, never getting any closer to making it a thing of beauty. It resisted my every advance. I got up and left my apartment in frustration and went out to a party to celebrate three more books of poetry in the world.
The party was in a wide and cavernous room with a stage up front and the ceiling painted brown, hung around the sides with brown velvet. A large disco ball rotated in the center, and everything was polished wood, semi-formal and awful.
Standing alone by the bar, I wondered if I could love the boy I noticed at the end of it — the one with the curly brown hair, who looked like a washed-out, more neutral version of the first boy I loved. When he stepped outside onto the front steps, I thought, If he has gone out there to smoke, I will love him. But when I got outside, though I could see a cigarette dangling from his lips, I did not love him.
I went back inside to get myself a drink, and was standing by the bar when a man, slightly taller than me, stepped out from the crowd and moved toward me. My stomach lurched. I turned away. I felt so attracted to him, I couldn’t let myself speak. I knew him: his name was Israel. This was a guy whose girlfriend I had complimented the year before, running into her on the street and saying, Your boyfriend is the sexiest guy in the city. Later, when I learned that she was mad at me for saying this, I got upset. I had genuinely wanted to compliment her!
I had met Israel once before, several years ago, and never forgot it. I was married at the time, and was going down in an elevator in a building of artists’ studios. He entered on the same floor and stood there beside me. He had killer eyes, huge, jaded soul-sucking eyes, a nice, easy, lazy smile, big thick lashes, and the lips of a real pervert.”

 
Sheila Heti (Toronto, 25 december 1976)