Hans Magnus Enzensberger, Mircea Dinescu, Carlos Fuentes, Nilgün Yerli, Luigi Malerba, William Matthews

De Duitse dichter en schrijver Hans Magnus Enzensberger werd geboren op 11 november 1929 in Kaufbeuren. Zie ook alle tags voor Hans Magnus Enzensberger op dit blog.

 

Creditur

Schon das schiere Nichts
hat es in sich.
Bauchschmerzen
für Metaphysiker.
Die Null zu erfinden
war kein Zuckerlecken.

Als dann auch noch
irgendein Inder
auf die Idee kam, etwas
könne weniger sein als nichts,
streikten die Griechen.

Auch den Gottesgelehrten
war nicht wohl dabei.
Blendwerk, hieß es,
eine Versuchung des Teufels.

Das sollen natürliche Zahlen sein,
riefen die Zweifler,
minus eins, minus eine Milliarde?

Nur wer Geld hatte,
und das waren die wenigsten,
der hatte keine Angst:

Schulden, Abschreibungen,
doppelte Buchführung.
Die Welt wurde abgezinst.
Die Arithmetik – ein Füllhorn.

Wir haben alle Kredit,
sagten die Banker.
Eine Sache des Glaubens.

Seitdem wird immer größer,
was weniger ist als nichts.

 

Die Instrumente

Augenschere, Marknagel, Blasensprenger –
man hört es nicht gerne.
Selbst die Chirurgen hüten sich,
uns den Hohlmeißel vorzuführen,
das wäre zu hart, den Uteruslöffel,
das wäre nicht höflich, die Hirnspatel
und den Leberhaken. Erst, wenn es weh tut,
in der Notaufnahme, vertrauen wir uns
mit geschlossenen Augen der Penisklemme,
dem Blutschöpfer an. Ja, dann!
Gebenedeit, heißt es, jetzt auf einmal,
seid ihr, Vulvaspreizer und Knochenraspel,
unsre einzige Hoffnung,
kurz vor der letzten Ölung.

 

Vrije tijd

Grasmaaier, zondag,
die de seconden maait
en het gras.

Er groeit gras
over het dode gras
dat over de doden is gegroeid.

Wie dat horen kon!

De maaier dreunt,
overstemt
het schreiende gras.

De vrije tijd vreet zich vet.
Wij bijten geduldig
in het frisse gras.

 

Vertaald door René Smeets

 


Hans Magnus Enzensberger (Kaufbeuren, 11 november 1929)

 

De Roemeense dichter en schrijver Mircea Dinescu werd geboren op 11 november 1950 in Slobozia. Zie ook alle tags voor Mircea Dinescu op dit blog.

 

The barbarians’ return

In the evening
when the Barbarians return from the West mounted on concepts,
sent as emissaries of huge salami factories,
don’t ask about their horses,
put out the fire
stuff your mouth with embers
fill your memory with ashes
and head for the Himalayas with your trumpet
cultivate avalanches
change your sex, name or Linnaean kingdom
mingle with a gaggle of geese
go honk-honk and seize
the moment – be an Eskimo
when the green ice-nerve in Antarctica
slowly relaxes
propose to the plump lascivious seal
lick honey from the federal administrator’s fingers
or simply stand meekly and listen to
the howl of the crude oil of the locomotive
giving birth in the middle of the field without a midwife
to a procession of tiny luminous creatures.

 

Nature’s democracy

In March dustbins explode
splattering the neorealist darkness
with flame-red cats.
The town boils below their greedy phosphorus
a kiss smelling saccharine like brimstone,
pregnant women might suddenly flow into the room
but for the heavy sandbags
grumbling in front of the TV
blowing into the eternal soup.
Swarms of butterflies slip under girls’ skirts
and my hand falls heavy with pollen.
A tiny thermoelectric generator installed in fools’ mouths
now reaches full productivity
(poor and lazy, I’m not the least afraid).
A child pisses on the church steeple
and God welcomes the warm jet
like a rheumatic heel that needs soothing.
A rotten potato tossed on the empty plot of ground
shows its little green penis
like a sign of nature’s democracy.

 


Mircea Dinescu (Slobozia, 11 november 1950)

 

De Mexicaanse dichter en schrijver Carlos Fuentes Macías werd geboren op 11 november 1928 in Panama-Stad. Carlos Fuentes overleed op de 15e mei van dit jaar. Zie ook alle tags voor Carlos Fuentes op dit blog.

Uit: The Years with Laura Diaz

“I got up early to take care of my business before the film team set up in front of Diego’s murals. It was 6 a.m. in the month of February. I expected darkness. I was ready for it. But its duration sapped my energy.
“If you want to do some shopping, if you want to go to a movie, the hotel limo can take you and pick you up,” they told me at the reception desk.
“But the center of town is only two blocks from here,” I answered, both surprised and annoyed.
“Then we can’t take any responsibility.” The receptionist gave me a practiced smile. His face wasn’t memorable.
If the guy only knew that I was going farther, much farther, than the center of town. Though I didn’t know it yet, I was going to reach the heart of this hell of desolation. Walking quickly, I left behind the cluster of skyscrapers arranged like a constellation of mirrors — a new medieval city protected against the attacks of barbarians — and it took me only ten or twelve blocks to get lost in a dark, burned-out wasteland of vacant lots pocked with scabs of garbage.
With each step I took — blindly, because it was still dark, because the only eye I had was my camera, because I was a modern Polyphemus with my right eye glued to the Leica’s viewfinder and my left eye closed, blind, with my left hand extended forward like a police dog, groping, tripping sometimes, other times sinking into something I could smell but not see — I was penetrating into a night that was not only persisting but being reborn. In Detroit, night was born from night.
I let the camera drop onto my chest for an instant, I felt the dull blow over my diaphragm — two diaphragms, mine and the Leica’s — and the sensation was repeated. What surrounded me was not the prolonged night of a winter dawn; it wasn’t, as my imagination would have me believe, a nascent darkness, disturbed companion of the day.
It was permanent darkness, the unexpected darkness of the city, its companion, its faithful mirror. All I had to do was turn right around and see myself in the center of a flat, gray lot, adorned here and there with puddles, fugitive paths traced by fearful feet, naked trees blacker than this landscape after a battle. In the distance, I could see spectral, broken-down Victorian houses with sagging roofs, crumbling chimneys, empty windows, bare porches, dilapidated doors, and, from time to time, the tender and immodest approach of a leafless tree to a grimy skylight. A rocking chair rocked, all by itself, creaking, reminding me, vaguely, of other times barely sensed in memory …”

 


Carlos Fuentes (11 november 1928 – 15 mei 2012)
Cover Mexicaanse uitgave

 

De Turks-Nederlandse schrijfster Nilgün Yerli werd op 11 november 1969 geboren in Kirsehir,Turkije. Zie ook allle tags voor Nilgün Yerli op dit blog.

Uit: De garnalenpelster

“Mijn moeder zei: ‘Ik begrijp dat je in de war bent, als we nu in Turkije woonden dan leefde je in één soort geloof en wanneer er maar één is van iets dan is er geen verwarring, maar zodra je kunt vergelijken komt er verwarring en een tijd om te kiezen.’
‘Moet ik dan kiezen voor een geloof?’
‘Kijk, er zijn vele geloven, maar er is maar één God, en dat zorgt er in ieder geval voor dat je niet verward daarover raakt.’
‘Maar als er maar één god is, waarom zijn er dan zoveel geloven?’
‘Er zijn toch ook zoveel soorten mensen.’
‘Ja, en dus?’
‘De kern en het uitgangspunt van bijna alle geloven is reinheid, puurheid, eerlijkheid, behulpzaamheid en dat er een God is. Maar ieder geloof heeft zijn eigen regels. Zo zijn er bij de islam vijf geboden: een bezoek naar Mekka, zekat: hulp aan de armen, vijf maal daags bidden, vasten in de vastenmaand en geloven in een God de almachtige.’
‘Ja, en geen varkensvlees eten, en vrouwen moeten een hoofddoek op, en mannen moeten besneden worden, en vrouwen mogen niks, en geen alcohol drinken, je zegt wel dat er maar vijf geboden zijn maar er zijn honderden andere regels die er nog bijkomen.’
Mijn moeder glimlachte, en als zij glimlachte dan leek dat een zon die scheen op een grauwe dag. […] Zij wist alles in mijn ogen.
‘Luister, je bent nog maar tien jaar. Toen ik zo oud was als jij, had ik deze vragen ook en ik ging naar mijn vader. […] Om te beginnen hoefde ik helemaal geen hoofddoek op als ik dat niet wilde, daar kwam bij, dat het alles met de interpretatie van de koran had te maken.’

 

 
Nilgün Yerli (Kirsehir, 11 november 1969)
Cover

 

De Italiaanse schrijver Luigi Malerba werd geboren op 11 november 1927 in Berceto. Zie ook alle tags voor Luigi Malerba op dit blog.

Uit: Uit het dagboek van een dromer (Vertaald door F.J.P. Verbrugge)

“Rome, 10-11 januari
Tegen de heuvel is iets ergs gebeurd, een spoorwegongeluk misschien. Midden door dorre takken heen klim ik omhoog, met grote moeite. Er liggen lichamen op de grond, verminkt, verbrand, even beneden de spoorlijn waarop nu in zijn eentje een goederenwagon aan komt rijden die stopt op de plaats van het ongeluk. De wagon lijkt onecht, van karton. Uit de warhoop van verminkte lichamen richten zijn twee gestalten op: een vrouw, in het donker gekleed, mager, jong van lichaam, met een verbrande stomp op de plaats van het hoofd; en zij verwijdert zich samen met een man, eveneens met een hoofd dat veranderd is in een vormeloze klomp kool. Ik identificeer me met de man, ik bèn de man met het verkoolde hoofd, en ik spoor de vrouw aan om naar een plaats niet veraf te gaan waar iets aan de hand is wat ons aangaat. De weg is niet lang, maar zwaar en ongewis door de toestand van de twee, die struikelen over de stenen, elkaar beurtelings op de been houden terwijl ze zigzag voortgaan, en het pad, dat over woest terrein loopt, kwijtraken en weer terugvinden. Tenslotte komen de twee aan (wij komen aan) op een open plek, beschut door dicht en hoog struikgewas. De jonge vrouw zonder hoofd strekt zich uit in het gras, volkomen uitgeput. Ze ademt moeizaam, ze is duidelijk aan het einde van haar krachten. Nu komt er een onheilspellende figuur met een bijl in de hand, een soort groffe, ruige boerenkerel, en zonder een moment te verliezen haalt hij uit en slaat het blad van de bijl diep in de zij van de vrouw. Het probleem van het doden van de vrouw, een daad die niet gesteld had kunnen worden als de vrouw eerder gestorven was, lijkt opgelost. Helaas is het nu míjn beurt. Op dit punt word ik wakker.”

 


Luigi Malerba (11 november 1927 – 8 mei 2008)

 

De Amerikaanse dichter en essayist William Procter Matthews III werd geboren op 11 november 1942 in Cincinnati, Ohio. Zie ook alle tags voor William Matthews op dit blog.

 

The Bear at the Dump

Amidst the too much that we buy and throw
away and the far too much we wrap it in,
the bear found a few items of special
interest—a honeydew rind, a used tampon,
the bone from a leg of lamb. He’d rock back
lightly onto his rear paws and slash
open a plastic bag, and then his nose—
jammed almost with a surfeit of rank
and likely information, for he would pause—
and then his whole dowsing snout would
insinuate itself a little way
inside. By now he’d have hunched his weight
forward slightly, and then he’d snatch it back,
trailed by some tidbit in his teeth. He’d look
around. What a good boy am he.
The guardian of the dump was used
to this and not amused. “He’ll drag that shit
every which damn way,” he grumbled
who’d dozed and scraped a pit to keep that shit
where the town paid to contain it.
The others of us looked and looked. “City
folks like you don’t get to see this often,”
one year-round resident accused me.
Some winter I’ll bring him down to learn
to love a rat working a length of subway
track. “Nope,” I replied. Just then the bear
decamped for the woods with a marl of grease
and slather in his mouth and on his snout,
picking up speed, not cute (nor had he been
cute before, slavering with greed, his weight
all sunk to his seated rump and his nose stuck
up to sift the rich and fetid air, shaped
like a huge, furry pear), but richly
fed on the slow-simmering dump, and gone
into the bug-thick woods and anecdote.

 

Bedtime

Usually I stay up late, my time
alone. Tonight at 9o I can tell
I’m only awake long enough
to put my sons to bed.
When I start to turn off lights
the boys are puzzled. They’re used
to entering sleep by ceding to me
their hum and fizz, the way they give me
50¢ to hold so they can play
without money. I’m their night-light.
I’m the bread baked while they sleep.
And I can scarcely stand up, dry
in the mouth and dizzied
by fatigue. From our rooms
we call back and forth the worn
magic of our passwords and let one
another go. In the morning Sebastian
asks who was the last to fall
asleep and none of us cares or knows.

 

 
William Matthews (11 november 1942 – 12 november 1997)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Franz Kafka, Christopher Kloeble, Dorota Maslowska, Gerard den Brabander, Tom Stoppard, Andreas Burnier, David Barry, William Matthews

 

Dolce far niente

 


Summer in the City (Glasgow) door Ann Nevett, z.j.

 

Morningside Heights, July

Haze. Three student violists boarding
a bus. A clatter of jackhammers.
Granular light. A film of sweat for primer
and the heat for a coat of paint.
A man and a woman on a bench:
she tells him he must be psychic,
for how else could he sense, even before she knew,
that she’d need to call it off? A bicyclist
fumes by with a coach’s whistle clamped
hard between his teeth, shrilling like a teakettle
on the boil. I never meant, she says.
But I thought, he replies. Two cabs almost
collide; someone yells fuck in Farsi.
I’m sorry, she says. The comforts
of loneliness fall in like a bad platoon.
The sky blurs—there’s a storm coming
up or down. A lank cat slinks liquidly
around a corner. How familiar
it feels to feel strange, hollower
than a bassoon. A rill of chill air
in the leaves. A car alarm. Hail.

 

 
William Matthews (11 november 1942 – 12 november 1997)
Washington Park in Cincinnetti, de geboorteplaats van William Matthews

 

De Duitstalige schrijver Franz Kafka werd geboren op 3 juli 1883 in Praag, toen een stad gelegen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Franz Kafka op dit blog.

Uit: The Metamorphosis (Vertaald door Stanley Corngold)

When Gregor Samsa woke up one morning from unsettling dreams, he found himself changed in his bed into a monstrous vermin. He was lying on his back as hard as armor plate, and when he lifted his head a little, he saw his vaulted brown belly, sectioned by arch-shaped ribs, to whose dome the cover, about to slide off completely, could barely cling. His many legs, pitifully thin compared with the size of the rest of him, were waving helplessly before his eyes.
“What’s happened to me?” he thought. It was no dream. His room, a regular human room, only a little on the small side, lay quiet between the four familiar walls. Over the table, on which an unpacked line of fabric samples was all spread out–Samsa was a traveling salesman–hung the picture which he had recently cut out of a glossy magazine and lodged in a pretty gilt frame. It showed a lady done up in a fur hat and a fur boa, sitting upright and raising up against the viewer a heavy fur muff in which her whole forearm had disappeared.
Gregor’s eyes then turned to the window, and the overcast weather–he could hear raindrops hitting against the metal window ledge–completely depressed him. “How about going back to sleep for a few minutes and forgetting all this nonsense,” he thought, but that was completely impracticable, since he was used to sleeping on his right side and in his present state could not get into that position. No matter how hard he threw himself onto his right side, he always rocked onto his back again. He must have tried it a hundred times, closing his eyes so as not to have to see his squirming legs, and stopped only when he began to feel a slight, dull pain in his side, which he had never felt before. »

 

 
Franz Kafka (3 juli 1883 – 3 juni 1924)
Cover van een geïllustreerde Duitse uitgave

 

De Duitse schrijver Christopher Kloeble werd op 3 juli 1982 geboren in München. Zie ook alle tags voor Christopher Kloeble op dit blog.

Uit: Unter Einzelgängern

»Und menschliiich … bedeutet das nun gut oder schlecht?« Die Wollmaus sprang hoch in die Luft und landete grazil neben der Butter. »Angeliiinchen! Du hoffst doch jetzt nicht etwa auf deinen menschlichen Ehemann und eure zwei wunderwundervollen Kinder?«
Sie holte tief Luft und blies. Kopfüber wurde dieWollmaus durch den Flur davongetragen, endlich war es still. Da erschien die schmutzige Grimasse direkt vor ihrem linken Auge, der unförmigeMund wuchs zusammen und verdichtete sich zu einem krausen Strang: ein Lächeln.
»Erinnerst dich anscheinend nicht mehr, was vorletzte Wochewar! Wollen dochmal sehen,wer hier glüüücklich ist.«Dann zersprang sie in tausend Staubpartikel, brannte in ihren Augen, strömte ihr in Mund, Nase, Ohren, wirbelte in ihrem Kopf und zog sie heiser lachend in einen Strudel aus fließenden Bildern herab, ein vertrautes Gesicht flog vorüber, Erichs erwartungsvolleMiene, hallend rief er ihren Namen und applaudierte, mit Händen, die sich ihr entgegenstreckten, ihren Körper packten und umfassten und in eine längst vergangene Stunde schleuderten.
—–

Es ist ein Mittwoch, ein Tag, irgendwie dazwischen: Donnergrollen ohne Regen; schwül, jedochmit vereinzelt heftigen Windstößen; anhaltend grelles Licht trotz dichter Wolkendecke. Sie steht an eine Wand gelehnt im Wohnzimmer und räuspert sich zu oft; sie trägt hochhackige Lederstiefel und ein kirschrotes Kleid mit schwarzen Spitzen an den Armen, Oberschenkeln und am Dekolleté.
Die Klavierübungen des Mieters nebenan drücken die unbehagliche Stille ein wenig beiseite. Dass die Kinder nicht kommen konnten, denkt sie, ist verständlich, sie sind flügge, erwachsen, leben jetzt ihr eigenes Leben, niemand kann von ihnen verlangen, wegen jeder kleinen Feierlichkeit extra ihr Studium zu unterbrechen und stundenlang mit dem Zug unterwegs zu sein; es ist wirklich nicht so schlimm. Aber es wäre schön gewesen.
Mit dem johlenden »Soooooo!« eines Stadionsprechers bringt Erich endlich die Geburtstagstorte und sie stellen sich vor den Esstisch. Von oben betrachtet, gleichtdie Marzipantorte mit ihrer bunten Fünfundvierzig aus Zuckerguss und dem Kreis roter, flackernder Kerzen einem Verkehrsschild. 45 – eine Zahl, die sie an der Orangenhaut ihrer Oberschenkel spüren und am Dioptrienwert ihrer neuen Brille ablesen kann. Fünfundvierzig – die endgültige Warnung vor der Fünfzig. Nicht Neunundvierzig, nein, Fünfundvierzig ist das letzte Etappenziel vor dem Endspurt ihres Lebens. Fünfundvierzig ist ein Vorgeschmack auf zehn Jahre in Begleitung einer Fünf, eine Gratiskostprobe des Alters.“

 

 
Christopher Kloeble (München, 3 juli 1982)

 

De Poolse schrijfster en journaliste Dorota Masłowska werd op 3 juli 1983 in Wejherowo geboren. Zie ook alle tags voor Dorota Masłowska op dit blog.

Uit: Snow White and Russian Red (Vertaald door Benjamin Paloff)

“Though things weren’t always good, like I was saying, like indeed when she shoplifted some used clothes, tore off the tags in the dressing room. Earrings, handbags, eye shadow. Everything into her purse and into her tote. It wasn’t good, because then I had to express it with my eyes, though seriously, she got away with it, and it had a nice effect on her humor. Besides that, she had the disadvantage of being young, which my parents looked down on anyway. Besides that, everything was cool, she often said there was no other boy but me, so her affection was for me and not for them. Lefty arrives, says that he knows and that Magda is a nastier bit of skank than the ones who hang out at the station. Grubby-faced, dirty. Like the Russkies’ girls. I get it, but I can’t allow that sort of thing. That somebody of Lefty’s ilk would say that, so I stand up. That somebody with a computerized tic might tell me what my life is like, where my affections lie, what I have to do, what not, whether Magda is good or she isn’t, because even in the grave no one can prove what the truth is about Magda. That he would judge her conscience though he was the one running Arleta down with his car, with a feeling of vengeance, which no one would do to Arleta, though she is how she is. So I stand up. I look him in his quivering eye, point-blank, so he knows what’s what. He looks silently deep into his beer. He says that in town in recent days there’s been this Polish-Russki war under a white-and-red flag. He thinks he’s changed the subject. The subject is always the same, Lefty. I know that, whether there’s this war or there’s no war, that you had her before Lolo, I know that you all had her before me and now you’re all going to have her again, because from this day forward she’s yours, because from this day forward she’s drunk and open twenty-four hours, eighty-watt bulbs shine in her eyes, her tongue shines in her mouth, her neon nightlight shines between her legs, go get her, take your turns. You, Lefty, have the first shot, because I know you, I know what you’re like, the freshest meat for you, because you must have the very best things in life, the head of the beer, the coffee with cream, the fastest computer, the best keyboard, a golden phone on a golden tray, so whatever you want, Magda’s yours, because she’s the best, she has a heart of gold. She has a heart of gold when she lays her hand on your head and says what she wants. She has a heart of gold, she manages to get everything, but in such a way that even if you’re paying for it, you feel like you’re borrowing it. You feel like you’ve pawned yourself at a pawnshop.”

 

 
Dorota Masłowska (Wejherowo, 3 juli 1983)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Gerard den Brabander (eig. Jan Gerardus Jofriet) werd geboren in Den Haag op 3 juli 1900. Zie ook alle tags voor Gerard Den Brabander op dit blog.

 

Als een hond

Als een hond de goten leren kennen
en de stem van het riool verstaan.
Schurftig in de scheemring om te gaan
en zich aan geen huis en hof gewennen.

Nooit meer heer of meester te erkennen;
met de mégocien te gronde gaan:
ál wat kiemt, het kiemt van onderaan,
aan de bloei zal men het zaad herkennen.

Zoek mij nimmer in de trotse wijken
van Boulogne en les Elysées,

waar zij geeuwende de dag bekijken
en eerst leven tijdens het diner:

liever zal ik als een hond bezwijken
in de simple Rue de l’Echaudé.

 

Bommelerwaard

Ik heb u lief mijn needrig vaderland.
Als dieper bontvee buk ik onder ’t weien.
Nu breken berg en dijken uit mijn dijen
en spruiten de rivieren uit mijn hand.

Traag reikt mijn loeien naar den overkant.
Ik voel – o God! – dit lijf tot melk gedijen.
Laat nú de tepels door uw vingers glijen
en drink het lied dat in mijn lenden brandt:

De koeien buigen dieper bij het vreten,
ik echter tafel met een vork en mes,

maar alle vrucht, het blijft alleen maar eten
en alle heildrank blijft alleen maar flesch,

als ik u niet zóó grondig heb bezeten,
dat ik mijn dorst in poel en slooten lesch.

 

 
Gerard den Brabander (3 juli 1900 – 4 februari 1968)
Cover

 

De Britse toneelschrijver Tom Stoppard (eig. Tomas Straussler) werd geboren inZlín op 3 juli 1937. Zie ook alle tags voor Tom Stoppard op dit blog.

Uit: Arcadia

« THOMASINA: What do you mean, Septimus?
SEPTIMUS: So, thus far, the only people who know about this are Mr Noakes the landskip architect, the groom, the butler, the cook and, of course, Mrs Chater’s husband, the poet.
THOMASINA: And Arthur who was cleaning the silver, and the bootboy. And now you.
SEPTIMUS: : Of course. What else did he say?
THOMASINA: Mr Noakes?
Septimus: No, not Mr Noakes. Jellaby. You heard Jellaby telling the cook.
THOMASINA: Cook hushed him almost as soon as he started. Jellaby did not see that I was being allowed to finish yesterday’s upstairs’ rabbit pie before I came to my lesson. I think you have not been candid with me, Septimus. A gazebo is not, after all,a meat larder.
SEPTIMUS: : I never said my definition was complete.
THOMASINA: Is carnal embrace kissing?
SEPTIMUS: : Yes.
THOMASINA And throwing one’s arms around Mrs Chater?
SEPTIMUS: : Yes. Now, Fermat’s last theorem –
THOMASINA: I thought as much. I hope you are ashamed.
SEPTIMUS: : I, my lady?
THOMASINA: If you do not teach me the true meaning of things, who will?
SEPTIMUS: : Ah. Yes, I am ashamed. Carnal embrace is sexual congress, which is the insertion of the male genital organ into the female genital organ for purposes of procreation and pleasure. Fermat’s last theorem, by contrast, as serts that when x,y and z are whole numbers each raised to power of n, the sum of the first two can never equal the third when n is greater than 2.
(Pause.)
THOMASINA: Eurghhh!”

 


Tom Stoppard (Zlín, 3 juli 1937)
Scene uit een opvoering in Oklahoma, 2015

 

De Nederlandse schrijfster Andreas Burnier werd op 3 juli 1931 in Den Haag geboren als Catharina Irma Dessaur. Zie ook alle tags voor Andreas Burnier op dit blog.

Uit: De literaire salon (De zeenevels van het verleden)

“Terwijl mijn vader Het Vaderland las, maakte ik huiswerk. ‘De boer drijft zijn runderen naar de stal, maar de soldaten trekken ten strijde.’ Uit het Nederlands vertalen in het klassieke Grieks van 400 v. Chr.

Mijn moeder voltooide de maaltijd die om half zeven was begonnen, door borden en pannen af te spoelen en op het aanrecht te stapelen. In plaats van een lawaaiige afwasmachine des avonds, manifesteerde zich een zingende dienstbode des ochtends, om acht uur. Mollig, uiteraard, maar schoon en energiek. Zij was destijds komen solliciteren, met twintig anderen, op een advertentie waarin een ‘beschaafde hulp’ werd gevraagd.
Na de krant en de propedeutische afwas en de eerste ronde huiswerk, serveerde mijn moeder thee. Daarna ging mijn vader ‘naar boven’, mijn moeder ging handwerken of lezen en ik volgde mijn grillige puberimpulsen. ’s Avonds nog wat buiten wandelen of naar een vreemd stadsdeel fietsen, was voor een jong meisje niet bijzonder gevaarlijk. Je ging zelfs in de eerste naoorlogse jaren niet een nachtwandeling door bos of duinen maken, hoewel dat eigenlijk wel kon en ik een enkele keer toch in het donker alleen in de Scheveningse bosjes ronddoolde. Maar ’s avonds langs de boulevard lopen of naar de binnenstad fietsen om boeken uit de bibliotheek te halen, of met de tram naar een verre buitenwijk aan de andere kant van de stad gaan om iemand op te zoeken, was geen probleem. Dat je na een schoolpartijtje door een jongen werd thuisgebracht, was een kwestie van etiquette of erotiek. Niet van lijfsbehoud.
Bij de schildersfamilie Frederik telden onze normen en regels niet. Misschien hadden zij er wel nooit van gehoord dat reinheid en regelmaat, orde en spaarzaamheid ergens toe dienden. In elk geval leken zij zich nergens tegen af te zetten zoals ik, in rebelse momenten, wel deed, maar geheel spontaan ‘anders’ te zijn. Gekwelde chaos, slopende ziekten, verwarring, vage dreiging vulden hun bestaan. Daarentegen bezaten en maakten zij mooie dingen.
Bij ons was iets ‘mooi’ als het oud was of duur en liefst allebei: geërfd antiek of voor veel geld gekochte huiselijke ornamenten. Bij hen werd het mooie geproduceerd en wat mooi was, beslisten zij zelf, al naar hun opvattingen en stemmingen van het ogenblik. Talloze schilderijen hingen in hun overigens kale kamers, nog meer stonden op zolder opgeslagen en enkele werden verkocht. Iedere verkoop maakte hen opgewonden blij en tegelijkertijd boos en verdrietig. Vader Frederik ging af en toe naar zijn schilderijen kijken in de huizen van de mensen aan wie hij iets had verkocht. Als de plaatsing van het doek hem niet beviel, zei hij daar wat van.”

 


Andreas Burnier (3 juli 1931 – 18 september 2002)
Het Plein in Den Haag

 

De Amerikaanse humoristische schrijver, columnist en bestsellerauteur David Barry, Jr werd geboren op 3 juli 1947 in Armonk, New York. Zie ook alle tags voor David Barry op dit blog.

Uit: Dave Barry’s 2017 Year in Review: Did that really happen?

“JANUARY
… which begins with the nation still bitterly divided over the 2016 election. On one side are the progressives, who refuse to accept Donald Trump as president, their reasoning being that:
1. He is Hitler.
2. He is literally Hitler.
3. He is LITERALLY WORSE THAN HITLER.
On the other side are the Trump supporters, whose position is:
1. You lost!
2. You whiny liberal pukes.
3. SHUT UP, LOSERS.
So there does not appear to be a lot of common ground between these positions. Nevertheless as the year progresses, the two sides will gradually find a way —call it the open-minded generosity of the American spirit — to loathe each other even more.
For his part, President Trump, having campaigned on three major promises — to build a border wall, repeal Obamacare and reform the tax system — immediately, upon being sworn in, rolls up his sleeves and gets down to the vital task of disputing news-media estimates of the size of the crowd at his inauguration, which the president claims — and Fox News confirms — was “the largest group of humans ever assembled.” The president also finds time, in his role as commander in chief, to send out numerous randomly punctuated tweets.”

 


David Barry (Armonk, 3 juli 1947)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e juli ook mijn blog van 3 juli 2017 en ook mijn blog van 3 juli 2016 deel 1 en eveneens mijn blog van 11 juli 2015.

William Matthews

De Amerikaanse dichter en essayist William Procter Matthews III werd geboren op 11 november 1942 in Cincinnati, Ohio. Matthews bezocht de Berkshire School en behaalde later een bachelordiploma aan de Yale University en een master aan de University of North Carolina in Chapel Hill. Naast zijn functie als writer-in-residence aan het Emerson College in Boston, bekleedde Matthews verschillende academische functies bij instellingen zoals de Cornell University, de University of Washington in Seattle, de University of Colorado in Boulder en de University of Iowa. Hij was president van Associated Writing Programs en van de Poetry Society of America. Op het moment van zijn overlijden was hij hoogleraar Engels en directeur van het programma voor creatief schrijven aan het City College van New York. Aan het City College van New York is een lezingenreeks naar hem vernoemd.  Tijdens zijn 27 jaar als auteur ontving Matthews beurzen van de Guggenheim Foundation en de National Endowment for the Arts. In 1980 was Matthews poet in residence in The Frost Place in Franconia, New Hampshire, en in 1997 ontving hij de Ruth Lilly Poetry Prize. Matthews publiceerde 11 poëziebundels, waaronder “Time & Money”,waarvoor hij in 1996 de National Book Critics Circle Award. Er werden twee postume collecties uitgegeven: “Search Party: Collected Poems” en “After All: Last Poems”.

 

The Cloister

The last light of a July evening drained
into the streets below: My love and I had hard
things to say and hear, and we sat over
wine, faltering, picking our words carefully.

The afternoon before I had lain across
my bed and my cat leapt up to lie
alongside me, purring and slowly
growing dozy. By this ritual I could

clear some clutter from my baroque brain.
And into that brief vacancy the image
of a horse cantered, coming straight to me,
and I knew it brought hard talk and hurt

and fear. How did we do? A medium job,
which is well above average. But because
she had opened her heart to me as far
as she did, I saw her fierce privacy,

like a gnarled, luxuriant tree all hung
with disappointments, and I knew
that to love her I must love the tree
and the nothing it cares for me.

 

On A Diet

Eat all you want but don’t swallow it.
—Archie Moore

The ruth of soups and balm of sauces
I renounce equally. What Rorschach saw
in ink I find in the buttery frizzle
in the sauté pan, and I leave it behind,
and the sweet peat-smoke tang of bananas,
and cream in clots, and chocolate. I give
away the satisfactions of food and take
desire for food: I’ll be travelling light

to the heaven of revisions. Why be
adipose: an expense, etc.,
in a waste, etc.? Something like
the body of the poet’s work, with its
pale shadows, begins to pare and replace
the poet’s body, and isn’t it time?

 

 
William Matthews (11 november 1942 – 12 november 1997)