Harry Mulisch, Stanley Kunitz, Chang-Rae Lee, Wolfgang Bittner, Sten Nadolny, Thomas Rosenlöcher, Marja Brouwers, Eyvind Johnson, Michail Zostsjenko, August Stramm

De Nederlandse schrijver Harry Mulisch werd  geboren op 29 juli 1927 in Haarlem. Zie ook mijn blog van 29 juli 2006 en ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008.

Uit: Aan de Tiber

“Sjofel gekleed trok de vreemdeling op zijn olifant naar het westen, over de Gagra, en dan naar het noorden; vervolgens aanhoudend westwaarts. Hij floot een lied, want daar was reden toe: alles was in orde. Niemand verdacht hem; het was een meesterstukje geweest. Onbekommerd voor achtervolging kon hij reizen, met de diamant in een zakje op zijn borsthuid. Ook Apavahin werd door niemand verdacht. Hij had een huis met vrouwen gekocht en kon in welstand leven zo lang hij wilde. Alleen: van blijdschap geen sprake. Ook die verstarde en onbruikbare hand, waaruit de steen slechts met moeite bevrijd had kunnen worden, was vreemd en te betreuren. Ongeoorloofd diamanten uit nachtelijke tempels halen is geen grappenmakerij, dat was nu weer eens gebleken. Maar hij had er tenminste veel geld voor gekregen, – aanmerkelijk veel meer echter zou híj, de vreemdeling zelf, van Amemti ontvangen. Dat kwam hem toe. Zonder hem zou Apavahin nooit op het idee en de moed zijn gekomen. Hijzelf was anderzijds weer niets zonder Amemti van Alexandrië, die hem immers de mogelijkheden voor zijn arbeid verschafte.

Weken achtereen reisde hij door Voor-Indië, Perzië en Babylonië. Op een namiddag reed hij door een verlaten woestenij van grauw zand, dorre struiken en stilte; het schemerde al; toen was de wereld plotseling bezaaid met rovers en de lucht volgezet met schreeuwen. Van overal flitsten ze tevoorschijn, achter struiken vandaan en uit de grond, waar ze zich met takken hadden gekamoufleerd. Ze sprongen op de olifant, sleurden hem er vanaf, sloegen in zijn gezicht, doorzochten ruw zijn bagage. Tenslotte rukten ze hem de sjofele kleding van het lijf, maar verstarden toen als gesmolten lood in het water, honderd ogen op zijn borst gericht…

O Siddhartha, – Tathagata, – prins en koning! Welke hymne zingen je kleuren? Een zang van trouw en bestendigheid! Over alle eeuwen gaat je glans! Rovers met baarden, afgeslagen armen en te weinig oren verliezen kracht en woorden bij je aanblik!

Nooit zal van je majestueuze waarheid een grein verloren gaan!

Of… Wat is dat? Ze beginnen weer te bewegen, ze schuifelen heen en weer. Is nu hun ontroering al voorbij? Eén kucht en, ja hij grinnikt; anderen giechelen. Dan buigen ze achterover en voorover en stoten een barbaars lachen tevoorschijn, stompen elkaar in de borst, en vallen bulkend op de grond, met hun beentjes in de lucht spartelend van radeloos plezier.”

 

 

mulisch2

Harry Mulisch (Haarlem,  29 juli 1927)

 

De Amerikaanse dichter en vertaler Stanley Jasspon Kunitz werd geboren in Worcester, Massachusetts, op  29 juli 1905. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008.

 

After The Last Dynasty 

 

Reading in Li Po

how “the peach blossom follows the water”

I keep thinking of you

because you were so much like

Chairman Mao,

naturally with the sex

transposed

and the figure slighter.

Loving you was a kind

of Chinese guerilla war.

Thanks to your lightfoot genius

no Eighth Route Army

kept its lines more fluid,

traveled with less baggage

so nibbled the advantage.

Even with your small bad heart

you made a dance of departures.

In the cold spring rains

when last you failed me

I had nothing left to spend

but a red crayon language

on the character of the enemy

to break appointments,

to fight us not

with his strength

but with his weakness,

to kill us

not with his health

but with his sickness.

Pet, spitfire, blue-eyed pony,

here is a new note

I want to pin on your door,

though I am ten years late

and you are nowhere:

Tell me,

are you stillmistress of the valley,

what trophies drift downriver,

why did you keep me waiting?

 

 

kunitz

Stanley Kunitz (29 juli 1905 – 14 mei 2006)

 

De Koreaans-Amerikaanse schrijver Chang-Rae Lee werd geboren op 29 juli 1965 in Seoel. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008.

 

Uit: Native Speaker

 

“The day my wife left she gave me a list of who I was.

     I didn’t know what she was handing me. She had been compiling it without my knowledge for the last year or so we were together. Eventually I would understand that she didn’t mean the list as exhaustive, something complete, in any way the sum of my character or nature. Lelia was the last person who would attempt anything even vaguely encyclopedic.

     But then maybe she herself didn’t know what she was doing. She was drawing up idioms in the list, visions of me in the whitest raw light, instant snapshots of the difficult truths native to our time together.

     The year before she left she often took trips. Mostly weekends somewhere. I stayed home. I never voiced any displeasure at this. I made sure to know where she was going, who’d likely be there, the particular milieu, whether dancing or sauna might be involved, those kinds of angles. The destinations were harmless, really, like the farming cooperative upstate, where her college roommate made soft cheeses for the city street markets. Or she went to New Hampshire, to see her mother, who’d been more or less depressed and homebound for the last three years. Once or twice she went to Montreal, which worried me a little, because whenever she called to say she was fine I would hear the sound of French in the background, all breezy and gutteral. She would fly westward on longer trips, to El Paso and the like, where we first met ten years ago. Then at last and every day, from our Manhattan apartment, she would take day trips to any part of New York City, which she loved and thought she would never leave.”

Chang-rae-Lee

Chang-Rae Lee (Seoel, 29 juli 1965)

 

De Duitse schrijver Wolfgang Bittner werd geboren op 29 juli 1941 in Gleiwitz, Oberschlesien (tegenwoordig Gliwice, Polen). Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008.

 

Uit: Das andere Leben

 

Das Land lag in der glühenden, lebenspendenden und kraftverzehrenden Sonne, die weder Erklärung noch Rechtfertigung bedurfte. Olivenhaine, unterbrochen von einzelnen himmelwärts strebenden Zypressen, zogen sich die Hänge hinauf, an denen hier und da Terrassen angelegt waren; weiter hinten trockene, felsige Berge. Die Häuser des Dorfes bestanden aus Bruchsteinmauern und lehmfarbenen Ziegeldächern (…)
„Ein hübscher, freundlicher Platz”, sagte die Frau.
„Ja”, erwiderte er, „es tut gut, endlich im Schatten zu sitzen. Mal sehen, welche Gaumenfreuden uns hier erwarten.” Er studierte die Speisekarte.
Offensichtlich waren sie ein Ehepaar, denn sie gingen sehr vertraut miteinander um. Wie Menschen, die sich seit langem kennen und nichts Neues mehr voneinander erwarten, deswegen aber auch nicht unzufrieden sind (…)
Eines dieser schrecklich lauten Motorräder, die von Touristen gemietet werden konnten, bog aus einer Gasse auf den Platz und verstummte erfreulicherweise. Ein noch jüngerer Mann in Bermudashorts mit offenem Hemd, Gesicht, Arme und Beine sonnenverbrannt, kam herangeschlendert …”

 

Bittner

Wolfgang Bittner (Gliwice, 29 juli 1941)

 

De Duitse schrijver Sten Nadolny werd geboren op 29 juli 1942 in Zehdenick an der Havel. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008.

 

Uit: Er oder Ich

 

“6. August, früher Nachmittag, auf dem S-Bahnsteig in Halensee. Ein etwas zu langer Blick in meine Augen, zwei junge Leute scheinen mich erkannt zu haben. Ich beachte sie nicht und beginne mit meinen Notizen. (Kein Wort über Wirtschaft und Politik!)Jenseits der Gleise wird in einer Drehtrommel Kies gewaschen. Aus großen Haufen schmutzigen Gerölls wird brauchbarer Schotter, ein verständlicher und produktiver Vorgang, eine Gebetsmühle mit Resultat. Was wäre, wenn dabei Gold anfiele? Lustloses Grübeln über den Goldpreis. Hier mein Filzstift, hier das erste der rasch noch gekauften sechs Schreibhefte, es ist aufgeschlagen und der Länge nach in der Mitte gefalzt, damit es in die Jacken- oder Hemdtasche paßt. Der Filzstift ist ungeeignet. Seine Schrift färbt durch, bei feuchtem Papier sowieso, ich schwitze zu sehr. Ich kann jedes Blatt nur von einer Seite beschriften. Vielleicht sollte ich das Heft ins Außenfach des ‘Pilotenkoffers’ stecken. Ein unpraktisches Ding aus starr em Kunststoff, ich habe es, fürchte ich, seiner Bezeichnung wegen gekauft. Am 6. August 1996 stellte ein großer, schwerer, vor Anstrengung schwitzender Mann im S-Bahnhof Halensee zwei Koffer auf den Bahnsteig. Er legte seine Rechte ins Kreuz, richtete sich ächzend auf, blinzelte in die Nachmittagssonne und ähnelte dabei, das war ihm nur zu klar, dem Bild des durstigen Dicken in einer Reklame für Dosenbier. Als Wartende ihn starr anlächelten, blickte er unwirsch weg. Jenseits der Gleise leierte eine Art Kieswaschmaschine, der Mann starrte hinüber, das Geräusch schien ihn zu beruhigen. Er wischte mit dem Handrücken Schweiß von der Stirn, zog aus der rechten Innentasche seines Jacketts ein längs zusammengefaltetes blaues Schulheft, dann aus einer anderen Tasche einen Filzstift, und wollte etwas aufschreiben. Das Heft war feucht geworden, er fand erst weiter innen ein trockenes Blatt, auf dem sich Notizen machen ließen. Immer wieder blickte er in beide Richtungen, aus denen ein Zug kom men konnte, schien sich also zwischen Süden und Norden noch nicht entschieden zu haben. Dann befiel ihn erneut Unruhe, er beugte sich zu den Koffern, tastete in den Außentaschen des kleineren, öffnete den größeren, ohne diesen aber flachzulegen, wodurch Krawatten, Gürtel und Hemdsärmel herausdrängten.”

 

Nadolny

Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008.

 

Uit: Wie ich in Ludwig Richters Brautzug verschwand

 

“Sandsteindresden

1.
Wer als Dresdner in der Welt etwas werden will, muß rechtzeitig die Stadt verlassen. Allein schon des Sandsteins wegen, der nach den Worten eines, der die Stadt auch verließ, alles weich macht, was hier aufwächst. Und was sich im milden Klima, unterhalb sachter Hügelketten, entlang des auch nicht gerade stürmisch auftretenden Flusses, eines besonders nachgiebigen, sprich: babbschen Idioms bedient, des sogenannten Sandsteinsächsisch, das, kaum im Mund des Sprechers geformt, sich seinerseits den Sprecher formt.

Doch muß einer denn in der Welt etwas werden, wenn Härte die Voraussetzung ist? Bedeutet es nicht ein tieferes Lächeln, als runder Puttenhintern auf der Zwingerbalustrade im Ansturm der Verhältnisse ein wenig Sand rieseln zu lassen? Besser weich in Dresden als in der Welt Granit.

 

rosenloecher

Thomas Rosenlöcher (Dresden, 29 juli 1947)

 

De Nederlandse schrijfster Marja Brouwers werd geboren op 29 juli 1948 in Bergen op Zoom. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007.

 

Uit: Casino

 

“Tot de dag waarop hij Philip van Heemskerk ontmoette had zich in het leven van Rink de Vilder nog nooit iets voorgedaan waarbij zijn persoonlijke kwaliteiten ongestraft tot hun recht konden komen.
Een samenvatting van zijn hieraan voorafgaand curriculum vitae kan dan ook niet kort genoeg zijn. Hij werd geboren bij zonsopgang op 17 oktober 1962 in Den Haag, toen daar hoofdzakelijk de enigszins deprimerende saaiheid heerste van een hofstad in verval. Zijn ouders noemden hem Richard, een naam waarvan de twee Germaanse componenten respectievelijk ‘rijk’ en ‘moedig’ betekenen, maar al gauw werd het kortaf ‘Rink’ en dat betekende vrijwel niets meer. Rink liet zich kennen als een beweeglijk jongetje met een aangeboren neiging tot botsen en breken. Voor hij leerde lopen, was hij al driemaal van de aankleedtafel gevallen. Na zijn eerste halfuur in de onvermijdelijke box brak hij twee spijlen en verdween ermee door de openstaande balkondeuren naar de tuin. In de zandbak bij de kleuterschool timmerde hij andere jongetjes met zandschepjes op het hoofd. Hij stapte over op het breken van ruiten, het slopen van fietsen en het mikken van katapultsteentjes op de pantograaf van de tram, tot hij ten slotte in zijn eerste jaar op het Gymnasium Haganum met een vanaf de binnenplaats de hal in geschoten voetbal een apocalyptische hybride van Hercules en Paris feilloos wist te onthoofden. De kop viel in gruzelementen en zijn vader moest een nog raarder, nieuw gezicht voor het beeld betalen.
Hierna hield hij de ruimtelijke ordening van mens en wereld even voor gezien en zette hij zich aan het bijeengaren van een opleiding. Hij deed eindexamen in negen vakken met acht afgeronde zessen en een vijf, werkte een half jaar als koerier voor Europarcels en maakte een reis door Australië tot zijn geld op was. Toen schreef hij zich in voor een studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.”

 

casinobrouwers1

Marja Brouwers (Bergen op Zoom, 28 juli 1948)

 

De Zweedse schrijver Eyvind Olof Verner Johnson werd geboren in Svartbjörsbyn bij Boden op 29 juli 1900.  Eyvind Johnson kreeg de Nobelprijs voor de Literatuur in 1974 samen met Harry Martinson. Hij kreeg de prijs voor zijn boek Romanen om Olof (De Roman over Olof). De roman beschrijft hoe het is om op te groeien als tot een jongeman in Norrland in de jaren 1900. Eyvind zelf groeide op in Björkelund bij Boden in Norrbottens län in Zweden, waar zijn geboortehuis nog staat.

 

Uit: Träume von Rosen und Feuer (Vertaald door Walter Lindenthal)

 

„Sie heulten förmlich auf, als ich mich direkt an sie wandte. Ich hatte nicht gewusst, dass die Sprache der Dämonen so grob ist […]
Die Frauen heulten auf mich ein. Sie rissen sich die Hauben ab und entblößten ihr Haar, dies schwarze, graumelierte oder helle, wehende, schweißdurchnässte Frauenhaar. Als ich ihr Haar sah, fühlte ich wieder Verlockung. Sie rissen ihre Kleider entzwei. Wir dachten alle: Das sind die Dämonen, die mit Hilfe der besessenen Hände die Kleider von den Frauenleibern reißen. Sie zerfetzten die Kleider. Die unbedeckten straffen oder schlaffen Frauenbrüste wurden mir zugekehrt, und ich erinnere mich, dass ich dachte: Jetzt sehe ich das wahre Gesicht dieser Frauen. Sie zeigten ihre Beine und Schenkel, sie wanden sich in wunderlichen Stellungen, die von wildem Begehren zeugten, von toller Lust. Sie berührten ihre Brüste und ihren Unterleib, als wollten sie Brüste und Schoß zu mir emporheben. Ich empfand Schreck und Ekel, aber in meinem Schreck und Abscheu lag doch auch eine gewisse Befriedigung: eine Art Lust.
Immer wieder versuchte ich, den Frauen zuzurufen: “Ich bin unschuldig!” Sie hörten mich nicht, und in meinem Herzen und Körper fühlte ich, dass ich nicht unschuldig war.“

 

Eyvind Johnson

Eyvind Johnson (29 juli 1900 – 25 augustus 1976)

 

De Russische schrijver Michail Michailovitsj Zostsjenko werd  geboren in Sint-Petersburg op 29 juli 1895. Zosjtsjenko was lid van de in 1921 opgerichte Serapionbroeders, een literaire groep. Zijn in 1943 gedeeltelijk in het tijdschrift Oktjabr verschenen boek Voor zonsondergang leidde ertoe dat hij uit de gratie viel bij de CPSU nadat Andrej Zjdanov het bekritiseerde. Zijn werken mochten niet meer gedrukt worden en vanaf 1946 mocht hij helemaal niet meer publiceren. Pas na de dood van Stalin in 1953 werd hij gerehabiliteerd. Hierdoor kon in 1956, twee jaar voor zijn dood, nog een band met verzameld werk worden uitgegeven.

 

Uit: Het naamfeest (Vertaald door Kristien Warmenhoven)

 

“Het is avond. Ik loop naar huis. Ik ben neerslachtig.
„Hé student!” roept iemand.
Het is een vrouw. Ze is zwaar opgemaakt. Ze draagt een hoed met veer, waaronder een alledaags gezicht schuilgaat met uitstekende jukbeenderen en dikke lippen.
Ik kijk haar fronsend aan en wil doorlopen, maar de vrouw zegt met een verlegen glimlach: „Het is vandaag mijn naamdag… Kom je bij me theedrinken?”

Ik antwoord: „Het spijt me, ik heb geen tijd.”
„Ik ga met iedereen mee die me vraagt”, zegt de vrouw, „maar vandaag vier ik mijn naamdag. Ik heb besloten zelf iemand uit te nodigen. Zeg alsjeblieft geen nee.”
We lopen een donkere trap op, vol katten, en komen in een kleine kamer.

Op tafel een samowar, noten, jam en broodjes.
We drinken thee in stilte. Ik weet niets te zeggen. En zij is verlegen met mijn zwijgen.

„Heeft u dan helemaal niemand – geen vrienden of familie?”
„Nee”, zegt ze. „Ik ben hier vreemd, ik kom uit Rostov.”
Als ik mijn thee op heb, trek ik mijn jas aan en wil vertrekken.

„Zie je niks in me?” zegt ze.
Ik ben geamuseerd. Ik vind haar niet onaantrekkelijk. Ik kus haar dikke lippen ten afscheid. En zij vraagt me: „Kom je nog eens terug?”

Ik loop het trapportaal op. Misschien moet ik onthouden waar ze woont. In het donker tel ik hoeveel treden het zijn tot haar deur. Zal ik een lucifer aansteken en kijken wat het huisnummer is? Nee, het is niet de moeite waard. Ik kom hier nooit meer terug.”

 

Zosjtsjenko

Michail  Zostsjenko (10 augustus 1895 – 22 juli 1958)

 

De Duitse dichter en toneelschrijver August Stramm werd geboren op 29 juli 1874 in Münster, Westfalen. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007.

 

 

Abend

Zähnen
Plantschet streif das Blut des Himmels
Denken schicksalt
Tode zattern und verklatschen
Sterne dünsten
Scheine schwimmen
Wolken greifen fetz das Haar
Und
Weinen
Mein
Zergehn
Dir
In
den
Schooß

 

 

 

Feuertaufe

Der Körper schrumpft den weiten Rock
Der Kopf verkriecht die Beine
Erschrecken
Würgt die Flinte
Aengste
Knattern
Knattern schrillen
Knattern hieben
Knattern stolpern
Knattern
Uebertaumeln
Gelle
Wut.
Der Blick
Spitzt
Zisch
Die Hände spannen Klaren.
Das Trotzen ladet.
Wollen äugt
Und
Stahler Blick
Schnellt
Streck
Das
Schicksal.

 

Stramm

August Stramm (29 juli 1874 – 1 september 1915)