Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius

De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Dimitri Verhulst op dit blog.

Uit: Mevrouw Verona daalt de heuvel af

Ik zou willen dat je niet wacht als mijn moment daar is.
Je mag me nog even onderstoppen, maar ook niets
meer dan dat.
En als je tijdens dat onderstoppen ook nog
heel lief lacht

zal ik jouw geveinsd geluk jou voor die keer toch
wel vergeven.

Ga niet naast bed de wisselvallige intervallen van mijn
al rotte adem tellen. Houd mijn hand niet vast
die als een want zal worden neergelegd en waarin eens
mijn hand gezeten en naar die van jou gegrepen had.
Luister niet hoe het in mijn bast beestachtig bonkt
en reutelt,
hoe de kanker daar snel nog even aan mijn botten
sleutelt
en kijk niet in mijn ogen die gebroken in hun kassen
zich aanpassen aan het aardedonker
van wat geen nacht zal zijn.

Laat mij achter in die kamer. Alleen.
Want wij twee mogen enkel van het leven zijn.

Wees zo goed deze banaliteit te negeren en ga,
naar beneden, de tuin in.
Hang er jurken aan de wasdraad en ik zal kijken
door het raam hoe zij mij salueren in de wind.
Bak bijvoorbeeld ajuinen, en laat ze enorm bruinen
in de boter, zodat ik ze kan ruiken tot boven
en denken: ‘Mijn god, wat kookt zij goed!’

Maar als ik de macht nog in mijn benen heb,
en daar hoop ik op,
zal ik me vastklampen aan de trapleuning
die ik eigenlijk nog eens vernissen moest,
en zeggen: ‘Ik ben al naar boven, schat,
tot straks.’

 

Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)

Lees verder “Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius”

Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius

De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Dimitri Verhulst op dit blog.

Uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol

„’t Kan vruchtenplukken en in zijn neus peuteren zonder daarvoor zijn stap te moeten onderbreken. Hoekoddig.
Honderd en twintig centimeter groot is ’t daarmee, genoeg om over de grassen der savannen te kijken.
In zijn halvelings kokende kop schuilt, behalve hier en daar wat snot, een 650 kubiekecentimeter metende drek: hersenen, beveelheren van het neuken en het vreten. 650 kubieke centimeter pure levensvreugd, dat volume zou, jawel, zelfs nog wat grotermogen worden.
Gaat dat?
Maar er is niks om te bikken en de teven zitten vol of hebben kleintjes aan hun spenenhangen, hetgeen hen lusteloos en onvruchtbaar maakt. Als de melkproductie van de wijfjes niet wordt afgebroken laten ze zich niet bespringen, zo simpel zit het. En dus zit ermaar één ding op: de kleintjes de kop in slaan. Infanticide!
Zie de uitgelatenheid waarmee het paar dagen oude, nog onder de baarmoederslijmenzittende schepsel bij de achterpoten wordt gepakt en met zijn hoofd tegen de stenen gesmakt. Het bloed gutst alle kanten op, de stront pruttelt eruit bij wijze van overlijdensact.

Kindje dood. Eindelijk kan ’t zijn achtentwintig kilogrammen op de moeder smijten, zijn putlucht in haar tronie hijgen naast het lijk waar zij maar blíjft naar kijken.
Maar, als dat een troost mag zijn, lang hoeft de teef niet op haar tanden te bijten: ’t kreeg reeds een stijve van het moorden en ’t bezit geen woorden om zijn smeerlapperijen eerst nog wat te verpakken in hofmakerij.
Erin en eruit en gedaan. Dat is vooral veel tijd bespaard. Veel tijd, en veel gezeik.En dan nu: eten! Maar wat? Er is niks te rapen in deze gore droogte en de honger is tegroot om geduldig wat te scharten in de aarde naar een wortel. Het gras is rost en wordtmeteen weer uitgekotst. ’t Heeft daar de maag niet voor. Ziet ’t er soms uit als een herkauwer, misschien? Vlees moet ’t hebben, er is geen andere keus! En ’t staart naar de lucht, zijn ogen doen er zeer van, en ziet de gieren schietvizieren cirkelen in het blauw dat zij beheersen. Dáár zou ’t moeten zijn.
Maar ’t komt te laat. De karkassen zijn verwerkt, de vetten van de dode reeds door de vogels in vlieguren omgezet, en ’t moet zich tevreden stellen met het afval dat in de borstkas overblijft. Vuiligheid. ’t Grabbelt een stuk maag uit het karkas van wat daarnet nog een gnoe was, en zuigt het leeg. Het is vunzig maar het smaakt, als vele vunzigheden, naar meer.”

 

Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)

Lees verder “Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius”

Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius,Göran Sonnevi, Waltraud Anna Mitgutsch, Jan Morris

De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2006 en ook mijn blog van 16 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Uit: De helaasheid der dingen

„Tante Rosie zat met gezwollen, rode ogen en in peignoir op ons te wachten. ‘Waar hebben jullie godverdomme zo lang gezeten? Er misschien ondertussen even aan gedacht dat ik hier thuis zat dood te gaan van ongerustheid?’ Het speet ons. Alles in het leven speet ons. Zo waren we. ‘En gij, Sylvie, gij ziet er anders ook proper uit.’ ‘Het wonder is geschied’, zei Sylvie. ‘Wablieft?’ ‘Het wonder is geschied, mijn pruim is nat en ‘t regent niet.’

Die nacht hoorde ik ook de bomen als cheerleaders wapperen met hun kruinen, de wind kwam van ver en had ons niets meegebracht dan enkel te zware gedachten. Het was de tijd vlak na de slacht, waarin de koeien wisten dat hun gratie voor een winter was verleend, zodat ze nog eens tochtig mochten staan, en dat de droefste onder hen hun sirenes loeiden om te rouwen om een kalf dat was opgegaan in kotelet. Daarom viel die nacht het blauwe licht van de politiewagen zo mooi op het behangpapier van onze slaapkamer, omdat het deel uitmaakte van de goddelijke choreografie.

Onze aandacht voor vrouwenlichamen bleef een constante, maar de klemtoon kende seizoenen, zoals de meeste dingen in het leven. De periode waarin we maniakaal de borsten bekeken en qouteerden had lang standgehouden, maar had uiteindelijk toch baan weten te ruimen voor de onvermijdelijke fase van het achterwerk, waarin onze voorkeuren fundamenteel verschilden, hetgeen meer ruimte liet voor debat. Toen een ons onbekende vrouw voor de deur stond en in beschaafd Vlaams naar mijn vader vroeg , bevonden wij ons op de middaghoogte van een periode waarin wij de binnenkant van damesbillen met grote zorg taxeerden en waardeerden, waardoor wij het dubbel zo erg apprecieerden dat het zomer was en dit vrouwmens een hemels korte rok droeg.

‘Welke fohnstoot heeft er jou naar hier geblazen? Is dat je kleine? Het is onze Pie gescheten, twee druppels water nondedju.’ Hij staart met zijn grote kijkers naar die vreemden, verstaat hun dialect niet.
‘Hoe noemt hij?’
Joeri. Lelijker kan een naam niet zijn. Zijn moeder heeft hem gekozen. Joerie, het lijkt wel iets voor een auto. Een Opel Joeri.
‘Joeri. Schone naam. Hey Joeri, krijgt uw nonkelke Potrel een pol van u…Allez, geef ons allemaal iets te drinken!’

verhulst

 Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)

 

De Engelse schrijver Graham Greene werd geboren op 2 oktober 1904 in Berkhamsted, Hertfordshire. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007 ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Uit: The quiet American

„Just as I rose the voice stopped: the silence made me jump. Pyle said sharply, ‘drop your riffle.’ I had just time to wonder whether the sten was unloaded – I hadn’t bothered to look – when the man threw his rifle down.
I crossed the room and picked it up. Then the voice began again – I had the impression that no syllable had changed. Perhaps the used a record. I wondered when the ultimatum would expire.
‘What happens next?’ Pyle asked, like a schoolboy watching a demonstration in the laboratory: he didn’t seem personally concerned.
‘Perhaps a bazooka, perhaps a Viet.’
Pyle examined his sten. ‘There doesn’t seem any mystery about this,’ he said. ‘Shall I fire a burst?’
‘No, let them hesitate. They’d rather take the post without firing and it gives us time. We’d better clear out fast.’
‘They may be waiting at the bottom.’
‘Yes.’
The two men watched us – I write men, but I doubt whether they had accumulated forty years between them. ‘And these?’ Pyle asked, and he added with a shocking directness, ‘shall I shoot them?’
Perhaps he wanted to try the sten.
‘They’ve done nothing’
‘They were going to hand us over.’
‘Why not?’ I said. ‘We’ve no business here. It’s their country.’
I unloaded the rifle and laid it on the floor. ‘Surely you’re not leaving that,’ he said.
‘I’m too old to run with a rifle. And this isn’t my war. Come on.’
It wasn’t my war, but I wished those others in the dark knew that as well. I blew the oil-lamp out and dangled my legs over the trap, feeling for the ladder. I could hear the guards whispering to each other like crooners, in their language like a song. ‘Make straight ahead,’ I told Pyle, ‘aim for the rice. Remember there’s water – I don’t know how deep. Ready?’
‘Yes.’
‘Thanks for the company.’
‘Always a pleasure,’ Pyle said.
I heard the guards moving behind us; I wondered if they had knives. The megaphone voice spoke peremptorily as though offering a last chance. Something shifted softly in the dark below us, but it might have been a rat. I hesitated. ‘I wish to god I had a drink,’ I whispered.
‘Let’s go.’

greene

Graham Greene (2 oktober 1904 – 3 april 1991)
Portret door Anthony Palliser

 

De Amerikaanse dichter en essayist Wallace Stevens werd geboren op 2 oktober 1879 in Reading, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

The Snow Man

One must have a mind of winter
To regard the frost and the boughs
Of the pine-trees crusted with snow;

And have been cold a long time
To behold the junipers shagged with ice,
The spruces rough in the distant glitter

Of the January sun; and not to think
Of any misery in the sound of the wind,
In the sound of a few leaves,

Which is the sound of the land
Full of the same wind
That is blowing in the same bare place
For the listener, who listens in the snow,
And, nothing himself, beholds
Nothing that is not there and the nothing that is.

 

What is Divinity

What is divinity if it can come
Only in silent shadows and in dreams?
Shall she not find in comforts of the sun,
In pungent fruit and bright, green wings, or else
In any balm or beauty of the earth,
Things to be cherished like the thought of heaven?
Divinity must live within herself:
Passions of rain, or moods in falling snow;
Grievings in loneliness, or unsubdued
Elations when the forest blooms; gusty
Emotions on wet roads on autumn nights;
All pleasures and all pains, remembering
The bough of summer and the winter branch,
These are the measures destined for her soul.

stevens

Wallace Stevens (2 oktober – 1879 – 2 augustus 1955)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Gryphius (gelatiniseerde naam van Andreas Greif) werd geboren op 2 oktober 1616 in Glogau (Silezië). Zie ook mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Abend

Der schnelle Tag ist hin / die Nacht schwingt ihre Fahn /
Und führt die Sternen auff. Der Menschen müde Scharen
Verlassen feld und werck / Wo Thier und Vögel waren
Trauert itzt die Einsamkeit. Wie ist die zeit verthan!

Der port naht mehr und mehr sich / zu der glieder Kahn.
Gleich wie diß licht verfiel / so wird in wenig Jahren
Ich / du / und was man hat / und was man siht / hinfahren.
Diß Leben kömmt mir vor alß eine renne bahn.

Laß höchster Gott mich doch nicht auff dem Laufplatz gleiten
Laß mich nicht ach / nicht pracht / nicht luft / nicht angst verleiten.
Dein ewig heller glantz sei von und neben mir /

Laß / wenn der müde Leib entschläfft / die Seele wachen /
Und wenn der letzte Tag wird mit mir abend machen /
So reiß mich auß dem thal der Finsternuß zu dir.

 gryphius

Andreas Gryphius (2 oktober 1616 – 16 juli 1664)
Kopergravure van Philipp Kilian

 

De Zweedse dichter en vertaler Göran Sonnevi werd geboren in Lund op 2 oktober 1939. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Neujahr 1990; Envoi

Das Himmelslicht offnet sich Die Sonne ist es
die kommt, die in den Baumkristallen leuchtet
Die niedere Sonne kommt von unten her
aus dem Innern, seinem klaren Dunkel
Es ist die gleiche Sonne, wir sind ihre Kinder
Wenn sich die Sonnen begegnen sind wir nicht mehr
Ich seh jetzt hinaus in die Zeit neuen Lichts Was
ich mir erwarte weis ich nicht, auch kaum
was ich mir wunsche Wir bestehen aus Utopien, noch
ungeboren, im Realen, schimmernd im doppelten Licht
Hier konnen die Konflikte beginnen, ohne Gewalt, wenn
sie nur nichts zuruckhalten So einfach?
Nein! Wie konntest du das glauben? Die Konflikte sind im Realen
Auch unuberschaubar, und mit versteckter Gewalt, auch unter
dem Offnen Wenn das Offene abgeschafft wird dringt das Versteckte hervor
Dann mus auch das fort Wir konnen miteinander reden
Der Gesang ist einsam, auser in auserster Freiwilligkeit, oder ihrer
Annaherung, denn wir sind auch Menschen Du
hilfst jetzt meiner Mutter beim Haarewaschen; ich bin froh daruber
Jener Impuls von Zartlichkeit Jenes Ungeschaffene Jenes Kind
Wir stehn im Offenen; aber nur solange es nicht
geschlossen wird, von ausen oder innen Wir entscheiden nicht selbst
Keine Befreiung last sich kontrollieren; auch unsere eigene nicht
Wir schlafen nebeneinander, den Schlaf der ersten Nacht
Glaubte fur einen Augenblick noch etwas mehr begriffen zu haben
von den Strukturen der Blendung, in mir, auserhalb von mir Dann
begriff ich, ich hatte nichts begriffen Das es nicht
genug war Als ware die dunkle Blendung
immer groser Aber das Licht kommt dabei aus mindestens zwei Richtungen
wieder, wieder, in seiner kreisformigen Bewegung Wir nehmen sie hinein,
in immer neuen Umdrehungen Wie wir zahlen hat keine Bedeutung Es
summiert sich in uns, in jedem Augenblick integral Wie
wir in Wirklichkeit zusammen leben, mit welchen Blindheiten
welcher Sicht Mit welchen Spiegeln die wir voreinander hochhalten

Die niedere Sonne dreht sich in mir Ich bin ausgespannt um ihr Universum
Vielleicht gibt es ein geringeres Wort Ich schaute auf die Gesichter der Toten,
einige lachelten im Tod, und mit offenen Augen Was vorher war
war schlimmer, jene Utopie Als konnten wir uberhaupt wahlen
Doch konnen wir es, alle, auch in der gemeinsamen Sonne Eine freie Wahl?
Nein! Keine Wahl ist frei, dennoch konnen wir wahlen Wenn es
noch offen ist, wenn auch nur fur einen Augenblick, zwischen den Regimen
Wir sind alle informiert von dem was es nicht gibt, dem Augenblick
vor dem Realen Aber wir mussen dann lebendig sein Wir stehn im offenen
Sonnenlicht
In seinem Wasserfall, auch von unten, von uberallher Im Baum

sonnevi

 Göran Sonnevi (Lund, 2 oktober 1939)

 

De Oostenrijkse schrijfster en literatuurwetenschapster Waltraud Anna Mitgutsch werd geboren in Linz op 2 oktober 1948. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Uit: Wenn du wiederkommst

Louise war eine Freundin der Familie geworden, der sich auch Ilana anvertraute, aber sie gab nie die Hoffnung auf, dass er sich eines tages für sie entscheiden würde.
Im Spital haben sie mich behandelt wie seine nächste Angehörige, erzählt sie gerade, sie waren so fürsorglich und nett zu mir.
Auch sie wiederholt für jeden, der neu hinzukommt, ihren Augenzeugenbericht, wie sie um sein Leben gebangt habe und zugleich darum, dass er nicht als Pflegefall ende wie seine Mutter. Sie erzählt von der Ärztin, die sich bei ihr erkundigte, ob die Familie mit einer Organspende einverstanden sei. Ilana und ich sehen sie entsetzt an.
Du hast doch nicht? Das darfst du doch gar nicht! ruft Ilana.
Seine Hornhaut, er sollte seine Hornhaut spenden, aber dann hieß es, er sei zu alt und krank gewesen, sagt Louise den Tränen nah; seine blauen Augen, seine wunderbaren blauen Augen.
Wie kann man einen Mann geliebt haben und seine Augenfarbe vergessen, frage ich mich.
Er hat graugrün gesprenkelte Augen, genau wie ich, entgegnet Ilana ungeduldig. Sieh mich an, sind meine Augen blau?
Wer gibt dir das recht, über seinen Körper zu bestimmen? frage ich sie gereizt.
Müssen wir diese Diskussion haben? Fragt Louise zurück.
Ich sehe uns wie in einem Film in der Küche sitzen, in der die Reste der letzten Mahlzeit des Toten noch nicht beseitigt sind: Zwei nicht mehr junge Frauen, die beide glauben, einen Anspruch auf ihn zu haben, bebeend vor Zorn, am Rande eines Streits über die Frage, wessen Eigentum er ist.“

mitgutsch

Waltraud Anna Mitgutsch (Linz, 2 oktober 1948)
Linz

 

De Britse (reis)schrijfster en historica Jan Morris werd als James Humphrey Morris geboren op 2 oktober 1926 in Clevedon, Somerset. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Uit: A Writer’s House in Wales

„Trefan Morys is the name of my house in Wales, and I’ll tell you frankly, to me much the most interesting thing about it is the fact that it is in Wales. I am emotionally in thrall to Welshness, and for me Trefan Morys is a summation, a metaphor, a paradigm, a microcosm, an exemplar, a multum in parvo, a demonstration, a solidification, an essence, a regular epitome of all that I love about my country. Whatever becomes of Wales, however its character is whittled away down the generations, I hope my small house will always stand in tribute to what has been best in it.

Do you know where Wales is? Most people in the world have no idea. It is a peninsula standing at the heart of the British Isles, on the western flank of England facing Ireland. It is some 200 miles long from north to south and never more than seventy miles wide, and it is known in its own language as Cymru, signifying a comradeship or comity. Wales is part of the United Kingdom, all too often thought by foreigners to be synonymous with England itself, but its people form one of those ancient minority nations, from the powerful Catalans to the infinitesimal Karims, who have miraculously contrived to maintain their identities, to one degree or another, through the infinite convolutions of European history. They are all subject to the political domination of some greater State, but they remain determinedly themselves, and generally hope to stay that way within the framework of a uniting Europe.

Such quixotic survivals suit me. I want no pomp or circumstance, and would much rather be a poet than a President (unless, like Abraham Lincoln, I could be both at the same time). Small may not always be Beautiful, as a mantra of the 1970s used to claim, but for my tastes it is usually more interesting than Large, and little nations are more appealing than great powers.“

morris

Jan Morris (Clevedon, 2 oktober 1926)

Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius, Göran Sonnevi, Waltraud Anna Mitgutsch, Jan Morris

De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2006 en ook mijn blog van 16 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol

„Alle begin is moeilijk. Kijk maar. ’t Kruipt uit het water zonder om te zien. ’t Zou nog een laatste blik kunnen werpen op de oceanen, heimwee voelen uit eerbied, maar dat doet ’t niet. ’t Heeft er namelijk genoeg van te moeten kruipen over de zandbodems der wateren, genoeg van de eikelwormen en de pijlwormen en de chordadieren en de manteldieren en de koplozen waarmee ’t zoveel eeuwen de zeeën heeft gedeeld. ’t Zegt saluut tegen de kwastvinnigen, de mosselen en de schollen, vaarwel tegen de knorhanen, de alen en de brasems, ’t wil van geen samenleven meer weten met de zalmen en de karpers. ’t Doet de groeten aan de rietvoorn en ’t wenst ook de baarzen nog het beste, maar ’t kan niet meer weerstaan aan de veelbelovendheid van z’n bestaan en verlaat het sop. Wel toe, ’t schijt nog een laatste keer hevig in de zee, zijn symbolisch geladen manier om een beslissing te onderstrepen, legt zich te druipen en te drogen waar de parelgierst vlot kiemt en trekt dan de rimboe in om er zich te vormen tot een bekijkelijk monster met dikke knokkels, talgklieren, een hele eind darmen en een speklaag. En haar, wreed veel haar van onder tot boven waarin de vlooien en de teken simpel overleven door hun gastheer jeuk te bezorgen, zodat die moet krabben tot zijn vel aan vodden hangt en zij kunnen zuipen van zijn bloed.

Hoe laat is het?

(…)

’t Heeft zich, als zovelen die het water ontwijdden en verlieten, verdeeld in houders van kloten en dragers van spleten. Maar ’t is, met uitzondering van een voor de rest niet ter zake doende bonobo, het enige schepsel en zal ook het enige schepsel blijven waarbij de reu de teef langs de voorkant neemt en volpompt met een nageslacht; zo kan de reu de haat en de angst zien op het ruwe smoelwerk van de teef, de aversie, de walging.

’t Paart in de stank van elkanders tanden, de ene met de andere en de ander na de één. Want veel is er niet te doen. Bessen vreten en wroeten in de aarde op zoek naar zeggewortels om op te sabbelen. ’t Likt plassen droog, kraakt noten, en laat af en toe zijn muil vol mieren lopen: heerlijke termieten die ’t op een tak wist te verzamelen, sappig en rijk aan vitamines. Dat doet ’t.

Dat en jodelen naar de maan, uit zottigheid. O, hoe heerlijk uit het water te zijn gekropen, waar men onachtzaam kuit schoot, slijmen in het rond spoot of wat cellen deelde om de leegten dezer wereld op te vullen.

En hoe heerlijk om dit alles te overpeinzen voor ’t slaap vat in de bomen, in vrede met zichzelf en het gevogelte.

Maar het wordt warm. Te warm. De vruchten verdrogen en de bomen worden arm. Onder het zenit zet de hitte zich vast op zijn pels. Z’n rug lijkt te wel verschoeien.

En om zich klein te maken voor de zon richt ’t zich op. De snoodaard. Ziezo. Er zijn nu alleen nog z’n kop en zijn schouders die ’t offert aan de zon, maar de rest van zijn lijf hoeft niet meer te blakeren. Kijk, zonder handen! ’t Stapt op zijn achterpoten!“

verhuslt

Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)

 

 

De Engelse schrijver Graham Greene werd geboren op 2 oktober 1904 in Berkhamsted, Hertfordshire. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007 ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Jagd im Nebel (The confidential agent, vertaald door Christian Spiel)

 

“Die Möwen jagten über Dover hin. Wie Nebelflocken segelten sie aufs Meer hinaus und kurvten zurück in Richtung auf die verborgene Stadt, während die Sirene in ihre Klagen einstimmte. Andere Schiffe antworteten, ein ganzer Chor hob einen Trauergesang an — auf wessen Tod?

Mit halber Kraft bewegte sich das Schiff durch den bitterkalten Herbstabend. Es erinnerte D. an einen Leichenwagen, der langsam und diskret dem Hain des ewigen Friedens entgegenrollt, wobei der Kutscher sorgfältig darauf achtet, daß der Sarg nicht durchgerüttelt wird, als würde die Leiche ein paar Püffe übel vermerken. Durch die Nebelschwaden gellte das Geschrei hysterischer Frauen.

Die Bar in der Dritten Klasse war gerammelt voll. Lärmend drängelten sich die Mitglieder einer Rugby-Mannschaft, die auf der Heimreise war, nach ihren Gläsern. D. verstand nicht alles, was sie brüllten; vielleicht war es Jargon oder irgendein Dialekt. Es würde eine Weile dauern, bis sich seine Erinnerung an das Englische wieder ganz einstellte; er hatte es früher sehr gut beherrscht, jetzt aber waren seine Reminiszenzen an die Sprache mehr literarischer Natur. Er versuchte sich abseits des Gedränges zu halten, ein Mann mittleren Alters, mit dichtem Schnurrbart, einer Narbe am Kinn und einer Stirn, an der die Sorge wie eine Gewohnheit in Falten nistete; doch in dieser Bar konnte man sich kaum bewegen — ein Ellenbogen wurde ihm zwischen die Rippen gerammt, und ein Mund hauchte ihm Dosenbier-Dunst ins Gesicht. Die Leute hier versetzten ihn in Erstaunen; ihre rauchgeschwängerte Kumpelhaftigkeit hätte einen nie auf den Gedanken gebracht, daß ein Krieg im Gange war — nicht nur in dem Land, aus dem er gekommen war, sondern auch hier, nur knapp einen Kilometer vom Wellenbrecher des Hafens von Dover entfernt. Er trug den Krieg mit sich. Überall, wo D. hinkam, war auch der Krieg. Er konnte es einfach nicht fassen, daß die Menschen das nicht merkten.

»Paß zu mir, Paß zu mir!« schrie einer der Sportler dem Barkeeper zu, aber ein anderer schnappte ihm das Glas Bier weg und brüllte: »Abseits !« — »Ins Gedränge!« schrien alle zusammen. »Erlauben Sie, erlauben Sie«, sagte D. und zwängte sich langsam ins Freie. Er schlug den Kragen seines Regenmantels hoch und stieg hinauf auf das kalte, neblige Deck, wo die Möwen klagend über seinen Kopf hinweg Dover entgegen segelten. Mit gesenktem Kopf begann er an der Reling auf und ab zu wandern, um sich warmzuhalten.

Das Deck war wie eine Landkarte, übersät mit Schützengräben, unhaltbaren Positionen, Frontausbuchtungen, Gefallenen; zwischen seinen Augen hoben Bomber vom Boden ab, und in seinem Gehirn erbebten die Berge unter Granateinschlägen.”

 

greene

Graham Greene (2 oktober 1904 – 3 april 1991)

 

 

De Amerikaanse dichter en essayist Wallace Stevens werd geboren op 2 oktober 1879 in Reading, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Continual Conversation With A Silent Man 

 

The old brown hen and the old blue sky,

Between the two we live and die–

The broken cartwheel on the hill.

 

As if, in the presence of the sea,

We dried our nets and mended sail

And talked of never-ending things,

 

Of the never-ending storm of will,

One will and many wills, and the wind,

Of many meanings in the leaves,

 

Brought down to one below the eaves,

Link, of that tempest, to the farm,

The chain of the turquoise hen and sky

 

And the wheel that broke as the cart went by.

It is not a voice that is under the eaves.

It is not speech, the sound we hear

 

In this conversation, but the sound

Of things and their motion: the other man,

A turquoise monster moving round.

 

 

Domination Of Black 

 

At night, by the fire,

The colors of the bushes

And of the fallen leaves,

Repeating themselves,

Turned in the room,

Like the leaves themselves

Turning in the wind.

Yes: but the color of the heavy hemlocks

Came striding.

And I remembered the cry of the peacocks.

 

The colors of their tails

Were like the leaves themselves

Turning in the wind,

In the twilight wind.

They swept over the room,

Just as they flew from the boughs of the hemlocks

Down to the ground.

I heard them cry — the peacocks.

Was it a cry against the twilight

Or against the leaves themselves

Turning in the wind,

Turning as the flames

Turned in the fire,

Turning as the tails of the peacocks

Turned in the loud fire,

Loud as the hemlocks

Full of the cry of the peacocks?

Or was it a cry against the hemlocks?

 

Out of the window,

I saw how the planets gathered

Like the leaves themselves

Turning in the wind.

I saw how the night came,

Came striding like the color of the heavy hemlocks

I felt afraid.

And I remembered the cry of the peacocks. 

 

wallace stevens

Wallace Stevens (2 oktober – 1879 – 2 augustus 1955)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Gryphius (gelatiniseerde naam van Andreas Greif) werd geboren op
2 oktober 1616 in Glogau (Silezië). Zie ook
mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

An die Sternen

 

Ihr Lichter / die ich nicht auff Erden satt kann schauen /

Ihr Fackeln / die ihr Nacht und schwartze Wolcken trennt

Als Diamante spilt / und ohn Auffhören brennt;

Ihr Blumen / die ihr schmückt des grossen Himmels Auen:

 

Ihr Wächter / die als Gott die Welt auff-wolte-bauen;

Sein Wort die Weißheit selbst mit rechten Namen nennt

Die Gott allein recht misst / die Gott allein recht kennt.

(Wir blinden Sterblichen! was wollen wir uns trauen!)

 

Ihr Bürgen meiner Lust / wie manche schöne Nacht

Hab ich / in dem ich euch betrachtete / gewacht?

Herolden diser Zeit / wenn wird es doch geschehen

 

Daß ich / der euer nicht allhir vergessen kan /

Euch / derer Libe mir steckt Hertz und Geister an

Von andern Sorgen frey werd unter mir besehen?

 

gryphius

Andreas Gryphius (2 oktober 1616 – 16 juli 1664)
Kopergravure van Philipp Kilian

 

De Zweedse dichter en vertaler Göran Sonnevi werd geboren in Lund op 2 oktober 1939. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Mozart’s Third Brain (Vertaald door Rika Lesser)

CV

Not-Orpheus is singing   He sings his nothing   He sings his night  

He sings all the names   The name of nothing   The only name    Since  

long ago   He didn’t know it   And knew it in his night  

All things sing   All names sing   Every tonal difference, every

sound   All music in its destruction   In its sublation   Toward which point?

The mountain of nothing hovers   Before it crushes us   With its night   With its

   song  

In the evening I walked through town with you, Dearest, along the river  

A clear cold spring evening, the half-moon shone   As if walking in a foreign city  

Though I recognized parts of it   You said it was almost like  

walking in Prague, where we would have been if my mother hadn’t fallen ill  

When we stood by one corner of the Hotel Svea, where I played in a dance band in

    1957,  

the huge flock of jackdaws, in the trees by the bastion near the castle, flew  

out over the river, in micropolyphonic conversation    As in a piece by Ligeti  

That night I dreamed I crossed a bridge spanning the river, now very broad  

The long bridge was swaying, huge ocean swells entering the river from the sea  

I walked with a girl, kissed her on the mouth, on the opposite bank  

In the morning you came into my bed, Dear, we slinked like teenagers, so my  

       mother wouldn’t hear us,

where she slept, in the room outside ours   She’s already much better  

I look at my face in the bathroom mirror   Will I manage to go out int
o the Brain  

Trucks pass   Traffic goes on, in the great exchange of goods  

Gulls, trees, people   The degree of virtuality in different goods, the phantasms  

also in what we eat, conceptions of origin, contents, effects

Fear    Cultivated tastes    We are in the immediacy of memory    Only in a flash of

astonishment can memory be broken   But even lightning is informed    I look at

    the

      magical  

diagrams of Giordano Bruno, read his texts   See that all this is exactly as in  

Jung, fundamental magical forms, for guiding the divine,  

the unknown within the soul   Also the similarity with tantric forms     

    Yes, that’s  

        how it is,  

I think, both Freud and Jung are magicians, the difference in rationality is  

only marginal, Jung’s a little older, Freud’s more modern, a continuation of  

Descartes, developed later in Spinoza’s pneumatic model for the passions,  

and yet both are found, subsumed in Bruno’s love-flow, the lineage backward,  

the tantric flow, also Plato’s Diotima, her flow . . .  

Hölderlin saw the stream of people in dark water, streaming over  

the ledges in the human-geological world, the levels of the abyss,   Para-  

       dise’s various degrees of stasis  

What use can I make of these magical forms? I’m no magician    And yet

I acknowledge their power, also within my self   If they prevail, sovereignty  

is crushed   Libero arbitrio   There the forms also break down  

The stream of love breaks down    Fluid lightning    The flash of vibrating being  

But also the flash of darkness   The light of Beatrice’s eyes, their lightning

    flash   How  

am I to understand this? How to understand unknowing   That I do not!

sonnevi

Göran Sonnevi (Lund, 2 oktober 1939)

  

 

De Oostenrijkse schrijfster en literatuurwetenschapster Waltraud Anna Mitgutsch werd geboren in Linz op 2 oktober 1948. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Familienfest

 

In den Schlafzimmern waren schon die Kisten für die Übersiedlung gepackt, und dazwischen türmten sich Kartons voller Dinge, die sich trotz Ednas Freude am Wegwerfen angesammelt hatten und die ihr nun am Ende auch überflüssig erschienen: Hadassa hatte sie mit ihren flüchtigen, schrägen Schriftzügen daraufgeschrieben, Heilsarmee, Caritas. Sie umstanden die Betten wie ungeduldige Gerichtsvollzieher, die zum Aufbruch drängten und die Zimmer noch vor dem Auszug unbewohnbar machten. Der Mangel an Licht hatte Edna schon immer gegen diese Räume aufgebracht. Vor allem das große Schlafzimmer mit dem begehbaren Kleiderschrank, in dem Morris’ Anzüge seit fünf Jahren ungelüftet hingen, deprimierte sie. Die Glastüren mit den halbkreisförmigen Balkonen aus schwarzem Schmiedeeisen schienen der gegenüberliegenden Hausmauer so nah – kaum zu glauben, daß eine Straße dazwischen lag.
Am Ende ihres Lebens waren sie und Morris in diesem exklusiven Bezirk Bostons angekommen, hatten die Enklave alter protestantischer Mayflower-Familien infiltriert – in zwei Generationen von Ellis Island nach Beacon Hill, die Erfüllung kühnster Einwandererträume. Aber es hatte ihnen nicht den Triumph gebracht, den sie erwartet hatten. Edna war nie heimisch geworden in den Räumen des zweistöckigen viktorianischen Backsteinhauses in der abschüssigen Pinckney Street, das sich wie ein nicht ganz legitimer Eindringling mit zwei seiner drei Fenster auf die Schmalseite des Louisburg Square drängte. Zwanzig Jahre früher hätte es ihr Genugtuung verschafft, in der vornehmen Stille der Mount Vernon Street ihre Schritte auf dem Kopfsteinpflaster zu hören, als ginge sie durch die hallenden Flure eines alten Hauses. Jetzt im Alter sehnte sie sich nach freien Ausblicken und nach Menschen, die mit ihrem Alltag beschäftigt waren, wenn sie auf die Straße ging; die Stille unter den Ahornbäumen, selbst die Schönheit der in der Dämmerung leuchtenden Schlehdornbüsche, die dunkle Feuchtigkeit all der an den Hauswänden wuchernden Ranken, die im Sommer die Räume vollends verdunkelten, bedrückten sie.“

 

Mitgutsch

Waltraud Anna Mitgutsch (Linz, 2 oktober 1948)

 

De Britse (reis)schrijfster en historica Jan Morris werd als James Humphrey Morris geboren op 2 oktober 1926 in Clevedon, Somerset. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Lincoln, a Foreigner’s Quest

“Hingham in Norfolk, England, is where Abraham Lincoln’s paternal forebears came to America from, his father’s great-great-grandfather having emigrated to the colonies in the late seventeenth century. It is a trim country village with a fine fourteenth-century church, some handsome eighteenth-century houses, a couple of inns, a Methodist chapel and a main road running through it. Unlike most English villages nowadays, it supports a thriving community of craftsmen and shopkeepers, and it used to bask in the local nickname “Little London.”

Generations of Lincolns, we are told, lived in the ancillary hamlet of Swanton Morley, first in a cottage, then in a grander house which is now absorbed into the Angel Inn; a grassy plot of land behind the pub is preserved by the National Trust in not very evocative remembrance — it looks like a small bowling green. In Hingham church, amidst sundry Lincoln references and suitably embroidered hassocks, there is a bust of Abraham on a wall, presented by the citizens of Hingham, Massachusetts, and excellent cream teas are served at Lincoln’s Tea and Coffee Shoppe along the road. All in all Hingham is a tasteful, steady, very Saxon sort of place, and the best-known British writer about Abraham Lincoln, Lord Charnwood, liked to think he could trace his hero’s character to his Norfolk origins. He was of sound English rural stock, Charnwood thought, and it is true that to this day Lincoln’s gaunt and lanky frame, his pinched face and his Anglo-Saxon attitudes sometimes do show among country people of East Anglia.

On the other hand, away to the west in the wild moorlands of north Wales stands a derelict farmhouse called Bryn Gwyn, near the hill-hamlet of Ysbyty Ifan, which is a place of quite another kind. It is a magical place. Fairies and magicians abounded there long ago, and princes, and elegiac bards! Melancholy songs were sung to the harp! Slippery tricks were played, ambiguous tales were told at firesides! A terrific prospect extends to the west from Bryn Gwyn, away to the clumped mountains of Eryri, white with snow in winter, blue-gray on a summer day. Not another house is to be seen from the old building, and nobody has lived here since the 1940s, but fine big ash trees stand guard behind it, and nearby are the barn and sheep pen where today’s farmer shears his sheep and piles his black plastic packages of silage.”

jan-morris

Jan Morris (Clevedon, 2 oktober 1926)

Graham Greene, Wallace Stevens, Dimitri Verhulst, Andreas Gryphius, Göran Sonnevi, Waltraud Anna Mitgutsch, Jan Morris

De Engelse schrijver Graham Greene werd geboren op 2 oktober 1904 in Berkhamsted, Hertfordshire. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007.

 

Uit: The End of the Affair

 

“The sense of unhappiness is so much easier to convey than that of happiness. In misery we seem aware of our own existence, even though it may be in the form of a monstrous egotism: this pain of mine is individual, this nerve that winces belongs to me and to no other. But happiness annihhilates us: we lose our identity. The words of human love have been used by the saints to describe their vision of God, and so, I suppose, we might use the terms of prayer, meditation, contemplation to explain the intensity of the love we feel for a woman. We too surrender memory, intellect, intelligence, and we too experience the deprivation, the noche oscura, and sometimes as a reward a kind of peace. The act of love itself has been described as the little death, and lovers sometimes experience too the little peace. It is odd to find myself writing these phrases as though I loved what in fact I hate. Sometimes I don’t recognize my own thoughts. What do I know of phrases like “the dark night” or of prayer, who have only one prayer? I have inherited them, that is all, like a husband who is left by death in the useless possession of a woman’s clothes, scents, pots of cream … And yet there was this peace …

That is how I think of those first months of war – was it a phoney peace as well as a phoney war? It seems now to have stretched arms of comfort and reassurance all over those months of dubiety and waiting, but the peace must, I suppose, even at that time have been punctuated by misunderstanding and suspicion. Just as I went home that first evening with no exhilaration but only a sense of sadness and resignation, so again and again I returned home on other days with the certainty that I was only one of many men – the favourite lover for the moment. This woman, whom I loved so obsessively that if I woke in the night I immediately found the thought of her in my brain and abandoned sleep, seemed to give up all her time to me. And yet I could feel not trust: in the act of love I could be arrogant, but alone I had only to look in the mirror to see doubt, in the shape of a lined face and a lame leg – why me? There were always occasions when we couldn’t meet – appointments with a dentist or a hairdresser, occasions when Henry entertained, when they were alone together. It was no good telling myself that in her own home she would have no opportunity to betray me (with the egotism of a lover I was already using that word with its suggestion of a non-existent duty) while Henry worked on the widows’ pensions or – for he was soon shifted from that job – on the distribution of gas-masks and the design of approved cardboard cases, for didn’t I know it was possible to make love in the most dangerous circumstances, if the desire were there? Distrust grows with a lover’s success. Why, the very next time we saw each other it happened in jut the way that I should have called impossible.

I woke with the sadness of her last cautious advice still resting on my mind, and within three minutes of waking her voice on the telephone dispelled it. I have never known a woman before or since so able to alter a whole mood by simply speaking on the telephone, and when she came into a room or put her hand on my side she created at once the absolute trust I lost with every separation.

“Hello,” she said, “are you asleep?”

“No. When can I see you? This morning?”

“Henry’s got a cold. He’s staying at home.”

“If only you could come here …”

“I’ve got to stay in to answer the telephone.”

“Just because he’s got a cold?”

Last night I had felt friendship and sympathy for Henry, but already he had become an enemy, to be mocked and resented and covertly run down.

“He’s lost his voice completely.”

I felt a malicious delight at the absurdity of his sickness: a civil servant without a voice whispering hoarsely and ineffectively about widows’ pensions. I said, “Isn’t there any way to see you?”

“But of course.”

There was silence for a moment on the line and I thought we had been cut off. I said, “Hello. Hello.” But she had been thinking, that was all, carefully, collectedly, quickly, so that she could give me straightaway the correct answer. “I’m giving Henry a tray in bed at one. We could have sandwiches ourselves in the living room. I’ll tell him you want to talk over the film – or that story of yours”, and immediatley she rang off the sense of trust was disconnected and I thought, how many times before has she planned in just this way? When I went to her home and rang the bell, I felt like an enemy – or a detective, watching her words as Parkis and his son were to watch her movements a few years later. And then the door opened and trust came back.”

 

Greene

Graham Greene (2 oktober 1904 – 3 april 1991)

 

De Amerikaanse dichter en essayist Wallace Stevens werd geboren op 2 oktober 1879 in Reading, Pennsylvania. Na zijn studie rechten in Harvard, die hij hij niet af maakte, werkte hij een tijd lang als journalist in New York. Daar maakte hij in 1903 de studie alsnog af en publiceerde hij ook zijn eerste gedichten. Hij trad vervolgens in dienst bij een verzekeringsmaatschappij in Missouri en leidde later hun kantoor in New York. Door een fusie verloor hij deze baan en vond een nieuwe in Hartford. In 1923 verscheen zijn eerste dichtbundel Harmonium. Deze werd echter nauwelijks opgemerkt, wellicht ook omdat het publiek na het verschijnen van The Waste Land een jaar eerder minder gevoelig was voor verniewingen. Teleurgesteld hierover publiceerde Stevens in de jaren twintig niets meer. Zijn werk vond pas echt erkenning in de jaren veertig. Toen ontving hij ook verschillende prijzen, waaronder de National Book Award.

 

Poem Written at Morning

 

A sunny day’s complete Poussiniana
Divide it from itself. It is this or that
And it is not.
By metaphor you paint
A thing. Thus, the pineapple was a leather fruit,
A fruit for pewter, thorned and palmed and blue,
To be served by men of ice.
The senses paint
By metaphor. The juice was fragranter
Than wettest cinnamon. It was cribled pears
Dripping a morning sap.
The truth must be
That you do not see, you experience, you feel,
That the buxom eye brings merely its element
To the total thing, a shapeless giant forced
Upward.
Green were the curls upon that head.

 

 

 

Of Modern Poetry

 

The poem of the mind in the act of finding
What will suffice. It has not always had
To find: the scene was set; it repeated what
Was in the script.
Then the theatre was changed
To something else. Its past was a souvenir.

It has to be living, to learn the speech of the place.
It has to face the men of the time and to meet
The women of the time. It has to think about war
And it has to find what will suffice. It has
To construct a new stage. It has to be on that stage,
And, like an insatiable actor, slowly and
With meditation, speak words that in the ear,
In the delicatest ear of the mind, repeat,
Exactly, that which it wants to hear, at the sound
Of which, an invisible audience listens,
Not to the play, but to itself, expressed
In an emotion as of two people, as of two
Emotions becoming one. The actor is
A metaphysician in the dark, twanging
An instrument, twanging a wiry string that gives
Sounds passing through sudden rightnesses, wholly
Containing the mind, below which it cannot descend,
Beyond which it has no will to rise.
It must
Be the finding of a satisfaction, and may
Be of a man skating, a woman dancing, a woman
Combing. The poem of the act of the mind.

 

wallace_stevens

Wallace Stevens (2 oktober – 1879 – 2 augustus 1955)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2006 en ook mijn blog van 16 oktober 2007.

 

Uit: Zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren

„Ik was nooit makkelijk uit bed te krijgen, en ik moet er plots aan denken hoe mijn moeder vroeger, na tien keer mijn naam van beneden aan de trap te hebben geschreeuwd, ineens met een stevige ruk het laken van mijn lichaam trok, net zoals de lijkschouwer nu doet, zodat ik daar bloot en weerloos lag, beschaamd om wat de natuur ‘s ochtends vroeg een man aandoet. Het verschil is dat ik dit keer niet als de weerlicht in mijn kleren schiet terwijl ik haar op de gang hoor schaterlachen, geen mens die dat verwachten kan.
Mijn moeder, het mens. Zou ze ondertussen het nieuws al vernomen hebben?

Er zit een vlieg op het voorhoofd van de lijkschouwer en dat schijnt hem niet te deren. Hij meer dan wie ook weet dat die vlieg straks op mij zal komen neergestreken en vanaf dan geen enkele belangstelling meer voor zijn zwetende knikker zal tonen. Ze zal haar eieren in me leggen en die zullen met deze hitte spoedig uitkomen. Want toevallig zijn wij vandaag de eerste donderdag na Misericordias (de dag waarop in ons dorp traditioneel de kermis begint). Het is dan altijd uitstekend weer en vooral de ouderen verlangen dan opnieuw naar de winter die ze nog niet zo heel lang achter zich lieten en die ze evenzeer verwensten.Vijfentwintig graden zoals vandaag is geen uitzondering. Het zal pas volgende week vrijdag, of misschien zelfs zaterdag zijn dat de pastoor de opdracht zal hebben gekregen mij na een elfurendienst te begraven; tegen die tijd zal ik al sappig zijn, en mals voor de maden.

Dit gebouwtje is niet altijd eigendom van de gerechtelijke geneesheren geweest. Lang geleden was dit de jongensschool. Dat moet geweest zijn toen de schoolplicht nog tot de leeftijd van veertien gold en alleen de rijken er iets voor voelden hun kinderen naar de stad te sturen, waar ze bij de paters-jezuïeten een opleiding genoten die je het lachen deed vergaan maar waarmee je vele sloten open kreeg.“

 

verhulst_dimitri

Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Gryphius (gelatiniseerde naam van Andreas Greif) werd geboren op 2 oktober 1616 in Glogau (Silezië). Zie ook mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007.

 

 

Thränen des Vaterlandes

XXIV.

 

Anno 1636.

 

WIr sind doch nunmehr gantz / ja mehr denn gantz verheeret!

Der frechen Völcker Schaar / die rasende Posaun

Das vom Blutt fette Schwerdt / die donnernde Carthaun /

Hat aller Schweiß / und Fleiß / und Vorrath auffgezehret.

 

Die Türme stehn in Glutt / die Kirch ist umgekehret.

Das Rathauß ligt im Grauß / die Starcken sind zerhaun /

Die Jungfern sind geschänd’t / und wo wir hin nur schaun

Ist Feuer / Pest / und Tod / der Hertz und Geist durchfähret.

 

Hir durch die Schantz und Stadt / rinnt allzeit frisches Blutt.

Dreymal sind schon sechs Jahr / als unser Ströme Flutt /

Von Leichen fast verstopfft / sich langsam fort gedrungen

 

Doch schweig ich noch von dem / was ärger als der Tod /

Was grimmer denn die Pest / und Glutt und Hungersnoth

Das auch der Seelen Schatz / so vilen abgezwungen.

 

gryphius

Andreas Gryphius (2 oktober 1616 – 16 juli 1664)

 

 

De Zweedse dichter en vertaler Göran Sonnevi werd geboren in Lund op 2 oktober 1939. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2007.

 

Uit: Mozart’s Third Brain (Vertaald door Rika Lesser)

 

CVI

 

Which is the time of music?  I know I exist inside it, liberated
As if this were the core:  the dance, the throat, the instruments

Listening, I play   Unknown music grows out of the instrument
Time grows out of me   All the more clearly, out toward the outermost tips of the galaxies
I am a comet, I imagined when I was little, dashing
around the schoolyard, arms outspread behind me like wings. . .

Stalin, too, loved Mozart   Thus even these forms are
completely empty   Interpretations know no limits
Nor shall we have any guarantees   Art is
not an insurance company, not a question of trust, and thus not politics
Disorder is complete   In Dante I find the word modern

The deep architecture of heaven, in its turnings   In music
I hear its deep mysteriousness   I hear its openness
The birds, in their movements over the planet’s surface   I see the cranes,
on the banks of Ljusnan, on the field of brown earth, between
flat patches of snow   The water dark, streaming   Heaven’s abyss
moves   The fragile, stinging stars rise   How do we
touch one another’s souls   In severity’s order   In what can only be grace

The skinny woman of about 50, in the May Day demonstration,
who said, never again would she vote for the Social Democrats
All over her face and body she bore the mark of someone betrayed
Who speaks now for the lowest?  And in which language?

Karl is dying now   M was there yesterday, to help out with
the shelves for the LPs   Karl lay in bed the whole time, did not want
to or could hardly speak, but was there mentally   Maybe it’s
the morphine, I said, that’s making it hard to focus, intellectually
I got the impression, said M, that Karl has now decided
it is time   I recall the severity in Karl’s face, the enormous
seriousness, the first time I was up at the offices of Aftonbladet,
in 1967, with the poem, “To the National Liberation Front of South Vietnam”;
he read it in my presence   His probing examination, his concentration
How I wondered if it would hold up   In the end almost
nothing does   Except for what exists in the time that is of eternity  

The music deeper and deeper toward darkness   The prelude to Siegfried,
the tubas, the basses   Again in Mahler, Scelsi   How this touches
Europe, invoked also in Dante, in The Paradiso   The third
age will come, according to Joachim de Fiore   But this, too,
will suffer decadence, before perfection in the Last Judgment   Here
all the ages move more rapidly, everything blended, confused   Realms
succeed one another   Within each human being his time   The vector cloud of times
moves, in the stream of people   Under the mountain of the heart hubris grows

 

goran

Göran Sonnevi (Lund, 2 oktober 1939)

 

De Oostenrijkse schrijfster en literatuurwetenschapster Waltraud Anna Mitgutsch werd geboren in Linz op 2 oktober 1948. Anna Mitgutsch bezocht tot 1967 het gymnasium in Linz, waarna ze aan de universiteit van Salzburg anglistiek en germanistiek ging studeren. Na verschillende reizen doceerde ze van 1971 tot 1973 aan de universiteiten van Norwich en Kingston-upon-Hull. Ze behaalde haar doctoraat in Salzburg in 1974, met een studie over Ted Hughes, en vervolgens assisteerde ze vier jaar aan het instituut voor amerikanistiek aan de universiteit van Innsbruck.

In 1978 trok ze naar Seoel, alwaar ze als assistent-professor voor Duits en Engels werkzaam was. Tussen 1980 en 1985 doceerde ze aan verscheidene universiteiten aan de Oostkust van de Verenigde Staten. Sedert 1985 is ze zelfstandig schrijfster, en woont ze afwisselend in Linz en in Boston. Tot 2000 was ze lid van de Oostenrijkse afdeling van de International PEN; ze zetelt daarnaast in de Grazer Autorenversammlung en de Interessengemeinschaft Österreichischer Autorinnen und Autoren.

A
nna Mitgutsch won verschillende prijzen, waaronder de Gebroeders-Grimm-Prijs van de stad Hanau (1985), de Kulturpreis des Landes Oberösterreich (1986), de Anton-Wildgans-Preis (1992), de Österreichischer Würdigungspreis für Literatur (2001), de Solothurner Literaturpreis (2001), alsmede de Kunstwürdigungspreis der Stadt Linz (2002).

 

Uit: Die Züchtigung

 

Im Kindergarten mußte ich besser gekleidet sein als die anderen Kinder und durfte mich auch nur mit den Kindern aus den sogenannten „besseren Kreisen“ anfreunden. Auch in der Schule gab es erneut Anstrengungen um mit dem Wohlstand mithalten zu können. Beste Schreibwaren, Stifte und adrette Schulkleider. Ich wurde zur Meisterschülerin. Wenn ich Einser nach Hause brachte, war ich Mamas gutes Kind und wurde vorgezeigt. Im Grunde war es Mamas Leistung und beim ersten Zweier begann ich hemmungslos zu weinen, bei der Frau Lehrerin. Wie weit haben meine Schreie wohl gehallt, an schönen Sommertagen, wenn alle Fenster weit geöffnet waren, nur unsere fest und sorgfältig verschlossen.

Mein Vater war nur eine Marionette, die bei uns wohnte, mit uns aß, im Nebenzimmer schlief und den ich „Papa“ nannte. Wenn ihm die Drohungen und Streitigkeiten mit der Mutter zuviel wurden, stand er auf und ging. Die einzige Zärtlichkeit, die ich von meinen Eltern gesehen habe, war vor Zeugen, um ihr Eheglück zu demonstrieren. Sonst gingen sie getrennte Wege: Mutter lehrte mich, meinen Vater zu verachten. Nach der Volksschule ging ich ins Gymnasium, wo ich das einzige Arbeiterkind war und mir dies auch deutlich von meinen Mitschülerinnen gezeigt wurde. Die Schulleistungen sanken in den nächsten Jahren von „Sehr Gut“ auf „Nicht Genügend“. Meine Mutter begann darauf hin wieder – pflichtbewußt wie sie war – mich für jede schlechte Note zu züchtigen.

Ich wurde feige und ängstlich. Die Leute lobten mich, aber sie übersahen das freudlose, verängstigte Gesicht. Bei uns zu Hause herrschte die absolute Sauberkeit und die Vorstellung von schmutziger Wäsche verfolgte mich auch noch in meinen Träumen. überall lauerte die Gefahr, jedes geglückte Abenteuer endete mit Schlägen. Das Schmerzgefühl blieb mir im Hals stecken, wenn sie mich packte und wahllos in mein Gesicht schlug bis ihre Hände und mein Gesicht blutig waren. Ich wurde übergewichtig und so zum Gespött der Klasse und während die anderen Mädchen modebewußt wurden blieb ich matronenhaft.

Mein Mutter war glücklich, die Pubertätskrise war überwunden und ich wurde wieder Klassenbeste! „Vera ißt brav, Vera lernt brav, Vera macht mir jetzt viel Freude“, sagte sie zu ihren Schwestern. Mutter hatte nun auch diese Runde gewonnen.

Die Matura bestand ich mit Auszeichnung und meine Eltern kamen in die Schule, als ich für ausgezeichnete Leistung einen Kunstband vom Direktor bekam.

War meine Erziehung damit abgeschlossen?”

 

Anna_mitgutsch_2

Waltraud Anna Mitgutsch (Linz, 2 oktober 1948)

 

De Britse (reis)schrijfster en historica Jan Morris werd als James Humphrey Morris geboren op 2 oktober 1926 in Clevedon, Somerset. Zij volgde een opleiding aan het Lancing College, West Sussex, Morris is vooral bekend vanwege haar Pax Britannica trilogie over de geschiedenis van het Britse Rijk, en voor haar geschreven portretten van steden als Oxford, Triest, New York en Venetië. Ook schreef zij over de Spaanse cultuur en geschiedenis. Jan was als man geboren en trouwde met Elisabeth Tuckniss. Het paar kreeg vijf kinderen. In 1972 veranderde Morris van sexe via een operatie en nam de naam Jan aan, maar bleef getrouwd. De zoektocht naar haar identiteit beschreef zij in haar boek Conundrum.

 

Uit: Jan Morris drinks her way across Europe

 

„Everyone seems to know everyone else in the Plaza de la Paz. Everyone knows the two ancient ladies who walk up and down, up and down, past the cafe tables beneath a shared white parasol. Everyone greets the extremely genteel seller of lottery tickets, and time and again the cry of Hombre! rings across the square as stocky jarreños (jug-makers, as they call Haro citizens) greet one another around the bandstand. Every passer-by peers into the convivial interior of the Café Madrid, to see what friends are propping up the bar, and a few look curiously at me as I pour more wine from the bottle I have put under the table, to keep it out of the sun.

I must not idealize the scene. A group of suave Spaniards (from Burgos, they tell me) has just settled at a pair of tables on the pavement, very gold-bangled and silk-scarfed and sunglassed, and a terrific pair of thugs whom I take to be Basque terrorists has just swaggered by with an alarming dog. There are a few weirdos about, bikers in leather jackets, babies in ostentatious prams. But in general the passers-by seem people without pose or affectation, a rough but serene kind of people, from a rough but generally serene place.

And the wine? Give me a moment, while I swallow this prawn and think about it. Mmm. More serenity than roughness, I think. It is example No. 1,301 of a remarkable vintage of 8,400 bottles that won important prizes in Bordeaux last year, but it is loyal Rioja all the same, well-oaked, honest, strong, straight, an organic tasting wine. And as is only proper in the new Spain — in the new Europe — its winemaker was a woman.“

 

_366960_morris180

Jan Morris (Clevedon, 2 oktober 1926)