Heinrich Heine, Kenneth Patchen, Robert Gernhardt

Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. De Duitse dichter van Joodse afkomst trad in 1825 om opportunistische reden toe tot de Lutherse kerk maar een daadwerkelijke bekering tot het christelijk geloof maakte hij pas mee toen hij aan het eind van zijn leven verlamd op zijn ziekbed in Parijs lag, waar hij sinds 1831 woonde. Heine behoorde tot de Romantiek en maakte vele ironische en spitsvondige gedichten die ook heden ten dage nog aanspreken. Innerlijk was Heine een tegenstrijdig mens, enerzijds voelde hij zich Duitser, anderzijds wereldburger; dezelfde soort dubbele gevoelens had hij ook ten aanzien van het jodendom en de romantiek. Beroemd is zijn uitspraak dat “Wo man Bücher verbrennt, verbrennt man am Ende auch Menschen” (“Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen”) die als een profetische vooruitblik geldt voor wat er later in het ‘Derde Rijk’ van Hitler plaatsvond. Een beroemde dichtbundel van hem is Das Buch der Lieder (Het Liederenboek) met onder andere Die Lorelei en Im wunderschönen Monat Mai.

 

Bergidylle – 2  (Uit: Die Harzreise, 1824)

Tannenbaum, mit grünen Fingern,
Pocht ans niedre Fensterlein,
Und der Mond, der stille Lauscher,
Wirft sein goldnes Licht herein.

Vater, Mutter schnarchen leise
In dem nahen Schlafgemach,
Doch wir beide, selig schwatzend,
Halten uns einander wach.

»Daß du gar zu oft gebetet,
Das zu glauben wird mir schwer,
Jenes Zucken deiner Lippen
Kommt wohl nicht vom Beten her.

Jenes böse, kalte Zucken,
Das erschreckt mich jedesmal,
Doch die dunkle Angst beschwichtigt
Deiner Augen frommer Strahl.

Auch bezweifl ich, daß du glaubest,
Was so rechter Glauben heißt –
Glaubst wohl nicht an Gott den Vater,
An den Sohn und heilgen Geist?«

Ach, mein Kindchen, schon als Knabe,
Als ich saß auf Mutters Schoß,
Glaubte ich an Gott den Vater,
Der da waltet gut und groß;

Der die schöne Erd erschaffen,
Und die schönen Menschen drauf,
Der den Sonnen, Monden, Sternen
Vorgezeichnet ihren Lauf.

Als ich größer wurde, Kindchen,
Noch viel mehr begriff ich schon,
Ich begriff, und ward vernünftig,
Und ich glaub auch an den Sohn;

An den lieben Sohn, der liebend
Uns die Liebe offenbart,
Und zum Lohne, wie gebräuchlich,
Von dem Volk gekreuzigt ward.

Jetzo, da ich ausgewachsen,
Viel gelesen, viel gereist,
Schwillt mein Herz, und ganz von Herzen
Glaub ich an den heilgen Geist.

Dieser tat die größten Wunder,
Und viel größre tut er noch;
Er zerbrach die Zwingherrnburgen,
Und zerbrach des Knechtes Joch.

Alte Todeswunden heilt er,
Und erneut das alte Recht:
Alle Menschen, gleichgeboren,
Sind ein adliges Geschlecht.

Er verscheucht die bösen Nebel
Und das dunkle Hirngespinst,
Das uns Lieb und Lust verleidet,
Tag und Nacht uns angegrinst.

Tausend Ritter, wohlgewappnet,
Hat der heilge Geist erwählt,
Seinen Willen zu erfüllen,
Und er hat sie mutbeseelt.

Ihre treuen Schwerter blitzen,
Ihre guten Banner wehn!
Ei, du möchtest wohl, mein Kindchen,
Solche stolze Ritter sehn?

Nun, so schau mich an, mein Kindchen,
Schau mich an, und küsse dreist;
Denn ich selber bin ein solcher
Ritter von dem heilgen Geist.

 

Wo?:

Wo wird einst des Wandermüden
letzte Ruhestätte sein?
Unter Palmen in dem Süden?
Unter Linden an dem Rhein?

Werd ich wo in einer Wüste
eingescharrt von fremder Hand?
Oder ruh ich an der Küste
eines Meeres in dem Sand?

Immerhin, mich wird umgeben
Gotteshimmel, dort wie hier.
Und als Totenlampen schweben
nachts die Sterne über mir.

 

HEINE

Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)

 

De Amerikaan Kenneth Patchen werd geboren op 13 december 1911. Hij was een van de grootste en meest invloedrijke dichters van de twintigste eeuw, die ontroering, humor en woede vormgaf in onder meer jazz poetry (slam avant la lettre), picture poems en eigenzinnige vormexperimenten. Zijn impact op de Amerikaanse poëzie is vergelijkbaar met die van Lucebert op de Nederlandse, zij het dat de laatste een stevige generatie later zich deed gelden. Patchen produceerde tussen 1936 en 1972 zo’n 25 dichtbundels, drie romans en een aantal hoorspelen en toneelstukken. Ook in zijn vroege werk betoont hij zich al een vernieuwer. Hij werkte samen met onder anderen John Cage en Mingus en produceerde de tweede helft van zijn leven, waarin hij na een noodlottige val van een operatietafel aan bed gekluisterd was met een zeer pijnlijke rugaandoening vele picture poems, fabels en gedichten.

 

Do the Dead Know what Time It Is?

         The old guy put down his beer.
Son, he said,
(and a girl came over to the table where we were:
asked us by Jack Christ to buy her a drink.)
Son, I am going to tell you something
The like of which nobody was ever told.
(and the girl said, I’ve got nothing on tonight;
how about you and me going to your place?)
I am going to tell you the story of my mother’s
Meeting with God.
(and I whispered to the girl: I don’t have a room,
but maybe…)
She walked up to where the top of the world is
And He came right up to her and said
So at last you’ve come home.
(but maybe what?
I thought I’d like to stay here and talk to you.)
My mother started to cry and God
Put His arms around her.
(about what?
Oh, just talk…we’ll find something.)
She said it was like a fog coming over her face
And light was everywhere and a soft voice saying
You can stop crying now.
(what can we talk about that will take all night?
and I said that I didn’t know.)

You can stop crying now.

 

Blues van de eenzame man

 

O niemand is een lange tijd
Nergens is een grote buidel
om kleine stukjes
mooie dingen te verbergen die

 

nooit echt zijn gebeurd

 

voor iedereen behalve
die mensen die het geluk hadden
nooit geboren te zijn
O eenzaam is geen fijne plek

 

om in gepropt te worden

 

met alleen
jezelf heen en weer rijdend
op
een blind wit paard
over een verlaten weg waar je
al je
vrienden van nabij ontmoet

 

Niemand is een lange tijd

 

Vertaling: Adriaan Krabbendam

PATCHEN

Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver Robert Gernhardt werd op 13 december 1937 als zoon van een rechter in het Estische Reval (het huidige Tallinn) geboren. De familie Gernhardt behoorde tot de Duits-Baltische minderheid in Estland en moest in 1939, als gevolg van het Hitler-Stalin-Pakt met de daaruitvolgende annexatie van het Balticum door de Sovjet-Unie naar Posen in (het door Nazi-Duitsland geannexeerde deel van) Polen verhuizen. In 1945 sneuvelde zijn vader, en na de oorlog werd de familie, net als vele andere Duitsers, door de Russen en Polen verdreven. De moeder vluchtte met haar drie zonen Robert, Per en Andreas via Thüringen naar Bissendorf bij Hannover. In 1946 verhuisde de familie verder naar Göttingen. Na zijn middelbare studies in 1956 studeerde Gernhardt in Stuttgart en Berlijn schilderkunst aan de Academie voor Beeldende Kunst, later volgde hij germanistiek aan de Vrije Universiteit Berlijn. Sinds 1964 leefde hij als zelfstandig schilder, tekenaar, karikaturist en auteur in Frankfurt am Main. In 1965 huwde hij schilderes Almut Ullrich, met wie hij verschillende kinderboeken uitbracht. Na de dood van zijn echtgenote in 1989 huwde hij in 1990 Almut Gehebe. Gernhardt en zijn vrouw waren Italië-liefhebbers – zij hadden een huis in Toscane waar ze drie tot vier maanden per jaar doorbrachten. Op 30 juni 2006 stierf hij in Frankfurt am Main aan de gevolgen van darmkanker, waaraan hij sinds juli 2002 leed. Van april 1964 tot december 1965 was Gernhardt redacteur van het satirische tijdschrift Pardon, waar hij in 1964 een van de mede-oprichters was van de rubriek “Welt im Spiegel“, die tot 1976 verscheen en die een grote invloed uitoefende op de humoristische literatuur. Gernhardts erkenning als betekenisvol lyricus door de Duitse literatuurcritici kwam er pas in de jaren 90. Heden wordt hij als een van de belangrijkste hedendaagse dichters in het Duitse taalgebied aangezien. In de loop der jaren evolueerde zijn werk daarbij van enkel nonsens-versen en humoristische vormen naar een veelzijdige lyriek. Hij oogstte vooral respect voor zijn kunst in zijn gedichten gevoelens als droefheid en angst met ironie en humor te verbinden. Zijn ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag (1997) verschenen band “Lichte Gedichte“, waarin hij zijn ervaringen met een hartinfarct en de daaropvolgende operatie verwerkt, werd zeer geprezen. In de in 2004 verschenen bundel “K-Gedichten” thematiseerde hij zijn kanker.

 

Am Abend

 

Wenn ich vom Abendlärm der Städte
getrieben in die Schenke trete
um erst mit innigstem Behagen
so ein, zwei Klare einzujagen
um dann mit freudigstem Begreifen
diverse Bierchen einzupfeifen
um drauf mit holdestem Entzücken
rasch drei, vier Obstler zu verdrücken
um noch mit dankbarstem Verstehen
verschiedne Weine einzudrehen –
dann pfleg ich mit gespieltem Klagen
“Ach, ach” und auch “Doch, doch” zu sagen.

 

 

Der ICE hat eine Bremsstörung hinter Karlsruhe

Lila umflammt der Flieder die Hütte.
In Blumen versinkt die rostende Wanne.
Staubtrocken der Weg. Es zerrt unablässig
ein Wind an den Gräsern.

Alles im Rausch: Die Schwalben, die Blüten
Alles im Lot: Die Zäune, die Hecken
Alles im Licht: Der Schotter, die Schwellen
Alles im Arsch: Die Bremsen, der Zeitplan.

 

Trost im Gedicht

Denk dir ein Trüffelschwein,
denk’s wieder weg:
Wird es auch noch so klein,
wird nie verschwunden sein,
bleibt doch ein Fleck.

Was je ein Mensch gedacht,
läßt eine Spur.
Wirkt als verborgne Macht,
und erst die letzte Nacht
löscht die Kontur.

Hat auch der Schein sein Sein
und seinen Sinn.
Mußt ihm nur Sein verleihn:
Denk Dir kein Trüffelschwein,
denk’s wieder hin.

gernhardt

Robert Gernhardt (13 december 1937 – 30 juni 2006)