Antoine Wauters, Maud Vanhauwaert, Tsjêbbe Hettinga, F. Springer, Etty Hillesum, Osip Mandelstam, Mihai Eminescu, Molière, Philip Snijder

De Belgische dichter en schrijver Antoine Wauters werd op 15 januari 1981 geboren in Luik. Zie ook alle tags voor Antoine Wauters op dit blog.

Uit: Moi, Marthe et les autres

« 1. Nous arpentons le boulevard SainGerm et inspectons les restes des combats de nuit. Nous regardons devant nous, nous agenouillons, Josh dit: y a que des macchabées par ici, Hardy, que de la chair carbonisée. Il prend ma main et nous nous en allons, empruntant les petites rues et le funicul nous menant en droite ligne chez nous.

2. Je n’aime pas quand Josh s’approche trop quand il parle. Une odeur de charogne, Josh, à chaque fois qu’il s’approche trop près. Le monde est un lieu terrible, dis-je à Ossip en me collant à lui de retour dans la grotte, mais la bouche de Josh est encore plus infecte. Ossip sourit et me prend dans ses bras: t’es bête, Hardy. On s’endort en fixant la lune. La lune est bleue.

3. Nous fouillons les poubelles. Entrons dans de vieux magasins. Marthe nous devance, obsédée à l’idée de trouver du lait pour nourrissons. Ça sert à rien, Marthe, on lui dit. Tu le sais bien. Mais nos petits vont mourir si les choses continuent! hurle-t-elle. Et elle verse des larmes à peine perceptibles, que nous ne regardons pas, que nous ne regardons plus: nous avançons

4. Ce qu’il y a de comestible, nous le mettons dans des sacs. Ce qu’il y a de pourri, nous n’y touchons pas. S’il y a le moindre doute, nous l’écartons aussi. Ainsi des vieux oignons, des œufs, de la farine. Nous épargnons les pâtes, le riz, quelques graines dont on ignore le nom. Nous emportons les sacs dans nos réserves mais n’informons personne de l’endroit où se trouvent exactement celles-ci.

5. Tiens, j’ai encore perdu une dent, dit Ossip en me la montrant. Une nouvelle dent. Puis il sort abattre un poulet, plaçant le cou en équilibre sur le tronchet, mais frappant avec un gourdin. La tête du poulet pend. Qu’y a-t-il en ce monde qui puisse être épargné? demande Begraaf. Et il sourit comme seuls sourient les gens qui ont beaucoup perdu. »

 

 
Antoine Wauters (Luik, 15 januari 1981)

 

De Vlaamse dichteres en schrijfster Maud Vanhauwaert werd op 15 januari 1984 geboren in Veurne. Zie ook alle tags voor Maud Vanhauwaert op dit blog.

 

*

De jongen met droge lippen. Een maïsvliesje
het gat in zijn hoofd opgevuld met donkerpaars rubber maïsvliesje

overdag plastificeert hij uw documenten wijdbeens
in een steegje een afbladderende raffinaderij
maïsvliesje maïsvliesje

daarlangs rekt een accordeon zich uit
slomer past zich aan aan de sirene
maïsvliesje: plaveisel van de zomer

voor je het weet stookt hij met een dame tussen zijn tanden
smaakt de wijn hem ’s avonds naar een pasgeteerd scheepsdek
trekken ze maïsvliesjes

over hun hoofden schommelend
met verlamde benen, nagellak op droge lippen, plakt
aan hun zolen een verbolgen kwal

 

[het eerste gedicht gaat over]

het eerste gedicht gaat over

het uitspansel dat in een zalfje
in onze oren kleeft

dijbenen zoals ‘rose’ wanneer
uitgesproken in Marseille
wijde dijen. wij zijn speels

kletsen een opgerolde theedoek
tegen bovenarmen, zwellen

als stervende sterren op

 

[het tweede gedicht gaat over]

het tweede gedicht gaat over

het haar dat je in een klitje
uit de borstel trekt

voorzichtig op de kale legt
tevreden, zolang je de borelingen
maar stevig schudt en niet

zoals wij, huiswaarts
de geschoten schaapjes slap

over de schouder hangt

 

 
Maud Vanhauwaert (Veurne, 15 januari 1984)

 

De Friese dichter en vertaler Tsjêbbe Piter Hettinga werd geboren in Burgwerd op 15 januari 1949. Zie ook alle tags voor Tsjêbbe Hettinga op dit blog.

 

Het wagenhuis (Fragment)

Achttien jaar (nee, ouder hoef je ook niet te worden), ronde ziel
En gevangen in een hart van vijftien – haar scherp gescheiden, ernstig
Bloed, verrukt van wilde krullen, milde ogen, de dichte poort
Van het wagenhuis der genaaste liefde, waar schaamte nog wangen
Heeft, kleren vol dieselolie die nooit meer uit worden gedaan
Nadien, dochter van een boer die geld en dagen telt, van een zomer
Die vlamt in twee vulkanen, van gloeiendhete klei en lava,
Zwem (en ze zwemt) aan de lijn van de stroom, in ploegend trekkerbloed, nu,
In de delta van blauw geweld en zeezilveren scharen, zwem,
Zuster, van een broer die Zondag heet, en van een voorjaar verrezen
Onder twee opgaande manen, van nacht, vleermuis, konijnevacht,
Eet (en ze eet) de dromen van pijn en de vleesgeworden hostie
In de slangekuil van de wellust, jouw innemendheid, eet ze;
Het wagenhuis, bevrijd van de hoeve vol ogen en zwepen, slaat
Van zijn ankers: wagen, bokkig gevoerd, van huis met houten kruis
En gouden lichtvenster, met zijn inhoud, liggend op de bodem, van
Krullen, ogen, aanvalligheid, stort monddood in, ver loeiend vee;
Bloed en afgewerkte olie kruipen naar kuilen in de aarde,
Die het zomers stof draagt, geur van instinct en gasolie, gemengd.
Vanaf de brug (de vaart ruikt naar grond en modderpaling) zie ik hoe
De vlammen in de natte spiegel doven, hoor, de deur van een
Bergschuur piept in de buurtschap het roestig scharnier van de zomer dicht;
Een vrachtwagen boordevol bieten schakelt voor de brug over
De Bottevaart terug; warme dieselwalm kruipt in een winterjas.

 

 
Tsjêbbe Hettinga (15 januari 1949 – 7 maart 2013)

 

De Nederlandse schrijver en diplomaat F. Springer (eig. Carel Jan Schneider) werd geboren in Batavia op 15 januari 1932. Zie ook alle tags voor F. Springer op dit blog.

Uit: Teheran, een zwanezang

“Yvonne en ik hadden hem natuurlijk niet gezien, wij gingen op in elkaar. Iedere paar meter had ik iets grappigs gezegd waar zij om moest schateren, dus hem hadden we niet gezien. Nu wist hij voor eens en altijd… ‘Ach nee, Alfred, verkeerde droom, zo’n komiek ben ik niet.’ Maar hij knikte heel beslist. Ik bewonderde zijn gave om steeds weer nieuwe, nog martelender details voor onze openingsdialoog te bedenken. Zonder verdere omhaal begon hij vervolgens te vertellen over zijn oudste zoon, kei op school, en over de gezinsvakantie op ‘het fascinerende eiland Madagascar’, en over de moeilijke opdracht die hij in Brussel te vervullen had. Bij het bestuderen van de financiële stukken was hij op onregelmatigheden gestuit. Hij had weinig zin in de klus. Misschien moest hij wel tot faillissement adviseren. ‘Je zult het vast heel goed en diplomatiek afwikkelen,’ zei ik. (Voor zo’n delicaat karwei had hij precies de juiste, vertrouwen inboezemende, discrete, Zwitserse stem.) ‘En jij?’ vroeg hij terwijl we ons vastgespten. ‘Ze hebben zich thuis rot gelachen om je laatste boekje waarin je ons onder meer Nietzsche voorschotelt, met dat dolle paard in Turijn, 1889, alsof je er zelf bij was dat wel, maar volgens mijn jongens klopt er geen fluit van je story.’ Schor lachje. ‘Geeft niks, Alfred, je kent mijn handelsmerk. Ik besprenkel bekende historische feiten met een fantasierijk lawaaisausje. Die bekende boekjes zijn niet voor slimme Zwitserse klokkenmakertjes bedoeld. Ik schrijf voor nitwits. Populair en geïllustreerd. Niets is zo gemakkelijk als geschiedschrijving.’ ‘Geschiedschrijving is wel een erg groot woord voor Toby Harrison’s Illustrated Mirror of History & Culture,’ zei hij droog. ‘Je heb me trouwens nooit verteld hoe je aan dat pseudoniem komt.’ ‘Verzonnen door derden. Wat ik je allang had willen zeggen, ik wens ook door jou niet anders meer genoemd te worden.’ `Ik ken je al honderd jaar, man! Doe niet zo gek. Je denkt toch niet dat ik opeens Toby tegen je kan zeggen? Toby Toby, dat krijg ik niet uit mijn bek.’ ‘Ik luister niet meer naar andere namen. Toby Harrison is ongemerkt wereldberoemd aan het worden. Vooral zijn biografieën van levende en dode personen van vorstelijken bloede doen het heel goed. Die Nietzsche met dat paard was een filosofisch tussendoortje.’ Na een kwartier vliegen was hij bereid mij voortaan Tobias te noemen. Een vrij stijve naam die meer bij hem dan bij mij hoorde. ‘Als jij vindt dat een schuilnaam bevorderlijk is voor de verkoop van je eh… geschiedenisboekjes wil ik geen spelbreker zijn. Dat is de enige reden waarom ik dan maar in godsnaam eh… Tobias zeg, maar Toby, dat nooit.’

 

 
F. Springer (15 januari 1932 – 7 november 2011)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster Etty Hillesum werd geboren in Middelburg op 15 januari 1914. Zie ook alle tags voor Etty Hillesum op dit blog.

Uit: Het verstoorde leven

“Zondag, 9 maart [1941].
(…)

“Zoals ook bij het geslachtelijke verkeer de laatste bevrijdende schreeuw altijd schuw in de borst blijft steken. Erotisch ben ik geraffineerd en ik zou haast zeggen doorgewinterd genoeg om tot de goede minnaressen te behoren en de liefde lijkt dan ook volmaakt, maar toch blijft het Spielerei om het essentiële heen, er blijft diep in me iets gevangen. En zo is het ook met de rest. Intellectueel ben ik zo geoefend dat ik alles kan peilen, alles kan aanroeren met heldere formules, ik lijk zeer überlegen in vele problemen des levens, maar toch, daar heel diep zit een samengebalde kluwen, er houdt me iets vast in de greep en ik ben af en toe toch maar een angstige stakkerd, ondanks het heldere denken.
Laat ik het moment van vanochtend even vasthouden, hoewel het me nu al bijna weer ontglipt is. Door helder denkwerk had ik S. voor een ogenblik overwonnen. Zijn doorzichtige, reine ogen, zijn zware zinnelijke mond; zijn stierachtige, zware gestalte, en de vederlichte, bevrijde bewegingen. De strijd tussen stof en geest, die bij deze 54-jarige man nog in volle gang is. En het lijkt of ik verpletterd word onder het gewicht van die strijd. Ik word bedolven onder die persoonlijkheid en kan er niet onder uitkomen; mijn eigen problemen, die ik ongeveer als van dezelfde aard aanvoel, liggen daar maar wat te spartelen. Het is natuurlijk toch heel anders en het kan niet precies gezegd worden, de eerlijkheid is misschien nog niet onbarmhartig genoeg bij mij en om met woorden tot de bodem der dingen door te dringen valt ook niet mee.
Eerste indruk van enige minuten: geen zinnelijk gezicht, on-Hollands, type dat me toch ergens vertrouwd was, deed denken aan Abrascha, was me toch niet helemaal sympathiek.
Tweede indruk: verstandige, ongelofelijk verstandige, stokoude, grauwe ogen, die de aandacht van de zware mond voor korte tijd wisten af te leiden, maar toch niet helemaal. Zeer geïmponeerd door zijn werk: het peilen van mijn diepste conflicten door het lezen in mijn tweede gezicht: de handen. Ergens ook even heel onaangenaam getroffen: toen ik even niet oplette en dacht dat hij het over mijn ouders had: Nein, das alles sind Sie, philosophisch, intuitiv begabt en nog wat van die heerlijkheden, das alles sind Sie. Hij zei het op de manier zoals je een klein kind een koekje in de hand duwt. Ben je nou niet blij? Ja, al die mooie eigenschappen hebt u nou, bent u nou niet blij? Toen een kort moment van afkeer, ergens vernederd, misschien ook alleen maar geraakt in m’n esthetische gevoel, in ieder geval vond ik hem toen vrij misselijk.”

 

 
Etty Hillesum (15 januari 1914 – 30 november 1943)

 

De Russische dichter Osip Mandelstam werd geboren op 15 januari 1891 in Warschau. Zie ook alle tags voor Osip Mandelstam op dit blog.

 

Only to read childrens’ books

Only to read childrens’ books,
only to love childish things,
throwing away adult things,
rising from saddest looks.

I am wearied to death with life.
There’s nothing it has that I want,
but I celebrate my naked earth,
there’s no other world to descant.

A plain swing of wood;
the dark, of the high fir-tree,
in the far-off garden, swinging;
remembered by feverish blood.

 

A speechless sadness

A speechless sadness
opened two huge eyes.
A vase of flowers woke:
splashing crystal surprise.

The whole room filled,
with languor – sweet potion!
Such a tiny kingdom
to swallow sleep’s ocean.

Wine’s slight redness,
May’s slight sunlight –
fingers, slender, and white,
breaking wafer-fragments.

 

Silentium

She has not yet been born:
she is music and word,
and therefore the un-torn,
fabric of what is stirred.

Silent the ocean breathes.
Madly day’s glitter roams.
Spray of pale lilac foams,
in a bowl of grey-blue leaves.

May my lips rehearse
the primordial silence,
like a note of crystal clearness,
sounding, pure from birth!

Stay as foam Aphrodite – Art –
and return, Word, where music begins:
and, fused with life’s origins,
be ashamed heart, of heart!

 

Vertaald door A. S. Kline

 

 
Osip Mandelstam (15 januari 1891 – 27 december 1938)
Portret door Alexander Osmerkin.

 

De Roemeense dichter Mihai Eminescu (eigenlijk Mihail Eminovici) werd geboren op 15 januari 1850 in Botoşani bij Czernowitz. Zie ook alle tags voor Mihai Eminescu op dit blog.

 

Lucifer (Fragment)

Until one night with shower of rays
He slips into her room,
As though a strange and silver haze
Did round about her loom.  

And when at last the child to rest
Upon her sofa lies,
He iays her arms across her breast
And closes her soft eyes.  

While where his ray on mirror lands
And is upon her couch redrifted,
It falls upon her throat and hands
And on her face uplifted.  

A smile is on her lips it seems ;
He in the mirror trembles,
For smooth his ray glides midst her dreams
And round her soul assembles.  

And while she is in slumber gone
She murmurs through her sighs :
“Come down to me beloved one,
Fair prince of the clear skies.  

Come down, good Lucifer and kind ,
O lord of my aspire,
And flood my chamber and my mind
With your sweetest fire !”  

And Lucifer beams still more bright
To hear her word’s emotion ;
Then like a comet in its flight
Dives down into the ocean.  

 

 
Mihai Eminescu (15 januari 1850 – 15 juni 1889)
Scene uit de Roemeense film “A Clod of Clay (Un bulgare de huma)” met Dorel Visan als Ion Creanga en Adrian Pintea als Mihai Eminescu uit 1989

 

De Franse toneelschrijver en acteur Molière (pseudoniem van Jean-Baptiste Poquelin) werd geboren in Parijs op 15 januari 1622. Zie ook alle tags voor Molière op dit blog.

Uit:  Le Misanthrope

« ALCESTE.
Non, elle est générale, et je hais tous les hommes:
Les uiis, parce qu’ils sont méchans et malfaisans;
Et les autres, pour être aux méchans complaisans,
Et n’avoir pas pour eux ces haines vigoureuses
Que doit donner le vice aux ames vertueuses.’
De cette complaisance on voit l’injuste excès
Pour le franc scélérat avec qui j’ai procès.
Au travers de son masque on voit à plein le traître:
Partout il est connu pour tout ce qu’il peut être;.
Et ses roulemens d’yeux et son ton radouci
N’imposent qu’à des gens qui ne sont point d’ici;
On sait que ce pied-plat, digne qu’on le confonde,
Par de sales emplois s’est poussé dans le monde,
Et que par eux son sort, de splendeur revêtu,
Fait gronder le mérite et rougir la vertu;
Quelques titres honteux qu’en tous lieux on lui donne,
Son misérable honneur ne voit pour lui personne:
Nommez-le fourbe, infâme, et scélérat maudit,
Tout le monde en convient, et nul n’y contredit.
Cependant sa grimace est partout bien venue,
On l’accueille, on lui rit, partout il s’insinue;
Et, s’il est, par la brigue, un rang à disputer,
Sur le plus honnête homme on le voit l’emporter.
Tétebleu! ce me sont de mortelles blessures
De voir qu’avec le vice on garde des mesures;
Et parfois il me prend des mouvemens soudains
De fur dans un désert l’approche des humains.!
PHILINTE.
Mon Dieu! des moeurs du temps mettons-nous moins en peine ,
Et faisons un peu grace à la nature humaine;
Ne l’examinons point dans la grande rigueur,
Et voyons ses défauts avec quelque douceur.
Il faut parmi le monde une vertu traitable;
A force de sagesse on peut être blâmable :
La parfaite raison fuit toute extrémité,
Et veut que l’on soit sage avec sobriété?
Cette grande roideur des vertus des vieux âges… »

 

 
Molière (15 januari 1622 – 17 februari 1673)
Scene uit een opvoering in Avignon, 2014

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Nederlandse schrijver Philip Snijder werd geboren in Amsterdam in 1956. Zie ook alle tags voor Philip Snijder op dit blog.

Uit: Zondagsgeld

“De dag dat ik als eerste op een dempie in de Bickersgracht stond, moet een dag in de late herfst of winter zijn geweest, want mijn opa lag in bed. Al speelt dit vele jaren geleden, ik herinner me met zekerheid dat het een van de dagen was waarop ik mijn vier sneetjes witbrood moest zien weg te krijgen in de walm van zijn ongewassen berenlijf, en dat ik krampachtig probeerde niet naar hem te kijken. Als ik keek, zou hij zijn gele tanden bloot grijnzen en mij tussen de klamme, vettige lakens bij zich noden. (`Kom lekker bij opa, pik…’) Dan zou hij een arm om me heen slaan, me genoeglijk tegen zijn zweterige ondergoed trekken en mij laten mee-eten van de stukken brood die hij eerst diep in een klotsend bord jus doopte. Deze ontvangsten in bed waren zijn vertoon van grootvaderlijke tederheid, waarmee hij op quasi zachtmoedige momenten graag zijn publiek imponeerde. Maar als ik oogappel van dienst moest zijn, zou ik niet op tijd wegkomen om nog vóór het begin van de schoolmiddag met twee benen op het nieuwe dempie bij de Stenen Brug te staan. En als ik daar als eerste wilde zijn, was verder uitstel echt onmogelijk. Zeker nu ik had gezien dat er sinds een paar dagen een niet-lekke plastic bal op lag, die niemand nog had durven terug te halen. De hele winter hield mijn opa het bed. Niet dat hij ziek of invalide was. Tegen het eind van het najaar stapte hij op een ochtend gewoon niet meer uit het verzakte opklapbed dat een groot deel van het bedompte huiskamertje in beslag nam. Met de slappe kussens omhooggewerkt lag hij dan maandenlang tussen groezelige lakens en dekens het kamertje te vullen met de slaaplucht van zijn enorme lijf. Als een levend opgebaarde, misnoegde observator van zijn eigen wake. Van ’s morgens tot ’s avonds laat waren er, behalve mijn opa en opoe zelf, vele gasten in dat kamertje aanwezig. Zoons, dochters, kleinkinderen, buurvrouwen met tante-status, ze stroomden samen uit alle hoeken van het Bickerseiland om onderuitgezakt, gapend en zich krabbend, bij mijn opa en opoe hun dagen uit te zitten. Alle stoelen en leuningen waren continu bezet met hangend mensenvlees. Voor dit bezoek was geen andere aanleiding dan het instinctief zoeken van geruststellende broeierigheid. Als een nest bij elkaar wegschuilende muizen voelde deze permanente visite zich warm en veilig. De donderende scheldtirades waarmee mijn opa zich nu en dan over de bezoekers heen tot zijn vrouw richtte, brachten de schemertoestand in het kamertje niet in gevaar.”

 

 
Philip Snijder (Amsterdam, 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e januari ook mijn blog van 15 januari 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Antoine Wauters, Etty Hillesum, Tsjêbbe Hettinga, Maud Vanhauwaert, F. Springer, Osip Mandelstam, Mihai Eminescu, Molière, Philip Snijder

De Belgische dichter en schrijver Antoine Wauters werd op 15 januari 1981 geboren in Luik. Zie ook alle tags voor Antoine Wauters op dit blog.

 

Uit: Césarine de nuit (Fragment)

Et elle s’engouffre dans les couloirs, dans les
chambres vides, dans le grand réfectoire à peu
près aussi vide sauf le couvert dressé, vêtue
d’un linge ou d’un tricot, et sur le haut des
cuisses un petit short court de la taille
d’un mouchoir, une jupette aux cents plis. Tout le
monde dort, dit-elle, ou tout le monde est mort,
et maintenant son regard va d’un pan de mur
au verrou de la porte, du verrou de la porte à la
fenêtre de l’atelier, au carrelage étoilé où elle
gît.

Césarine des bassins, des machines, des
travaux de couture dont elle s’acquitte tout en
bruissements. Car c’est ainsi. On lui fait
accoucher chaque jour de petites filles et petits
garçons de coton, de bien légères pelotes à
tirettes et velcros. Le soir on lui réclame ses
marchandises, ces enfants de lycra bien serrés
et liés dans de minces sacs plastique qu’on
expédie ensuite par l’eau. À la ville. Aux
grandes villes d’ici et là-bas.
On ne vous dit pas où.

On l’attache aux anneaux, au métal d’aciérie.
Ses mains, dans le dos, fixées au crochet prévu
à cet effet, à un point à peine moins élevé que
la fenêtre et son verrou. On a le cordeau, la
chaînette, et des cartouches de rouge à lèvres
dont on lui lave les dents, les cris et la colère.
On vient à elle avec des lattes, nos petites
verges délicates et l’envie de la consoler.
L’entendre. La voir sourire.

 

 
Antoine Wauters (Luik, 15 januari 1981)

Lees verder “Antoine Wauters, Etty Hillesum, Tsjêbbe Hettinga, Maud Vanhauwaert, F. Springer, Osip Mandelstam, Mihai Eminescu, Molière, Philip Snijder”

Tsjêbbe Hettinga

De Friese dichter en vertaler Tsjêbbe Piter Hettinga werd geboren in Burgwerd op 15 januari 1949 als zoon van een katholieke boer en paardenhandelaar in Burgwerd, net ten noorden van Bolsward. Zijn moeder verdronk zichzelf op 55-jarige leeftijd. Tijdens zijn jeugd werd Hettinga geleidelijk slechtziend, en uiteindelijk was hij vrijwel blind. Na zijn studie aan de kweekschool te Sneek was Hettinga werkzaam als opnametechnicus van de blindenbibliotheek in Groningen. Daarnaast studeerde hij Nederlands en Fries aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij in 1986 afstudeerde. Hij woonde vanaf 1982 in Leeuwarden, woonde samen (zijn vrouw overleed in 2011) en was vader van twee kinderen. Hij overleed op 64-jarige leeftijd in het ziekenhuis van Leeuwarden aan kanker. Afgezien van zijn optredens leidde Hettinga een tamelijk teruggetrokken leven. Hij gaf vrijwel geen interviews, en achtte zijn privé-leven niet van belang voor de interpretatie van zijn werk. De dichter Eeltsje Hettinga is zijn jongere broer. Tsjêbbe Hettinga gold als een van meest beeldbepalende Friese dichters. In 1970, 1971 en 1987 won hij de Rely Jorritsmapriis voor zijn poëzie. Zijn optreden op de Frankfurter Buchmesse in 1993 betekende voor hem (en voor de Friestalige poëzie) een doorbraak in de Nederlandse literaire wereld. In 2001 ontving hij de belangrijkste Friese literaire prijs, de Gysbert Japicxpriis, voor zijn bundel Fan oer see en fierder. De poëzie van Tsjêbbe Hettinga is vertaald in het Nederlands (door Benno Barnard en David Van Reybrouck), Engels, Duits, Frans en Spaans. Zelf vertaalde Hettinga werk van Dylan Thomas, Derek Walcott en Walt Whitman naar het Fries. Bij zijn performances werkte Hettinga veel samen met musici. Zelf speelde hij als jazzmuzikant saxofoon. In 1974 raakte Hettinga betrokken bij het literair tijdschrift Hjir. Vijftien jaar lang, tot 1990, was hij lid van de redactie van dit tijdschrift. De Friese regisseur Pieter Verhoeff maakte over Hettinga een documentaire die in 2006 verscheen onder de titel Yn dat sykjen sûnder finen (In dat zoeken zonder vinden).

De kruik

Hij dronk, terwijl zijn ogen de strakblauwe ogen
Van de vissersvrouw in het zwart troffen en verwarden,
Bij de bron, in de zoele schaduw van verlegen
Ceders, geur van vis en hars, zicht op zee en sloepen, leeg.
Stil stond zij, terwijl haar verzonken ogen zijn dronk
Zagen in de nacht van stille kreten, liefdes dorst en
De zo gulle kruik op haar nu geschrokken schouder,
Naast een ezel, blauw en stil; door het oorwit van haar arm
De zee, om haar heupen de branding, tussen beiden,
Verstomd door de stormvlagen van een ogenblik stilte:

Zij hadden gedronken, gezien hoe de vissers in
Hun kleine sloepen kleiner werden, de van belofte
Druipende netten van de sterren strakker, voller,
En twee halve manen dreven de groene haven in,
Terwijl de wind het zout over het gebroken ijs
Strooide in glazen op een terras met zwarte slangen,
Witte emmers; en het paadje naar haar hut (nà haar
Heuvelop, de stegen door, vanwege vissersmessen)
Legde zij uit, voelend dat hij komen zou, en hij
Had haar heuvel beklommen, had zich gelaafd aan haar kruik.

 

BLAUW EN GROEN

aan de oude middelzeedijk
onder berlikum
stonden tussen slinkende voren
de aardappelplantjes
als kinderkopjes
van de zon te snoepen

in ’t zachte zuidwestelijke lentewindje
heb ik toen een kruis geslagen
van mijn voorhoofd naar mijn hart
als het geluid van de vogels
dat blauw is
en van schouder naar schouder
als de veile vlakte in de stilte
die groen is

 

Vertaald door Tsjêbbe Hettinga en Benno Barnard

 
Tsjêbbe Hettinga (15 januari 1949 – 7 maart 2013)