Herman Brusselmans

Op deze Belgische verkiezingsavond staan we ook aan de vooravond van de 49e verjaardag van een van de bekendste Vlaamse schrijvers van dit moment: Herman Brusselmans.  Herman Frans Martha Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Brusselmans studeerde Germaanse filologie te Gent, waarna hij in een bibliotheek van een ministerie in Brussel ging werken. Over deze tijd in zijn leven gaat zijn doorbraakroman De Man die werk vond uit 1985. Brusselmans vormde samen met Tom Lanoye en Kristien Hemmerechts een nieuwe lichting in de Vlaamse literatuur die begin jaren tachtig opkwam. Zijn werk wordt gekenmerkt door een hoog autobiografisch gehalte waarin drank, seks en verveling terugkerende thema’s zijn. Ook wordt in zijn boeken vaak gerefereerd aan het leven op het Vlaamse platteland van de jaren zestig, de tijd en de omgeving waarin Brusselmans opgroeide.

 

Werk o.a.: 1985 De man die werk vond, 1991 Ex-schrijver, 1995 De terugkeer van Bonanza, 1995 Vrouwen met een IQ, 1999 Uitgeverij Guggenheimer, 2004 Ik ben rijk, beroemd en ik heb nekpijn, 2005 Het Spook van Toetegaai

 

Uit: Heilige schrik

Betty mijner dromen

Ik probeer een rustig leven te leiden, maar mezelf niet te veroordelen als dat niet lukt.
Uit de mensen die in een toeristenboot de Leie afvaren kiezen mijn ogen een oude man uit en ik doe mijn best om te denken : ‘Wat een brave lieve opa’,  maar wat ik denk is :
‘God weet sloeg die klootzak z’n vrouw en z’n kinderen niet tot de vrouw stierf van ellende  en de kinderen wegvluchten, en dat is wat hij altijd had gewild, en nu hangt hij de grote sier uit en heeft hij een fantastisch leven terwijl hij eigenlijk afgemaakt moet worden, het stuk vuilnis.
Ik zie de komieken op tv en ik wil denken : ‘Wat een getalenteerde, grappige professionals’, en wat ik denk is : ‘Ga toch een job zoeken zeikerds, en blijf met jullie onmachtige poten van de humor af’
En ik zie de politici, en zij verklaren hoe goed de economie wel draait en hoe hoog onze levensstandaard wel is en hoe alles perfect onder controle is en ik wil denken : ‘Ja, jullie hebben gelijk, jullie leveren fantastisch werk’, maar ik denk :  ‘Hoe durven jullie, venijnige cynische rotzakken?
Overal vallen ontslagen, overal zijn ziekten, levende wezens zijn van geen tel,  en alles draait verkant en dat is jullie vuige bewuste schuld ! ‘
Ik zie al die presentatricetjes en omroepsters en weervrouwtjes  en actricetjes en covergirltjes  en wat ik graag zou denken is : ‘Wat een mooie aantrekkelijke meisjes, en wat doen ze hun job toch prima’,  en wat ik denk is :  ‘Wat zouden jullie ervan denken, slettenbakken,  om ‘ns serieel verkracht te worden door tien negers en een psychopathische mongool?
Die stomme valse glimlach en het plastic in jullie tieten zouden dan wel worden weggeveegd, of niet soms ?’
Het lukt me gewoon niet om de wereld te bekijken en blij te zijn met wat ik zie.
Ik zie immers zo goed als uitsluitend verderf, fake, lelijkheid, verschrikking, verloedering en betty van Big Brother.
Ja, ik zie tegenwoordig vaak Betty van Big Brother in mijn nachtmerries, en ze is twintig meter hoog en ze weegt vijfhonderd kilo en ze komt uit de grijze luchten vallen en ze verplettert alles wat waarde heeft.
Ik ben al een paar keer wakker geworden van afgrijselijk luid Betty-gelach, en bijna meteen voelde ik in paniek aan mijn oren want ik was ervan overtuigd dat er bloed uitvloeide.
Een mens met enig verstand in z’n kop zou soms denken dat het tijd wordt dat er oorlog komt. Een oorlog die alleen de schoonheid en de rede spaart.
In dat geval zou er héél veel ruimte komen.
Geef toe, de buitenwereld is niet prettig meer.
Het is onmogelijk om – als je je huis verlaat, of als je de tv of de radio aanhebt of de kranten en de blaadjes leest – niet te struikelen over kreupelhout, viezigheid, domheid en debielen.
Ja, de debielen hebben de macht en wie hoopt dat ze die ooit zullen kwijtraken, die kan beter wanhopen.
Soms is Betty van Big Brother in mijn nachtmerries de Koningin van Europa, de Heilige Maagd en de Oermoeder tegelijk.
En dan schiet ik wakker, en besef ik opgelucht dat er geen bloed uit mijn oren druppelt en geen gal uit mijn mond, maar hoe lang is het nog mogelijk om ongeschonden uit de nachtmerries te ontwaken?
Het wordt tijd dat wij, de enige die geen debielen kunnen worden genoemd, ons onopvallend verenigen.
Ik zeg onopvallend, want anders zullen we als een gevaarlijke groep binnen de maatschappij worden ontdekt en uitgeroeid worden.
We kunnen alvast proberen om elkaar te groeten door in elkaars ogen te kijken en ons te laven aan de kleine overgebleven schittering in onze blik.
Dat is een begin.
Wie weet kunnen we onze langzaam groeiende verbondenheid en eendracht niet ooit tot actie laten leiden, waarbij de debielen misschien nog vreemd zullen opkijken.
Wie weet grijpen wij niet, tegen alle verwachtingen in, ooit nog de macht.
Wie weet zullen Betty van Big Brother of haar onvermijdelijke opvolgers niet ooit uit de nachtmerries en de collectieve waarzin verdwijnen.
Zonder dromen, hoe naïef ook, redden we het niet.”

BrusselmansRood

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

Martin van Amerongen, Jakob Arjouni, Nikolaus Becker

De Nederlandse schrijver en journalist Martin van Amerongen werd geboren op 8 oktober 1941 in Amsterdam als zoon van joodse ouders. Hij was ook jarenlang hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer.Zijn ouders hadden hem evangelisch-luthers laten dopen. Tijdens de oorlog was het gezin ondergedoken in Huizen. Na enkele baantjes begon Van Amerongen als journalist bij het Het Vrije Volk. Later was hij lange tijd werkzaam bij Vrij Nederland. Vanaf 1985 tot 1997 en van 1999 tot aan zijn dood in 2002 was hij hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer. Ook schreef hij columns voor NRC Handelsblad. Martin van Amerongen was één van de oprichters van het Republikeins Genootschap. Hij overleed in 2002 aan de gevolgen van slokdarmkanker. Nadat ook Prins Bernhard was overleden werd postuum een geruchtmakend interview gepubliceerd dat van Amerongen had met de prins.

 Uit: De bende van vijftien (De Groene Amsterdammer, 5 maart 1997)

 “Het feit dat sommige leden van dit Republikeins Genootschap zich inmiddels, belaagd door de media en geïntimideerd door het gesundes Volksempfinden, in hun keukenkastje hebben verschanst, bewaakt door twee bodyguards en de directiesecretaresse, laat de authenticiteit van hun republikeinse sentimenten onverlet. En wat het signaal in de richting van de ‘jongere generaties’ betreft: het zal de initiators van het Republikeins Genootschap deugd hebben gedaan dat inmiddels alle paarse jongerenorganisaties (de socialisten, de liberalen en de democraten) zich met de doelstellingen hebben gesolidariseerd. Toegegeven, het is de vraag of de aankomende politici van nu, straks, over een jaar of vijf, nog dezelfde mening durven uit te dragen. Niettemin weten wij inmiddels, door signalen van links èn rechts, dat de troon lang niet zo hecht in de vaderlandse bodem is verankerd als iedereen tot dusverre veronderstelde.

Het was sowieso een constante in de berichtgeving: er moet, als je de kranten mag geloven, gedurende de oprichtingsvergadering, op 11 september 1996, van het Republikeins Genootschap, een onstuitbare stroom van alcoholica door de gewelven van het Delftse Princenhof zijn gevloeid. Het Algemeen Dagblad signaleerde tal van exquise wijnen, premier Wim Kok hield het op oranjebitter, andere bronnen spreken over ‘menig overvol glas jenever’. Wat het ook moge zijn geweest, wijn, oranjebitter of ouwe klare, het een en ander resulteerde, volgens de berichtgeving, in elk geval in ‘lolligheid en dronkemansretoriek’. In werkelijkheid, zo getuigen waarnemers ter plaatse, is er sprake geweest van een paar glazen Château le Thil Comte Clary, jaargang 1993, met republikeins puritanisme uitgeschonken, want deze bordeaux is nogal aan de prijzige kant.
Waarom suggereren Hare Majesteits sokophouders, van Wim Kok tot de Rijksvoorlichtingsdienst, niettemin dat de oprichtingsvergadering van het Republikeins Genootschap in een dronkemansbende is ontaard?
Omdat in Nederland nog steeds de opinie overheerst dat een voorstander van de republiek op zijn slechtst niet goed bij zijn hoofd is en op zijn best starnakelzat moet zijn geweest.”

VanAmerongen

Martin van Amerongen (8 oktober 1941 – aldaar, 11 mei 2002)

 

De Duitse schrijver Jakob Arjouni (pseudoniem) werd geboren op 8 oktober 1964 in Frankfurt am Main. Na een afgebroken studie publiceerde hij zijn eerste roman, Happy Birthday, Türke! , toen hij 22 jaar oud was. Daarna volgde zijn eerste toneelstuk Die Garagen. In 1992 kreeg hij voor Ein Mann ein Mord de Deutsche Krimi-Preis. Arjouni woont tegenwoordig meestentijds in Zuid-Frankrijk.

Werk o.a:  Kismet (2001), Idioten. Fünf Märchen (2003), Hausaufgaben (2004), Chez Max (2006)

Uit: Kismet

„Nachdem wir aus Slibulskys Garage einen Haufen reparaturbedürftiger Eiswagen auf den Hof geschoben und den BMW untergestellt hatten, gingen wir hinauf in die Wohnung. Slibulsky zog den Kasten Bier aus dem Kühlschrank, und wir setzten uns mit ihm ins Wohnzimmer ans Fenster. Nach Essen, geschweige denn Handkäs – ein gelber Stinker, der bei entsprechender Fantasiebereitschaft auch wie ein in Leichenhallen gewonnener, gewässerter und in Gummistiefeln langjährig gelagerter Hornhautklumpen wirken konnte – war uns beiden nicht mehr. Draußen wurde es hell. Wir tranken und sahen zu, wie die ersten Sonnenstrahlen über die Dächer fielen. Wir waren zu erschöpft, um zu sprechen, und zu aufgewühlt, um zu schlafen.“

 Arjouni

Jakob Arjouni (Frankfurt am Main, 8 oktober 1964)

 

 

De Duitse dichter Nikolaus Becker werd geboren op 8 oktober 1809 in Bonn. Hij studeerde rechten en werd griffier aan het gerechtshof. Zijn roem dankt hij aan het lied “Sie sollen ihn nicht haben, den freien, deutschen Rhein…“ dat als een volkse uitdrukking van het Duitse gevoel veel bijval vond. Frederik Willem IV van Pruisen beloonde hem ervoor met een salaris van 1000 Taler. Omdat het de nationale trots van de Fransen krenkte riep het daar weerstand op. Alfred de Musset schreef een overmoedig antwoord. Ook Lamartine reageeerde, zij het op iets gematigder toon.

Der deutsche Rhein
An Alphons de Lamartine

Sie sollen ihn nicht haben,
Den freien deutschen Rhein,
Ob sie wie gier’ge Raben
Sich heiser danach schrein,

So lang er ruhig wallend
Sein grünes Kleid noch trägt,
So lang ein Ruder schallend
In seine Woge schlägt!

Sie sollen ihn nicht haben,
Den freien deutschen Rhein,
So lang sich Herzen laben
An seinem Feuerwein;

So lang in seinem Strome
Noch fest die Felsen stehn,
So lang sich hohe Dome
In seinem Spiegel sehn!

Sie sollen ihn nicht haben,
Den freien deutschen Rhein,
So lang dort kühne Knaben
Um schlanke Dirnen frein;

So lang die Flosse hebet
Ein Fisch auf seinem Grund,
So lang ein Lied noch lebet
In seiner Sänger Mund!

Sie sollen ihn nicht haben,
Den freien deutschen Rhein,
Bis seine Flut begraben
Des letzten Manns Gebein!

 

NicolausBecker

Nikolaus Becker (8 oktober 1809 – 28 augustus 1845 )