Connie Palmen, Maarten ’t Hart, Ba Jin, Isaac Rosenberg, Lope de Vega, Eça de Queiroz

Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg, een dorpje vlakbij Roermond in Nederland. Samen met haar drie broers kreeg zij een katholieke opvoeding. Ze was als kind onder de indruk van de kerk en het geloof en wilde graag priester worden. Toen haar duidelijk werd dat dit voor een meisje onmogelijk is, stelde ze haar ambitie bij tot non. Na de lagere school bezocht Connie Palmen de plaatselijke MAVO, waar haar schoolprestaties aanvankelijk tegenvallen. Zij trok zich echter op aan haar leraar Nederlands, die zich voor haar interesseerde en ontdekte dat ze slecht presteerde uit verveling: haar IQ bleek duizelingwekkend hoog. Na de MAVO ging ze naar de Pedagogische Academie in Roermond, waar ze tegelijkertijd haar HAVO diploma kon halen. In 1978 verliet ze Limburg om in Amsterdam Nederlands te gaan studeren. Ze nam filosofie als bijvak, maar werd daar zo door gegrepen dat ze besloot in beide studierichtingen af te studeren. In 1986 rondde zij haar studie Nederlands cum laude af met een scriptie over het boek In Nederland van Cees Nooteboom, getiteld Het ritueel van de tekst. Twee jaar later, in 1988, studeerde ze af in de filosofie met een scriptie getiteld Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates over de relatie tussen de taal en de werkelijkheid. Deze scriptie werd in 1992, nadat zij al als romanschrijver was gedebuteerd, in aangepaste vorm gepubliceerd. In 1991 verscheen haar eerste roman De Wetten. Twee weken voor de publicatie van haar tweede roman De Vriendschap in februari 1995 overleed haar partner Ischa Meijer plotseling op tweeënvijftigjarige leeftijd. Vanwege zijn dood werd de promotiecampagne voor het boek afgeblazen, maar de verkoopcijfers waren er niet minder om. Ook deze roman werd een bestseller en ontving in het najaar van 1995 zelfs de prestigieuze AKO Literatuurprijs. De daaropvolgende twee romans, I.M. (1998) en Geheel de uwe (2002), gaan beide over het leven en de dood van haar grote liefde. I.M. gaat op sterk autobiografische wijze in op de gebeurtenissen en Geheel de uwe op een meer abstracte, geobjectiveerde manier.

Uit: De Wetten

“Het is een zondagmiddag in maart 1983 wanneer ik aanbel bij Clemens Brandt. De map met papieren druk ik hard tegen mijn flanken. Het is te laat om nog een variant te bedenken op de afgezaagde begroetingszin die ik voor mijzelf blijf repeteren. Ik kan moeilijk tegen hem zeggen dat de wereld op een elegante manier voor mij klopt, omdat het vandaag een zondag is en hij een priester en zij bij elkaar horen, dat ik, nu ik hier eenmaal beland ben, geen andere dag had kunnen bedenken om hem te ontmoeten.

Nadat ik de belknop ingedrukt heb, veeg ik mijn rechterhand af aan mijn rok en probeer haar zo lang mogelijk droog te houden.

Brandt is beroemd. Dat hij ook nog ooit tot priester gewijd is, ontdekte ik pas toen ik eenmaal een afspraak met hem gemaakt had en het enige boek dat ik nog niet van hem gelezen had, haastig bij de bibliotheek leende. Het was zijn eerste boek, de publikatie van zijn proefschrift. In zijn latere boeken werd in de biografie nooit gewag gemaakt van een priesterschap.

Schrijver en priester kon ik niet combineren. Een priester was ik in geen jaren tegengekomen, het beeld wat ik ervan had was eenzaam ingekleurd door de pastoor uit mijn geboortedorp”.

 

CONNIE_PALMEN

Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)

 

Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 als oudste zoon van een gereformeerde tuinder. Hij bezocht het Groen van Prinstererlyceum in Vlaardingen, en studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Leiden, waar hij in 1978 promoveerde op het proefschrift A study of a short term behaviour cycle. Hij werkte daarna als etholoog. Overige wetenschappelijke publicaties: Ratten (1973), De stekelbaars (studie, 1978).

Als schrijver debuteert hij in 1971 onder het doorzichtige pseudoniem Martin Hart met Stenen voor een ransuil. Zijn doorbraak komt in 1978 met de roman Een vlucht regenwulpen. Veel werken verhalen over zijn jeugd in christelijk Maassluis – in het bijzonder de gereformeerde zuil -, zijn ervaringen als bioloog en zijn voorliefde voor klassieke muziek, literatuur en zijn onafhankelijke geest. ’t Hart bedient zich vaker van polemiek, onder meer tegen de feministische beweging (bijvoorbeeld in De vrouw bestaat niet) en literatuurrecensenten (zoals in De som van misverstanden). Hij kan hierin buitengewoon fel betogen.In 1991 baarde ’t Hart veel opzien door op het Boekenbal uit de kast te komen als travestiet.

 

 Uit: S. Vestdijk 1898-1971

 

“Naast het identificatie-motief speelt bij Vestdijk ook altijd de, zoals hij het noemt ‘liefdeshouding’ een grote rol. Die liefdeshouding omschreef hij in een essay over Rilke als ‘het op oneindige afstand plaatsen van het geliefde object en een daarmee gepaard gaande objectivatie van de liefde zelf tot een gericht verlangen, dat in beginsel niet meer te bevredigen, zelfs niet te beantwoorden is.’

Als belangrijk neven-motief laat zich nog noemen dat van het verraad en de daarmee gepaard gaande wraak. Als Vestdijk ten aanzien van Wuthering Heights (1847) van Emily Brontë erover spreekt dat het boek laat zien ‘hoe de wraak zichzelf opheft en de wreker verteert, – maar daarnaast laat het ook de onmogeli
jkheid van de liefde zien, de zelfopheffing daarvan’ dan typeert hij daarmee vooral zijn eigen werk, waarin vaak Op afbetaling (1952) wraak wordt genomen.

Dit alles geldt voor alle typen romans die Vestdijk geschreven heeft. Of het nu gaat om zijn historische romans, zijn autobiografische romans of zijn contemporaine romans, deze aspecten zal men er steeds in terugvinden. Daarnaast vindt men in de historische romans steevast een evocatie van een bepaald tijdperk in het verleden, bijvoorbeeld het oude Griekenland in de Griekse romans, de sfeer tijdens het Twaalfjarig Bestand in Nederland tijdens de Tachtigjarige Oorlog (De vuuraanbidders, 1947), de magische sfeer in Ierland in de Ierse romans (Iersche nachten, 1946 en De vijf roeiers, 1951). Wellicht heeft Vestdijk in elk tijdvak van de geschiedenis na ± 500 v. Chr. een roman willen situeren. Zover is het niet gekomen, maar opvallend is wel dat elke historische roman een ander stukje geschiedenis behandelt.”

hart2

Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

 

De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu in een rijke familie als Li Fugan. Hij studeerde in de jaren twintig van de vorige eeuw in Frankrijk. Na de communistische revolutie van 1949 werd hij populair bij de machthebbers omdat hij het oude China zo fel bekritiseerde. Tijdens de Culturele Revolutie viel hij in ongenade omdat hij contrarevolutionair zou zijn. In 1977 werd hij in ere hersteld. In 1981 werd hij voorzitter van de Chinese schrijversvereniging. In 2003 kreeg hij de titel ‘Volksschrijver’ In zijn boeken en verhalen bekritiseerde Ba Jin de traditionele Chinese maatschappij, waar ouders voor kinderen beslisten en waar geen plaats was voor individualisme of vrije keuze.Tot zijn belangrijkste werken worden ‘Familie’, ‘Lente’ en ‘Herfst’ gerekend, semi-autobiografische romans die in de jaren dertig van de vorige eeuw verschenen. De romans waren niet alleen toen erg populair in China. Zij worden beschouwd als klassiekers en zij worden nog steeds gelezen, niet alleen in China, maar ook door in het buitenland levende Chinezen. Andere belangrijke werken van Ba zijn ‘De trilogie van de liefde’, ‘Een droom van de zee’ en ‘Herfst in de lente’.

 

Uit: When the Snow Melted (vertaling: Tang Sheng)

 

“A spring breeze ruffled my hair; at the foot of the hills a thaw had set in.

It is usually cold when the snow melts, but today the long-hidden sun finally made an appearance. I put on a coat and started down the hill, bathed in sunlight. Few people used that quiet path, though we were not far from the city and the hill was not high. People here kept to themselves; aside from a trip down for their shopping in the mornings, they had little contact with the outside world. I found life up there pleasantly quiet.

Because of my weak nerves, I could not stand the noise and the bustle of city life and had moved up to the hills two months beforehand. Life was regular: I ate and slept at scheduled times and did nothing all day long. I took solitary walks along mountain paths; I also went down sometimes to visit friends. The utterly tranquil and undisturbed life in the hills gradually restored me to health.

My spirits rose too. I felt a joy in my heart, which seemed filled with love, love for the sun, the snow, the wind and the hills, love for everything around me. It was in this mood that I walked down the snow-covered path dotted with black footprints. Further down the footprints mingled and made dirty little puddles. I picked my way over the thickest snow because I loved the crunching of snow underfoot. With the sunlight pouring down and a breeze in my face I felt that balmy spring was coming to meet me.”

 

BaJin2

Ba Jin (25 november 1904 – 17 oktober 2005)

 

De Engelse dichter Isaac Rosenberg werd geboren in Bristol op 25 november 1890 uit Russisch-joodse ouders en hij bracht zijn jeugd door in een arme wijk van Londen, Whitechapel. Zijn belezen vader, een aanhanger van Tolstoys pacifistische ideeën, was marskramer en marktkoopman. Toen Rosenberg 14 was, werd hij in de leer gedaan als graveur. Hij experimenteerde met schilder- en dichtkunst. In 1911 kon hij met steun van andere joodse families naar de beroemde Slade School of Art gaan. In 1914, als de oorlog uitbreekt, is Rosenberg in Zuid-Afrika, waar zijn ouders eerst naar toe emigreerden en waar zijn zuster nog woont, vanwege de invloed van het milde klimaat op zijn zwakke gezondheid. Tegen de zin van zijn ouders, neemt hij dienst in 1915 in het Engelse leger. Als een van de redenen van deze voor hem ongewone stap, want hij verafschuwt oorlog, maar hij heeft toch ook het idee dat deze ervaring belangrijk is, geeft hij dat zijn moeder het geld dat hij krijgt (‘separation allowance’) goed kan gebruiken. Omdat hij te klein is voor het gewone leger, wordt hij ingedeeld bij de ‘Bantams’. Op 1 april 1918 sneuvelt hij. 

 

 

On Receiving News of the War

Snow is a strange white word.
No ice or frost
Has asked of bud or bird
For Winter’s cost.

Yet ice and frost and snow
From earth to sky
This Summer land doth know.
No man knows why.

In all men’s hearts it is.
Some spirit old
Hath turned with malign kiss
Our lives to mould.

Red fangs have torn His face.
God’s blood is shed.
He mourns from His lone place
His children dead.

O! ancient crimson curse!
Corrode, consume.
Give back this universe
Its pristine bloom.

 

ROSENBERG

Isaac Rosenberg (25 november 1890 – 1 april 1918)
Zelfportret

 

De Spaanse schrijver Lope de Vega werd geboren op 25 november 1562 in Madrid. In 1588 moest hij vluchten wegens een tweegevecht, nam dienst, was aan boord van het schip De Onoverwinnelijke Vloot, werd rijk door zijn toneelwerken, doch ging 1619 uit verdriet over de dood van zijn zoon in een klooster. Hij schreef over de 1800 toneelspelen, waarvan 25 delen bewaard zijn. Hij oefende door zijn stukken een zeer grote invloed in geheel West-Europa. In Nederland het eerst op Rodenburg, die 4 stukken bewerkte en die in zijn eigen werk de Spaanse meester navolgde. Lope de Vega wisselde in zijn stukken het tragische met het komische af; hij is de man van de komische intermezzo’s. Verdere navolging bij Isaac Vos, Asselijn e.a. Hij schreef een werk over de nieuwe toneelkunst, waaruit Rodenburg putte bij het opmaken van zijn Borstweringh.

Waar al wat ik gedacht heb in mijn leven

Waar al wat ik gedacht heb in mijn leven,

Al wat ik heb gewild en nagestreefd,

Slechts luchtkastelen opgeleverd heeft,

Door ijdele verwachting ingegeven,

 

En waar van alles wat ik heb beleefd

Alleen de tijd die weg is is gebleven,

Blijkt iedere gedachte om het even,

En waan wat mij voor ogen heeft gezweefd.

 

De dwaze ziel die zich door aardse pracht

En sterfelijke schoonheid liet verblinden

En daar voldoening in te vinden dacht,

 

Versmacht naar God, en wat zij verder in de

Ontreddering ook naar een rustpunt tracht,

Zij zal haar rust tot zij Hem heeft niet vinden.

 

Vertaling.: J.P.Rawie

 

lope-de-vega

Lope de Vega (25 november 1562 – 27 augustus 1635)

 

De Portugese schrijver José Maria Eça de Queiroz werd geboren op 25 november 1845 in Póvoa de Varzim. Hij is in eigen land nog steeds zeer geliefd en wordt veel gelezen. In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten wordt Queiroz nog altijd bewonderd. Sommige lezers lezen en herlezen zijn werk voor het mooie taalgebruik, terwijl anderen hem bewonderen als uitstekend verhalenverteller, essayist of brievenschrijver. Eça de Queiroz schreef duidelijk gestructureerde verhalen met een begin en een eind. In zijn studententijd viel hij voor de revolutionaire ideeën, die in zijn tijd opgeld deden. Hij bekritiseerde met anderen de maatschappij en de literatuur van zijn tijd. Omstreeks 1872 trad hij toe tot de consulaire dienst van zijn land, waardoor hij Portugal niet vaak terug zag. Toch wist hij in zijn realistische werk het leven in zijn land uitstekend weer te geven.

De belangrijkste boeken van Eça de Queiroz zijn: “Os Maias“, “A Ilustre Casa de Ramires”, “Contos”, “Notas Contemporáneas” en “Correspondéncia de Fradique Mendes”.

 

Uit: Die Rose (vertaling: Ulrich Kunzmann)

 

 

„Wir sind im Monat Mai – und deshalb sollte man über Rosen reden. Als es in der Dichtkunst wie in einem wohlgeordneten Reich noch Klassen und Regeln gab, war es die ehrwürdige und leichtblütige Zunft der Frühlingspoeten, die in diesen frischen Jugendtagen des Jahres mit freudigem Herzen und beschwingten Versen pünktlich die Ankunft der Rosen feierte.“

 

Uit : Cartas de Inglaterra

 

“What a strange people! For them it is a matter of certainty that no one can be moral without reading the Bible; no one can be strong without playing cricket; no one can be a gentleman without being English. And this is what makes them hated. They never blend; they never become un-English … The Englishman falls on foreign ideas and customs as a block of granite falls on water. There he stays, with his Bible, his clubs, his sports, his prejudices, his etiquette, his self-centredness … Even in countries where he has lived for hundreds of years, he is still the foreigner.”

 

 

Queiroz

José Maria Eça de Queiroz (25 november 1845 – 16 augustus 1900

Simon Vestdijk, Georg Büchner, Emanuel Geibel, Jupiter Hammon

Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongsaf aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen, die in die jaren dezelfde studie volgde. In 1926 nam voor het eerst een literair tijdschrift gedichten van hem op. In 1927 doet hij artsexamen, waarna hij tot 1932 als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam is. Nog steeds niet zeker van zijn roeping studeert hij in 1928 in Leiden korte tijd filosofie met als hoofdvak psychologie. Ook houdt hij zich bezig met astrologie. Net als Slauerhoff was hij korte tijd scheepsarts. Na 1932 wijdde hij zich geheel aan de literatuur. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum. Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. Als eerste van die cyclus wordt in 1934 Terug tot Ina Damman uitgegeven door de uitgeverij Nijgh & van Ditmar. Deze uitgever en – vanaf 1946 – uitgeverij De Bezige Bij zullen tot Vestdijks overlijden in 1971 zijn totale romanoeuvre uitgeven. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Zijn poezie heeft ten onrechte altijd een wat stiefkinderlijk bestaan geleid. Vandaar dat ik hier nu maar eens niet uit een van zijn 52 romans citeer, maar uit de bundel Gestelsche Liederen.

 

De uiterste seconde

Voor Ans

Doodgaan is de kunst om levende beelden
met evenveel gelatenheid te dulden
als toen zij nog hun rol in ’t leven speelden,
ons soms verveelden, en nochtans vervulden.

Hier stond ons huis; hier liep zij met de honden;
hier maakte zij de bruine halsband los;
hier hebben wij de stinkzwammen gevonden,
op een beschutte plek in ’t sparrenbos.

Doodgaan is niet de aangrijpende gedachte,
dat zij voortaan alleen die paden gaat,-
want niemand is alleen die af kan wachten,
en niemand treurt die wandelt langs de straat,-

maar dat dit alles was: een werk’lijkheid,
die duren zal tot in de uiterste seconde;
dit is de ware wedloop met de tijd:
de halsband los, en zij met de twee honden.

 

Oktober

 

Een stervend blad is levender dan geen.

Het is als half geronnen bloed aan ’t stroomen.

Aan alle kleuren is de kleur ontnomen

Die niet naar deze lijdensdroppen zweemt.

 

De hemel haalt de schatten uit de boomen,

En kijkt langs kaalgerukte takken heen

Om na die overdaad van edelsteen

Zijn eigen bleeke droom te kunnen droomen.

 

Rood is de kleur van wilde nachtsignalen,

Van jacht en van barbaarsche overvloed

En van ’t verterend smachten naar een vrouw.

 

Bewaar uw teederheid voor ’t hemelblauw,

October; laat uw hartstocht nederdalen

In blaad’ren die gedrenkt zijn in uw bloed!

 

 

Ganymedes

 

Toen hij voor ’t eerst de beker in moest schenken,

Naakt en berooid nog na zijn arendsvlucht,

Verwarden hem van meet af aan de wenken

Der oud’re dienaren, en zeer beducht

 

Hun lang gewende dienstbaarheid te krenken,

Boog hij zich onder die denkbeeld’ge tucht,

Niet wetende wat van hun blik te denken

En van dat voortgefluisterde gerucht:

 

Wie was hier schoon? Wie zou hier de eerste zijn?

Wie was de jong’ling die door God geschaakt was?

De zaal gonsde ervan. Hij bracht de wijn,

 

Beefde en morste, en zag de borstelbrauwen

Van vader Zeus zich spiedende vernauwen,

En bloosde, en schaamde zich omdat hij naakt was.

 

VestdijkSchrijvend
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

 

De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Büchner is een van de opmerkelijkste figuren uit de Duitse literatuur: tijdens zijn zeer korte leven heeft hij vier werken van uitzonderlijk experimentele kwaliteit afgeleverd, die voor twintigste-eeuwse avant-garde-auteurs een inspiratiebron vormden. 

 

Uit: Lenz

„Den 20. Jänner ging Lenz durchs Gebirg. Die Gipfel und hohen Bergflächen im Schnee, die Täler hinunter graues Gestein, grüne Flächen, Felsen und Tannen.

Es war naßkalt; das Wasser rieselte die Felsen hinunter und sprang über den Weg. Die Äste der Tannen hingen schwer herab in die feuchte Luft. Am Himmel zogen graue Wolken, aber alles so dicht – und dann dampfte der Nebel herauf und strich schwer und feucht durch das Gesträuch, so träg, so plump.

Er ging gleichgültig weiter, es lag ihm nichts am Weg, bald auf-, bald abwärts. Müdigkeit spürte er keine, nur war es ihm manchmal unangenehm, daß er nicht auf dem Kopf gehn konnte.

Anfangs drängte es ihm in der Brust, wenn das Gestein so wegsprang, der graue Wald sich unter ihm schüttelte und der Nebel die Formen bald verschlang bald die gewaltigen Glieder halb enthüllte; es drängte in ihm, er suchte nach etwas, wie nach verlornen Träumen, aber er fand nichts. Es war ihm alles so klein, so nahe, so naß; er hätte die Erde hinter den Ofen setzen mögen. Er begriff nicht, daß er so viel Zeit brauchte, um einen Abhang hinunterzuklimmen, einen fernen Punkt zu erreichen; er meinte, er müsse alles mit ein paar Schritten ausmessen können.“

index.jpg

Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)

 

Emanuel Geibel werd geboren op 17 oktober 1815 in Lübeck en liep daar nog rond, en zelfs als stadsdichter, toen er zo’n 60 jaar later Thomas Mann geboren werd. Hij was in 1868 in zijn geboortestad teruggekeerd nadat hij Műnchen om politieke redenen had moeten verlaten. Daarvoor had hij gestudeerd in Bonn en Berlijn waar hij vriendschap gesloten had met dichters als Chamisso, Bettina von Arnim und Eichendorff. Omdat koning Frederik Willem IV van Pruissen een groot liefhebber was van zijn poezie ontving Geibel sinds 1842 een levenslang pensioen van 300 Taler. Vanaf 1852 mocht hij zich von Geibel noemen.

Mein Herz ist schwer

Mein Herz ist schwer, mein Auge wacht,
Der Wind fährt seufzend durch die Nacht;
Die Wipfel rauschen weit und breit,
Sie rauschen von vergangner Zeit.

Sie rauschen von vergangner Zeit,
Von großen Glück und Herzeleid,
Vom Schloß und von der Jungfrau drin –
Wo ist das alles, alles hin?

Wo ist das alles, alles hin,
Leid, Lieb’ und Lust und Jugendsinn?
Der Wind fährt seufzend durch die Nacht,
Mein Herz ist schwer, mein Auge wacht.

 

GeibelEm

Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)

 

De dichter Jupiter Hammon werd geboren op 17 oktober 1711. Hij was de eerste zwarte schrijver wiens werk in de VS werd gepubliceerd. Hij wordt dan ook beschouwd als een van de vaders van de Afrikaans – Amerikaanse literatuur. Hammon was gedurende zijn hele leven een slaaf, in het bezit van verschillende generaties van de familie Lloyd op Long Island, New York. Desondanks was het hem toegestaan te studeren en deze opleiding was van invloed op zijn ontwikkeling als dichter.  Hammon was eveneens een vrome Christen die werd beïnvloed door de religieuze opleving in de 18e eeuw in New England.

 

 

An Evening Thought: Salvation by Christ, With Penitential Cries

Salvation comes by Christ alone,
The only Son of God;
Redemption now to every one,
That love his holy Word.

Dear Jesus, we would fly to Thee,
And leave off every Sin,
Thy tender Mercy well agree;
Salvation from our King;

Salvation comes now from the Lord,
Our victorious King.
His holy Name be well ador’ed,
Salvation surely bring.

Dear Jesus, give thy Spirit now,
Thy Grace to every Nation,
That han’t the Lord to whom we bow,
The Author of Salvation.

Dear Jesus, unto Thee we cry,
Give us the Preparation;
Turn not away thy tender Eye;
We seek thy true Salvation.

Salvation comes from God we know,
The true and only One;
It’s well agreed and certain true,
He gave his only Son.

Lord, hear our penitential Cry:
Salvation from above;
It is the Lord that doth supply,
With his Redeeming Love.

Dear Jesus, by thy precious Blood,
The World Redemption have:
Salvation now comes from the Lord,
He being thy captive slave.

Dear Jesus, let the Nations cry,
And all the People say,
Salvation comes from Christ on high,
Haste on Tribunal Day.

We cry as Sinners to the Lord,
Salvation to obtain;
It is firmly fixt his holy Word,
Ye shall not cry in vain.

Dear Jesus, unto Thee we cry,
And make our Lamentation;
O let our Prayers ascend on high;
We felt thy Salvation.

Lord, turn our dark benighted Souls;
Give us a true Motion,
And let the Hearts of all the World,
Make Christ their Salvation.

Ten Thousand Angels cry to Thee,
Yea, louder than the Ocean.
Thou art the Lord, we plainly see;
Thou art the true Salvation.

Now is the Day, excepted Time;
The Day of Salvation;
Increase your Faith, do not repine:
Awake ye, every Nation.

Lord, unto whom now shall we go,
Or seek a safe Abode ?
Thou hast the Word Salvation Too,
The only Son of God.

Ho ! every one that hunger hath,
Or pineth after me,
Salvation be thy leading Staff,
To set the Sinner free.

Dear Jesus, unto Thee we fly;
Depart, depart from Sin,
Salvation doth at length supply,
The Glory of our King.

Come, ye Blessed of the Lord,
Salvation greatly given;
O turn your Hearts, accept the Word,
Your Souls are fit for Heaven.

Dear Jesus, we now turn to Thee,
Salvation to obtain;
Our hearts and souls do meet again,
To magnify thy Name.

Come holy Spirit, Heavenly Dove,
The Object of our Care;
Salvation doth increase our Love;
Our hearts hath felt thy fear.

Now Glory be to God on High,
Salvation high and low;
And thus the Soul on Christ rely,
To heaven surely go.

Come, Blessed Jesus, Heavenly Dove,
Accept repentance here;
Salvation give, with tender Love;
Let us with Angels share. Finis.

 

JUPITETERHAMMON

Jupiter Hammon  (17 oktober 1711 – † 1790 – 1806)

Dante Gabriel Rossetti en Simon Vestdijk

Dante Gabriel Rossetti, Engels schilder en dichter, werd 12 mei 1828 in Londen geboren. Hij was mede-oprichter van de groep der Pre-Rafaëlieten. Rossetti was de zoon van de Italiaanse dichter Gabriele Rossetti. Rossetti’s familie was cultureel erg actief. Zijn vader gaf les in Italiaanse taal en cultuur in Londen. Hij was politiek vluchteling geworden, hij was in Italië niet welkom meer. De zus van Rossetti werd één van de belangrijkste lyrische schrijfsters uit die tijd en zijn broer was een toonaangevend criticus. Vanaf zijn veertiende jaar stond al vast dat Rossetti kunstenaar zou worden. Rossetti’s belangstelling ging vooral uit naar Dante, Shakespeare en de Arthurlegendes. Ook was hij een groot bewonderaar van Edgar Allen Poe. Rossetti was in de eerste plaats dichter; dat hij zich ook als schilder profileerde had aanvankelijk vooral tot doel in zijn levensonderhoud te voorzien, wat trouwens op den duur heel goed lukte. Maar wie zich ook in zijn gedichten verdiept, en dan vooral in de autobiografische reeks The House of Life, krijgt te zien wat de bronnen van zijn inspiratie waren: de liefde, de smart en alles daartussenin, gecombineerd met de poëtische vorm, het sonnet vooral, die de dichter niet alleen disciplineert, maar die ook onverwachte diepten in hem blootlegt.

The Moonstar

Lady, I thank thee for thy loveliness,
Because my lady is more lovely still.
Glorying I gaze, and yield with glad goodwill
To thee thy tribute; by whose sweet-spun dress
Of delicate life Love labours to assess
My lady’s absolute queendom; saying, “Lo!
How high this beauty is, which yet doth show
But as that beauty’s sovereign votaress.”

Lady, I saw thee with her, side by side;
And as, when night’s fair fires their queen surround,
An emulous star too near the moon will ride,–
Even so thy rays within her luminous bound
Were traced no more; and by the light so drown’d,
Lady, not thou but she was glorified.

dante2

Dante Gabriel Rossetti (12 mei 1828 – 9 april 1882)
Zelfportret, 1846

 

Simon Vestdijk maakte van bovenstaand gedicht een enigszins vrije vertaling en nam het op in zijn beschouwingen over wezen en techniek van de poëzie in De glanzende kiemcel, een serie lezingen die hij  tijdens de oorlog hield in Sint-Michielsgestel. Hij rekende het toen (het was 1942) tot de negen beste uit de gehele moderne wereldliteratuur. Vestdijk:

“[Rossetti] …bezingt een vrouw , – en tevens een andere vrouw die de dichter als “My Lady”aanduidt, terwijl hij de vrouw die hij bezingt, of toezingt “Lady” noemt. Dit geeft ongeveer de verhouding tussen deze beide figuren aan: de eerste vrouw, de vrouw tot wie hij zich richt, staat bij de andere, die hij alleen maar noemt, in schoonheid en lieftalligheid ten achter. Het merkwaardige is nu, dat, althans voor de oppervlakkige lezer, de eerste vrouw toch de hoofdfiguur is in dit gedicht: zij wordt niet alleen toegezongen, zij wordt ook geroemd en geprezen, – zij is veel reëler a a n w e z i g dan de andere.

De dichter heeft de tactiek gekozen iedere loftuiting te doen volgen door de half afgedwongen bekentenis, dat de andere toch mooier en lieflijker is; hetgeen tenslotte uitloopt op dat prachtige beeld van de “maanster”, een ster die zich te dicht bij de maan waagt en in haar sterker glans verdwijnt.”

 

De Maanster

“Vrouwe, ik dank u voor uw lieflijkheid,

Omdat mijn Vrouwe lieflijker nog is.

Verrukt staar ik u na, volop bereid

Tol te betalen aan uw beeltenis.

 

Welk teeder schoon toch slechts de schoonheid smukt

Van mijner Vrouwe vorstelijke leden;

O zie, hoe de edelvrouw zich dienend bukt

Zodra de koningin komt aangetreden!

 

Vrouwe, ik zag u samen, zij aan zij,

En, zoals soms in ’t nachtelijk lichtgeglij

Een ster vol ijverzucht de maan genaakt

 

En oplost in den zilv’ren krans der stralen,

Zoo kon ook gíj niet bij haar luister halen,

En door ’t verdronken licht werd gíj volmaakt!”

 

Naast The Moonstar behandelde Vestdijk nog een ander gedicht van Rossetti : The Woodspurge. 

 

“Wanneer een grote slag ons heeft getroffen, wordt onze aandacht vaak door kleinigheden in beslag genomen, die ogenschijnlijk niets met de oorzaak van onze droefenis te maken hebben. Zo ook in dit gedicht, [] waarin de dichter zichzelf beschrijft als de wanhoop nabij, zonder echter ook maar iets te verraden van wat deze vernietigende uitwerking op hem heeft gehad. Hij zit in het gras, ziet wat struiken voor zich, en merkt op, dat de “woodspurge” – [] een kelk van drie blaadjes heeft, – en dat is het enige wat hem later van deze ervaring bijblijven zal. [] De eigenlijke “werkelijkheid “ in dit gedicht – het verdriet – wordt op de achtergrond geschoven; een secundaire, volslagen onbelangrijke werkelijkheid ontvangt alle nadruk. Maar juist daardoor bereikt de dichter wat hij bereiken wil, méér dan wanneer hij zich aan retorische exclamaties over een gebroken hart te buiten was geaan.”

 

The Woodspurge

The wind flapped loose, the wind was still,
Shaken out dead from tree and hill:
I had walked on at the wind’s will, —
I sat now, for the wind was still.

Between my knees my forehead was, —
My lips, drawn in, said not Alas!
My hair was over in the grass,
My naked ears heard the day pass[.]

My eyes, wide open, had the run
Of some ten weeds to fix upon;
Among those few, out of the sun,
The woodspurge flowered, three cups in one. /p>

 

From perfect grief there need not be
Wisdom or even memory:
One thing then learnt remains to me, —
The woodspurge has a cup of three.   

 

 Omdat ik zelf benieuwd was naar hoe deze plant er uit zou zien:

 

The Woodspurge

 

En omdat Rossetti tenslotte ook schilderde: 

Dante Gabriel Rossetti   “Ghirlandata”

 

De toekomst der religie

Simon Vestdijk (1898-1971) werd opgeleid als arts, debuteerde in 1932 met Verzen en publiceerde in hoog tempo romans, gedichten, novellen en essays. In De toekomst der religie, een essay van bijna vierhonderd bladzijden, schreef Vestdijk dat het christendom vroeg of laat zou sterven, dat hij daar geen traan om liet en dat socialisme en boeddhisme de toekomst hadden.

Weinig boeken veroorzaakten zoveel ophef als De toekomst der religie van Simon Vestdijk. Volgens Vestdijk was het christendom ten dode opgeschreven. Het boek verscheen in 1947 en zorgde voor een intens en langdurig debat.

 

De Leidse godsdienstwetenschapper Hans van de Breevaart analyseerde het debat en promoveerde erop. In Trouw vandaag een uitgebreid artikel van zijn hand. Hij concludeert:

“Opvallend is dat het hier zowel theologen als literatoren zijn die een baanbrekende rol spelen. Beperkte het verschijnsel buitenkerkelijke religieuzen zich aanvankelijk tot een enkele vrijzinnige, met P. (’geef mijn portie maar aan fikkie’) Smits als bekendste voorbeeld, tegenwoordig kan ook een ex-gereformeerde als H.M. (’goden zijn zoekplaatjes’) Kuitert ertoe worden gerekend. En schrijvers als Frans (’mystiek lichaam’) Kellendonk, C.O. (’het uitblijvend antwoord’) Jellema en, recent nog, Jan (’verlost van zelfgeschapen demonen’) Oegema, bekeerden zich eveneens tot de soloreligieuze trend van tegenwoordig.

……..

Ook Vestdijk meende dat ’een primitieve, patriarchale moraal van schuld, straf, belooning, boete, wedervergelding, haar nut kan hebben bij het paedagogisch temmen van barbaren, krachtmenschen en gevaarlijke misdadigers, en bij het opvoeden van moeilijke kinderen tot op zekere leeftijd*’ Mij lijken die woorden nog niets van hun geldingskracht te hebben verloren.

Anders dan de tegenwoordige socialisten (ook degenen onder hen die zich liberalen noemen) dienen we de neiging tot het kwade in ieder mens serieuzer te nemen. En anders dan veel van de tegenwoordige liberalen dienen we ervoor te waken de bestrijding van het kwaad louter als een overheidstaak te zien. Absoluut noodzakelijk is daarvoor een grondige herwaardering van de betekenis die christelijke waarheden en de daarbij behorende moraal nog altijd voor ons kunnen hebben.“

Proefschrift: Hans van de Breevaart,
Authority in Question
,Uitg. Eburon, Delft 2005

 

Vier stellingen van Jan Oegema

 1. Wie is soloreligieus? Wat is soloreligieus? Na een half jaar blijkt het een term met een onverwachte aantrekkingskracht. Omwille van de helderheid lijkt het me goed hem te reserveren voor mensen zonder kerkelijke binding. Je bent soloreligieus omdat je geen dak meer boven je hoofd hebt, zo simpel is het. Dit betekent niet dat soloreligieuzen nooit meer in een kerkbank schuiven; maar als ze dat doen, dan bij wijze van spreken als toerist in hun eigen vaderland.

2. Soloreligieuzen zijn er in soorten en maten, daarvoor zijn het per slot soloreligieuzen. Je hebt spirituelen en nuchteren, verstokte eenzaten en voorzichtige gezelschapzoekers. Je hebt vrijen en geremden, stillen en roependen, geëngageerden en contemplatieven, godzoekers en goddumpers, kerktoeristen en kerkmijders. Je hebt er die het christendom onverschillig laat en die er nog een band mee voelen. Je hebt mannen die redetwisten over termen en vrouwen die dat geamuseerd aanhoren.

3. Vanuit godsdienstsociologisch perspectief bezien is de moderne soloreligiositeit een ongeorganiseerd complot van subjectieve instellingen, als zodanig een van de manifestaties van een christendom in transformatie of, wie zal het zeggen, in een zieltogende eindfase.

4. Monniken zijn op hun manier zijn het natuurlijk ook soloreligieuzen. Ik denk dat alle spiritualiteit die die naam verdient, gepaard gaat met eenzaamheid. Hoe groter de innerlijkheid, hoe groter de afstand tot de wereld. Als monniken elkaar ergens voor nodig hebben, dan als lotgenoten wier loutere aanwezigheid voldoende is om de eenzaamheid beter te verdragen. Het klooster is een gemeenschap van solitairen. In letterlijke zin is soloreligiositeit iets van alle tijden.

 

Jan Oegema

 

Gedichten voor de vastentijd

Twee gedichten in het kader van de vastentijd, tenslotte zitten we al weer op de helft. Zo nodig geschikt voor een meditatie.

Simon Vestdijk, ooit genoemd voor de Nobelprijs, maar nu steeds minder gelezen en als dichter ten onrechte verwaarloosd.

Gethsemane

Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Opdat ik de plek voel waar gij zijt.
Kunt gij waken, strijdend tegen lijfsdwang,
Kunt ge ook troosten met aanwezigheid.

Zóo zijn goden vaak op ’t eind vereenzaamd,
Menschonwaardig, haav’loos en verkild,
Dat zij need’rig smeeken om de bijstand
Van een vriend die ’t zelfde heeft gewild.

En zij gaan ongaarne in de doodsstrijd
Waar geen spiegel zelfs hen gadeslaat,
En zij huiv’ren voor de bleeke nanacht,
Als de haan kraait en de vriend verraadt.

Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Slaap is maar een smalle overzij,
En wanneer de slaap u tóch vermeestert,
Breekt uit droomen los, en waakt met mij.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)

 

Martinus Nijhoff, een van mijn favorieten, niet vergeten dankzij zijn moderniteit (Awater, Het Uur U),associeert men ook niet direkt met de hier verwoorde religieuze gevoeligheid.

De soldaat die Jezus kruisigde

Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen
wild om den spijker toen ‘k den hamer hief –
Maar hij zei zacht mijn naam en: ‘Heb mij lief -‘
En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.

Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten,
en werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had hem lief – en sloeg en sloeg en sloeg
den spijker door zijn hand in ’t hout dat barstte.

Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
trek ik een visch – zijn naam, zijn monogram –
in ied’ren muur, in ied’ren balk of stam,
of in mijn borst of, hurkend, in het zand,

En antwoord als de menschen mij wat vragen:
‘Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.’

Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)