Gaston Burssens, Huub Beurskens, André Breton, Toni Morrison, Bart FM Droog, Jean M. Auel, Níkos Kazantzákis

De Vlaamse dichter en schrijver Gaston Burssens werd geboren in Dendermonde op 18 februari 1896. Hij deed zijn middelbare studies aan het atheneum te Mechelen, waar hij les kreeg van o.a. Maurits Sabbe. Tijdens Wereldoorlog I nam hij, samen met Wies Moens en Paul van Ostaijen, deel aan het Activisme en studeerde hij enige tijd aan de door de Duitsers vernederlandste Gentse universiteit. Na de wapenstilstand kwam hij in de gevangenis terecht. Hierna werkte hij in een bedrijf in granen. Hij vestigde zich te Antwerpen en richtte zelf een fabriekje op.  Zijn eerste gedichtenbundel “Verzen” verscheen in 1918. De invloed van het Duitse expressionisme was reeds merkbaar. De dadaïstische en surrealistische stromingen kregen echter steeds meer invloed op hem. De vrucht hiervan werd “Piano” (1924), dat gelijkenis vertoont met “Bezette stad” van P. van Ostaijen. Beide dichters waren trouwens met elkaar bevriend. Gaston Burssens stak heel wat energie in het afdwingen van respect en waardering voor het werk van zijn vriend P. van Ostaijen, ook na diens dood. Op latere leeftijd, na zelf heel wat tegenslagen te hebben gekend, na het verlies van zijn eerste echtgenote, keerde Gaston Burssens terug naar de belijdenislyriek en de poëzie in haar meer traditionelere vorm, zoals in “Ode” (1954) en “Adieu” (1958). Hij ontving tweemaal de Driejaarlijkse Prijs voor Poëzie (periodes 1950-52 en 1956-58). Gaston Burssens schreef ook proza en essays en hij beoefende ook de schilderkunst.

 

Zee

De zee hier is de zee

Zij werd geboren in ’t jaar Onzes Heren

Plus minus nul en nul is zij gebleven

De Grote Nul die zij gebleven is

Door alle eeuwen van belijdenis

Van nul is nul en één plus één is twee

 

De zee hier is de zee

Die nul geboren is en nul gebleven

Maar dwaas is en gedwee

Want zij is niets van wat men heeft geschreven

Het niets waarvan men zegt dat het oneindig is

En niets oneindig dat niet eindig is

 

Hier is de zee en zij is hier

Alleen van water zout en wier

Van krabben kwallen schollen en garnalen

Maar niet van zeemeerminnen en koralen

Misschien ¬– maar het is niet bewezen – van sardijnen

En zeker niet van haaien en dolfijnen

 

En honden paarden koeien leeuwen en sirenen

Jawel sirenen zegt men met één oog

In al de kleuren van de regenboog

En zwijnen – met rozige schubben bovendien –

En katten – heb je van je leven

Zeg Kees heb jij ooit katten in de zee gezien

 

Jawel jawel maar in de bioscoop

Maar daar helaas is alles zoveel fraaier

Men ziet er geel- en blauwgelakte papegaaien

Die ons doen twijfelen aan geloof en hoop

Waarvan de beelden om en ommedraaien

In ’t kleurenprisma van een telescoop

 

Ach laten wij het houden bij de deining

Bij deze deining die niet eeuwig is

Maar eeuwig schijnt als een verschijning

Van eind’ en van begin ’lijk d’ ergernis

En herbegint en weder eindigt als de waan

Die eind’ krijgt en begin bij komen en bij gaan

 

En als wij gaan begint het – als wij komen

Dan eindigt alles nog in wonderdromen

Er zijn helaas geen papegaaien in de zee

Laat ons alleen maar spelevaren

Al op de baren

Van zilver of verguld op snee

 

Laat ons maar spelevaren in de wind

Terwijl ze speels is als een kind

Wijl ze wellustig als een rijpe dame

Haar jonge minnaar zal bekwamen

In ’t spelen van een liefdespel

Dat welig deint op wee en wel

 

En als het spel is uitgespeeld

En alle liefde rustig wordt

En zij zich in haar eigen stilte stort

Zie dan haar wateren in dit waterbeeld

Van groen tot grauw van luw tot loom

Ondiep misschien en zeker zonder boôm

 

Zie dan haar wateren in dit waterglas

Waarin een storm zij heeft geschonken

Haar zeilen dansen en haar lichten vonken

Haar éne horizon die horizonnen was

Toen men haar eeuwig noemde

En haar aanbad en haar verdoemde

 

Toen zij van ons was en de vissers

En van de vissen de geheimen onder ons

Want waar ligt het geluk van ons de gissers

Dan in het gissen met een vaderons

Of met een vloek o spiegelvlak van woede

Als toen een storm van lust ons voor de rust behoedde

 

Het was de tijd dat men zo onbezonnen

Zijn liefje wonder de verhalen deed

Van al die sterren en van al die zonnen

Waarvan de glans langsheen de deining gleed

’t Is goed zo aan uw liefje de verhalen

Van al die wonderen te herhalen

 

Het wonder van de witte zeekonijntjes

En van de dartelblinkende sardijntjes

Waarvan het zielig is dat men z’ in blikjes doet

Van ’t koude bloed

¬– Zij lacht u ongelovig tegen –

Der lokkende sirenen

 

En nog van zoveel zoveel meer en meer

Het was een tijd van lieflijk liegen

Waar op het deinen wij ons lieten wiegen

Mee met het wiegen van een dwaas geredeneer

Dat heenging met de vloed en met de ebbe keerde

Tot we niets meer begeerden

 

Het was de tijd van onbegonnen jeugd

En onbezonnen wijsheid

Van toen wij van de grijze deugd

De deugdelijke grijsheid

Zo maar voor ’t happen gooiden aan de kwallen

Wij niet alleen wij allen

 

Wij streelden toen een golf van blonde haren

En strelen nu een golvend lichaam mee

Tot het gewiegd wordt op de baren

En stijgt en stijgt naar hoger zee

En wegglijdt in de weke wonderheên

En zelf wordt een sireen

 

En kom en laat u lokken

Naar d’overzijde van uw nuchterheid

De schaduwzijde van uw veiligheid

De warmte van haar lokken

Zoals die vroeger was

De trage welving van een zeegewas

 

Zo is zij ons ontstaan van ieder beeld ontbonden

Ontdaan van ieder woord dat was

Wel blijft het beeld zo ongeschonden

Maar broos als glas

Want eens heeft men op ’t strand een hoorn gevonden

Waar men in horen kon dat zij nog anders was.

 

Burssens2

Gaston Burssens (18 februari 1896 – 29 januari 1965)

 

De Nederlandse dichter,vertaler en schilder Huub Beurskens is geboren in Tegelen op 18 februari 1950. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Behandeling van de mannelijke boom

Om zonder te kunnen lopen om
zonder ogen neus en oren hevig

verliefd te worden opeen vrouwe
zonder ogen neus en oren al even

hevig allenig geworteld verre van
zijn mogelijkheden haar te betasten

met zijn twijgen bast of blaadjes laat hij
zijn mannelijkheid ontbloeien opdat van

haar opengevouwen hem komen bekrioelen
tongen likken snuitkevers nectarvogels

honingopossums om dan weerom haar
te gaan bekruipen aaien kussen o om zo

verliefd te kunnen blijven als nu zou ik je
zo willen staan neuken in alle vier seizoenen.

beurskens

Huub Beurskens (Tegelen, 18 februari 1950)

 

De Franse dichter en essayist André Breton werd geboren in Tinchebray in het departement Orne op 18 februari 1896. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Tournesol

La voyageuse qui traverse les Halles à la tombée de l’été
Marchait sur la pointe des pieds
Le désespoir roulait au ciel ses grands arums si beaux
Et dans le sac à main il y avait mon rêve ce flacon de sels
Que seule a respiré la marraine de Dieu
Les torpeurs se déployaient comme la buée
Au Chien qui fume
Ou venaient d’entrer le pour et le contre
La jeune femme ne pouvait être vue d’eux que mal et de biais
Avais-je affaire à l’ambassadrice du salpêtre
Ou de la courbe blanche sur fond noir que nous appelons pensée
Les lampions prenaient feu lentement dans les marronniers
La dame sans ombre s’agenouilla sur le Pont-au-Change
Rue Git-le-Coeur les timbres n’étaient plus les mêmes
Les promesses de nuits étaient enfin tenues
Les pigeons voyageurs les baisers de secours
Se joignaient aux seins de la belle inconnue
Dardés sous le crêpe des significations parfaites
Une ferme prospérait en plein Paris
Et ses fenêtres donnaient sur la voie lactée
Mais personne ne l’habitait encore à cause des survenants
Des survenants qu’on sait plus dévoués que les revenants
Les uns comme cette femme ont l’air de nager
Et dans l’amour il entre un peu de leur substance
Elle les intériorise
Je ne suis le jouet d’aucune puissance sensorielle
Et pourtant le grillon qui chantait dans les cheveux de cendres
Un soir près de la statue d’Etienne Marcel
M’a jeté un coup d’oeil d’intelligence
André Breton a-t-il dit passe.

 

andre_breton

André Breton (18 februari 1896 – 28 september 1966)

 

De Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison werd geboren op 18 februari 1931 in Lorain, Ohio. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Uit: The bluest eye

 

“Nuns go by as quiet as lust, and drunken men and sober eyes sing in the lobby of the Greek hotel. Rosemary Villanucci, our next-door friend who lives above her father’s cafe, sits in a 1939 Buick eating bread and butter. She rolls down the window to tell my sister Frieda and me that we can’t come in. We stare at her, wanting her bread, but more than that wanting to poke the arrogance out of her eyes and smash the pride of ownership that curls her chewing mouth. When she comes out of the car we will beat her up, make red marks on her white skin, and she will cry and ask us do we want her to pull her pants down. We will say no. We don’t know what we should feel or do if she does, but whenever she asks us, we know she is offering us something precious and that our own pride must be asserted by refusing to accept.

School has started, and Frieda and I get new brown stockings and cod-liver oil. Grown-ups talk in tired, edgy voices about Zick’s Coal Company and take us along in the evening to t
he railroad tracks where we fill burlap sacks with the tiny pieces of coal lying about. Later we walk home, glancing back to see the great carloads of slag being dumped, red hot and smoking, into the ravine that skirts the steel mill. The dying fire lights the sky with a dull orange glow. Frieda and I lag behind, staring at the patch of color surrounded by black. It is impossible not to feel a shiver when our feet leave the gravel path and sink into the dead grass in the field.”

 

Toni-Morrison

Toni Morrison (Lorain, 18 februari 1931)

 

De Nederlandse dichter Bart FM Droog werd geboren in Emmen op 18 februari 1966. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

BENZINE, BENZINE

Merk dagen van andere kant
slaap als mensen waken, werk
bij het woelen van volk in volle
verre wijken, uitgeweken leef ik

in mijn coole wagen zakenblauw
de hits die me raken te draaien
bij het steady cruisen door dit
bloeddronken continent

zoek ik niets, verwacht nog minder
dan een vroeg geruimd graf
honden die mijn botten knauwen
en een vrouw die niet vergeten kan.

 

 

NA DE LAST POST

Als de rookflarden van het laatste saluut verwaaid
en het getrompetter verstorven is, wat rest er dan?

het lege bed, de lege stoel, het bord dat leeg bleef
tientallen jaren lang rusten ze ver van huis en hier

en hun makkers die mazzel hadden, terugkwamen
met verhalen die geen wilde horen, decennia

wind ruis bomen buig breng ons de gesneuvelden
hun lachende gezichten, hun ongeschonden lijven

die voortleven zolang wij leven en herinneren
dat eens dat lege bed, die lege stoel, dat lege bord

een mens behoorden die op Mars’ orders
ontnomen is wat niet ontnomen mag.

 

droog

Bart FM Droog (Emmen op 18 februari 1966)

 

De Amerikaanse schrijfster Jean Marie Auel werd geboren op 18 februari 1936 in Chicago. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Uit: The Mammoth Hunters

 

Trembling with fear, Ayla clung to the tall man beside her as she watched the strangers approach. Jondalar put his arm around her protectively, but she still shook.

He’s so big! Ayla thought, gaping at the man in the lead, the one with hair and beard the color of fire. She had never seen anyone so big. He even made Jondalar seem small, though the man who held her towered over most men. The red-haired man coming toward them was more than tall; he was huge, a bear of a man. His neck bulged, his chest could have filled out two ordinary men, his massive biceps matched most men’s thighs.

Ayla glanced at Jondalar and saw no fear in his face, but his smile was guarded. They were strangers, and in his long travels he had learned to be wary of strangers.

“I don’t recall seeing you before,” the big man said without preamble. “What Camp are you from?” He did not speak Jondalar’s language, Ayla noticed, but one of the others he had been teaching her.

“No Camp,” Jondalar said. “We are not Mamutoi.” He unclasped Ayla and took a step forward, holding out both hands, palms upward showing he was hiding nothing, in the greeting of friendliness. “I am Jondalar of the Zelandonii.”

 

auelj

Jean M. Auel (Chicago,  18 februari 1936)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 18 februari 2007.

De Griekse schrijver Níkos Kazantzákis werd geboren in Heraklion op  18 februari 1883.

Huub Beurskens, André Breton, Toni Morrison, Níkos Kazantzákis, Bart FM Droog, Jean Marie Auel

De Nederlandse dichter en vertaler Huub Beurskens is geboren in Tegelen op 18 februari 1950 en studeerde op het Thomascollege in Venlo, en aan de Kunstacademie van Tilburg. Hij debuteerde in 1975 met Blindkap gevolgd door Cirkelgang in 1977. Recente boekpublicaties zijn Duivenhart. Een complex (2002), De school aan zee (2001), Als met een vogeltje. Gedichten (2004) en het prozaboek Albinoziel (2005). Huub Beurskens vertaalde werk van o.a. Gottfried Benn, Georg Trakl, Nelly Sachs en Anne Duden. Proza in vertaling werd opgenomen in o.m. The Dedalus Book of Dutch Fantasy (ed. and transl. by Richard Huijng, Dedalus Ltd. 1993) en Die Fähre – Moderne niederländische Erzählungen (Herausg. Carel ter Haar, Suhrkamp Verlag 1993). Poëzie werd vertaald in o.m. het Engels, Duits, Frans, Italiaans, Japans, Hongaars, Tsjechisch en Servisch en verscheen in periodieken als Kolo, Quorum, Si scrive en Gendaishi Techo. In juni 2006 is verschenen In duizend kamers, poëzie geschreven samen met Wiel Kusters. In het najaar van 2006 verschenen bij uitgeverij Meulenhoff Even dit, een vertaalde bloemlezing van gedichten van William Carlos Williams, en het grote prozakeuzeboek De echoïst.

 

De koelkast

 

Het leek me beter mijn getormenteerde hart

(stukken speerschacht steken er voor vast)

in de koelkast te conserveren mijn verdere leven,

 

zodat ik niets anders dan, in mijn binnen-

kamertje gezeten, een vredig pijpje te roken had.

 

Maar ook de koelkast had een hart! Wat

als het dat plotseling aan iets zou ontbreken?

 

De stekker zat goed in het stopcontact, daar

had ik naar gekeken. Maar hoe waren de voedings-

 

draden in de muren? Hoe liepen de leidingen

bij de buren en onder de straten van de stad?

 

En wat als iets de kabels naar de centrale door-

gesneden had? Of als te midden der grazige weiden

 

de centrale zelf dodelijk van afloop was

vanwege een klein scheurtje in het inwendige vat!

 

Daar sta ik dan, voor de koelkast,

met een beklemde borst die bijna barst.

 

 

De handdoek

 

Van heel de wereld het gewicht! Ik

legde maar zelf de doek op mijn gezicht.

 

Man van smarten, o mijn God!, die van dorst

in een azijnspons beet Doch dat niemand

er zich een beeld van vormde was het lijden

waaraan ik nog het hartverscheurendst leed.

 

Toen hoorde ik mijn jongensnaam. Een vrouw!

Haar aansnellende klacht op het stenige pad,

die in de hitte van geen der eender bestofte

cipressen enige schaduw had. Zwetend

 

wierp ik alles van me af en trok de voorhang

open. – Niets van wat ik had gedacht. Ik

 

keek om en zag hoe mijn handdoek

in zijn hoek geamuseerd te lachen lag.

 

BEURSKENS

Huub Beurskens, (Tegelen, 18 februari 1950)

 

De Franse dichter en essayist André Breton werd geboren in Tinchebray in het departement Orne op 18 februari 1896. Hij stond aan de wieg van het surrealisme (Manifeste du surréalisme, 1924), na eerder betrokken te zijn geweest bij het dadaïsme. Van 1927 tot 1935 was hij, evenals andere surrealisten, lid van de Communistische Partij van Frankrijk. Breton was vooral dichter, maar hij schreef ook een roman, Nadja (1928).

Het ‘Manifeste du Surrealisme’, dat hij in 1924 publiceerde, was de vrucht van vijf jaar systematische proefnemingen, hoofdzakelijk op het gebied van het ‘automatisch schrijven’, maar ook op dat van de hypnotische slaap. Het beslissend aandeel dat hij sindsdien in het leven van de beweging bleef nemen, hield evenzeer verband met zijn streven de innerlijke samenhang van het surrealisme te behouden als met het streven direct in voeling te blijven met het gebeuren. Reeds in 1925 dwong hij het bestaansrecht van een surrealistische schilderkunst af. In 1938 verwelkomde hij het binnentreden in deze schilderkunst van het ‘absoluut automatisme’. In 1941 legde hij de nadruk op het eigen karakter van het automatisme binnen de vormgevende activiteiten van het surrealisme.

 

BRETON1

 

 

Breton

André Breton (18 februari 1896 – 28 september 1966)

 

De Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison werd geboren op 18 februari 1931 als tweede in een gezin met vier kinderen als Chloe Anthony Wofford in Lorain, Ohio. Ze was een verwoed lezer, en haar vader vertelde haar veel volksvertellingen uit zijn cultuur. Ze studeerde letteren aan de Howard Universiteit, en het was daar dat ze haar naam veranderde naar “Toni”, naar haar doopnaam “Anthony”, met als reden dat mensen het lastig vonden om Chloe uit te spreken. Ze ontving haar BA in Engels in 1953, en studeerde daarna voor haar MA aan de Cornell Universiteit. In 2005 kreeg ze een eredoctoraat van de Universiteit van Oxford. Na haar afstuderen gaf ze Engels aan de Texas Southern University in Houston, Texas, en keerde daarna terug naar Howard om les te geven. In 1958 trouwde ze met Harold Morrison. Ze kregen twee kinderen, en scheidden in 1964. Na haar scheiding verhuisde ze naar Syracuse in New York, waar ze als redacteur werkte. Als redacteur voor Random House speelde ze een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van afro-amerikaanse literatuur. Ze gaf ook les aan de State University of New York. In 1984 kreeg ze een Albert Schweitzer chair toegewezen aan de Universiteit van Albany in New York. Vanaf 1989 was ze lange tijd de Robert F. Goheen professor in de Letteren aan de Princeton-universiteit. In mei 2006 nam ze afscheid. In 1993 ontving ze de Nobelprijs voor de Literatuur voor haar oeuvre.

Uit: Beloved

“124 WAS SPITEFUL. Full of a baby’s venom. The women in the house knew it and so did the children. For years each put up with the spite in his own way, but by 1873 Sethe and her daughter Denver were its only victims. The grandmother, Baby Suggs, was dead, and the sons, Howard and Buglar, had run away by the time they were thirteen years old–as soon as merely looking in a mirror shattered it (that was the signal for Buglar); as soon as two tiny band prints appeared in the cake (that was it for Howard). Neither boy waited to see more; another kettleful of chickpeas smoking in a heap on the floor; soda crackers crumbled and strewn in a line next to the doorsill. Nor did they wait for one of the relief periods: the weeks, months even, when nothing was disturbed. No. Each one fled at once–the moment the house committed what was for him the one insult not to be borne or witnessed a second time. Within two months, in the dead of winter, leaving their grandmother, Baby Suggs; Sethe, their mother; and their little sister, Denver, all by themselves in the gray and white house on Bluestone Road. It didn’t have a number then, because Cincinnati didn’t stretch that far. In fact, Ohio had been calling itself a state only seventy years when first one brother and then the next stuffed quilt packing into his hat, snatched up his shoes, and crept away from the lively spite the house felt for them.
Baby Suggs didn’t even raise her head. From her sickbed she heard them go but that wasn’t the reason she lay still. It was a wonder to her that her grandsons had taken so long to realize that every house wasn’t like the one on Bluestone Road. Suspended between the nastiness of life and the meanness of the dead, she couldn’t get interested in leaving life or living it, let alone the fright of two creeping-off boys. Her past had been like her present–intolerable–and since she knew death was anything but forgetfulness, she used the little energy left her for pondering color.
“Bring a little lavender in, if you got any. Pink, if you don’t.”

morrison
Toni Morrison (Lorain, 18 februari 1931)

 

De Griekse schrijver Níkos Kazantzákis werd geboren in Heraklion op  18 februari 1883. Hij studeerde rechten in Athene en filosofie in Parijs bij Henri Bergson. Het begin van zijn carrière had weinig met literatuur te maken: op jeugdige leeftijd reeds bekleedde hij een directeursfunctie op het Griekse ministerie van Sociale Zaken, en na WO Ikreeg hij de leiding van een commissie voor de repatriëring van Griekse vluchtelingen die, op de vlucht voor het oorlogsgeweld in Turks Klein-Azië, naar de Kaukasus en Zuid-Rusland waren gevlucht. Door zijn optreden werden 150.000 Grieken gered van een hongerdood in Rusland. Kazantzakis heeft zeer veel en vaak gereisd. Na 1945 stichtte hij een kleine socialistische partij die alle niet-communistische linkse splintergroepen in Griekenland wilde verenigen. Voor korte tijd was hij minister in de regering Sofoulis, maar hij nam spoedig ontslag en werkte daarna voor de UNESCO. De laatste jaren van zijn leven kreeg hij steeds meer last met de gezondheid. Kazantzakis overleed op 74-jarige leeftijd in Freiburg im Breisgau, op 26 oktober 1957. Het grootste deel van zijn leven had hij buiten Griekenland doorgebracht. Vanwege zijn kritiek op de Grieks-Orthodoxe Kerk, werd hem een begraafplaats op een kerkhof geweigerd, hoewel hij niet ongelovig was. Kazantzakis rust nu op zijn eigen verzoek in zijn geboortestad Iraklion in Kreta, waar een houten kruis zijn graf siert. Kazantzákis was een veelzijdig kunstenaar, met een zeer omvangrijk literair oeuvre: filosofische werken, gedichten, romans, reisbeschrijvingen en toneel, maar ook vertaalwerk. Zijn belangrijkste dichtwerk is het epos Odyssee (1938), dat begint waar de Odyssee van Homerus eindigt.  Vooral met zijn romans verwierf hij grote internationale bekendheid, ook al omdat enkele werden verfilmd: De laatste VerzoekingChristus wordt weer gekruisigd (door Jules Dassin op Kreta zelf verfilmd) – Alexis Zorbas (“Zorba de Griek”)Kapitein Michalis. De inhoud van zijn omstreden romans bracht hem niet alleen in conflict met de Grieks-orthodoxe Kerk, zelfs de paus liet De laatste Verzoeking op de Index der Verboden Boeken plaatsen.

Uit: The Last Temptation of Christ

“A poor man, a rich man, and a rake died on the same day and appeared before God’s tribunal at the same hour. None of them had ever studied the Law. God frowned and asked the poor man, “Why didn’t you study the Law while you were alive?”
“Lord,” he answered, “I was poor and hungry. I slaved day and night to feed my wife and children. I didn’t have time.”
“Were you poorer than my faithful servant Hillel?” God asked angrily. “He had no money to pay to enter the synagogue, and hear the Law being explained, so he climbed onto the roof, stretched himself out, and listened through the skylight. But it snowed and he was so absorbed in what he heard that he did not realize it. In the morning when the rabbi entered the synagogue he say that it was dark. Raising his eyes, he discovered a man’s body over the skylight. He mounted to the roof, dug away the snow and exhumed Hillel. He took him in his arms, carried him down, lighted a fire and brought him back to life. Then he gave him permission to enter and listen after that without paying, and Hillel became the famous rabbi whom the whole world has heard of….
What do you have to say to that?”
“Nothing, Lord,” murmured the poor man, and he began to weep.
God turned to the rich man. “And you, why didn’t you study the Law while you were alive?”
“I was too rich. I had many orchards, many slaves, many cares. How could I manage?”
“Were you richer,” God snapped, “than harsom’s son Eeazar, who inherited a thousand villages and a thousand ships? but he abandoned them all when he learned the whereabouts of a sage who was explaining the Law. What do you have to say for yourself?”
“Nothing, Lord,” the rich man murmured in his turn, and he too began to weep.
God then turned to the rake. “And you, my beauty, why didn’t you study the Law?”
“I was exceedingly handsome and many women threw themselves at me. With all the amusement I had, where could I find time to look at the Law?”
“Were you handsomer than Joseph, who was loved by the wife of Putiphar? He was so beautiful that he said unto the sun,
`Shine, sun, so that I may shine.’ When he unfolded the Law the letters opened up like doors and the meaning came out dressed in light and flames. What do you have to say?”
“Nothing, Lord,” murmured the rake, and he too began to weep.
God clapped his hands and called Hillel, Eleazar and Joseph out from Paradise. When they had come, he said, “Judge these men who because of poverty, wealth, and beauty did not study the Law. Speak, Hillel. Judge the poor one!”
“Lord,” answered Hillel, “how can I condemn him? I know what poverty means, I know what hunger means. He should be pardoned!”
“And you, Eleazar?” said God. “There is the rich one. I hand him over to you!”
“Lord,” replied Eleazar, “how can I condemn him? I know what it is to be rich – death! He should be pardoned!”
“And you, Joseph? It’s your turn. There is the handsome one!”
“Lord, how can I condemn him? I know what a struggle it is, what a terrible martyrdom, to conquer the body’s loveliness. He should be pardoned.””
Jesus paused, smiled, and looked at Nathanael. But the cobbler felt uneasy.
“Well, what did God do next?” he asked.
“Just what you would have done,” Jesus answered with a laugh.”

 

KAZANTZAKIS

Níkos Kazantzákis (18 februari 1883 – 26 oktober 1957)

 

De Nederlandse dichter Bart FM Droog werd geboren in Emmen op 18 februari 1966.Sinds 2000 is hij  hoofdredacteur van het poëziedagblad Rottend Staal Online. Bart FM Droog debuteerde in 1998 met de bundel Deze dagen (Passage, Groningen). In 2000 volgde de bundel Benzine (Passage) en in 2004 de dichtbundel Radioactief. Hij treedt veel in binnen- en buitenland op met het in 1994 opgerichte gezelschap De Dichters uit Epibreren, dat sinds 1998 bestaat uit Tjitse Hofman, Jan Klug en Droog. In 2003 kreeg dit poëzie- en muziekgezelschap de Johnny van Doornprijs voor de Gesproken Letteren. In januari 2002 werd hij door het college van B&W van Groningen benoemd tot eerste stadsdichter van die stad. Hij vervulde deze taak tot en met januari 2005.

 

Het is mei en het regent

Het is mei en het regent en ik denk aan jou
en jij aan mij op deze dag in mei dat het regent
met vogels krijsend in het struweel en het regent
het regent, in mei, in mij, in mei.

in mei zeiden we goedbij, voorgoed, voorgoed
voorbij in mei ging onze liefde voorbij
en het regent en het regent in mei, in mij
in jou en mij voorgoed voorbij

die mei met jou en mij, wanneer dan ook
als het regent in mei denk ik aan mei
dat jij mij zei mijn lief, mijn zoet, die dag
die dag in mij zo lang voorbij.

 

droog

Bart FM Droog (Emmen op 18 februari 1966)

 

De Amerikaanse schrijfster Jean Marie Auel werd geboren op 18 februari 1936 in Chicago en woont tegenwoordig in de staat Oregon, met haar man Ray Bernard Auel die ze in 1954 huwde.In 1977 begon ze met de voorbereidingen voor de romanserie De Aardkinderen. Ze bestudeerde boeken over de ijstijd en volgde een overlevingscursus. Ze leerde veel over jagen met primitieve middelen, over eetbare en geneeskrachtige planten en het bewerken van vuurstenen. Ook reisde ze naar Europa en bezocht diverse prehistorische vindplaatsen. Op basis van deze onderzoeken schreef zij ‘de Aardkinderen’, een romanserie over ontmoetingen tussen de Cro-Magnonmens en de Neanderthalers, die een groot succes werd. Het verhaal is als een (doorlopende) roman geschreven en wordt door sommigen beschouwd als een goede beschrijving van het leven van 40.000 jaar geleden. Door wetenschappers wordt Auel niet serieus genomen.

 

Uit: The Clan of the Cave Bear

 

“Clan Gatherings were also a time to reestablish old acquaintances, see relatives from other clans, and exchange gossip and stories that would enliven many a cold winter evening for the next few years. Young people, unable to find mates within their own clan, vied for each other’s attention, though matings could only take place if the woman was acceptable to the leader of the young man’s clan. It was considered an honor for a young woman to be chosen, especially by a clan of a higher status, although moving away would be traumatic for her and her loved ones left behind.”

 

 

Auel

Jean Marie Auel (Chicago,  18 februari 1936)