In Memoriam Hugo Claus

In Memoriam Hugo Claus

In het Middelheimziekenhuis in Antwerpen is vanmiddag Hugo Claus overleden. De Belgische schrijver-kunstenaar-filmer leed aan Alzheimer en heeft zelf het tijdstip van zijn dood gekozen, zo maakte zijn weduwe, Veerle Claus, bekend. Zie ook mijn blog van 5 april 2007.

Dichter

Herfst. Hoor. Geknetter. Hoor je dat zwaar geratel?

Het nadert in onze kleren, in onze haren.

Luizen van geluid. Wat is dit melaats geprevel?

Kind, het zijn de dichters buiten die klappertanden.

 

Hoe dichter de dichters bij hun sterven geraken

Des te grimmiger kermen zij naar de sterren.

In de ochtendmist waarin hun beelden smelten

Bevriezen de dichters in een herkenbaar colbert.

 

Hoor hoe koortsig zij hun naderend vergaan verklaren

Want hun laatste gereutel moet doorzichtig zijn,

Hun weduwen van lezers doen snikken.

 

‘O, ons ego was te duister!’ klagen zij.

‘Dat vroeg de tijd, polyinterpretabel als wij!’

En kijk, zij kruipen uit de windsels van hun ziel,

De mond vol kroket en gebed om genade

Voor hun prostaat, hun plagiaat.

 

Ei op sterven na ontdekken de dichters plots

De bedarende mirakels van goden, aforismen,

Aspirines, tederheden. Voor het eerst kan hun lief

Iets van haar lief met haar lippen lezen.

 

En voordat de dichters, loze winterappels

Door de plukkers als ondermaats versmaad

Uiteindelijk ook vallen in november

Willen zij voor eeuwig voor de buren verstaanbaar

Vallen. In melkboerentaal, als ooft natuurlijk beurs.

Zij blijven bitter luisteren
naar het gefrommel

Van de krant die hun naam verkeerd blijft spellen

En zij vullen hun kruiswoordraadsels in

Vol anekdotes, angst en struikelende liefdes.

 

Maar te laat, te doof, worden de dichters gewaar

Dat wat duister en bot was in hun verzen

Niet lichter wordt door sleet, door de duur,

Maar dat het blijft bederven. Ondoorgrondelijk

Blijven hun huis, hun woord, de evenaar, het azuur.

Hun stuurse donkerte blijft gemeen als geld

En als de dood zo vluchtig.

 

‘Maar apropos, jij zelf? Ja, jij! Vereerde jij ook niet

De splitsing, de gisting eerder dan het monument?

Zocht jij ook niet in elk motet een epitaaf?

Wrong jij niet een embleem uit elk letsel?

Vond jij je geblutste ik niet in elk bord zwezerik?’

 

– ‘Jawel. Nog overeind droom ik van het letterlijke.

Zeker. Tot het einde toe die muizenissen, rozen,

Paradijzen, radijzen, voze gelijkenissen. Met

Tot op dit papier deze lijken van letters.’

 

Adieu schrijven de dichters een leven lang

En vergrijzend als lavendel in november

Blijven zij, gangreen en grap een raadsel,

Erbarmelijk bedelen om mededogen,

Zoals ik voor de sleet op mijn oren en ogen

Die jou beminden, beminnen.

 

 

 

Het Land (Egyptisch)

De wondere wagens der zon gaan onder,
Bereiken nog – de wind wordt lichter en dit gerstig land is
laag –
De vluchtelingen, gedoken in hun nood.

Nederknielende, sparende, biddende, buigende
Zijn zij steeds ongedeerd.
Hun spaden staan, hun spannen rijden.

Maar wacht, wacht. Als een schot in de twijgen
Waarin geofferd wordt, gesmeekt, gehunkerd,
Slaat het uur der huursoldaten.

Ietwat later – vloeit de beek? en de halmen, de zachte, buigen zij?
En de stemmen, sterven zij? – schrijven de laatste bevlekte
vingers
Letters en namen van kindermoordenaars.

Weerloos is de tijd, ongenadig de aarde.

In de straat van genade. De parkiet schreeuwde
De nacht lang. Wie weet wat de wezel riep?
De parkiet schreeuwde en vijf soldaten braakten.

In de straat van genade een uil en een rat.
De dieren wankelden in hun schonken, de rechter was verschrikt
Toen zijn bebloede dochter vluchtte over de vlammende weide.

In hun korenbed liggen de boeren. Gesloten is hun bi
ddend oog.
Hun land kraakt.
Het water vloeit er niet meer binnen.

 

De moeder

Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde.
Toen gij schreeuwde en uw vel beefde
Vatten mijn beenderen vuur.

(Mijn moeder, gevangen in haar vel,
Verandert naar de maat der jaren.

Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift
Der jaren door mij aan te zien en mij
Haar blijde zoon te noemen.

Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts,
Haar gewrichtn waren jonge katten,

Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar
En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem.

‘Je bent mij ontgroeid’, zegt ze traag mijn
Vaders voeten wassend, en zij zwijgt
Als een vrouw zonder mond.)

Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur.
Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen,
Ik was de genode maar de dodende gast.

En nu, mannelijk word ik u vreemd.
Ge ziet mij naar u komen, gij denkt: ‘Hij is
De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt
De honden in mij wakker.’

Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij
Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde.
In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert
Niet naar mij terug, van u herstel ik niet.

hugo_claus

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

Zie voor de schrijvers van vandaag mijn vorige bericht.

Hans Mayer, Philip Roth, William Allingham, Lina Kostenko, Irving Wallace, Rosalie Loveling, Ion Barbu, Tobias Smollett

De Duitse literatuurwetenschapper, schrijver, criticus, jurist en socioloog Hans Mayer werd geboren op 19 maart 1907 in Keulen. Hij studeerde rechts –en staatswetenschappen, geschiedenis en filosofie in Keulen, Bonn en Berlijn en promoveerde in 1930. Omdat hij zowel jood als marxist was kreeg hij in 1933 een beroepsverbod. Hij vluchtte naar Frankrijk en in 1934 naar Zwitserland. Na de oorlog keerde hij naar Duitsland en terug en trok samen met vriend Stephan Hermlin in 1948 naar de Russische zone. Hij aanvaardde een hoogleraarschap literatuurwetenschap in Leipzig en werd een van de invloedrijkste critici van de nieuwe Duitse literatuur. Hij wisselde gemakkelijk tuusen de West –en Oostduitse leefwereld, was een graag geziene gast bij de Gruppe 47 en had gedurende deze jaren ook contact met Bertolt Brecht. Vanaf 1956 verslechterde zijn relatie met de machthebbers in de DDR. Uiteindelijk keerde hij in in 1963 niet van een reis naar de BRD terug. Het werk van Mayer omvat meer dan veertig boeken. Hij schreef o.a. studies over Büchner, Goethe,Thomas Mann, Montaigne, Robert Musil, James Joyce, Uwe Johnson, Günter Grass en Hans Henny Jahnn.

 

Uit: Goethe

 

„Just dieser fleißige und praktische Mann wurde früh schon von vielen Zeitgenossen als müßiggängerische Hofschranze mißbilligt: als Liebediener, wo nicht gar Verführer eines blutjungen und libertinistischen Monarchen. Verdorrte Freundschaften die Fülle in Goethes Leben: mit den Stolbergs, Lavater, später mit Herder. Schillers langwieriges, nie ganz überwundenes Befremden vor dem Machthaber im Herzogtum. Goethe unterzeichnet das Todesurteil einer Kindsmörderin und empfiehlt die Exekution. Vertreibung des »atheistischen« Professors Fichte aus Jena, später des »Demagogen« Fries; Konflikte mit Männern der Universität wie Oken oder Luden. Der Freund aus Straßburger Zeiten, Jakob Michael Reinhold Lenz, kommt ungeladen nach Weimar und wird schließlich, man ahnt bis heute nur, aus welchen Gründen, aus dem Herzogtum weggeschafft.

Jede neue Etappe in diesem Leben und jede neue Geschichtskonstellation bringt neue Feindschaften, oft pervertiert aus einstiger Sympathie. Die Frommen aller Observanz verurteilen den weimarischen »Heiden«: von Lavater bis zu Friedrich Heinrich Jacobi. Dann die katholischen Konvertiten der Romantischen Schule. Zeloten ereifern sich über die Unmoral der Wahlverwandtschaften. Dezidierte Gegner jedoch der feudalen und klerikalen Restauration, wie Börne oder auch Heine, unternehmen keineswegs eine Verteidigung des verkannten Aufklärers, religiösen Indifferentisten und Napoleonverehrers am Frauenplan in Weimar. Im Gegenteil: der berühmte Frankfurter Landsmann bleibt für Börne ein Fürstenknecht. Goethe und Hegel bindet Ludwig Börne – antithetisch und insgeheim solidarisch – aneinander als den »gereimten und den ungereimten Knecht«. Heinrich Heine kommt als Lyriker niemals los von Goethe, insbesondere nicht vom Westöstlichen Divan. Auch stört ihn nicht, wie den Patrioten Börne, der Kosmopolitismus des alten Mannes. Abstand bewirken bei ihm, und polemische Distanz, die klassizistischen Gebärden und Theorien. Die »Wolfgang Goethesche Kunstperiode« sei zu Ende, diagnostiziert Heine noch zu Lebzeiten des Gegenspielers.”

 

Mayer

Hans Mayer (19 maart – 1907 – 19 mei 2001)

 

De Amerikaanse schrijver  Philip Roth werd geboren op 19 maart 1933 in Newark. Zie ook mijn blog van 19 maart 2007.

Uit: The Human Stain

It was in the summer of 1998 that my neighbor Coleman Silk—who, before retiring two years earlier, had been a classics professor at nearby Athena College for some twenty-odd years as well as serving for sixteen more as the dean of faculty—confided to me that, at the age of seventy-one, he was having an affair with a thirty-four-year-old cleaning woman who worked down at the college. Twice a week she also cleaned the rural post office, a small gray clapboard shack that looked as if it might have sheltered an Okie family from the winds of the Dust Bowl back in the 1930s and that, sitting alone and forlorn across from the gas station and the general store, flies its American flag at the junction of the two roads that mark the commerci
al center of this mountainside town.

Coleman had first seen the woman mopping the post office floor when he went around late one day, a few minutes before closing time, to get his mail—a thin, tall, angular woman with graying blond hair yanked back into a ponytail and the kind of severely sculpted features customarily associated with the church-ruled, hardworking goodwives who suffered through New England’s harsh beginnings, stern colonial women locked up within the reigning morality and obedient to it. Her name was Faunia Farley, and whatever miseries she endured she kept concealed behind one of those inexpressive bone faces that hide nothing and bespeak an immense loneliness. Faunia lived in a room at a local dairy farm where she helped with the milking in order to pay her rent. She’d had two years of high school education.”

 

Philip_Roth

Philip Roth  (Newark, 19 maart 1933)

 

De Ierse dichter William Allingham werd geboren op 19 maart 1824 in Ballyshannon, Donegal. Zie ook mijn blog van 19 maart 2007.

The Boy

The Boy from his bedroom-window
Look’d over the little town,
And away to the bleak black upland
Under a clouded moon.

The moon came forth from her cavern,
He saw the sudden gleam
Of a tarn in the swarthy moorland;
Or perhaps the whole was a dream.

For I never could find that water
In all my walks and rides:
Far-off, in the Land of Memory,
That midnight pool abides.

Many fine things had I glimpse of,
And said, “I shall.find them one day.”
Whether within or without me
They were, I cannot say.

 

Allingham

William Allingham (19 maart 1824 – 18 november 1889)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 19 maart 2007.

 

De Oekraïense schrijfster en dichteres Lina Kostenko werd op 19 maart 1930 geboren in Rzhyshchiv.

De Amerikaanse schrijver Irving Wallace werd geboren op 19 maart 1916 in Chicago, Illinois.

De Vlaamse schrijfster en dichteres Rosalie Loveling werd geboren op 19 maart 1834.

De Roemeense dichter en wiskundige Ion Barbu (eig. Dan Barbilian) werd geboren op 19 maart 1895 in Câmpulung.

De Schotse romanschrijver Tobias George Smollett werd geboren op 19 maart 1721 in Dalquhurn in het tegenwoordige West Dunbartonshire.