Lillian Hellman, Kurt Schwitters, Carel van Nievelt, Marceline Desbordes-Valmore, Jean-Claude Izzo, Robert Rozhdestvensky, Silke Andrea Schuemmer

De Amerikaanse schrijfster en vertaalster Lillian Hellman werd geboren op 20 juni 1905 in New Orleans. Zij studeerde aan de universiteit van New York. Lillian brak haar studie af en trad in dienst bij een uitgeverij. Van 1925 tot 1932 was Hellman getrouwd met de toneelschrijver Arthur Kober. Tijdens haar huwelijk ontstond een relatie met Dashiell Hammett. Deze relatie hield stand tot de dood van Hammett in 1961. Het eerste toneelstuk van Lillian Hellman was “The children’s hour” (1934) over het effect van de leugen van een kind over de lesbische relatie van twee leraressen op een kostschool. Het veel geprezen “The little foxes” (1939) gaat over de koude en geldgraaiende familie Hubbard. Andere  toneelstukken van Lillian Hellman zijn: “Watch on the Rhine” (1941), “The searching wind” (1944) en “Toys in the attic” (1960). Bovendien schreef Lillian haar memoires in drie delen: “An unfinished woman” (1969), “Pentimento” (1973) en “Scoundrel time” (1976).

Uit: Scoundrel Time

“I owned and lived in a lovely neo-Georgian house on East 82nd Street, with one tenant above me. As in most such houses, visitors rang a downstairs bell and then were asked to announce themselves into an instrument. It had never been possible to hear anything but garble from the instrument, so I had grown tired of it and long before had taken to pressing the bell when anyone rang and waiting for the small elevator to rise to my floor. An over-respectable-looking black man, a Sunday deacon, in a suit that was so correct-incorrect that it could be worn only by somebody who didn’t want to be noticed, stood in the elevator, his hat politely removed. He asked me if I was Lillian Hellman. I agreed to that and asked who he was. He handed me an envelope and said he was there to serve a subpoena from the House Un-American Activities Committee. I opened the envelope and read the subpoena. I said, “Smart to choose a black man for this job. You like it?” and slammed the door.

I sat with the subpoena for perhaps an hour, alone in the house, not wishing to talk to anybody. There it was, and for some reason there seemed to me nothing to hurry about. I took to looking at the last few days’ mail, some of it already dictated for a secretary who came twice a week, some of it yet to be answered.”

hellman

Lillian Hellman (20 juni 1905 – 30 juni 1984)

 

De Duitse schrijver, dichter en kunstenaar Kurt Schwitters werd geboren op 20 juni 1887 in Hannover. Zie ook mijn blog van 20 juni 2006.

An eine Zeichnung Marc Chagalls
Gedicht 28

Spielkarte leiert Fisch, der Kopf im Fenster.
Der Tierkopf giert die Flasche.
Am Hüpfemund.
Mann ohne Kopf.
Hand wedelt saure Messer.
Spielkarte Fisch verschwenden Knödel Flasche.
Und eine Tischschublade.
Blöde.
Und innig rundet Knopf am Tisch.
Fisch drückt den Tisch, der Magen übelt Schwerterstrich.
Ein Säuferstiel augt dumm das klage Tier,
Die Augen lechzen sehr den Duft der Flasche.

 

Regen

Regen tönen Tropfen triefen
Triefen Pfützen Bäche Brunnen
Spritzen Wasser sprengen Fluten
Klatschen feuchten Wirbel fallen
Wirbel Wasser Wolken Häuser
Fallen Bäume fallen Brücken
Wirbel Wasser Wolken Massen
Baden erde fallen Tropfen
regen
Regen
Tropfen
Tropfen
Regen
Regen
Tropfen tropft Tropfen auf Tropfen zu Tropfen
Silber mit silbernem Klopfen zu Klopfen
Spiegel des Wassers zerbrechen zu Tropfen
Kreise durch Kreise zerkreisen zu Tropfen

Blätter durch Kreise zerkreisen zu Tropfen
Blätter erzittern erwarten die Tropfen
Licht zu erglänzen durch klopfende Tropfen

Schwitters
Kurt Schwitters (20 juni 1887 – 8 januari 1948)
Portret door El Lissitzky

 

De Nederlandse schrijver Carel van Nievelt werd op 20 juni 1843 geboren in Delfshaven, als zoon van een boekhandelaar. Hij studeerde bestuurskunde in Delft en vertrok als 23-jarige naar Indië als bestuursambtenaar, waar hij slechts enkele jaren verbleef. Vanwege gezondheidsproblemen keerde hij naar Nederland terug. Daar was hij jarenlang actief als journalist, redacteur en literair recensent bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant en Het Nieuws van den Dag. Zijn recensies werden gebundeld als Literarische Interludiën (1891) en Uit de poppenkraam onzer romantiek (1903), onder het pseudoniem J. van den Oude. Hij was getrouwd met een vrouw van Duitse afkomst en had een dochter. In 1895 verhuisde hij naar Wiesbaden in Duitsland, waar hij op 2 augustus 1913 stierf.

Uit: Uit de poppenkraam onzer romantiek (over Babel van Couperus)

“Tusschen zijne romans in werpt Couperus af en toe, met vorstelijke verkwisting van gedachten en beelden, eene sproke, eene allegorie, die hij schijnt te bestemmen voor de élite zijner lezers – voor hen, wier hoogere zin minder naar de smakelijke schaal der vertelling, dan naar de diepe kern der beteekenis verlangt. Zulk eene was er Psyche, was er Fidessa. Zulk eene is er nu weder Babel. En met deze sproken geeft deze dichter loutere poëmen in proza, zuivere rondingen van litterarisch scheppen, in welke niets is van de strekkingen en de strijdvragen, de persoonlijkheden en de hartstochtelijkheden onzes tijds, – niets dan eene dichterlijke gedachte in het kleed eener dichterlijke taal. Daarom zijn dit in onze litteratuur klare kleinoodiën, wier rijke kleurengeflonker en diepte van licht nog blikken aantrekken en boeien zullen, wanneer het breedere en zwaardere, het meer materiëele drijfwerk der romans misschien reeds lang in een hoek der vergetelheid zal bestoven staan. Voor het groote kind Publiek, dat altoos aan de knieën van eene Moeder de Gans wil zitten, zijn deze poëtische intermezzo’s kaviaar. Maar voor de litterarische fijnproevers zijn zij juist het êelste en keurigste, wat deze voorname geest, die niet dan met edel metaal en edele gesteenten te wrochten zich verwaardigt, hun voorzetten kan.”

VANNIEVELT

Carel van Nievelt (20 juni 1843 – 2 augustus 1913)

 

De Franse dichteres Marceline Desbordes-Valmore werd geboren op 20 juni 1786 in Douai. Na de Franse Revolutie emigreerde haar familie naar Guadeloupe. Op haar zestiende kwam zij naar Franrijk terug en begon aan een carrière als zangeres. Zij zong o.a. aan de Opéra-Comique’ in Parijs en het Théâtre de la Monnaie in Brussel. In 1817 trouwde zij met haar tweede man, de acteur Prosper Lanchantin-Valmore. Zij publiceerde haar eerste dichterlijke werk, Élégies et Romances, in 1819. Door Baudelaire en Verlaine werden haar gedichten zeer bewonderd vanwege hun muzikaliteit en directheid.

Fleur d’enfance

L’haleine d’une fleur sauvage,
En passant tout près de mon coeur,
Vient de m’emporter au rivage,
Où naguère aussi j’étais fleur:
Comme au
fond d’un prisme où tout change,

Où tout se relève à mes yeux,
Je vois un enfant aux yeux d’ange:
C’était mon petit amoureux!

Parfum de sa neuvième année,
Je respire encor ton pouvoir;
Fleur à mon enfance donnée,
Je t’aime! comme son miroir.
Nos jours ont séparé leur trame,
Mais tu me rappelles ses yeux;
J’y regardais flotter mon âme:
C’était mon petit amoureux!

De blonds cheveux en auréole,
Un regard tout voilé d’azur,
Une brève et tendre parole,
Voilà son portrait jeune et pur:
Au seuil de ma pauvre chaumière
Quand il se sauvait de ses jeux,
Que ma petite âme était fière;
C’était mon petit amoureux!

Cette ombre qui joue à ma rive
Et se rapproche au moindre bruit,
Me suit, comme un filet d’eau vive,
A travers mon sentier détruit:
Chaste, elle me laisse autour d’elle
Enlacer un chant douloureux;
Hélas! ma seule ombre fidèle,
C’est vous! mon petit amoureux!

Femme! à qui ses lèvres timides
Ont dit ce qu’il semblait penser,
Au temps où nos lèvres humides
Se rencontraient sans se presser;
Vous! qui fûtes son doux Messie,
L’avez-vous rendu bien heureux?
Du coeur je vous en remercie:
C’était mon petit amoureux!

DESBORDES

Marceline Desbordes-Valmore (20 juni 1786 – 23 juli 1859)

 

De Franse schrijver Jean-Claude Izzo werd geboren op 20 juni 1945 in Marseille. Al vanaf jeugdige leeftijd schreef hij gedichten en was hij politiek geëngageerd. Zijn grote doorbraak kwam met de publicatie van ‘Total Khéops’, in het Nederlands vertaald als ‘Teringzooi’. Het verscheen in 1995. Hij won verschillende prijzen. In 1996 verscheen ‘Chourmo’ en in 1998 ‘Solea’. Deze drie boeken staan ook wel bekend als ‘de Marseille-trilogie’. De schrijver overleed in 2000 aan de gevolgen van kanker.

Uit: Les marins perdus (1997)

“Loin, tout au bout, oublié au bout des quais, l’Aldébaran, qu’il ne voyait pas, était soumis à cette immobilité. Mais cela n’avait plus d’importance. D’ici tout lui paraissait soudainement futile. Il songea cela avec paresse, sans même faire l’effort de formuler cette pensée dans son esprit.
D’un pochon, il sortit un sandwich tomates, thon, olives et se mit à manger en prenant garde que l’huile ne dégouline pas sur ses doigts. Tout en mastiquant, il se laissa envahir par le bonheur simple, incompréhensible, qui descend du ciel sur la mer. Céphée lui donne la main. Ils viennent de se marier. Ils marchent en silence à travers les ruines de Byblos.
– Si j’ai une histoire, tu vois, elle commence là. Dans ces ruines. Quand Byblos redevient Jbeil.
Il lui raconte Jbeil. Le petit port méditerranéen des origines phocéennes. L’une des plus anciennes cités du monde.
– Selon une vieille légende, Adonis mourut dans les bras d’Astarté, au sources du fleuve Nar Ibrahim. Son sang fit naitre les anémones et teinta de rouge la rivière. Les larmes d’Astarté rendirent Adonis à la vie, irrigèrent et fertilisèrent la terre… Ma terre.
Céphée s’est serrée contre lui. Elle lève son visage vers le sien, elle sourit, puis l’embrasse sur la joue.
– Il est beau ton pays…
Le même bonheur coulait du ciel vers la mer. Il s’était dit alors que c’était ça, la seule gloire du monde. Le droit d’aimer sans mesure. Il avait envie d’étreindre le corps de Céphée, comme il l’avait fait ce jour là. De l’aimer dans les senteurs de figue et de jasmin.
Les souvenirs, les pensées reprenaient le dessus. Pourquoi ne pas retourner là-bas, à Byblos? Pour y vivre. Elle et lui, avec les enfants. Le Liban se reconstruisait, comme ne cessait de le lui seriner son frère Walid. Les touristes reviendraient, et le commerce allait renaître des cendres de la guerre. Walid avait de quoi investir. Avec ou sans lui, il investirait. Il tenait ça de son père, le goût pour les affaires. »

Izzo

Jean-Claude Izzo (20 juni 1945 – 26 januari 2000)

 

De Russische dichter en schrijver Robert Ivanovich Rozhdestvensky werd geboren op 20 juni 1932 in Kosikha in het district Altai Krai. Hij brak met het sociaal-realisme van de jaren vijftig en zestig en was voorstander van een nieuwe, frissere en vrijere poëzie in de Sovjet Unie. In 1956 studeerde hij af aan het Literatuur Instituut Maxim Gorky. Ondanks zijn literaire opvatting bleef Rozhdestvenski altijd voorzichting met directe kritiek op de regering. Zo was het mogelijk dat hij in 1979 nog de Lenin Prijs ontving.

Before A New Leap

We live
in the Hall of Expectations.
All of us
all the time await
something. . .
At the home of the superior
the chauffeur is waiting,
playing
with a small key from the “Volga” car. . .
And here is a neat old man in pince-nez.
He is waiting.
He is going to Volgoda
to get some songs. . .
The old woman,
muttering something

about the pension,
blissfully smiles in her sleep. . .
The wife awaits her
meek
husband.
A teenage girl awaits love, –
she is very afraid.
And at the girl
is looking
a foreman,
and he has a whole hour
before the train. . .
The pilot is waiting for the turns
soon

around!
The teacher is awaiting
the solution of problems,
Children are waiting for
playtime.
Kholhozi
are awaiting
changes!. . .
Over the hollow world
it has been raining since morning.
Over the hollow world –
moving clouds. . .
We are waiting.
We know that:
it is time for us already
to leave the Hall of

Expectations
and enter the Hall of
Accomplishments. . .
We are waiting for openings.
We are calling friends.
We tell one another words
that are not sweet.
We live in the
Hall of Expectations!
But, while waiting,
we do not keep ourselves idle.
After us –
the broken silence!
After us –
our growing strength.
The awakened,
waiting country.
And the whole world,
frozen in expectation.

Vertaald door Katherine v. Imhof

ROZHDESTVENSKY

Robert Rozhdestvensky (20 juni 1932 – 19 augustus 1994)

 

De Duitse dichteres, schrijfster en kunsthistorica Silke Andrea Schuemmer werd geboren op 20 juni 1973 in Aken. Daar studeerde zij tussen 1992 en 2001 ook kunstgeschiedenis, germanistiek en filosofie. Schuemmer schrijft romans, gedichten, essays  en verhalen.

Werk o.a.: Triptychon oder Salzig schmeckt der Algenstrang (1996), Die Form des Fisches ist sein Wissen über das Wasser (1996), Remas Haus (2004)

Wind

I

Die Stille in der Luft lässt die Ähren taub
die Teiche trübe Augen sein
Die Halme stehn wie Borsten
nur eine Gänsehaut zieht übers Feld
Da ist kein Atem nicht ein Hauch
kaum ein Hund verlässt den Hof
Mit großen Fächern hebt man nur den Staub
wie eine Wand
Und die Schuhe wirft man hoch hinauf
und tritt damit die Wolken fast vom Himmel los
Keine Plage bringt der Wind mit sich
und frisst den Herbst vom Feld
nur Schuhwerk prasselt
den Leuten auf den Kopf

SCHUEMMER

Silke Andrea Schuemmer (Aken, 20 juni 1973)

Sybren Polet, José Rizal, Salman Rushdie, Friedrich Huch, Gustav Schwab

De Nederlandse dichter en schrijver Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema) werd geboren in Kampen op 19 juni 1924. Hij volgde een opleiding tot leraar in Zwolle. Na de Tweede Wereldoorlog debuteerde hij onder zijn eigen naam met de dichtbundel “Genesis” (1946). Als Sybren Polet debuteerde hij in 1949 in het literaire tijdschrift Podium, waarvan hij van 1952 tot 1965 redacteur zou zijn. In 1961 verscheen zijn eerste roman “Breekwater”.

Zijn dichtwerk wordt tot dat van de Vijftigers gerekend. Zijn proza (romans en verhalen) had een sterk experimenteel/vernieuwend karakter. Sybren Polet schreef ook toneelstukken en kinderboeken en stelde bloemlezingen samen van poëzie en sciencefiction.

Uit: Mannekino revisited

“Hij opende en sloot zijn ogen. Deed het soms op willekeurige momenten, stilstaande in de stad.

Beelden kwamen en gingen, openingen vormden zich spontaan, onafhankelijk van hem en van elkaar en sloten zich weer, als evenzoveel kringspieren rond leegte en niets, kringspieren, diafragma’s, vele, vele, overal in de materie, in het bewustzijn en het onbewuste, halfbewuste, allemaal kleine mondjes die zich openden, o, o, en weer sloten, o.

Verderlopend kreeg hij opnieuw het gevoel geobserveerd te worden. Hij had dit gevoel de laatste maanden steeds vaker en steeds sterker gehad, op sommige plaatsen meer dan op andere, maar altijd heel direkt en indringend alsof er een vrij zwevend, meezwervend oog op hem gericht was, een krachtig video-oog dat stralen uitzond – op straat, in concertzaal en schouwburg, restaurant, in cafés met vrienden en gasten -, de straal was er soms plotseling, waarna hij onwillekeurig om zich heenkeek of hij een camera-oog kon lokaliseren en niet zelden was dit inderdaad het geval – waar zijn ze tegenwoordig niet -, maar je kon niet zien of het werkte, laat staan ontdekken of er enige straling van uitging. Bovendien had hij vaak het gevoel dat de straling juist niet van het ontdekte oog uitging.”

polet

Sybren Polet (Kampen, 19 juni 1924)

 

De Filippijnse schrijver José Rizal (eig. José Protacio Rizal Mercado y Alonso Realonda) werd geboren op 19 juni 1861. Rizal is de nationale held van de Filippijnen. Hij was een nationalist en de meeste prominente voorstander van hervormingen in de Filippijnen aan het einde van het Spaanse koloniale tijdperk en van de uiteindelijke onafhankelijkheid. De militaire berechting en de executie van Rizal in 1896 maakte van hem een martelaar van de Filippijnse revolutie. Zijn sterfdag wordt nog steeds herdacht middels de Filippijnse nationale feestdag Rizal Day. Rizal schreef gedichten, essays, dagboeken, brieven en novellen. Zijn twee meest bekende werken zijn de novellen Noli Me Tangere en El Filibusterismo.

MI ULTIMO ADIOS

Farewell, my adored Land, region of the sun caressed,
Pearl of the Orient Sea, our Eden lost,
With gladness I give you my Life, sad and repressed;
And were it more brilliant, more fresh and at its best,
I would still give it to you for your welfare at most.

On the fields of battle, in the fury of fight,
Others give you their lives without pain or hesitancy,
The place does not matter: cypress laurel, lily white,
Scaffold, open field, conflict or martyrdom’s site,
It is the same if asked by home and Country.

I die as I see tints on the sky b’gin to show
And at last announce the day, after a gloomy night;
If you need a hue to dye your matutinal glow,
Pour my blood and at the right moment spread it so,
And gild it with a reflection of your nascent light!

My dreams, when scarcely a lad adolescent,
My dreams when already a youth, full of vigor to attain,
Were to see you, gem of the sea of the Orient,
Your dark eyes dry, smooth brow held to a high plane
Without frown, without wrinkles and of shame without stain.

My life’s fancy, my ardent, passionate desire,
Hail! Cries out the soul to you, that will soon part from thee;
Hail! How sweet ’tis to fall that fullness you may acquire;
To die to give you life, ‘neath your skies to expire,
And in your mystic land to sleep through eternity!

If over my tomb some day, you would see blow,
A simple humble flow’r amidst thick grasses,
Bring it up to your lips and kiss my soul so,
And under the cold tomb, I may feel on my brow,
Warmth of your breath, a whiff of your tenderness.

Let the moon with soft, gentle light me descry,
Let the dawn send forth its fleeting, brilliant light,
In murmurs grave allow the wind to sigh,
And should a bird descend on my cross and alight,
Let the bird intone a song of peace o’er my site.

Let the burning sun the raindrops vaporize
And with my clamor behind return pure to the sky;
Let a friend shed tears over my early demise;
And on quiet afternoons when one prays for me on high,
Pray too, oh, my Motherland, that in God may rest I.

Pray thee for all the hapless who have died,
For all those who unequalled torments have undergone;
For our poor mothers who in bitterness have cried;
For orphans, widows and captives to tortures were shied,
And pray too that you may see your own redemption.

And when the dark night wraps the cemet’ry
And only the dead to vigil there are left alone,
Don’t disturb their repose, don’t disturb the mystery:
If you hear the sounds of cittern or psaltery,
It is I, dear Country, who, a song t’you intone.

And when my grave by all is no more remembered,
With neither cross nor stone to mark its place,
Let it be plowed by man, with spade let it be scattered
And my ashes ere to nothingness are restored,
Let them turn to dust to cover your earthly space.

Then it doesn’t matter that you should forget me:
Your atmosphere, your skies, your vales I’ll sweep;
Vibrant and clear note to your ears I shall be:
Aroma, light, hues, murmur, song, moanings deep,
Constantly repeating the essence of the faith I keep.

My idolized Country, for whom I most gravely pine,
Dear Philippines, to my last goodbye, oh, harken
There I leave all: my parents, loves of mine,
I’ll go where there are no slaves, tyrants or hangmen
Where faith does not kill and where God alone does reign.

Farewell, parents, brothers, beloved by me,
Friends of my childhood, in the home distressed;
Give thanks that now I rest from the wearisome day;
Farewell, sweet stranger, my friend, who brightened my way;
Farewell, to all I love. To die is to rest.

RIZAL

José Rizal (19 juni 1861 – 30 december 1896)

 

De Indisch-Britse schrijver en essayist Sir Salman Rushdie werd geboren in Bombay op 19 juni 1947. Zie ook mijn blog van 19 juni 2006.

Op 6 maart 1989 kondigde Ayatollah Khomeini, de geestelijke leider van Iran, een fatwa af tegen Salman Rushdie. Deze reageerde met een gedicht.

6 March 1989

Boy, yaar, they sure called me some good names of late:
e.g. opportunist (dangerous). E.g. full-of-hate,
self-aggrandizing, Satan, self-loathing and shrill,
the type it would clean up the planet to kill.
I justjust remember my own goodname still.

Damn, brother. You saw what they did to my face?
Poked out my eyes. Knocked teeth out of place,
stuck a dog’s body under, hung same from a hook,
wrote what-all on my forehead! Wrote ‘bastard’! Wrote ‘crook’!
I justjust recall how my face used to look.

Now, misters and sisters, they’ve come for my voice.
If the Cat got my tongue, look who-who would rejoice—
muftis, politicos, ‘my own people’, hacks.
Still, nameless-and-faceless or not, here’s my choice:
not to shut up. To sing on, in spite of attacks,
to sing (while my dreams are being murdered by facts)
praises of butterflies broken on racks.

rushdie

Salman Rushdie (Bombay, 19 juni 1947)

 

De Duitse dichter en schrijver Friedrich Huch werd geboren op 19 juni 1873 in Braunschweig. Hij was een neef van de schrijfster Ricarda Huch. Na zijn gymnasiumopleiding in Dresden studeerde hij filologie in München, Parijs en Erlangen. Na zijn promotie was hij huisleraar in Hamburg en Lubochin (Polen). Vanaf 1904 werkte hij als zelfstandig schrijver in München. Daar was hij bevriend met Ludwig Klages en stond hij ook in contact met Thomas Mann en Rainer Maria Rilke. Huch schreef fijnzinnige psychologische romans en wordt tot de decadente literatuur van rond de eeuwwisseling gerekend. Zijn hoofdwerk is “Pitt und Fox. Die Liebeswege der Brüder Sintrup” (1909), een soort mengeling van Thomas Manns “Felix Krull” en Robert Musils “Mann ohne Eigenschaften“. In zijn roman Enzio” (1911) is Wilhelm Furtwängler zijn literaire voorbeeld. Zijn fijngevoelige scholierenroman “Mao” (1907) is het bekendst gebleven.

Uit: Mao

“Thomas war in einem großen, alten Hause geboren, das zurückgezogen und ernst in einer breiten Ecke des Marktes lag, im Mittelpunkt der Stadt. Es hatte weniger Stockwerke und viel höhere Fenster als die Nachbarhäuser, die es hart begrenzten. Hinter dem sonneverbrannten braunen Torbogen lag ein kühler, hoher Flur, dessen Decke zwei wuchtige weiße Säulen stützten; eine weite Treppe mit sehr niedrigen Stufen führte empor bis zur ersten Plattform, bis zu dem quadratisch geschnittenen, riesigen weißen Schiebefenster, gegen das die leuchtenden Blätter der Fliederbäume klopften: Da lag ein weiter Garten mit alten Bäumen und wilden Rasenflächen, und ein tiefer Hof, überschattet von dem hohen Grün des Gartens, und stumm und alt schaute die lange Fensterreihe einer ungeahnten Seitenfront des Hauses auf ihn nieder. Wo sie endete, war ungewiß. Es war auch ungewiß, was auf der anderen Seite des Gartens lag. Thomas wußte es, seitdem er sich einmal durch die dichte hohe Buschmauer bis an den schwärzlichen Lattenzaun hindrängte: Da sah er tief unter sich ein schmales, dunkles Wasser ziehen, dahinter kauerten verbaute kleine Häuser. – In seine Tiefe hinein nahm der Garten endlich jählings ein Ende: Es legte sich eine rauhe, breite, fensterlose Wand davor, an der in großen Abständen auf dicken schwarzen Holzplatten schwere eiserne, verrostete Ringe hingen, unbeweglich, ein Jahr wie das andere.”

Huch

Friedrich Huch (19 juni 1873 – 12 mei 1913)
Boekomslag van Pitt und Fox (geen portret beschikbaar)

 

De Duitse schrijver en pastor Gustav (Benjamin) Schwab werd geboren op 19 juni 1792 in Stuttgart. Zijn Sagen des klassischen Altertums (1838-1840) is een klassieker geworden van de Duitse kinder- en jeugliteratuur geworden.

Uit: Sagen des klassischen Altertums

„Himmel und Erde waren geschaffen: das Meer wogte in seinen Ufern, und die Fische spielten darin; in den Lüften sangen beflügelt die Vögel; der Erdboden wimmelte von Tieren. Aber noch fehlte es an dem Geschöpfe, dessen Leib so beschaffen war, daß der Geist in ihm Wohnung machen und von ihm aus die Erdenwelt beherrschen konnte. Da betrat Prometheus die Erde, ein Sprößling des alten Göttergeschlechtes, das Zeus entthront hatte, ein Sohn des erdgebornen Uranossohnes Iapetos, kluger Erfindung voll. Dieser wußte wohl, daß im Erdboden der Same des Himmels schlummre; darum nahm er vom Tone, befeuchtete denselben mit dem Wasser des Flusses, knetete ihn und formte daraus ein Gebilde nach dem Ebenbilde der Götter, der Herren der Welt. Diesen seinen Erdenkloß zu beleben, entlehnte er allenthalben von den Tierseelen gute und böse Eigenschaften und schloß sie in die Brust des Menschen ein. Unter den Himmlischen hatte er eine Freundin, Athene, die Göttin der Weisheit. Diese bewunderte die Schöpfung des Titanensohnes und blies dem halbbeseelten Bilde den Geist, den göttlichen Atem ein.“

schwab
Gustav Schwab (19 juni 1792 – 4 november 1850)    



Raymond Radiguet, Bert Schierbeek, Ivan Gontsjarov, Richard Powers, Utta Danella, Geoffrey Hill, Anton van Wilderode

De Franse schrijver Raymond Radiguet werd geboren op 18 juni 1903 in Saint-Maur-des-Fossés. Al op zijn veertiende trok Radiguet van de buitenwijk Saint-Maur naar de stad om zichzelf te promoten bij Parijse uitgevers, en niet zonder succes. De charmante persoonlijkheid en het talent van de jonge schrijver intrigeerden en al gauw hielpen redacteuren en uitgevers hem om zijn gedichten, essays, verhalen en tekeningen, in tijdschriften te publiceren. Aanvankelijk publiceerde Radiguet zijn gedichten onder het pseudoniem Raimon Rajky, later schreef hij onder zijn echte naam. Het lukte Radiguet vaak om de juiste mensen te leren kennen. Het duurde dan ook niet lang of hij verkeerde in de belangrijkste kringen van kunstenaars, schrijvers en componisten. Hij ontmoette Blaise Cendrars, Max Jacob, Tristan Tzara, Wassili Kandinsky, Erik Satie, André Breton en vele anderen. In 1919 kwam hij Jean Cocteau (toen 30) tegen, die de mentor, kruiwagen en minnaar werd van de nog geen zestienjarige Radiguet. Op 12 december 1923 overleed Raymond Radiguet aan tyfus, vermoedelijk opgelopen door het eten van oesters. De publicatie van zijn eerste roman, Diable au corps (1923), had hij nog net meegemaakt, aan het corrigeren van de drukproeven van zijn tweede roman Le bal du comte d’Orgel (1924) is hij niet meer toegekomen. Ook na de dood van Radiguet was het vooral Cocteau die aandacht vroeg voor het buitengewone talent van de jonggestorven schrijver.   

Uit: Le diable au corps

“Je vais encourir bien des reproches. Mais qu’y puis-je ? Est-ce ma faute si j’eus douze ans quelques mois avant la déclaration de la guerre ? Sans doute, les troubles qui me vinrent de cette période extraordinaire furent d’une sorte qu’on n’éprouve jamais à cet âge ; mais comme il n’existe rien d’assez fort pour nous vieillir malgré les apparences, c’est en enfant que je devais me conduire dans une aventure où déjà un homme eût éprouvé de l’embarras. Je ne suis pas le seul. Et mes camarades garderont de cette époque un souvenir qui n’est pas celui de leurs aînés. Que ceux déjà qui m’en veulent se représentent ce que fut la guerre pour tant de très jeunes garçons : quatre ans de grandes vacances.
Nous habitions à F…, au bord de la Marne.
Mes parents condamnaient plutôt la camaraderie mixte. La sensualité, qui naît avec nous et se manifeste encore aveugle, y gagna au lieu de s’y perdre.
Je n’ai jamais été un rêveur. Ce qui me semble rêve aux autres, plus crédules, me paraissait à moi aussi réel que le fromage au chat, malgré la cloche de verre. Pourtant la cloche existe.
La cloche se cassant, le chat en profite, même si ce sont ses maîtres qui la cassent et s’y coupent les mains.
Jusqu’à douze ans, je ne vois aucune amourette, sauf pour une petite fille, nommée Carmen, à qui je fis tenir, par un gamin plus jeune que moi, une lettre dans laquelle je lui exprimais mon amour. Je m’autorisais de cet amour pour solliciter un rendez-vous. Ma lettre lui avait été remise le matin avant qu’elle se rendît en classe. J’avais distingué la seule fillette qui me ressemblât, parce qu’elle était propre, et allait à l’école accompagnée d’une petite, comme moi de mon petit frère. Afin que ces deux témoins se tussent, j’imaginai de les marier, en quelque sorte. A ma lettre, j’en joignis donc une de la part de mon frère, qui ne savait pas écrire, pour Mlle Fauvette. J’expliquai à mon frère mon entremise, et notre chance de tomber juste sur deux soeurs de nos âges et douées de noms de baptêmes aussi exceptionnels. J’eus la tristesse de voir que je ne m’étais pas mépris sur le bon genre de Carmen, lorsque après avoir déjeuné, avec mes parents qui me gâtaient et ne me grondaient jamais, je rentrai en classe.”

Radiguet

Raymond Radiguet (18 juni 1903 – 12 december 1923)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Bert (Lambertus Roelof) Schierbeek (1918-1996) werd geboren op 18 juni 1918 in Glanerbrug in Twente. Omdat zijn moeder kort na zijn geboorte stierf, werd Bert Schierbeek opgevoed door de ouders van zijn moeder in Groningen. Op zijn elfde verhuisde hij naar zijn vader, die in Boekelo onderwijzer was. Na het gymnasium studeerde Schierbeek pedagogiek in Amsterdam. Tijdens WO II nam hij deel aan het illegale verzet. Later beschreef hij deze periode in zijn eerste roman “Terreur tegen terreur”, die in 1945 verscheen. In 1946 werd Bert Schierbeek redacteur van het tijdschrift Woord. Bovendien sloot hij zich aan bij de Cobragroep. Schierbeek was één van de belangrijkste vijftigers. Hij verzette zich tegen traditioneel taalgebruik en probeerde bestaande patronen te doorbreken. “Het boek Ik” (1951) wordt beschouwd als het eerste Nederlandse experimentele prozaboek; niet alleen door taalgebruik, maar ook door typografie onderscheidt het boek zich. In 1991 werd Bert Schierbeek onderscheiden met de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre.

Vlucht van de vogel

soms op een vleugje wind
soms in een storm
vliegen zij op
een wolk van vogels
voor de zon

welke dromen
bevliegen de vogels
dat zij zich
lichtvaardig
in zoveel lucht
begeven

 

De Fietsenmaker

in zijn hol
onder schaarse pit
één deur open
zit
knielt
en hurkt hij
voor de zoveelste
fiets

zeg je dag
zegt hij dag
een glinstering in
zijn ogen en ziet hij
op al die pedalen
totaal verlicht al die
benen en vanaf het zadel
al die dijen die opwaaiende
jurken en wat daaronder zit
en hij vermoeden moet

dan staat hij op
omvat het stuur
ziet al die handen
om het handvat
en geeft een ruk

dan mompelt hij:
                        op een dag
                        een middag dreef de berg Mola
                        de mist in
                        en werd totaal onzichtbaar

SCHIERBEEK

Bert Schierbeek (18 juni 1918- 9 juni 1996)

 

De Russische schrijver Ivan Aleksandrovitsj Gontsjarov werd geboren op 18 juni 1812 in Simbirsk als zoon van een graanhandelaar. Op zijn tiende werd Ivan naar een kostschool in Moskou gestuurd. Later studeerde hij letteren aan de universiteit aldaar. Gontsjarov werd ambtenaar en maakte eerst in Simbirsk en later in Sint-Petersburg gestaag carrière. In 1847 verscheen Gontsjarovs eerste roman Een gewoon verhaal (Obyknovennaja istoria) in het tijdschrift Sovremennik (“Tijdgenoot”). Het werd goed ontvangen. Literatuurcriticus Belinski roemde de natuurlijkheid van Gontsjarovs taal. Gontsjarovs verreweg bekendste werk is Oblomov. Het laatste bekende boek van Gontsjarov is Het ravijn (Obryv), waaraan hij zo’n twintig jaar werkte. Het verscheen in 1868 in een tijdschrift en in 1870 in boekvorm. Hij noemde het zelf zijn beste boek, maar de kritieken waren niet mals. Toergenjev was teleurgesteld: “Mijn haar valt uit van verveling”. Na “Het ravijn” heeft Gontsjarov weinig meer gepubliceerd

Uit: Oblomov

“Therefore he did as he had decided; and when the tea had been consumed he raised himself upon his elbow and arrived within an ace of getting out of bed. In fact, glancing at his slippers, he even began to extend a foot in their direction, but presently withdrew it.

Half-past ten struck, and Oblomov gave himself a shake. “What is the matter?,” he said vexedly. “In all conscience ’tis time that I were doing something! Would I could make up my mind to–to–” He broke off with a shout of “Zakhar!” whereupon there entered an elderly man in a grey suit and brass buttons–a man who sported beneath a perfectly bald pate a pair of long, bushy, grizzled whiskers that would have sufficed to fit out three ord
inary men with beards. His clothes, it is true, were cut according to a country pattern, but he cherished them as a faint reminder of his former livery, as the one surviving token of the dignity of the house of Oblomov. The house of Oblomov was one which had once been wealthy and distinguished, but which, of late years, had undergone impoverishment and diminution, until finally it had become lost among a crowd of noble houses of more recent creation.

For a few moments Oblomov remained too plunged in thought to notice Zakhar’s presence; but at length the valet coughed.

“What do you want?” Oblomov inquired.

“You called me just now, barin?”

“I called you, you say? Well, I cannot remember why I did so. Return to your room until I have remembered.”

GONCHAROV

Ivan Gontsjarov (18 juni 1812 – 27 september 1891)

 

De Amerikaanse schrijver Richard Powers werd geboren op 18 juni 1957 in Evanston, Illinois. Powers debuteerde in 1985 met Three Farmers on Their Way to a Dance. Inmiddels heeft hij al negen romans op zijn naam staan, de meest recente The Echomaker. In de jaren tachtig woonde en werkte hij enige tijd in Nederland, inmiddels woont hij in Urbana, Illinois (VS). Powers heeft talrijke prijzen gekregen, waaronder een MacArthur Fellowship, de Lannan Literary Award en de James Fenimore Cooper Prijs.  Voor De Echomaker kreeg hij de National Book Award.

Uit: The Echo Maker

“Cranes keep landing as night falls. Ribbons of them roll down, slack against the sky. They float in from all compass points, in kettles of a dozen, dropping with the dusk. Scores of Grus canadensis settle on the thawing river. They gather on the island flats, grazing, beating their wings, trumpeting: the advance wave of a mass evacuation. More birds land by the minute, the air red with calls.

A neck stretches long; legs drape behind. Wings curl forward, the length of a man. Spread like fingers, primaries tip the bird into the wind’s plane. The blood-red head bows and the wings sweep together, a cloaked priest giving benediction. Tail cups and belly buckles, surprised by the upsurge of ground. Legs kick out, their backward knees flapping like broken landing gear. Another bird plummets and stumbles forward, fighting for a spot in the packed staging ground along those few miles of water still clear and wide enough to pass as safe.

Twilight comes early, as it will for a few more weeks. The sky, ice blue through the encroaching willows and cottonwoods, flares up, a brief rose, before collapsing to indigo. Late February on the Platte, and the night’s chill haze hangs over this river, frosting the stubble from last fall that still fills the bordering fields. The nervous birds, tall as children, crowd together wing by wing on this stretch of river, one that they’ve learned to find by memory.”

Powers

Richard Powers (Evanston, 18 juni 1957)

 

De Duitse schrijfster Utta Danella (eig.Utta Denneler) werd geboren op 18 juni 1924 in Berlijn. Omdat zij het voor haar man verborgen wilde houden typte zij stiekem op zolder een manuscript van meer dan duidend bladzijden met de titel „Alle Sterne vom Himmel“ . Veel uitgeverijen waren wel geïnteresseerd in haar werk, maar schrokken terug voor de omvang van het werk. Uitgever Franz Schneekluth uit München bood aan de roman te drukken, wanneer zij hem inkortte tot vijfhonderd pagina’s. Utta Denneler nam het aanbod aan en de roman verscheen in 1956. Schneekluth motiveerde de schrijfster om door te gaan en verzon ook het pseudoniem Utta Danella. Met haar vierde boek, „Stella Termogen“ oder „Die Versuchungen der Jahre“, kwam in 1960 de doorbraak. Er werden in korte tijd meer dan 100.000 exemplaren van verkocht.

Uit: Niemandsland

“Noch heute geschieht es, daß ich mit klopfendem Herzen aus dem Schlaf auffahre, von Angst gejagt, auf der Flucht vor ihren Augen. Ihre Augen voller Haß…
Die fast schwarzen Augen von Madame-Mere, die Augen von Hortense, genauso dunkel, genauso erbarmungslos. Aber am schlimmsten war es, auch in Isabelles jungen Au­gen, aus denen mir Vertrauen und Freundschaft entgegenge­blickt hatten, den Haß zu finden, am wildesten und am un­versöhnlichsten.
»Du Mörderin!«
Das hatte Isabelle gesagt. Nicht die anderen. Dieser Alp­traum begleitet mich seit damals. Zu manchen Zeiten blieb ich davon verschont, er schien versunken. Aber dann wie­der, irgendwann, in einer Nacht – die Augen voller Haß.
Seit ich mit Philipp sprach und ihm alles sagte, was ich ihm nie hatte sagen wollen, als seine Augen mich ansahen, zweifelnd, erschreckt, unsicher, dann entsetzt, da war es mir, als ob es ihre Augen wären. Nun kommt der Traum wieder.
Erst letzte Nacht.
Dann stehe ich auf, ich kann nicht mehr schlafen. Ich gehe durch die Wohnung, nehme mir einen Whisky, eine Zigaret­te, ich versuche zu lesen, ich blicke aus dem Fenster, starre in die Dunkelheit, noch ist es Winter, letzte Reste Schnee schimmern unter den Bäumen.”

Danella

Utta Danella (Berlijn, 18 juni 1924)

 

De Engelse dichter Geoffrey Hill werd geboren op 18 juni 1932 in Bromsgrove, Worcestershire. In 1950 ging hij naar Keble College in Oxford om Engels te studeren. Daar publiceerde hij ook in 1952 zijn eerste gedichten. Hill maakte ook carrière in de wetenschap, zowel in Engeland als in de VS. Tegenwoordig woont hij in Cambridge.

Requiem for the Plantagenet Kings

For whom the possessed sea littered, on both shores,
Ruinous arms; being fired, and for good,
To sound the constitution of just wards,
Men, in their eloquent fashion, understood.

Relieved of soul, the dropping-back of dust,
Their usage, pride, admitted within doors;
At home, under caved chantries, set in trust,
With well-dressed alabaster and proved spurs
They lie; they lie; secure in the decay
Of blood, blood-marks, crowns hacked and coveted,
Before the scouring fires of trial-day
Alight on men; before sleeked groin, gored head,
Budge through the clay and gravel, and the sea
Across daubed rock evacuates its dead.

Hill

Geoffrey Hill (Bromsgrove, 18 juni 1932)

 

De Vlaamse schrijver dichter, vertaler en scenarist  Anton van Wilderode (pseudoniem van Cyriel Paul Coupé werd geboren in Moerbeke op 18 juni 1918. Van Wilderode werd op 21 mei 1944 tot priester gewijd in de Gentse Sint-Baafskatedraal, daarna studeerde hij klassieke filologie aan de universiteit van Leuven. In 1946 werd hij leraar aan het Sint Jozef-Klein-Seminarie in Sint-Niklaas, een functie die hij tot 1983 zou beoefenen. Zijn literair debuut kwam er met de nouvelle Dis al in 1939, hetgeen de eerste van vele prijzen opleverde voor zijn talent. Zijn debuut als dichter kwam er in 1943 met De moerbeitoppen ruischten. Tevens vertaalde hij onder andere Vergilius (de Bucolica, de Georgica, en de Aeneis) en diverse gedichten van Horatius.

Epidauros

De zee ligt in de nacht gelijk blauw goud
         boven een kim van groen. Ik hoor haar slagen
         van ver met intervallen aangedragen
         door zachte wind zonder muziek of zout.

         Op de orcheistra staan de vijftien pal
         in hun cocon van purperen gewaden.
         Antigone draagt trots haar ongenade
         en Kreoon is een vorst, – tot vóór zijn val.

         De zee is op de einder van ivoor
         met strelingen van maanlicht stilgevallen.
         In het theater waden duizendtallen
         de wateren van het verleden door.

 

Pope

De wereld van beweren en bewegen
         gaat vlagelings voorbij gelijk een regen.
         Geen mens heeft haar bestiering in de hand.

         Dwars door de rafels wordt een verder land
         verwijderd onbereikbaar afgelegen
         soms even raadbaar als een overkant

         en voorafgaandelijk al liefgekregen.

WILDENRODE

Anton van Wilderode (18 juni 1918 – 15 juni 1998)

Ward Ruyslinck, Peter Rosei, Max Dendermonde, Henry Lawson, Ferdinand Freiligrath

De Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser) werd geboren in Berchem op 17 juni 1929. Zie ook mijn blog van 17 juni 2006. 

Uit: Wurgtechnieken

“De pleisteren kop, als oudste in rang en jaren, stelde de vragen.
‘Bent u een Brits onderdaan?’
‘Ja.’
‘Hebt u een vast domicilie in Engeland?’
‘Ja’ in Londen.’
‘Bent u op doorreis in België, of verblijft u hier?
Bruce fronste de wenkbrauwen: ‘Neem me niet kwalijk, wat verstaat u onder verblijven? Ik ben een vriend gaan opzoeken die bij de Europese gemeenschap werkt, en toen vonden mijn zuster en ik het een leuk idee om een paar dagen langer te blijven. Het weekend gaf daar mooi aansluiting op.’ Weer betrapte hij zichzelf op de verfoeilijke neiging om teveel bijzonderheden op te dissen.
‘En waar rijdt u hen? Wat is uw bestemming?’
In zijn verwarring kon Bruce zich niet onmiddellijk de naam van de badplaats herinneren. Hij ging al met zijn hand in zijn broekzak om de brief van Andrew te voorschijn te halen, iets te lang twijfelend (was het wel verstandig wat hij deed?), toen Pearl hem onverwachts te hulp kwam. ‘Knokke,’ zei ze.
‘That’s it,’ zei hij opgelucht. ‘Ik was de naam vergeten.’
‘En vandaar scheept u weer naar Engeland in?’
‘Uit Knokke, bedoelt u? Nee, natuurlijk niet. Uit Oostende.’ Hij liet zich door die gehaaide hannes niet in de val lokken.
‘Now tell me, what’s the meaning of all this? Is dit een routinecontrole of een verhoor? U hebt toch niets tegen Engelse toeristen, wel?’. Toen hij dat zei klonk het brutaler dan wat hij innerlijk hoorde. Het verraste hem. In zijn spontane vertolking van de gepikeerde weggebruiker, die op zijn rechten stond, ging hij misschien wel wat te ver.

‘We hebben niets tegen Engelse toeristen, nee, maar wel tegen autowrakken in het verkeer,’ antwoordde de adjudant laconiek. ‘Mag ik u doen opmerken dat een van uw achterwielen slingert, dat nagenoeg al uw banden kaal zijn en dat uw uitlaat buldert als een kanon?’.
Hij deed een stap achterwaarts en nam kritisch het beschadigde koetswerk op. ‘Het zou me niets verbazen als u bij een ongeval betrokken was.”

Ruyslinck

Ward Ruyslinck (Berchem, 17 juni 1929)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 juni 2006.

Uit: Dramatisches

„Er lief mit seiner Fackel die Straße hinab. Es war dunkel und der Wind pfiff um die Ecken. Aus einem kaum erleuchteten Wirtshaus traten vier Männer wortlos auf die Straße. Hinter ihnen wurde eine Frau durch die Schwingtüren ins Freie gestoßen und stürzte die Stufen hinab, die zum Eingang hinaufführten. Aus einem Fenster im obersten Stockwerk eines Hauses drang Lärm. Es klang, als würde man leere Dosen mit einem Hammer zerstampfen. Die Straße fiel leicht ab. Papierfetzen und Staub flogen an ihm vorbei. Seine Fackel bestand aus einem etwa zolldicken Holzstab und oben aus mit Harz und Fett durchtränkten, brennenden Lappen. Er hörte das Dröhnen eines Flugzeuges, das über der Stadt dahinflog. An einer Ecke begegnete er einem Mann, der einen Apfel aß. Es mochte auch eine Birne gewesen sein, er hätte es nicht beschwören können, aber er glaubte, einen Apfel in der Hand des Mannes gesehen zu haben. Die Dunkelheit war nicht vollkommen. Die Schatten der Häuser zeichneten sich als noch Dunkleres im Dunklen ab. In vollem Lauf, wie er war, hätte er beinahe ein mit einem Reifen spielendes Kind niedergestoßen. Er achtete nicht weiter auf die Schreie des Kindes, wie er auch auf das Gebell der Hunde nicht achtete, die in Rudeln zu viert oder fünft herumstreunten. Ihre Augen leuchteten, wenn sie zufällig vom Licht seiner Fackel gestreift wurden, grün.
GEHT HEIM!, rief er ihnen zu, GEHT HEIM! Aus einem Schornstein, der sich als dunkle Säule vom Umriß der Stadt abzeichnete, stieg roter Feuerschein auf. Die Häuserfronten bildeten schwarze, sich perspektivisch verkürzende Flächen. Kein Mensch war an einem der Fenster zu sehen. Ein Automobil kreuzte seinen Weg. Als er den kleinen Platz erreichte, in den die Straße mündete, sah er, daß man die Bäume, die dort einen kleinen Park gebildet hatten, in Brand gesteckt hatte.“

ROSEI

Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)

 

De Nederlandse schrijver Max Dendermonde (pseudoniem van Hendrik Hazelhoff) werd geboren op 17 juni 1919 in Winschoten. Zie ook mijn blog van 17 juni 2006.

Een dichter in Holland

Anders dan dichters, die met zoveel zwier
de deugden van hun vaderland beschreven,
vind ik het enkel goed om er te leven.
Mijn eigenlijke land is dit papier.

Is immers dit papier – al om het even
of ik in vreemde streken woon of hier -,
en ik als vorst, mijn pen als valkenier
jagen er op de vogels die daar zweven.

En toch, hoe afgedwaald ook in dat land,
waarin de hele wereld is te vinden,
soms stuit ik op een smal en effen strand,
of op een stad met grachten en met linden,
of op een vaart met vissers langs de kant,
en dan ben ik, al
s ieder, mild vanbinnen.

 

Reuzen

Geen bergruggen, lawines,
watervallen
in dit land,
alles details
een slootkant
madelieven.
Hollandse kikkers.
De mensen zijn reusachtig.

Dendermonde

Max Dendermonde (17 juni 1919 – 24 maart 2004)

 

De Australische dichter en schrijver Henry Archibald Lawson werd geboren op 17 juni 1867 in Grenfell, New South Wales. Hij was de zoon van een Noorse matroos die naar Australië was gekomen om goud te zoeken. Zijn moeder was een beroemde voorvechtster van vrouwenkiesrecht en eigenaresse en uitgeefster van het tijdschtift The Dawn. De alcoholverslaafde schrijver die vaak liep te bedelen in de straten van Sydney werd een van de bekendste persoonlijkheden van Australië.

Andy’s Gone With Cattle

Our Andy’s gone to battle now
‘Gainst Drought, the red marauder;
Our Andy’s gone with cattle now
Across the Queensland border.

He’s left us in dejection now;
Our hearts with him are roving.
It’s dull on this selection now,
Since Andy went a-droving.

Who now shall wear the cheerful face
In times when things are slackest?
And who shall whistle round the place
When Fortune frowns her blackest?

Oh, who shall cheek the squatter now
When he comes round us snarling?
His tongue is growing hotter now
Since Andy cross’d the Darling.

The gates are out of order now,
In storms the “riders” rattle;
For far across the border now
Our Andy’s gone with cattle.

Poor Aunty’s looking thin and white;
And Uncle’s cross with worry;
And poor old Blucher howls all night
Since Andy left Macquarie.

Oh, may the showers in torrents fall,
And all the tanks run over;
And may the grass grow green and tall
In pathways of the drover;

And may good angels send the rain
On desert stretches sandy;
And when the summer comes again
God grant ’twill bring us Andy.

LAWSON

Henry Lawson (17 juni 1867 – 2 september 1922)

 

De Duitse dichter en schrijver Ferdinand Freiligrath werd geboren op 17 juni 1810 in Detmold. Hij werd opgeleid om koopman te worden. Van 1823 tot 1836 werkte hij in Amsterdam. Daar begon hij ook met vertalingen uit het Frans. Later volgden eigen gedichten die werden gepubliceerd in de  Musenalmanach en in het Morgenblatt. Zijn eerste bundel gedichten verscheen in 1838. Onder invloed van politieke repressie (censuur) werd de aanvankelijk apolitieke Freiligrath steeds politieker. In 1844 verscheen “Ein Glaubensbekenntnis” dat een groot succes werd. Hij moest echter wel Duitsland verlaten en ging naar België, waar hij Karl Marx ontmoette.

Berlin

Zum Völkerfest, auf das wir ziehn,
Zu dem die Freiheit ladet,
Wie wandelst herrlich du, Berlin!
Berlin, in Blut gebadet!
Du wandelst rußig und bestaubt
Einher in deinen Wunden!
Du wandelst hin, das bleiche Haupt
Mit Bannertuch verbunden!

Mit Tuch, von dem du jene Nacht
Geheiligt jeden Faden!
Oh, erste deutsche Fahnenwacht
Auf deutschen Barrikaden!
Du rissest es aus langer Schmach
Empor zu neuer Schöne!
In einer Nacht, auf einen Schlag
Rein wuschen’s deine Söhne!

So helfe dir nun Gott, Tyrann!
Erstochen und erschossen!
Und abwärts durch die Straßen rann
Ihr Blut in allen Gossen!
Arbeiterblut, Studentenblut-
Wir knirschen mit den Zähnen,
Und in die Augen treibt die Wut
Uns seltne Männertränen!

Sie fochten dreizehn Stunden lang,
Die Erde hat gezittert!
Sie fochten ohne Sang und Klang,
Sie fochten stumm erbittert!
Da war kein Lied wie Ça ira –
Nur Schrei und Ruf und Röcheln!
Sie standen ernst und schweigend da,
Im Blut bis zu den Knöcheln!

So schlaft denn wohl im kühlen Grund,
Schlaft ewig unvergessen!
Wir können euch den bleichen Mund,
Die starre Hand nicht pressen!
Wir können euch zu Ehr’ und Zier
Mit Blumen nicht bewerfen –
Doch können wir und wollen wir
Die Schwerter für euch schärfen!

Denn einen Kampf, der so begann,
Soll kein Ermatten schänden!
Ihr strittet vor, ihr finget an:
So laßt denn uns vollen
den!
Wir sind bereit, wir sind geschwind,
Wir treten in die Lücken!
Mit allen, die noch übrig sind,
Die Klinge wolln wir zücken!

Denn heißen soll es nimmermehr:
Für nichts sind sie gestorben!
Für nichts, als was sie Tags vorher
Ertrotzt schon und erworben!
Denn keiner sage je und je:
Sie waren brav im Schießen!
Doch fehlt’ auch ihnen die Idee,
Da sie sich metzeln ließen!

Drum sollen eure Leichen nicht
Den Strom der Freiheit stauen;
Den Strom, der seine Fesseln bricht
In diesem Märzestauen!
Drum sollen sie die Stufen sein,
Die Stufen grün von Zweigen,
Auf denen wir zum Dach hinein
Der freien Zukunft steigen!

Was Manifest noch, was Bescheid!
Was Bitten noch und Geben!
Was Amnestie und Preßfreiheit –
Tod gilt es oder Leben!
Wir rücken an in kalter Ruh’,
Wir beißen die Patrone,
Wir sagen kurz: Wir oder du!
Volk heißt es oder Krone!

Daß Deutschland stark und einig sei,
Das ist auch unser Dürsten!
Doch einig wird es nur, wenn frei,
Und frei nur ohne Fürsten!
O Volk, ein einz’ger Tag verstrich –
Und schon von Vivats heiser?
Erst gestern ließ Er schlachten dich – –
Und heute deutscher Kaiser?!

Schmach! mit dem Blute wild verspritzt
Bei jenem freud’gen Sterben,
Mit dem jetzt möcht’ Er sich verschmitzt
Den Kaiserpurpur färben!
Allein, daß das unmöglich sei,
Dafür noch stehn wir Wache,
Dafür bleibt unser Feldgeschrei:
Hie Republik und Rache!

Wir treten in die Reiseschuh’,
Wir brechen auf schon heute!
Nun, heil’ge Freiheit, tröste du
Die Mütter und die Bräute!
Nun tröste Weib, nun tröste Kind,
Die Witwen und die Waisen –
Wie derer, die gefallen sind,
So unsre, will’s das Eisen!

Freiligrath

Ferdinand Freiligrath (17 juni 1810 – 18 maart 1876)

August Willemsen, Joyce Carol Oates, Derek R. Audette, Erich Segal,Theo Thijssen, Giovanni Boccaccio, Torgny Lindgren


De Nederlandse schrijver essayist en vertaler August Willemsen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1936. Zie ook mijn blogs van 16 juni 2006 en van 13 juni 2007. 

 

Uit: Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1986, Dankwoord

 

“Stomverbaasd was ik toen, na de verschijning van de Braziliaanse brieven, vrienden en vreemden mij vroegen: ‘En, wanneer verschijnt je volgende boek?’ Ik antwoordde meestal iets als: ‘Over dit boek heb ik zeventien jaar gedaan; kom over zeventien jaar maar eens terug.’ Maar dan nog: deze brieven zijn een weerslag van zeventien jaar leven, en ik kan schrijven en schrijven wat ik wil, maar die tijd van leven kan ik niet overdoen. En deze prijs komt nu als een aanmoediging om dat wel te doen. Ik bedoel: iemand die een mooie roman, of verhalen, of gedichten schrijft, zo iemand kun je een buidel met munten voorhouden en zeggen: ‘Dat heb je kranig gedaan zeg, schrijf nog eens wat,’ want in principe is het mogelijk opnieuw voor de dag te komen met een roman, met verhalen, met gedichten. Maar brieven als deze schrijft men één keer. Ik kan nooit meer voor het eerst in een land aankomen, om er een tijd te leven, zelfs niet daar waar ik nog nooit geweest ben. Het land kan nieuw zijn, de ervaring niet. Een ontwikkeling van zeventien jaar, een omgang met een land van zeventien jaar – dat doe je geen twee keer. En al zou ik het willen en kunnen en doen, dan is er dit allergrootste verschil en deze allergrootste onmogelijkheid: ik zal niet dezelfde leeftijd hebben. Dus, jury, wat te doen (om de laatste woorden van uw rapport te citeren) ‘opdat ik het hier niet bij zal laten’?

Ik moet bekennen dat ik mij dat al had afgevraagd voor ik van die prijs had gehoord. Mijn antwoord ‘Kom over zeventien jaar maar eens terug,’ betekende voor mezelf: ‘Natuurlijk komt er geen tweede boek.’ Maar gaandeweg, door die vraag, steeds opnieuw gesteld, door reacties, vaak heel persoonlijke, van bekenden en onbekenden, door het feit dat de uitgever erin slaagde het boek te verkopen, door het feit dat het nog steeds niet bij antiquariaat Kok in de Oude Hoogstraat ligt, waar vrijwel het hele Privé-domein in drie stapels staat opgetast (hetgeen aanleiding geeft tot de veronderstelling dat zelfs recensenten het willen houden) – door dat alles kwam er een gevoel bij. (Voordat ik op dat gevoel inga moet ik bekennen dat het boek er wel gelegen heeft, ongeveer twee weken lang, en dat ik niet degene ben die het er weggekocht heeft – dat wilde ik wel even duidelijk maken.) Er kwam dus een gevoel bij: niet alleen kon ik kennelijk aardig schrijven, maar blijkbaar kon ik iets schrijven waarmee ik tamelijk veel mensen een genoegen deed – en mezelf en passant ook, want dat moet je nooit nalaten als het even kan. Dat gevoel was nieuw. Ik noemde het waardering, of erkenning. En van dat gevoel is, voor mij, deze prijs de bevestiging. En daarin schuilt ook de aanmoediging. Zoals gezegd, een boek als dit kan geen tweede keer geschreven worden, maar er valt te broeden (daarover straks) op andere wijzen om ‘het hier niet bij te laten.”

 

 

WILLEMSEN
August Willemsen (Amsterdam, 16 juni 1936)

 

De Amerikaanse schrijfster Joyce Carol Oates werd geboren in Lockport, New York, op 16 juni 1939. In 1956 kreeg Oates een studiebeurs. Zij studeerde in Syracuse en aan de universiteit van Wisconsin. Van 1961 1967 was zij docente Engels aan de universiteit van Detroit. Nadat zij van 1978 tot 1981 als writer in residence aan Princeton University gewerkt had werd zij daar hoogleraar voor creatief schrijven.

 

Uit: The Gravedigger’s Daughter

“Schoolboys sometimes squatted behind the cemetery wall that was about three feet in height, made of crude rocks and chunks of mortar, in poor repair. Briars, poison ivy and summac grew wild along the wall. At the front entrance of the cemetery there was a wrought iron gate that could be dragged shut only with difficulty, and an eroded gravel drive, and the caretaker’s stone cottage; beyond these, there were several sheds and outbuildings. The oldest gravestones ran up practically to the rear of the cottage. To the grassy area where the caretaker’s wife hung laundry on clotheslines stretching between two weathered posts. If the schoolboys couldn’t get close enough to Mr. Schwart to taunt him, or to toss chestnuts or stones at him, they sometimes settled for Mrs. Schwart, who would give a sharp little cry of alarm, hurt, pain, terror, drop what she was doing in the grass, and run panicked into the rear of hovel-house in a way that was very funny.”

 

 

Oates
Joyce Carol Oates (Lockport, 16 juni 1939)

 

De Canadese dichter, artiest en musicus Derek Raymond Joseph Audette werd geboren op 16 juni 1971 in Hull, Qu
ebec. In de jaren negentig was hij lid van bands als Lexington Blues, Swamp Ash, en Wardenclyffe. In dezelfde periode werkte hij soms als producer voor aan aantal andere locale muzikanten in Ottawa. De laatste jaren richtte Audette zich meer op het schrijven van gedichten en op schilderen. Veel van zijn werk wordt uitgegeven zonder de restricties van copyright. Daarbij maakt hij gebruik van Creative Commons.

 

 

Cigarettes & Bourbon

 

I sit here,
sipping bourbon,
smoking a cigarette,
wonderfully sleazy saxophone jazz
is playing in the background.
I am enjoying myself
as I pour my thoughts out on to paper.

And,
there are people who hate me for it.

Charlie Parker’s ‘Ri Bop Boys’
is oozing softly
from my stereo,
the night is sweltering.
It’s August.
A hot,
sticky August night.
Another sip of bourbon,
another drag of my cigarette.

And,
there are people who hate me for it.

Those fucking neo-puritan,
quasi-fascist bastards,
I can smell the rot of their contempt.
I can feel the putrescence of their judgment.
They can’t stand how sweet my bourbon tastes,
they despise the satisfaction
that a long, slow drag
from my cigarette
brings me.

I felt their ears prick up
when they heard the snap of my lighter.
They are out there,
somewhere
in the night,
behind the veil of darkness.
They hide behind the city lights
that shine through my window.

But,
I know they are out there.
I felt their gaze
turn towards me
when they heard me slurp my bourbon.

Their vile jealousy reeks
of the decay of a human soul.
I can hear the whining and whirring

of their inability to comprehend

how a person might dare to risk self-destruction
in exchange for pleasure,
In exchange for life,
in exchange for living.
They hate me for it.
They breathe contempt.
They preach a living death.

Another drag,
another sip.
My cigarette
satisfies.
My bourbon
is sweet.
Charlie Parker’s song ends.
Coltrane’s ‘Countdown’ begins.


 

 

 

Audette
Derek R. Audette (Hull, 16 juni 1971)

 

De Amerikaanse schrijver en literatuurwetenschapper Erich Segal werd op 16 juni 1937 in Brooklyn, New York, geboren. Hij studeerde klassieke talen en literatuur aan Harvard. Daarna doceerde hij aan de universiteiten van Yale, München, Princeton, Tel Aviv en Dartmouth. In deze jaren publiceerde hij diverse werken op het gebied van de literatuurwetenschap. In 1970 kwam voor hem de doorbraak als romanschrijver met Love Story. Vanaf 1968 schreef hij draaiboeken voor verschillende succesvolle films, ook voor film Love Story.

 

Uit: Love Story

 

“What can you say about a twenty-five-year-old girl who died?

That she was beautiful. And brilliant. That she loved Mozart and Bach. And the Beatles. And me. Once, when she specifically lumped me with those musical types, I asked her what the order was, and she replied, smiling, “Alphabetical.” At the time I smiled too. But now I sit and wonder whether she was listing me by my first name — in which case I would trail Mozart — or by my last name, in which case I would edge in there between Bach and the Beatles. Either way I don’t come first, which for some stupid reason bothers hell out of me, having grown up with the notion that I always had to be number one. Family heritage, don’t you know?

In the fall of my senior year, I got into the habit of studying at the Radcliffe library. Not just to eye the cheese, although I admit that I liked to look. The place was quiet, nobody knew me, and the reserve books were less in demand. The day before one of my history hour exams, I still hadn’t gotten around to reading the first book on the list, an endemic Harvard disease. I ambled over to the reserve desk to get one of the tomes that would bail me out on the morrow. There were two girls working there. One a tall tennis-anyone type, the other a bespectacled mouse type. I opted for Minnie Four-Eyes.

“Do you have The Waning of the Middle Ages?”

She shot a glance up at me.

“Do you have your own library?” she asked.”

 

 

 

Segal
Erich Segal (New York, 16 juni 1937)

 

De Nederlandse schrijver en onderwijzer Theo Thijssen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1879. Hij is wellicht het meest bekend om zijn boek Kees de jongen. Hoewel Thijssen altijd heeft volgehouden dat Kees de Jongen fictie was, lijken toch veel van zijn jeugdherinneringen in dit boek te zi
jn verwerkt. Thijssens autobiografische werk In de ochtend van het leven was naar eigen zeggen het enige boek dat eigen jeugdherinneringen bevat.

 

Uit: Kees de jongen

 

“Langzamerhand begon hij toch steviger door te stappen, want hij was voorbij een klok gekomen die al over half vijf wees. En hij moèst vóór vijf uur thuis zijn, daar ging niets van af. Stel je voor:
‘Waar kom jij zo laat vandaan? Je moet toch om half zes weer op avondschool zijn?’
‘Nog een tijdje staan te kletsen met mijn meisje.’
‘O, ben je er zó een. Goed. Best. Morgenochtend ben ik bij je meester, om dáár eens over te praten. Dat gaat zo maar niet, snotneus!’
Pats, was meteen alles bedorven! Als hij gek was! Hij nam de zwembadpas. En de straten waren al bijna donker; en hij zei zachtjes, precies op de maat van zijn lopen: ‘Ro-sa-Over-beek, Ro-sa-Over-beek.’ Lekker, kon niemand hem wat voor maken, dat hij zo op de maat van haar naam liep. Hij hield het vol tot aan huis.
 
De tafel in de keuken stond al gedekt.
Hij had net een gevoel, of het niet zijn eigen huis was, waar hij binnenkwam…”

 

 

 

THIJSSEN
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)

 

De Italiaanse dichter en schrijver Giovanni Boccaccio werd geboren in Florence of Certaldoi in juni of juli 1313. Hij was een buitenechtelijk kind van de koopman Boccaccio di Chellino en ging in 1327 naar Napels om ook koopman te worden, maar studeerde er rechten en oude talen. Een liefde voor Maria d’Aquino, een onecht kind van koning Robert van Napels en de ‘Fiammetta’ (Vlammetje) uit zijn werken, ontwikkelde zijn dichterstalent.

Rond 1340 verbleef hij in Florence, waar hij bevriend raakte met Petrarca, die hem invoerde in de wereld van het opkomende humanisme. Boccaccio’s huis werd een centrum voor humanisten. Uit verering voor Dante schreef hij diens biografie (Vita di Dante, ca. 1360). Hij voerde diverse politieke opdrachten uit, onder meer voor de pausen Innocentius VI en Urbanus V, zowel te Avignon als te Rome. Boccaccio’s roem en invloed op latere schrijvers berust vooral op zijn Decamerone of Decameròn, een cyclus van honderd verhalen geschreven tussen 1349 en 1351. Tien gasten zijn tijdens de pestepidemie – de ‘zwarte dood’ van 1348 – Florence ontvlucht en vertellen elkaar op een landgoed verhalen over liefde en list.

 

Uit: Decamerone (Vertaald door J. K. Rensburg)

 

“Ik zeg dus, dat de jaren sinds de Onbevlekte Ontvangenis van Gods Zoon al gestegen waren tot het getal dertienhonderd achtenveertig, toen in de zeer goede stad Florence, schooner dan elke ]andere Italiaansche, de moorddadige pestziekte uitbrak, welke door den invloed der hemellichamen of voor onze zondige daden door Gods gerechten toorn onder de stervelingen gezonden, eenige jaren te voren in het Oosten ontstond, een ontelbaar aantal levenden wegrukte en zonder oponthoud van de eene plaats naar de andere voortgaande, zich op allertreurigste wijze naar het Westen heeft verbreid.1 En hiertegen hielp geen enkele wetenschap noch menschelijke wijsheid, hoe de stad ook gezuiverd werd van veel onreinheid door de beambten, behalve van die, waarvan het reeds voorgeschreven was en evenmin baatte het, dat het aan elke zieke verboden was de stad binnen te gaan. De vele raadgevingen geschonken voor het behoud van de gezondheid, en ook de nederige smeekbeden, niet ééns maar vele keeren zoowel in geordende processies als op andere wijze tot God gericht door vrome menschen, hielpen niets. Omstreeks het begin van de lente van het voornoemde jaar begon de pest op vreeselijke wijze en op wonderbaarlijke manier haar treurigen invloed te toonen. Zij woedde niet, gelijk zij in het Oosten had gedaan, waarbij ieder, dien het bloed uit den neus kwam, dit een zeker teeken was van onvermijdelijken dood, maar bij het begin der ziekte ontstonden of in de lies of onder de oksels—bij mannen als vrouwen op gelijke wijze—zekere gezwellen, van welke enkelen groeiden als tot een gewone appel, anderen als tot een ei, bij eenigen meer en bij anderen minder, welke de menschen uit het volk pestbuilen noemden. Van de twee genoemde lichaamsdeelen uit begon in korten tijd de reeds gezegde doodelijke pestbuil, onverschillig waar, in een deel er van te ontstaan en op te komen en daarna begon het uiterlijk van genoemd ziekteverschijnsel te veranderen in zwarte of loodkleurige vlekken, welke onder de armen en op de heupen en op elk ander lichaamsdeel verschenen, bij dezen groot en weinig, en bij genen klein en veelvuldig. En daar de pestbuil het eerst was geweest en nog was het zekere teeken van naderenden dood, zoo waren die vlekken het ook bij elk, bij wien zij zich vertoonden.”

 

 

boccacio
Giovanni Boccaccio ( juni of juli 1313 – 21 december 1375)

 

De Zweedse schrijver Torgny Lindgren werd geboren op 16 juni 1938 in Raggsjö. Lindgren begon als dichter in 1965, maar moest voor zijn doorbraak wachten tot 1982. Hij ging naar school in Umeå en studeerde geschiedenis, politicologie en aardrijkskunde in Stockholm en Uppsala. Hij debuteerde in 1965 met een dichtbundel maar brak in 1982 door met zijn roman De weg van de slang. Dit boek werd in 1986 verfilmd door Bo Widerberg. In 2006 werd zijn roman Het licht in toneelbewerking opgevoerd door het Noord-Nederlands Toneel. Van zijn poëzie is slechts één lange cyclus vertaald door Hans Kloos, de reeks ‘Gemeentelijk‘ uit de bundel Dikter från Vimmerby.

 

Uit: Das Höchste im Leben

 

„An einem Nachmittag im August dieses Jahres trat er still und mit einer höflichen Verbeugung in die Küche von Manfred und Eva

Marklund in Avabäck. Eva war allein zu Hause, Manfred befand sich

seit gut einem Monat im Sanatorium von Hällnäs.

Ich wüßte gern, sagte Martin Bormann, ob es möglich wäre, eine

Mahlzeit zu kaufen?

Drinnen im Ort gibt es ein Gasthaus, sagte Eva Marklund.

Ja, sagte Martin Bormann, ich habe es im Vorbeifahren gesehen.

Aber ein paar Butterbrote, sagte sie. Wenn das reicht.

Das wäre vortrefflich, sagte er.

Während sie zwei dicke Brotscheiben mit Butter bestrich und Aufschnitt zurechtmachte, sagte er: Ich heiße Robert Maser. Ich bin

ein Flüchtling aus dem vom Krieg verwüsteten Deutschland.

Das hört man, sagte sie, daß Sie nicht von hier sind. Darf es Kaffee

sein oder Milch?

In den Gefilden meiner Jugend, in Mecklenburg, sagte er, mischten

wir gern Kaffee und Milch.

Dann fragte er:

Spreche ich wirklich nicht Schwedisch, wie ich sollte?

Das mag schon sein, sagte Eva Marklund. Aber man hört, daß Sie

nicht von hier sind.

Hin und wieder schaute sie aus dem Fenster.

Da draußen stand sein Fahrzeug.

Ein merkwürdiges Ungetüm, in dem Sie da reisen, sagte sie.

Ja, räumte Robert Maser ein. Es ist ein wunderliches

Fortbewegungsmittel.

Und sie lud ihn ein, näher zu treten und sich an den Küchentisch zu

setzen, sie schob ihm einen von den achtsprossigen Stühlen hin.

Nachdem er in der Teetasse Milch und Kaffee gemischt und den ersten Bissen genommen hatte, wandte er ihr sein rundes und

neugieriges Gesicht zu und fragte:

Was ist das?

Das ist die Pölsa, sagte sie. Kalte Pölsa. Wenn die Pölsa kalt ist,

erstarrt sie, so daß man sie in Scheiben schneiden kann.

Pölsa, wiederholte er, den Blick auf das Butterbrot gerichtet, das

Wort habe ich nicht gelernt.“

 

 

 

Lindgren
Torgny Lindgren (Raggsjö, 16 juni 1938)

 

En als toegift bij een andere verjaardag:

 

 

De dood der geliefden (als Baudelaire)

Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.

We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.

Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.

En later zal men ons een engel sturen
die, trouw e
n vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.

 

 

Frans Roumen, Uit: Elk woord van mij is zonde,

Uitgeverij Berend Immink, Nijmegen 1984)

 

Frans Roumen (Wessem, 16 juni 1957) woont en werkt in Nijmegen

 

Maria Dermoût, Roland Dorgelès, Trygve Gulbranssen, Silke Scheuermann, Ramon Lopez Velarde

De Nederlands-Indische schrijfster Maria Dermoût (eigenlijk Helena Anthonia Maria Elisabeth Dermoût-Ingerman) werd geboren in Pekalongan, Java, op 15 juni 1888.  Enkele maanden nadat zij was geboren, overleed haar moeder, die zij dus nooit heeft gekend. Tot 1900 verbleef zij in het toenmalige Nederlands-Indië, met twee onderbrekingen (1890 en 1894) voor een kort verblijf in Nederland. Van 1900 tot 1905 was zij weer in Nederland, ditmaal in de kost, om het gymnasium in Haarlem te volgen. In 1906, terug in Indië, ontmoette zij de gepromoveerd jurist Isaac J. Dermoût, met wie zij in 1907 in het huwelijk trad. Van 1910 tot 1914 was Mr Dermoût op de Molukken geplaatst, en hoewel ook hier de omstandigheden Maria maar matig bevielen, heeft het verblijf er een onuitwisbare invloed gehad op haar en op haar schrijverschap. Vanaf 1908 had zij incidenteel enkele korte stukjes gepubliceerd, eerst in een Indisch, daarna in een Nederlands blad, maar later gepubliceerd werk van haar hand dateert ook reeds van die tijd. Had Maria Dermoût dus incidentele schetsen op haar naam staan, veel werk dat zij, reeds ver voor de oorlog, was begonnen te schrijven, was in portefeuille gebleven. In 1949 benaderde zij de auteur Johan van der Woude met een stapel manuscripten, en die was zo onder de indruk dat hij de korte roman Nog pas gisteren uitkoos, die in 1951 bij Uitgeverij Querido gepubliceerd werd. Zij was toen 63 jaar oud. Het boek beleefde herdruk op herdruk, laatstelijk in de Salamanderreeks, en werd ook in Duitsland, Amerika en Engeland uitgebracht.

Uit: Het kopje koffie

“Op de suikerplantage diep in het binnenland van Java stond nog altijd het oude huis in de oude tuin, – het grote huis – zoals het genoemd werd.
Iedere familie die er woonde, de een na de ander, had aan het huis laten verbouwen, of bijbouwen. Ook de tuin was veranderd: een gemetselde vijver voor lotosbloemen was er bijgekomen, een orchideeënhuisje, een logeerpaviljoen; de paden waren verlegd tussen bloemperken en bloeiende struiken. Er was op het laatst niet veel over van het oude, behalve sommige bomen: de twee waringins links en rechts van het huis, de oprijlaan van kenaribomen. En dan nog een grote stenen tuinvaas op een voetstuk, in het midden van de moestuin, op de plaats van de vroegere rozentuin Maar links van het huis, achter de hertenkamp, in het stuk van de tuin dat glooiend naar de rivier toeliep, was niets veranderd. De tuin was daar niet meer aangelegd met grasvelden, en paden, en perken, er stonden alleen cocospalmen in rijen naast elkaar, als in een boomgaard. En in plaats van de tuinmuur was er een meer dan manshoge doornen bamboehaag. En daarachter, maar afgesloten van de grote tuin, ook weer omheind met een bamboehaag, lag een andere – een kleine tuin. – Er moest eens een huis gestaan hebben, de stenen fundamenten lagen er nog, onder het onkruid verscholen; en er stond een waringinboom. Het was de ‘verboden’ tuin.
Lang, erg lang geleden al, had in het grote huis een man gewoond met twee vrouwen. Eén in het grote huis, – zij had ook een kind; – en één in het kleine huis verstopt achter de doornen haag van de kleine tuin, bij de rivier.
Eerst ging het alles wel goed.”

DERMOUT

Maria Dermoût (15 juni 1888 – 27 juni 1962)

 

De Franse schrijver en journalist Roland Dorgelès (eig. Roland Lécavelé)  werd geboren op 15 juni 1885 in Amiens. Na zijn jeugd kwam hij te verkeren in de literaire kringen op Montmartre en al snel verwierf hij zich een naam. Na de ervaring van WO I schreef hij de roman Les Croix de bois die hem beroemd maakte. Tot 1920 schreef hij artikelen voor Le Canard enchaîné en hij werd ook bekend vanwege zijn reportages uit het buitenland. Sur la route mandarine (1925) onstond na een reis door Indochina. In 1929 werd hij gekoezen tot president van de Académie Goncourt en dat bleef hij tot aan zijn dood in 1973.

Uit: Les Croix de bois

« Dans l’eau verdâtre, qui frissonnait à peine, les hauts peupliers plongeaient jusqu’à leur cime, comme s’ils avaient encore cherché du ciel dans l’eau tranquille. Une grosse péniche
dormait près de la berge, couchée sur le côté. Ses planches arrachées laissaient voir la cale vide, entre ses enormes côtes de bois, et l’on se demandait comment cette carcasse de baleine
était venue s’échouer si loin.

La rivière froufroutait, en se brisant sur les bateaux du pont. C’étaient de ces petites barques, vertes ou noires, de pêcheurs, qu’on mène d’une rame indolente, les beaux dimanches d’ été. A l’avant de la plus fraîche, peinte en blanc, on lisait un nom : «Lucienne Brémont.Roucy.» Un éclat d’obus l’avait blessée au côté.

Tout le long de la berge, des croix de bois, grêles et nues, faites de planches ou de branches croisées, regardaient l’eau couler. On en voyait partout, et jusque dans la plaine inondée, où les képis rouges flottaient, comme d’étranges nénuphars.

Avec la crue, les croix devaient s’en aller, au fil de l’eau grise, pour accoster on ne sait où, près d’un enfant qui épellerait sur le planche rongée : «… infanterie…pour la France…» et s’en ferait un sabre de bois. On eût dit que ces morts fuyaient leurs tombes oubliées, et la file infinie des autres morts les regardait partir, leurs croix si rapprochées qu’elles semblaient se donner la main. »

Dorgeles

Roland Dorgelès (15 juni 1885 – 18 maart 1973)

 

De Noorse schrijver Trygve Emanuel Gulbranssen werd geboren in Oslo op 15 juni 1894. Gulbranssens beroemdste werk is de trilogie Het geslacht Bjørndal, bestaande uit En eeuwig zingen de bossen (1933), Winden waaien om de rotsen (1934) en De weg tot elkander (1935), waarin hij het Noorse plattelandsleven beschrijft.

Uit: Und ewig singen die Wälder

„Keiner war seitdem mehr beklommenen Herzens am Abgrund des Jungfrautals vorbeigefahren oder -gewandert, aber von der Schlucht wurde mit den Jahren nur um so mehr geredet, und ein jeder wußte von dem alten Wege. Westlich davon stiegen die Felsklippen wie schwarze Trolle gen Himmel, östlich stürzte der Abgrund ins Dunkel hinab. Droben in den Klippen schrien Eulen und andere unheimliche Wesen, und Steine, durch Frost und Sturzbäche gelockert, polterten die Halde hinunter.

Den Boden der Schlucht östlich des Weges konnte keines Menschen Blick erreichen. Bäume und Büsche verdeckten ihn, Blumen und Pflanzen wucherten herauf. Und aus dem Abgrund stiegen Tag und Nacht wunderliche Laute. Viele meinten, es sei ein Wasserlauf, der sich dort unten schlängele und unter den Schatten in der Tiefe riesele und gluckse – aber die Alten wußten es besser.“

GULBRANSSEN

Trygve Gulbranssen (15 juni 1894 – 10 oktober 1962)

 

De Duitse schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zij studeerde theater- en literatuurwetenschappen in Frankfurt am Main, Leipzig en Parijs. Na publicaties in diverse tijdschriften verscheen in 2001 haar eerste dichtbundel Der Tag an dem die Möwen zweistimmig sangen. In 2004 volgde Der zärtlichste Punkt im All. De verhalenbundel Reiche Mädchen verscheen in 2005. In 2007 publiceerde zij haar eerste roman Die Stunde zwischen Hund und Wolf. Op dit moment is zij gasthoogleraar aan het Deutsche Literaturinstitut in Leipzig

Uit:  Reiche Mädchen

»Immer vor Gewittern«, sagte sie später, als sie am Fenster saßen, mit Aperitifs und Erdnüssen aus der Minibar, »immer vor Gewittern bist du am besten, das habe nun ausnahmsweise einmal ich herausgefunden«, sie spielte mit der Fernbedienung, natürlich, sie mußte ausgerechnet in den trautesten Minuten ihrer Zweisamkeit mit dem Herumzappen anfangen und noch mindestens vier blonde Moderatorinnen, ein leukämiekrankes Kind, eine Millionärsehefrau und eine Horde verzottelter Demonstranten ins Zimmer zu holen. Zum Glück blieb sie einigermaßen schnell im dritten Programm hängen, »Tatort«, sagte sie mit einer Begeisterung, die ihm merkwürdig vorkam angesichts der Tatsache, daß es sich um eine in regelmäßigen Abständen ausgestrahlte Serie handelte, »das ist Kommissar Brinkmann«. Carl war sich nach drei Minuten sicher, daß sie diese Tatort-Folge schon gesehen hatten, diese Baugrube, aus der sie die Leiche holten, kam ihm ausgesprochen bekannt vor, und er verdächtigte sofort die rothaarige Witwe, wofür es eigentlich gar keinen Grund gab, aber er schwieg, strich nur Sofie mit der Hand über den Rücken und sagte: »Aber wenn es losgeht, machst du aus, ja?«
Noch vor dem ersten Donnergrollen war der Film zu Ende, sie warteten, sie hatte erstaunlicherweise darauf bestanden, daß nicht ein einzelner Sessel, sondern das ganze Sofa ans Fenster gerückt wurde, und zufrieden über ihr höfliches Interesse an seiner Wetterforschung, hatte er es, unter Ächzen und Stöhnen, bewerkstelligt. Nach ein paar Minuten, in denen die andauernde Stille ihn immer mehr erwarten machte, sagte Carl: »In alten Zeiten glaubten die Menschen, Blitz und Donner seien die Waffen von Göttern und Zeichen ihres Zorns, heute wissen wir, daß es Naturerscheinungen sind«, und Sofie bemerkte,
friedlich in seinen Arm gekuschelt: »Schöne Erscheinungen«.

Scheuermann

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

De Mexicaanse dichter Ramon Lopez Velarde werd geboren op 15 juni 1888 in Jerez. Hij was advocaat en maakte van dichtbij de Mexicaanse revolutie mee. Hij debuteerde in 1916 met La sangre devota (Het vrome bloed). In 1919 verscheen zijn tweede bundel Zozobra (Rustelooshei
d). Elf jaar na zijn al te vroege dood werd postuum El son del corazón (De klank van het hart) gepubliceerd. Velardes werk wordt beschouwd als het begin van de moderne poëzie in Mexico. Hoewel hij in zijn vaderland als nationale dichter vereerd wordt is hij buiten Mexico relatief onbekend gebleven.

Onze levens zijn slingers

Waar mag het meisje wezen
dat in die negorij
die nacht op de dansvloer
me haar verlangen zei
naar reizen en verzuchtte
dit leven moe te zijn?

Om haar kreunde de wals,
en zelf was zij zo kwijnend,
een schets met oorhangers
van amber en een jasmijn
die in haar haren stak.

Hoe kreunden de violen
van klungelige pijn…
Het meisje dat zo klaagde
dit leven moe te zijn,
wist zelf niet hoe ze klagend
praatte met een slinger.

Ach, meisje dat verzuchtte
ginds in die negorij
die nacht op de dansvloer
dit leven moe te zijn,
waar je ook je zucht mag
slaken aan iemands zij,
slingers zijn onze levens…

Gescheiden in één slinger-
beweging, evenwijdig,
in één zelfde winters
nevelgordijn

Vertaald door Stefaan van den Bremt

Lvelarde

Ramon Lopez Velarde (15 juni 1888 – 19 juni 1921)

Lieve Joris, Jerzy Kosinski, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, René Char, Thomas Graftdijk

De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Joris debuteerde in 1986 met de roman ‘De golf’. Veel van haar romans spelen zich af in Afrika en het Midden-Oosten, regio’s die een grote aantrekkingskracht op haar uitoefenen. Ze woonde een tijdje in de Arabische steden Caïro en Damascus. In 1993 won zij de Henriëtte Roland Holst-prijs voor ‘De melancholieke revolutie’ waarin zij een indringend beeld schetst van het revolutiejaar 1989 in Hongarije. In 1999 won zij de ‘Prix de l’astrolabe’, een Franse literaire prijs voor reisverhalen en de ‘Cultuurprijs van de Vlaamse gemeenschap’.

Uit: Het uur van de rebellen

“Zittend bij het vuur dronk hij de melk die zijn moeder had klaargezet. Dan pakte hij zijn schoolschrift en liep naar Kagogo: dwars door het bos naar beneden, het riviertje over en dan opnieuw de heuvel op – drie kwartier lopen als hij flink doorstapte.
De school was een armoedig bouwseltje dat eenzaam in het landschap stond, beschermd tegen het grazende vee door een omheining van bamboestokken waaraan de leerlingen hun jassen hingen. Door de open luikjes van de propvolle klaslokalen viel wat licht naar binnen en algauw galmden kinderstemmen als het gemekker van jonge geitjes door de lucht.

‘Jij bent altijd de beste van de klas,’ zei de meester tegen Zikiya, ‘maar jouw vader zien we hier nooit.’ Zikiya vertelde hem niet dat hij een weeskind was. Toen alle vaders op school werden geroepen, wist hij niet wat te doen. Hij liep achter de vader van een andere leerling aan en vroeg hem of die even de zijne wilde zijn. Het jaar daarop had hij een meester die tot zijn eigen familie behoorde en die hem sommeerde zijn moeder mee te brengen. Hij weigerde – zij had met school niets te maken. De man strafte hem door hem een week lang het voetbalveld te laten onderhouden. Dat had hij hem nog steeds niet vergeven.”

Joris

Lieve Joris (Neerpelt,  14 juni 1953)

 

De Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Nikodem Kosiński werd geboren in Łódź op 14 juni 1933. Kosiński verwierf bekendheid door zijn romans The Painted Bird (De geverfde vogel), en Being There (Aanwezig). ‘De geverfde vogel’ handelt over een joodse jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog rondzwierf over het Poolse platteland. Tijdens zijn leven suggereerde Kosiński dat The Painted Bird gebaseerd was op zijn eigen ervaringen tijdens de oorlog. Vandaag wordt echter algemeen aangenomen dat de geschiedenis als beschreven in deze roman fictief is.

Uit: THE ART OF THE SELF ESSAYS À PROPOS STEPS

“Do the Germans feel guilt? Have they ever chosen to admit to themselves the crimes they committed? The Nazi actions, unlike Meursault’s killing of the Arab in L’Etranger, were not totally gratuitous: they were planned and carried out, premeditated in the extreme. The case of the Nazis accepting the crime is not merely that of accepting the black humor of an indifferent universe. Bending to the will of a totally gratuitous circumstance is not the same as choosing guilt. If the Germans as a nation accept a communal guilt, they do not necessarily as individuals accept a personal one. Communal guilt still leaves the individual innocent.

Deliberately to choose as a victim an individual or a group with a definable past to eliminate spontaneity from murder, surpasses in its impersonality even ritual killing, since it is devoid of emotion. Rational murder is the ultimate anti-theatre. Theatre implies agon, a struggle between two forces; it is essentially two-sided because it depicts the struggle within an intimate relationship. Massacre, then, is also ultimate anti-theatre; the holocaust (one- sided horror) is contrary to the ultimate theatre, to truly emotional killing.”

KOSINSKI

Jerzy Kosiński (14 juni 1933 – 3 mei 1991)

 

De Amerikaanse schrijfster en abolitioniste Harriet Beecher Stowe werd geboren in Litchfield, Connecticut, op 14 juni 1811. Zie ook mijn blog van 14 juni 2006.

Uit: Our Country Neighbours

“A little knoll near the house was
chosen for a garden-spot; a dense, dark mass of trees above, of bushes in mid-air, and of all sorts of ferns and wild-flowers and creeping vines on the ground. All these had to be cleared out, and a dozen great trees cut down and dragged off to a neighbouring saw-mill, there to be transformed into boards to finish off our house. Then, fetching a great machine, such as might be used to pull a giant’s teeth, with ropes, pulleys, oxen, and men, and might and main, we pulled out the stumps, with their great prongs and their network of roots and fibres; and then, alas! we had to begin with all the pretty wild, lovely bushes, and the checkerberries and ferns and wild blackberries and huckleberry- bushes, and dig them up remorselessly, that we might plant our corn and squashes. And so we got a house and a garden right out of the heart of our piece of wild wood, about a mile from the city of H-.

Well, then, people said it was a lonely place, and far from neighbours,–by which they meant that it was a good way for them to come to see us. But we soon found that whoever goes into the woods to live finds neighbours of a new kind, and some to whom it is rather hard to become accustomed.”

stowe3

Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 – 1 juli 1896)

 

De Duitse schrijver Hermann Kant werd op 14 juni 1926 in Hamburg geboren. Hij werd opgeleid tot electromonteur. Tijdens WO II was hij soldaat. Van 1945 tot 1949 was hij krijgsgevangene in Polen. Na zijn vrijlating ging hij naar de DDR en werd lid van de SED. Van 1952 tot 1956 studeerde hij germanistiek in Berlijn. Daarna werkte hij als wetenschappelijk assistent en redacteur. Sinds 1962 werkt hij als zelfstandig schrijver. Van 1978 tot 1989 was hij voorzitter van de schrijversbond van de DDR.

Uit: Okarina (2002)

“Rechts am Bildrand, den der Fensterrahmen abgab, rührte sich etwas, das mir bei erster Ausschau entgangen war. Eine Möwe schlug mit den Flügeln, die, anders als ihre Krallen, nicht ins Eis gefroren waren. Keine Ahnung, wie lange das arme Vieh schon in der Falle saß; keine Ahnung, wie lange noch. Fest stand nur, ich konnte ihm kaum helfen. Kaum oder nicht? Kaum ist nicht nicht. Kaum läßt einen Rest für Prüfung.
Also setzte ich die Mütze auf, zog mich warm an, stieg in feste Stiefel und stiefelte über den verkommenen Rasen an den Seerand, wo eine Möwe im Eis meiner harrte. An diesem Gedanken, vor allem an seiner Form merkte ich, daß ich die Schreiberhaltung noch nicht abgeschüttelt hatte. Was statt ihrer nottat, war Retterhaltung. Die Möwe harrte meiner nicht; sie wollte nur, wie sie ab und an zu erkennen gab, raus aus dem Eis. Das war zwar fest genug, sie festzuhalten; fest genug, mich zu tragen, war es nicht.
Die Hoffnung, der Vogel lasse sich mit einer langen Stange losstochern, kam gegen meine Einsicht nicht an, daß ich auf dem Grundstück keine Stange finden werde. Mit den Perlonleinen und Trockenspinnen war das Ende der Wäschestützen gekommen. Jetzt, wenn eine Kahnbauer-Stake zur Hand wäre, dachte ich und fühlte mich versucht, es der Möwe zuzurufen, als sie unfern dem Ufer, aber viel zu fern von ihm einen ihrer aussichtslosen Flugversuche machte.”

KANT

Hermann Kant (Hamburg, 14 juni 1926)

 

De Franse dichter René Char werd geboren op 14 juni 1907 in  L’Isle-sur-la-Sorgue, Vaucluse. Zie ook mijn blog van 14 juni 2006.

J’habite une douleur

Le poème pulvérisé (1945-1947)

Ne laisse pas le soin de gouverner ton coeur à ces tendresses parentes de l’automne auquel elles empruntent sa placide allure et son affable agonie. L’oeil est précoce à se plisser. La souffrance connaît peu de mots. Préfère te coucher sans fardeau: tu rêveras du lendemain et ton lit te sera léger. Tu rêveras que ta maison n’a plus de vitres. Tu es impatient de t’unir au vent, au vent qui parcourt une année en une nuit. D’autres chanteront l’incorporation mélodieuse, les chairs qui ne personnifient plus que la sorcellerie du sablier. Tu condamneras la gratitude qui se répète. Plus tard, on t’identifiera à quelque géant désagrégé, seigneur de l’impossible.

Pourtant.

Tu n’as fait qu’augmenter le poids de ta nuit. Tu es retourné à la pêche aux murailles, à la canicule sans été. Tu es furieux contre ton amour au centre d’une entente qui s’affole. Songe à la maison parfaite que tu ne verras jamais monter. A quand la récolte de l’abîme? Mais tu as crevé les yeux du lion. Tu crois voir passer la beauté au-dessus des lavandes noires…

Qu’est-ce qui t’a hissé, une fois encore, un peu plus haut, sans te convaincre?

Il n’y a pas de siège pur.

Char

René Char (14 juni 1907 – 19 februari 1988)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Thomas Graftdijk werd geboren in Amsterdam op 14 juni 1949. Graftdijk studeerde economie te Amsterdam. Hij begon gedichten te publiceren in het tijdschrift Tirade en debuteerde met de bundel Lachend op de achterste rij (1970). Hij was medeoprichter van het tijdschrift Soma en in 1974 van De Revisor, waarvan hij redacteur was. In 1977 verscheen de bundel Treurarbeid. In 1980 verscheen zijn eerste bundel verhalen, Positieve helden. In die verhalen spelen exhibitionisme en sadisme een rol. Graftdijk trad op als vertaler van het werk van Canetti, Hesse en Rilke. Postuum verschenen van hem nog vertalingen van het werk van Nietzsche, Freud, Thomas Mann en Kafka

Uit: Positieve helden

“De mensen hebben geen bezittingen meer. Al dat moderne snertspul is efemeer en staat het opbouwen van een inventaris niet toe. Ten slotte sterf je in een kamer propvol defecte ondingen, die de zinloosheid van je voorbije leven welsprekend illustreren: je hebt geen waarde weten toe te voegen, je hebt als alleen maar kapotgemaakt… Heidegger oordeelde: de zin van het bestaan ontsluiert zich aan de horizon der vernietigde gebruiksvoorwerpen. Eindelijk heb ik begrepen wat hij bedoelt.’
Lucas filosofeert met overgave, zwaaiend met zijn vork, zichzelf opzwepend en zich in labyrintische volzinnen klemredenerend, tot hij vertwijfeld uitroept: ‘O verdomme, lul maar raak, de angst om gek te worden is geen schepsel vreemd dat uitgegroeid tot mens in wie de weegschaal scheefhangt naar de foute kant… Tandpastàà! Laat ik liever vertellen hoe mijn jammerlijke scheefgroei begon! Nu ik mij moreel gepantserd weet door onze jonge vriend hier, vergaar ik de nodige moed en durf het eindelijk aan, ook Cor de waarheid over mijn jeugd te onthullen: de alles overschaduwende vloek die mij gemaakt heeft tot het monster dat ik ben.”

GRAFTDIJK

Thomas Graftdijk (14 juni 1949 – 10 februari 1992)
Omslag van de Nederlandse vertaling van Thomas Manns Buddenbrooks
Door Graftdijk (Geen portret beschikbaar)

Fernando Pessoa, Willem Brakman, Hector de Saint-Denys Garneau, William Butler Yeats, Dorothy L. Sayers, Fanny Burney, Lode Zielens

De Portugese dichter en schrijver Fernando António Nogueira Pessoa werd geboren in Lissabon op 13 juni 1888 – Lissabon, 30 november 1935) is Op zeventienjarige leeftijd, in 1905, trok Fernando Pessoa in Lissabon in bij twee tantes en een krankzinnige grootmoeder, en probeerde in 1906 een literatuurstudie, waar hij na een tijdje de brui aan gaf. Hij stortte zich wel in de literatuur, en concentreerde zich op de Franse symbolisten en de grote Portugese literaire boegbeelden uit de zestiende eeuw (Luís de Camões) en uit de negentiende eeuw. Nadat hij vergeefs een drukkerij had proberen op te starten (in 1907) werd hij vanaf 1908 freelance vertaler en handelscorrespondent, voor de rest van zijn leven. In zijn Boek der rusteloosheid staan een aantal verwijzingen naar zijn professioneel leven, naar zijn “baas” en de collega’s. Tussen 1908 en 1935 bestond Pessoa’s leven vooral in zijn literatuur. Overdag leidde hij het bescheiden bestaan van een hulpboekhouder, handelscorrespondent en deels vertaler. Pessoa koesterde de droom als het hoogst bereikbare, en de rest veeleer als middel daartoe. Na zijn uren, vooral ’s nachts, schreef hij poëzie en proza, niet alleen in eigen naam maar vooral in naam van anderen. Deze anderen waren heteroniemen, die hij zelfs kritieken en recensies liet schrijven over elkaars werk.

Uit de cyclus: De herder verliefd

Nu dat ik liefde voel
Hecht ik belang aan geuren.
Nooit eerder hechtte ik belang aan ’t geuren van een bloem.
Maar nu ruik ik de geur van bloemen alsof ik iets nieuws zag.
Ik weet wel dat ze geurden, zoals ik weet dat ik bestond.
Dat zijn de dingen die men weet van buiten.
Maar nu weet ik het met de adem van achter in mijn hoofd.
Nu smaken mij de bloemen op papillen waarmee men ruikt.
Nu word ik wakker, soms, en ruik nog voordat ik zie.

 

Uit de cyclus: De hoeder van kudden XXV1

Soms, op dagen van volmaakt en zeer scherp licht,
Waarop de dingen zo werkelijk zijn als ze maar kunnen zijn,
Vraag ik mij langzaam af
Waarom ik schoonheid toeken
Aan de dingen.

Een bloem bijvoorbeeld, heeft die schoonheid?
Is er soms schoonheid in een vrucht?
Nee: ze hebben kleur en vorm
En ze bestaan, meer niet.
Schoonheid is de naam van iets dat niet bestaat
En die ik aan de dingen geef in ruil voor het genot dat zij mij geven
Hij betekent niets.
Waarom dan zeg ik van de dingen: ze zijn mooi?

Ja, zelfs mij, die alleen van leven leeft,
Bezoeken, onzichtbaar, de leugen der mensen
Met betrekking tot de dingen,
Met betrekking tot de dingen die eenvoudigweg bestaan.

Hoe moeilijk is het jezelf te zijn en slechts het zichtbare te zien!

 

Zonder titel

Ik ben niets, kan niets, volg niets na.
Ik draag mijn zijn, illusie, waar ik ga.
Begrip begrijp ik niet, kan nergens lezen
Of ik zal zijn, niets zijnd, wat ik zal wezen.

Hiernevens, wat niets is, onder ’t azuur
Der wijde hemel, wekt me in ijdel uur
Een zuidenwind die siddert in het lover.
Gelijk hebben, winnen, in liefde geloven

Zijn aan illusie’s dode mast verstard.
Dromen is niets, niet weten is onnut.
Slaap in de schaduw, o onzeker hart.

 1903

 

Vertaald door August Willemsen

Pessoa

Fernando Pessoa (13 juni 1888 – 30 november 1935)

 

De Nederlandse schrijver Willem Brakman werd geboren op 13 juni 1922 in Den Haag. In de periode 1961 – 2004 schreef hij in totaal 51 romans, verhalen, novellen en een enkel essay publiceerde; daarmee is hij één van de productiefste naoorlogse Nederlandse schrijvers. Hij ontving drie literaire prijzen, waaronder in 1980 de P.C. Hooftprijs. Brakman studeerde medicijnen in Leiden. In de jaren vijftig had hij een huisartsenpraktijk in zijn geboorteplaats. Na enkele jaren als huisarts te hebben gewerkt, werd Brakman bedrijfsarts in Enschede bij dertien textielfabrieken. Hier kon hij meer rust vinden dan in zijn drukke huisartspraktijk in Den Haag. Brakman debuteerde laat – op bijna 40-jarige leeftijd – met autobiografisch proza. Vandaag wordt Brakman 85 jaar.

Uit: Engel (Zes subtiele verhalen, 1978)

In de supermarkt werd hij aangesproken, alle grindpaadjes, bruggetjes, trappen en gangen voerden trouwens naar de supermarkt, iedereen uit de verzorgingsflats kwam daar terecht en daar werd hij dan ook aangesproken. Zo op het oog was dat een heel gewone zaak, niet in strijd met het ‘verzorgd wonen’, maar hij was een oud man en hij hield er niet van onverwachts te worden aangesproken want dat stoorde. Zo was hij bijvoorbeeld in die supermarkt bezig te overwegen of de magere, zeer eiwitrijke kaas vol mineralen die ze daar in kuipjes verkochten en die uit Zwitserland werd aangevoerd, behalve de voor een oud man zo noodzakelijke bouwstoffen aandragen, niet evengoed en voor
hetzelfde geld en met dezelfde mineralen de kanker in het zadel kon helpen. Het kon geen kwaad daar tussen de rekken eens te overwegen dat die ene fatale rotcel, door de supermarkt tot aan de tanden bewapend, misschien net op dat vredige moment uit de band kon springen waarop hij na het tevreden boertje het oog liet dwalen over een goedverzorgde ontbijttafel met kuipje.

Zeker, hij was een slap geval, zo stond hij even later te denken in de rij voor de kassa, altijd net niet helemaal fit en al die dingen, en als hij uit een stoel opstond dan vulde dat de ruimte met stenen, klagen en hol geknak van botten, maar hij had toch nog niet die maanbleke dunne moeheid die niet meer wijken wilde. Hij had nog zijn goeie momenten zoals dat heette, maar dat wilde mogelijk zeggen te weinig afweer maar nog net genoeg kracht en kuipje om zo’n gezwel uit te broeden”.

Brakman

Willem Brakman (Den Haag, 13 juni 1922)

 

De Frans-Canadese dichter Hector de Saint-Denys Garneau werd geboren op 13 juni 1912 in Montréal. Daar studeerde hij klassieke talen aan diverse colleges en schilderen aan het Collège des beaux-arts. In 1934 ontwillelde zich bij hem een hartkwaal en onderbrak hij zijn studies. Hij wijdde zich toen geheel aan het schrijven van poëzie, aan schilderen en aan muziek. In 1937 werd zijn dichtbundel Regards et jeux dans l’espace gepubliceerd. Zijn dagboek werd in 1954 uitgegeven en in 1962 verscheen er de Engelse vertaling van. Saint-Denys Garneau wordt beschouwd als de eerste moderne dichter van Quebec.

RIVIÈRE DE MES YEUX

Ô mes yeux ce matin grands comme des rivières
Ô l’onde de mes yeux prêts à tout refléter
Et cette fraîcheur sous mes paupières
Extraordinaire
Tout alentour des images que je vois
Comme un ruisseau rafraîchit l’Île
Et comme l’onde fluente entoure
La baigneuse ensoleillée.

 

SPLEEN

Ah ! quel voyage nous allons faire
Mon âme et moi, quel lent voyage

Et quel pays nous allons voir
Quel long pays, pays d’ennui.

Ah ! d’être assez fourbu le soir
Pour revenir sans plus rien voir

Et de mourir pendant la nuit
Mort de moi, mort de notre ennui

 

LES ORMES

Dans les champs
Calmes parasols
Sveltes, dans une tranquille élégance
Les ormes sont seuls ou par petites familles.
Les ormes calmes font de l’ombre
Pour les vaches et les chevaux
Qui les entourent à midi.
Ils ne parlent pas
Je ne les ai pas entendus chanter.
Ils sont simples
Ils font de l’ombre légère
Bonnement
Pour les bêtes. 

Garmeau

Hector de Saint-Denys Garneau (13 juni 1912 – 24 oktober 1943)

 

De Ierse dichter, toneelschrijver en mysticus William Butler Yeats werd geboren in Sandymount bij Dublin 13 juni 1865. Zie ook mijn blog van 13 juni 2006.

  When You Are Old

When you are old and grey and full of sleep,
And nodding by the fire, take down this book,
And slowly read, and dream of the soft look
Your eyes had once, and of their shadows deep;
How many loved your moments of glad grace,
And loved your beauty with love false or true,
But one man loved the pilgrim Soul in you,
And loved the sorrows of your changing face;
And bending down beside the glowing bars,
Murmur, a little sadly, how Love fled
And paced upon the mountains overhead
And hid his face amid a crowd of stars.

 

Broken Dreams

THERE is grey in your hair.
Young men no longer suddenly catch their breath
When you are passing;
But maybe some old gaffer mutters a blessing
Because it was your prayer
Recovered him upon the bed of death.
For your sole sake – that all heart’s ache have known,
And given to others all heart’s ache,
From meagre girlhood’s putting on
Burdensome beauty – for your sole sake
Heaven has put away the stroke of her doom,
So great her portion in that peace you make
By merely walking in a room.

Your beauty can but leave among us
Vague memories, nothing but memories.
A young man when the old men are done talking
Will say to an old man, “Tell me of that lady
The poet stubborn with his passion sang us
When age might well have chilled his blood.’
Vague memories, nothing but memories,
But in the grave all, all, shall be renewed.
The certainty that I shall see that lady
Leaning or standing or walking
In the first loveliness of womanhood,
And with the fervour of my youthful eyes,
Has set me muttering like a fool.
You are more beautiful than any one,
And yet your body had a flaw:

Your small hands were not beautiful,
And I am afraid that you will run
And paddle to the wrist
In that mysterious, always brimming lake
Where those What have obeyed the holy law
paddle and are perfect. Leave unchanged
The hands that I have kissed,
For old sake’s sake.
The last stroke of midnight dies.
All day in the one chair
From dream to dream and rhyme to rhyme I have
ranged
In rambling talk with an image of air:
Vague memories, nothing but memories.

jbyeats

William Butler Yeats (13 juni 1865 –  28 januari 1939)

 

De Engelse schrijfster, dichteres en vertaalster Dorothy Leigh Sayers werd geboren op 13 juni 1893 in Oxford als enig kind van Henry Sayers, een Anglicaanse geestelijke en hoofd van een christelijke school. In 1915 promoveerde ze met lof in de middeleeuwse letterkunde aan het Sommerville College in Oxford. Na haar afstuderen schreef ze twee dichtbundels. Om in haar onderhoud te kunnen voorzien werkte ze een poosje als copywriter en begon tegelijkertijd aan het schrijven van detectiveromans. Haar eerste roman, Whose Body?, publiceerde ze in 1923. Hierin introduceerde ze de ietwat dandy-achtige speurder Lord Peter Wimsey en zijn vriend, inspecteur Parker van Scotland Yard, die samen meestal misdaden in de hogere kringen oplosten. De laatste jaren van haar leven werkte ze aan een Engelse vertaling van Dantes driedelige Divina Comedia (Goddelijke Komedie). Het was van haar bekend dat ze religie en middeleeuwse studies belangrijker vond dan het schrijven van detectiveverhalen. Ze werkte hard en schreef van de vroege morgen tot in de kleine uurtjes. Ze stierf op 17 december 1957 onverwachts aan een hartstilstand, terwijl ze werkte aan het laatste deel van Dantes werk, Paradiso.

Uit: Gaudy Night

“Harriet Vane sat at her writing-table and stared out into Mecklenburg Square. The late tulips made a brave show in the Square garden, and a quartet of early tennis-players were energetically calling the score of a rather erratic and unpracticed game. But Harriet saw neither tulips nor tennis-players. A letter lay open on the blotting-pad before her, but its image had faded from her mind to make way for another picture. She saw a stone quadrangle, built by a modem architect in a style neither new nor old, but stretching out reconciling hands to past and present. Folded within its walls lay a trim grass plot, with flower-beds splashed at the angles, and surrounded by a wide stone plinth. Behind the level roofs of Cotswold slate rose the brick chimneys of an older and less formal pile of buildings–a quadrangle also of a kind, but still keeping a domestic remembrance of the original Victorian dwelling-houses that had sheltered the first shy students of Shrewsbury College. In front were the trees of Jowett Walk, and beyond them, a jumble of ancient gables and the tower of New College, with its jackdaws wheeling against a windy sky.”

Sayers

Dorothy L. Sayers (13 juni 1893 – 17 december 1957)

 

De Engelse schrijfster Frances „Fanny“ Burney werd geboren op 13 juni 1752 in King’s Lynn, Norfolk. Haar roem begon nadat bekend werd dat zij de in 1778 eerst anoniem gepubliceerde roman Evelina geschreven had. In de jaren daarna schreef zij Cecilia (1782) en Camilla (1796). De romans beschreven het opgroeien van een intelligent jong meisje en Burney schiep er de zogenaamde „novel of manners“ mee. Bekend werd zij verder ook daar haar in 1768 begonnen en postuum verschenen dagboeken die het leven aan het Engelse hof beschrijven.

Uit: The Diary of Fanny Burney

“Windsor, December, 1785 … “I do beg of you,” said dear Mrs. Delany, “when the Queen or the King speak to you, not to answer with mere monosyllables. The Queen often complains to me of the difficulty with which she can get any conversation, as she not only always has to start the subjects, but, commonly, entirely to support them: and she says there is nothing she so much loves as conversation, and nothing she finds so hard to get. She is always best pleased to have the answers that are made her lead on to further discourse. Now, as I know she wishes to be acquainted with you, and converse with you, I do really entreat you not to draw back from her, nor to stop conversation with only answering Yes, or No.”

This was a most tremendous injunction; however, I could not but promise her I would do the best I could.

The Queen, indeed, is a most charming woman. She appears to me full of sense and graciousness, mingled with delicacy of mind and liveliness of temper. She speaks English almost perfectly well, with great choice and copiousness of language, though now and then with foreign idiom, and frequently with a foreign accent. Her manners have an easy dignity, with a most engaging simplicity, and she has all that fine high breeding which the mind, not the station, gives, of carefully avoiding to distress those who converse with her, or studiously removing the embarrassment she cannot prevent.”

burney

Fanny Burney (13 juni 1752 – 6 januari 1840)

 

De Vlaamse schrijver Lode Zielens werd geboren in Antwerpen op 13 juni 1901. Zielens werkte afwisselend als havenarbeider, journalist en bediende. Tussen 1928 en 1930 schreef hij zijn hoofdwerk, een zeer uitgebreid proletarisch havenepos. De titel alleen al klonk als een felle aanklacht: Moeder, waarom leven wij? (1932). Zijn faam als bedreven en origineel romanschrijver was op slag gevestigd. In 1934 werd het werk bekroond met de Staatsprijs, terwijl hem al in 1931 voor Het duistere bloed (1930) de prijs voor `het beste werk’ door de provincie Antwerpen was toegekend.

Uit: Moeder waarom leven wij

“Werd dit zelfs niet meer dan zij ooit verwachtte? Zij weet het immers reeds lang: het geluk is niet durend en voor elke kruimel ervan moet zij dankbaar zijn, want – al heeft zij misschien wel recht op geluk – zij behoort tot die wezens in wier leven het geluk nu eenmaal niet thuishoort. Slechts het leed vult hun bestaan en dat houdt hen zo mak dat zij nooit meer in machtige vaart kunnen opstuiven en opstandig worden tegen hun lot. Zij dulden, zij aanvaarden en hebben geen betrachting. Zij leven levenloos; over hun bestaan verwijlt niet het minste licht, niet de geringste klaarte doorflitst hun ziel en verheft hen eens, o, maar een enkele maal boven die normen van het dagelijkse leven.

Hun bestaan vervloeit onder deze normen. Zij zijn zeer arm, zij hebben nooit iets en als zij, als bij toeval, eens iets bezitten, wordt hun dat doorgaans ontnomen. Maar steigeren daarom en zich desnoods te pletter lopen tegen de grote macht van de sterke kunnen zij niet. Zij zijn gewoon niets te bezitten. Netje had slechts Louis – nu heeft zij ook Louis niet meer.

Nu bezit Mariëtte hem. Reeds op haar huwelijksdag wist Netje – zij het niet zo doorhelder – dat zij eens haar man aan Mariëtte zou moeten afstaan. Dat is nu geschied. Zij heeft zijn strijd gevolgd, en toen hij haar die avond vernederde, wist zij wel waarom hij dit deed.”

Zielens

Lode Zielens  (13 juni 1901 – 28 november 1944)

Djuna Barnes, Anne Frank, H. C. Artmann, Johanna Spyri, Sandro Penna, Christoph Meckel, Rona Jaffe, Renan Demirkan

De Amerikaanse schrijfster Djuna Barnes werd geboren in Cornwall-on-Hudson, Orange County in de staat New York op 12 juni 1892. Barnes schreef romans, korte verhalen en toneel, gedichten en jornalistiek werk. Zij verwierf internationale faam met de roman Nightwood uit 1936. Nightwood is een verhaal over de Parijse bohème in de kring rondom Gertrude Stein en de andere expatriaten van de Parijse linkeroever, in welke kring Barnes tijdens het interbellum verkeerde. Het boek wordt beschouwd als een minor classic. Nightwood is ook een klassieker van de lesbische literatuur; het is deels autobiografisch en beschrijft de relatie van Barnes met de kunstenares Thelma Wood. Dat Barnes thuishoort in de stroming van het Modernisme, komt sterk naar voren in haar korte verhalen, vooral in de vroege verhalen die later werden bijeengebracht als Smoke and Other Early Stories.

FROM THIRD AVENUE ON

ND now she walks on out turned feet
Beside the litter in the street
Or rolls beneath a dirty sheet
Within the town.
She does not stir to doff her dress,
She does not kneel low to confess,
A little conscience, no distress
And settled down.

Ah God! she settles down we say;
It means her powers slip away
It means she draws back. day by day
From good or bad.
And so she looks upon the floor
Or listens at an open door
Or lies her down, upturned to snore
Both loud and sad.

Or sits besides the chinaware,
Sits mouthing meekly in a chair,
With over-curled, hard waving hair
Above her eyes.
Or grins too vacant into space—
A vacant space is in her face—
Where nothing came to take the place
Of high hard cries.

Or yet we hear her on the stairs
With some few elements of prayers,
Until she breaks it off and swears
       A loved bad word.
Somewhere beneath her hurried curse,
A corpse lies bounding in a hearse;
And friends and relatives disperse,
       And are not stirred.

Those living dead up in their rooms
Must note how partial are the tombs,
That take men back into their wombs
While theirs must fast.
And those who have their blooms in jars
No longer stare into the stars,
Instead, they watch the dinky cars—
And live aghast.

 

SUICIDE

Corpse A

HEY brought her in, a shattered small
Cocoon,
With a little bruised body like
A startled moon;
And all the subtle symphonies of her
A twilight rune.

Corpse B

HEY gave her hurried shoves this way
And that.
Her body shock-abbreviated
As a city cat.
She lay out listlessly like some small mug
Of beer gone flat.

Barnes

Djuna Barnes (12 juni 1892 – 18 juni 1982)

 

De Nederlandse schrijfster Annelies Marie (Anne) Frank werd geboren in Frankfurt am Main op 12 juni 1929. Zie ook mijn blog van 12 juni 2006.

Uit: Dagboek van Anne Frank

11 juli 1942

“Het achterhuis is als schuilplaats ideaal, hoewel vochtig en scheefgetrokken, zal men in heel Amsterdam, ja in heel Holland misschien, voor schuilers niet meer zoiets gerieflijks ingericht hebben.”

12 maart 1944

“Margot is erg lief en zou graag m’n vertrouwde zijn, maar ik kan haar toch niet alles zeggen. Ze neemt me ernstig, veel te ernstig en denkt lang over haar gekke zusje na. Ze kijkt me bij alles wat ik zeg onderzoekend aan en denkt bij alles: Is het nu komedie of meent ze het werkelijk?”

15 juli 1944

“Trouwens, ik kan iemand niet m’n vertrouwen geven, die mij niet ook heel veel van zichzelf vertelt en omdat ik van Pim [Otto] niets afweet, zal ik de weg naar het intieme tussen ons niet kunnen betreden. (…) Voor vader verborg ik alles wat mezelf beroerde, heb hem nooit m’n idealen laten delen, heb hem willens en wetens van me vervreemd.”

Frank

Anne Frank (12 juni 1929 – maart 1945)

 

De Oostenrijkse dichter en vertaler Hans Carl Artmann werd geboren op 12 juni 1921 in Wenen. Vanaf 1947 publiceerde hij literaire teksten op de radio en in het tijdschrift „Neue Wege“. In 1958 kwam het grote succes met de dichtbundel med ana schwoazzn dintn, waarmee hij het genre van het dialektgedicht aan een doorbraak hielp. Artmannn zelf zag het als een experiment onder velen en het gebruik van het dialekt is inderdaad niet typisch voor zijn werk, ook al werd hij er wel steeds mee geïdentificeerd. Artmann ontving talrijke prijzen en onderscheidingen waaronder de Große Österreichische Staatspreis (1974), een eredoctoraat van de universiteit van Salzburg (1991) en de Georg-Büchner-Preis (1997).

irgendwo:

frag mich um meinen namen
ich will ihn dir beichten
kein ort ist mir ähnlich:
bin honig unter kanditen
bin vergoldeter zuckerhut
eigentlich bin ich biene
wabengebilde immenhäusle
eigentlich bin ich brief
adresse postporto stempel
ich antworte dir wie noah
ein rebstock ein zauberer
sieh ich verändere mich:
caruso besingt mich als
colibri turteltaube aar

robinson schilt mich als
natter skarabäus mikrobe
bin eiland im weltenall
bin kraft echter aktien
des altai nashorn das gnu
des ural der gobi makaki
kein spiegel wirft mich
kein film zeigt mich auf
ich bin der ort nirgendwo

 

jerusalem:

du rotweinspur auf
einem liebesbrief
jerusalem
jahwe behüte
hast keine lackstiefel nötig
um allahs zehen
noch jesu überbein
zu verbergen sag an:
wie gibst du dich
in deinem abendlicht
nachdem du den tag
mit mandelseifen
weitgehend entfernt hast?

jerusalem
du rotweinspur auf
einem liebesbrief
deine taxis und busse
sind klarerweise
mit dem namen gottes
dreier weltreligionen
durchnumeriert
wer würde dich
der dich nie gesehen
nicht doch vermissen und
deine winkel gäßchen gassen
über dem stadtplan
nachweinen?

artmann3

H. C. Artmann (12 juni 1921 – 4 december 2000)

 

De Zwitserse schrijfster Johanna Spyri werd geboren in Hirzel op 12 juni 1827. Ze groeide op in Hirzel, een dorp in het kanton Zürich. In 1852 trouwde ze met Johann Bernhard Spyri. Haar eerste verhaal (Ein Blatt auf Vronys Grab) verscheen pas in 1871, toen Spyri 44 was. In 1881 schreef ze Heidis Lehr- und Wanderjahre, dat een groot succes werd. Het jaar daarna kwam een vervolg uit, Heidi kann brauchen was es gelernt hat. Het boek wordt ook nu nog veel gelezen, en is meerdere malen verfilmd.

Uit: Heidis Lehr- und Wanderjahre

“{Nachdem die Dete verschwunden war, hatte der Öhi sich wieder auf die Bank hingesetzt und blies nun große Wolken aus seiner Pfeife; dabei starrte er auf den Boden und sagte kein Wort. Derweilen schaute das Heidi vergnüglich um sich, entdeckte den Geißenstall, der an die Hütte angebaut war, und guckte hinein. Es war nichts drin. Das Kind setzte seine Untersuchungen fort und kam hinter die Hütte zu den alten Tannen. Da blies der Wind durch die Äste so stark, dass es sauste und brauste oben in den Wipfeln. Heidi blieb stehen und hörte zu. Als es ein wenig stiller wurde, ging das Kind um die kommende Ecke der Hütte herum und kam vorn wieder zum Großvater zurück. Als es diesen noch in derselben Stellung erblickte, wie es ihn verlassen hatte, stellte es sich vor ihn hin, legte die Hände auf den Rücken und betrachtete ihn. Der Großvater schaute auf. »Was willst du jetzt tun?«, fragte er, als das Kind immer noch unbeweglich vor ihm stand.

»Ich will sehen, was du drinnen hast, in der Hütte«, sagte Heidi.

»So komm!«, und der Großvater stand auf und ging voran in die Hütte hinein.

»Nimm dort dein Bündel Kleider noch mit«, befahl er im Hereintreten.

»Das brauch ich nicht mehr«, erklärte Heidi.”

SPYRIJ

Johanna Spyri  (12 juni 1827 –  7 juli 1901)

 

De Italiaanse dichter Sandro Penna werd geboren op 12 juni 1906 in Perugia, maar het grootste deel van zijn leven woonde hij in Rome. Een vaste baan had hij nooit. Hij werkte mee aan diverse tijdschriften en schreef bijna uitsluitend gedichten. Door toedoen van Umberto Saba werden zijn eerste gedichten gepubliceerd in 1932. Zijn poëzie wordt gekenmerkt door zijn melancholieke kijk op homoseksualiteit. Zijn liefde voor jongens werd weerspiegeld in de voortdurende aanwezigheid van jonge jongens in zijn gedichten. In 1956 nam hij een veertien jaar oude straatjongen mee naar het huis, waarin hij samen met zijn moeder woonde. De jongen, Raffaele, bleef al met al veertien jaar bij hem. Penna’s was vaak arm en toen hij wat ouder was kwam een groep intellectuelen met een manifest in de krant Paese Sera om hem te helpen.

 

Op de pier

De wind blaast hard over de pier. Mijn ogen
vangen een rustig lichtspel op. Er vaart
een zeiljacht op zijn kant, met in de stilte
aan ’t roer een haast horizontale man.
Zachtjes en stil waait van een jongenskop
een muts, die ’t woelig zeevlak raakt zoals
een bal de lucht. En vurig als een vlam
rest mij in ’t koude spel van licht dat hoofd
met wapperende haren.

 

Vertaald door Frans van Dooren

 

The light was fadeless

The light was fadeless where a soldier sat
in solitude upon a parapet.
He turned his back on all the countryside
until the melancholy bride appeared.
The sun had bound us both with one strong thread:
dead we were, but we did not know it yet.

 

I must be growing old

I must be growing old, if I could stay
seated so long a journey, seeing nothing
except the rain, if but one weary ray
of silent life… (The workmen occupied
my train and then abandoned it; they bore
from suburbs to the tenderness of lakes
their slumber with the tools they always carry.)
I too-in bed at last-aloud I cried:
“Men are we all, and less debased than weary!”

 

Vertaald door Francis Henchy

penn3

Sandro Penna (12 juni 1906 – 21 januari 1977)

 

De Duitse dichter, schrijver en graficus Christoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 12 juni 2006.

Augen

Diese offnen Augen
und du bist
in der Bläue
die kein Sommer ist

Bläue ohne Duft
und ohne Jahr
schattenlose
die kein Winter war

Sonnen, Zeiten, Räume
alle leer
namenlose Bläue
ohne Meer

ohne Abgrund
Ahnung, Alter, Licht
nichts als Bläue
blind vor dem Gesicht.

 

Dass Du

Dass Du
mir nicht zerfällst
im Traum
nicht zwischen den Händen
Gesicht unkenntlich
Augen aus Salz und Kohle
Finsterwasser
Gestalt ohne Umriß
ohne Duft, ohne Schatten
verlorener als Nichts
denn es fehlt die Gewißheit
des Todes

Meckel

Christoph Meckel (Berlijn, 12 juni 1935)

 

De Amerikaanse schrijfster Rona Jaffe werd geboren op 12 juni 1932 in New York. Zij schreef 16 boeken, waarvan „The Best of Everything“ het bekendste is. De roman werd in 1959 verfilmd met Joan Crawford in de hoofdrol. Haar laatste roman „The Road Taken“ publiceerde zij in 2000.

Uit: The Best of Everything

You see them every morning at a quarter to nine, rushing out of the maw of the subway tunnel, filing out of Grand Central Station, crossing Lexington and Park and Madison and Fifth avenues, the hundreds and hundreds of girls. Some of them look eager and some look resentful, and some of them look as if they haven’t left their beds yet. Some of them have been up since six-thirty in the morning, the ones who commute from Brooklyn and Yonkers and New Jersey and Staten Island and Connecticut. They carry the morning newspapers and overstuffed handbags. Some of them are wearing pink or chartreuse fuzzy overcoats and five-year-old ankle-strap shoes and have their hair up in pin curls underneath kerchiefs. Some of them are wearing chic black suits (maybe last year’s but who can tell?) and kid gloves and are carrying their lunches in violet-sprigged Bonwit Teller paper bags. None of them has enough money.”

Jaffe

Rona Jaffe (12 juni 1932 – 30 december 2005)

 

De Turks-Duitse schrijfster en actrice Renan Demirkan werd geboren op 12 juni 1955 in Ankara. Toen zij zeven jaar was kwam zij met haar familie naar Duitsland (Hannover). Zij volgde na het gymnasium een acteursopleiding en vond daarna werk in Neurenberg, Dortmund en Keulen. Sinds 1981 speelt zij ook solovoorstellingen en houdt zij lezingen. In 1991 verscheen haar eerste roman Schwarzer Tee mit drei Stück Zucker. In 2006 schreef zij scenes voor het theater Die Hände meiner Mutter, een hommage aan haar overleden moeder.

Uit: Über Liebe, Götter und Rasenmähn (2003)

Ich kann nicht über die Liebe reden, ohne auch
über die Götter zu reden. Ich sage immer
>Götter<,weil ich irgendwie mit mehreren aufgewachsen bin, und deswegen existiert für
mich das Überirdische nur im Plural. Als eine Art Götter-WG.
Also, die Götter waren jedenfalls meine ersten Lieb-haber. Das heißt, sie waren die Ersten,
deren Namen immer in Verbindung mit >Liebe<
benutzt wurden. Von jedem.

Nun, als ich vor Ewigkeit im Diesseits sichtbar
wurde, haben mir alle Menschen, die auf mich herabblickten, gesagt, dass auch sie mich allesamt sehr lieben würden.
Und gewissermaßen als Beweis ihrer großen Liebe wurde ich ständig geküsst, umarmt, gedrückt, getragen, gefüttert, gewaschen, gekniffen,
herumgereicht und bespuckt, besonders bespuckt, ja sogar sehr oft bespuckt.

Das ist so Brauch im Orient. Je mehr ein Kind geliebt wird, desto nasser wird es.
Dieses Spucken hat etwa dieselbe Bedeutung wie das abendländische Toi, toi, toi! Nur dass es
eben Tüh, tüh, tüh! ausgesprochen wird.

Demirkan

Renan Demirkan (Ankara, 12 juni 1955)

William Styron, Renée Vivien, Yasunari Kawabata, Athol Fugard, Ben Jonson, George Wither

De Amerikaanse schrijver William Styron werd op 11 juni 1925 in Newport News in de staat Virginia geboren. In 1979 publiceerde hij de roman Sophie’s Choice waarvoor hij de National Book Award kreeg. In 1998 werd de roman opgenomen in de lijst van de 100 beste Engelstalige boeken van de 20ste eeuw opgesteld door de American Modern Library. Zie ook mijn blogs van 11 juni 2006 en van 4 november 2006.

Uit: Sophie’s Choice

 

“In those days cheap apartments were almost impossible to find in Manhattan, so I had to move to Brooklyn. This was in 1947, and one of the pleasant features of that summer which I so vividly remember was the weather, which was sunny and mild, flower-fragrant, almost as if the days had been arrested in a seemingly perpetual springtime. I was grateful for that if for nothing else, since my youth, I felt, was at its lowest ebb. At twenty-two, struggling to become some kind of writer, I found that the creative heat which at eighteen had nearly consumed me with its gorgeous, relentless flame had flickered out to a dim pilot light registering little more than a token glow in my breast, or wherever my hungriest aspirations once resided. It was not that I no longer wanted to write, I still yearned passionately to produce the novel which had been for so long captive in my brain. It was only that, having written down the first few fine paragraphs, I could not produce any others, or–to approximate Gertrude Stein’s remark about a lesser writer of the Lost Generation–I had the syrup but it wouldn’t pour. To make matters worse, I was out of a job and had very little money and was self-exiled to Flatbush–like others of my countrymen, another lean and lonesome young Southerner wandering amid the Kingdom of the Jews.

Call me Stingo, which was the nickname I was known by in those days, if I was called anything at all. The name derives from my prep-school days down in my native state of Virginia. This school was a pleasant institution to which I was sent at fourteen by my distraught father, who found me difficult to handle after my mother died. Among my other disheveled qualities was apparently an inattention to personal hygiene, hence I soon became known as Stinky. But the years passed. The abrasive labor of time, together with a radical change of habits (I was in fact shamed into becoming almost obsessively clean), gradually wore down the harsh syllabic brusqueness of the name, slurring off into the more attractive, or less unattractive, certainly sportier Stingo.”

 

 

Styron

William Styron (11 juni 1925 – 1 november 2006)

 

De Britse dichteres en schrijfster Renée Vivien (eig. Pauline Mary Tarn) werd geboren op 11 juni 1877 in Londen. Zij was de dochter van een Schotse vader en een Amerikaanse moeder. Na haar schooltijd die zij in New York, Parijs en Londen doorbracht, vestigde zij zich als schrijfster in Parijs. Schrijven deed zij in het Frans. Vivien was bekend vanwege haar excentrieke manier van kleden en voor haar openlijk beleden lesbische geaardheid. Zij had jarenlang een relatie met Natalie Clifford Barney, de spil van een literaire salon. Vivien was zeer gecultiveerd en maakte talrijke reizen. Een deel van haar werk verscheen onder het pseudoniem Paule Riversdale.

 

Roses du soir

Des roses sur la mer, des roses dans le soir,
Et toi qui viens de loin, les mains lourdes de roses !
J’aspire ta beauté. Le couchant fait pleuvoir
Ses fines cendres d’or et ses poussières roses…

Des roses sur la mer, des roses dans le soir.

Un songe évocateur tient mes paupières closes.
J’attends, ne sachant trop ce que j’attends en vain,
Devant la mer pareille aux boucliers d’airain,
Et te voici venue en m’apportant des roses…

Ô roses dans le ciel et le soir ! Ô mes roses !

 

 

Ta royale jeunesse a la mélancolie

Ta royale jeunesse a la mélancolie
Du Nord où le brouillard efface les couleurs,
Tu mêles la discorde et le désir aux pleurs,
Grave comme Hamlet, pâle comme Ophéli

Tu passes, dans l’éclair d’une belle folie,
Comme elle, prodiguant les chansons et les fleurs,
Comme lui, sous l’orgueil dérobant tes douleurs,
Sans que la fixité de ton regard oublie.

Souris, amante blonde, ou rêve, sombre amant,
Ton être double attire, ainsi qu’un double aimant,
Et ta chair brûle avec l’ardeur froide d’un cierge.

Mon coeur déconcerté se trouble quand je vois
Ton front pensif de prince et tes yeux bleus de vierge,
Tantôt l’Un, tantôt l’Autre, et les Deux à la fois.

 

Vivien

Renée Vivien (11 juni 1877 – 10 november 1909)

 

De Japanse schrijver Yasunari Kawabata werd geboren op 11 juni 1899 in Osaka. Hij won in 1968 als eerste Japanner (en tweede Aziaat) de Nobelprijs voor de Literatuur won.Het werk dat hijzelf het beste vond is in de jaren 70 in het Nederlands vertaald onder de titel De meester van het go-spel en heet in het Engels The master of Go. Het gaat over een match tussen de twee beste Go-spelers ter wereld, de ene een oude vos, de andere een onconventioneel aanstormend jong talent. De match heeft echt plaatsgevonden in 1938 tussen de oude Honinbo Shusai en Minoru Kitani. Kawabata maakte in 1972 een einde aan zijn leven.

 

Uit: Tausend Kraniche

 

“Kikuji war in den Garten des Enkakuji-Tempel in Kamakura eingetreten, aber er wusste immer noch nicht recht, ob er an dieser Teezeremonie teilnehmen sollte. Sie musste längst begonnen haben.

Chikako Kurmoto, die Teezeremonienlehrerin seines verstorbenen Vaters, pflegte Kikuji jedesmal einzuladen, wenn sie mit ihren Schülern und Schülerinnen eine Teezeremonie in einem Pavillon des Tempels beging. In den Jahren nach dem Tod seines Vaters hatte Kikuji diese Einladungen nur noch als Gesten der Höflichkeit betrachtet und war ihnen nie mehr gefolgt.

Unter die jüngste Einladung hatte Chikako jedoch geschrieben, dass sie ihn bäte, dieses Mal zu kommen, da sie ihn mit einer ihrer Schülerinnen bekannt machen möchte.

Als Kikuji die Einladung las, war eine merkwürdige Erinnerung in ihm aufgestiegen: er musste an Chikakos Muttermal denken.”

 

KAWABATA

Yasunari Kawabata (11 juni 1899 — 16 april 1972)

 

De Zuidafrikaanse schrijver Harold Athol Lannigan Fugard werd geboren op 11 juni 1932 in Middelburg, Kaapprovincie. Hij studeerde in Kaapstad en was daarna enige tijd werkzaam als zeeman, klerk bij een gerechtshof en journalist voordat hij zich in 1957 definitief aan het theater ging wijden. Zijn stukken werden opgevoerd in onder andere Engeland, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Nederland. Fugard debuteerde als toneelschrijver in 1958 met het stuk No Good Friday. Hierin speelden zwarte acteurs mee, wat een gewaagde onderneming was op het hoogtepunt van de Apartheid. Mongogo verscheen een jaar later en in 1963 The Blood Knot. Deze vormde samen met Hello and Goodbye (1966) en Boesman en Lena (1969), een familie-trilogie. Enkele andere werken van Fugard zijn The island (1973) over het leven van gevangenen op Robbeneiland, de roman Tsotsi (1980) over het leven in Sophiatown in de jaren vijftig. In 2005 werd naar deze roman de film Tsotsi gemaakt, onder de regie van Gavin Hood. De film won in 2005 een Oscar voor Beste Niet-Engelstalige Film.

 

Uit: Tsotsi

 

“His Sunday night now, come in a warm cloud of smoke and darkness in the streets and moths raging in soft storms around the lamp; come under a velveted spread of smudged stars and a promise of the moon in the east where a white radiance is already leaping off the rooftops of houses that way; come at last after the hazy end to a day that loitered its way lazily through sunshine and prepares now for sleep with the widest yawn and longest stretch of the week. And wherever the people are gathered togethter in drowsy knots, in rooms, around fires in backyards, on street corners or drinking in the shebeens, words are thrown out dispiritedly like a dice game without a stake. The prospect of sleep and the passing of time recur like lucky numbers, but no one gets excited because no one stands to win.”

 

fugard

Athol Fugard (Middelburg (ZA), 11 juni 1932)

 

De Engelse dichter Ben Jonson werd geboren rond 11 juni 1572 in Westminster, Londen. Zie ook mijn blog van 11 juni 2006.

 

HOW HE SAW HER

I beheld her, on a day,
When her look outflourished May,
And her dressing did outbrave
All the pride the fields then have.
Far I was from being stupid,
For I ran and called on Cupid,
‘Love, if thou wilt ever see
Mark of glory, come with me.
Where’s thy quiver? Bend thy bow.
Here’s a shaft; thou art too slow!’
And withal I did untie
Every cloud about his eye.
But he had not gained his sight
Sooner, than he lost his might
Or his courage; for away
Straight he ran, and durst not stay,
Letting bow and arrow fall;
Nor for any threat or call,
Could be brought once back to look.
I, foolhardy, there uptook
Both the arrow he had quit
And the bow, which thought to hit
This my object. But she threw
Such a lightning, as I drew,
At my face, that took my sight
And my motion from me quite;
So that there I stood a stone,
Mocked of all, and called of one–
Which with grief and wrath I heard–
Cupid’s statue with a beard,
Or else one that played his ape
In a Hercules’s shape.

 

Jonson

Ben Jonson (ca. 11 juni 1572 – 6 augustus 1637)

 

De Engelse dichter en satiricus George Wither werd geboren op 11 juni 1588 in Bentworth. Zijn opleiding kreeg hij aan Magdalen College in Oxford. Twee maal zat hij vast voor zijn satirische werk. Voor Abuses, Stript and Whipt (1613), en later in Newgate voorWither’s Motto (1621). Zijn belangrijkste werken waren Fidelia (1617), Fair Virtue (1622), and Juvenilia (1622). Hij publiceerde ook een A Collection of Emblemes (1634/35).

 

The Marigold

When with a serious musing I behold
The grateful and obsequious marigold,
How duly, ev’ry morning, she displays
Her open breast, when Titan spreads his rays;
How she observes him in his daily walk,
Still bending towards him her tender stalk;
How, when he down declines, she droops and mourns,
Bedew’d, as ’twere, with tears, till he returns;
And how she veils her flow’rs when he is gone,
As if she scorned to be looked on
By an inferior eye, or did contemn
To wait upon a meaner light than him;
When this I meditate, methinks the flowers
Have spirits far more generous than ours,
And give us fair examples to despise
The servile fawnings and idolatries
Wherewith we court these earthly things below,
Which merit not the service we bestow.

But, O my God! though groveling I appear
Upon the ground (and have a rooting here
Which hales me downward) yet in my desire
To that which is above me I aspire;
And all my best affections I profess
To Him that is the sun of righteousness.
Oh, keep the morning of His incarnation,
The burning noontide of His bitter passion,
The night of His descending, and the height
Of His ascension ever in my sight,
That imitating Him in what I may,
I never follow an inferior way.

 

Whither

George Wither (11 juni 1588 – 2 mei 1667)

Uit: A Collection of Emblemes (geen portret beschikbaar)