De Nederlandse dichter en schrijver Louis Ferron werd op 4 februari 1942 geboren in Leiden. Zie ook mijn blog van 4 februari 2007 en ook mijn blog van 4 februari 2008 en ook mijn blog van 4 februari 2009.
Uit: Het stierenoffer
„Van ons regiment was kapitein von Salz de enige officier die te paard, fier rechtop, met de ene hand aan het gevest van zijn sabel, en met de andere losjes de teugel houdend, zijn troep aanvoerde. Dat hij een forse buik had en, naar ik van zijn verzorger gehoord had, aan aambeien leed, liet zich nauwelijks raden. Als eerst opgericht monument voor een verloren oorlog, leken het hoongelach en gefluit van het op de stoepen samengedromde thuisfront hem niet te deren.
Andere officieren waren, soms samen met hun manschappen, gedrost op het moment dat ze de Rijn waren overgestoken. Of ze hadden hun distinctieven afgescheurd om niet naar de keel gevlogen te worden. En die angst gold zowel het volk als de soldaten die, al tijdens de terugtocht, pogingen in het werk stelden soldatenraden op te richten. Sommigen van ons raakten, nog aan het front, maar al te begeesterd door de berichten over matrozen die in de havensteden de macht zouden hebben gegrepen. Er waren er bij ons die daar wel oren naar hadden.
Op het moment dat de wapenstilstand getekend werd,dreigde de troosteloze stemming zelfs even om te slaan in een algemene euforie, die ons nog éénmaal naar de wapens deed grijpen, al was het maar om onze officieren neer te leggen. Niet omdat wij hún de schuld van de nederlaag gaven – wij begrepen wel dat daar hogere goden voor aansprakelijk waren – maar omdat je je geweer nu eenmaal niet graag leegschiet op je eigen makkers. Misschien hadden we dat nu juist maar beter wel kunnen doen. O, er waren er zoveel die de nederlaag tot zo een bittere maakten; die de vijand zoveel nader stonden dan de eigen mensen.
Hoe dan ook, bij ons had von Salz het tij weten te keren. Op het vernemen van de overgave had hij ons laten aantreden. ‘Tegen de muur met dat kapitalistenzwijn,’ had het uit de achterste rijen geklonken en ‘de macht aan het volk’, en ‘soldatenraad, soldatenraad’, terwijl anderen dat weer probeerden te overstemmen met een gescandeerd ‘leve de keizer, leve von Salz’.
‘Bek houden, allemaal,’ had von Salz gebruld. ‘Wie nog één keer zijn smoel opentrekt knal ik eigenhandig neer.’ En na enige tijd zwijgend, met zijn rijzweep tegen zijn dij kletsend, voor de troep heen en weer gelopen te hebben, was hij verder gegaan. ‘Leve de keizer is onzin, de keizer heeft zijn congé gekregen. Het volk dat sommigen van jullie aan de macht willen hebben, heeft zijn buik vol van het geteisem dat jullie zijn en tenslotte is het zo dat het eerste waarvan een soldatenraad doordrongen behoort te zijn is dat men zijn officieren gehoorzaamt, anders is er van een soldatenraad geen sprake. Een soldatenraad? Wat mij betreft, best, maar dan één waarin alle hiërarchieën van het leger vertegenwoordigd zijn.“
Louis Ferron (4 februari 1942 – 26 augustus 2005)
De Amerikaanse schrijver Robert Coover werd geboren op 4 februari 1932 in Charles City, Iowa. Zie ook mijn blog van 4 februari 2007 en ook mijn blog van 4 februari 2009.
Uit: Pricksongs and Descants
“Once upon a time there was a beautiful young Princess in tight gold pants, so very tight in fact that no one could remove them from her. Knights came from far and wide, and they huffed and they puffed, and they grunted and they groaned, but the pants would not come down. One rash Knight even went so far as to jam the blade of his sword down the front of the gold pants, striving to pry them from her, but he succeeded only in shattering his sword, much to his lifelong dismay and ignominy. The King at last delivered a Proclamation. “Whosoever shall succeed in pulling my daughter’s pants down,” he declared, “shall have her for his bride!” Since this was perhaps not the most tempting of trophies, the Princess having been married off three times already in previous competitions, the King added: “And moreover he shall have bestowed upon him the Magic Poker, whose powers and prodigies are well known in the Kingdom!” “The Old Man’s got his bloody cart before his horse,” one Knight complained sourly to a companion upon hearing the Proclamation. “If I had the bloody Poker, you could damn well bet I’d have no trouble gettin’ the bloody pants off her!” Now, it chanced that this heedless remark was overheard by a peculiar little gnome-like creature, huddling naked and unshaven in the brush alongside the road, and no sooner had the word been uttered than this strange fellow determined to steal the Magic Poker and win the beauty for himself. Such an enterprise might well have seemed impossible for even the most dauntless of Knights, much less for so hapless a creature as this poor naked brute with the shaggy loins, but the truth, always stranger than fiction, was that his father had once been the King’s Official Caretaker, and the son had grown up among the mysteries and secret chambers of the Court. Imagine the entire Kingdom’s astonishment, therefore, when, the very next day, the Caretaker’s son appeared, squat, naked, and hirsute, before the King and with grunts and broad gestures made manifest his intention to quit the Princess of her pants and win the prize for himself! “Indeed!” cried her father. The King’s laughter boomed throughout the Palace, and all the Knights and Ladies joined in, creating the jolliest of uproars. “Bring my daughter here at once!” the King thundered, delighted by the droll spectacle.“
Robert Coover (Charles City, 4 februari 1932)
De Amerikaanse schrijver Stewart O’Nan werd geboren op 4 februari 1961 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 4 februari 2007 en ook mijn blog van 4 februari 2008 en ook mijn blog van 4 februari 2009.
Uit: The Night Country
„Come, do you hear it? The wind — murmuring in the eaves, scouring the bare trees. How it howls, almost musical, a harmony of old moans. The house seems to breathe, an invalid. Leave your scary movie marathon; this is better than TV. Leave the lights out. The blue glow follows you down the hall. Go to the window in the unused room, the cold seeping through the glass. The moon is risen, caught in nodding branches. The image holds you, black trunks backlit, one silver ray fallen across the deck, beckoning. It’s a romance, this invitation to lunacy (lycanthropy, a dance with the vampire), elemental yet forbidden, tempting, something remembered in the blood.
Don’t you ever wonder?
Don’t you want to know?
Come then, come with us, out into the night. Come now, America the lovesick, America the timid, the blessed, the educated, come stalk the dark backroads and stand outside the bright houses, calm as murderers in the yard, quiet as deer. Come, you slumberers, you lumps, arise from your legion of sleep and fly over the wild woods. Come, all you dreamers, all you zombies, all you monsters. What are you doing anyway, paying the bills, washing the dishes, waiting for the doorbell? Come on, take your keys, leave the bowl of candy on the porch, put on the suffocating mask of someone else and breathe. Be someone you don’t love so much, for once. Listen: like the children, we only have one night.
It’ll be fun, trust me. We’re not going to get caught. It’s a game anyway, a masquerade. This is the suburbs; nothing happens here.
So come, friends, strangers, lovers, neighbors. Come out of your den with the big-screen TV, come out of your warm house and into the cool night. Smell the wet leaves crushed to mush on the driveway, a stale mix of dust and coriander in the wind. It’s the best time of year up here, the only season you want from us, our pastoral past — witch hunts and woodsmoke, the quaintly named dead in mossy churchyards. Never mind that it’s all gone, the white picket fences easy-to-clean vinyl, the friendship quilts stitched in the Dominican, this is still a new England, garden-green, veined with black rivers and massacres.“
Stewart O’Nan (Pittsburgh, 4 februari 1961)
De Oostenrijkse toneelschrijver Werner Schwab werd geboren in Graz op 4 februari 1958. Zie ook mijn blog van 4 februari 2009.
Uit: Abfall Bergland Cäsar
„Ds augenlicht bestrahlt bereits abwechselnd den lippenst
ift und den nagellack einer damenhaften dame, die am anderen ende des tresens lacht und trinkt und spricht. vorsichtig reguliert D seine scheinwerfer und verarbeitet, verwurstet und verdaut die roten eindrücke in der wirbelsäule, die sich prompt durch ein heftiges jucken bemerkbar macht und Ds gesicht verzieht.
verzogene gesichter werfen allerlei prozesse an, und D faßt sich heimlich und interessiert ans hosenschlitzterrain, um euphorisch die gewölbte erkenntnis abzuziehen, daß er wieder obenauf ist, daß er wieder teil hat an der welt. selbstverständlich weiß D nichts von der welt und von den welten, von denen selbst einer wie D eine ist. einer wie D definiert sich ausschließlich über die durchblutung seiner mitte und durch fleischfarbene unterstellungen. an einer solchen stelle empfindet D sich als heilig, unabwendbar. D ist nichts als der blickgeschmack einer flüssigkeit, die einmal vor D, aber D verursachend: ohne ergreifenden appell an irgendwelchen vorfremden beinen heruntergeflossen sein muß.
D nimmt einen großen schluck wein und beginnt ein neues leben. D beschießt die angepeilte leiblichkeit mit Ds Blick, bis das gesehene erst irritiert und schließlich entsetzt zurückschaut. das gesehene ist entsetzt und gebannt, weil es plötzlich nichts als das von D gesehene ist, weil es merkt, daß es nicht überleben können wird, wenn es von Ds blick geschlachtet wird.
selbstverständlich grinst D jetzt zärtlich, rühmt sich seines instinkts und hebt ebenso zärtlich sein fast geleertes glas, um dem gesehenen: abermals zärtlich: zuzuprosten.“
Werner Schwab (4 februari 1958 – 1 januari 1994)
De Duitse schrijver en journalist Norman Ohler werd geboren op 4 februari 1970 in Zweibrücken. Zie ook mijn blog van 4 februari 2007 en ook mijn blog van 4 februari 2008 en ook mijn blog van 4 februari 2009.
Uit: Ein großes Stück Wasser (Logbuch)
„Brahe, km 8. Bydgoszcz. Die Bromberger Brücken. Auf einen Stein gefahren: lauter Schlag. Nach Anlegen beim lokalen Bootsklub: Hochtrimmung des Motors. Es fehlt ein ganzes Stück an einem der Propellerblätter. Da kann nur der Honda-Kundendienst helfen, und tatsächlich taucht wenig später ein dickbäuchiger Mann namens Prezemek auf, evaluiert das Problem und begibt sich sofort an die Arbeit, zieht sich direkt am Steg bis auf Unterhose und Socken aus, damit nichts dreckig wird, und schraubt eine Viertelstunde lang herum – tauscht die Propeller aus.
»Du fährst auf die Weichsel? Die Weichsel ist meine Geliebte. Sie ist sehr, sehr schön, sehr wild und ein wenig gefährlich«, sagt Prezemek nach getaner Arbeit und führt mich in den Bauch eines stillgelegten polnischen Frac
htkahns hinab. Auf die Begegnung mit jener Geliebten wolle er mich zumindest theoretisch vorbereiten. Er zeigt mir ein angestaubtes Modell der Weichsel, mit geschnitzten Holzbötchen und Schifffahrtszeichen in Miniatur: das diagonale Kreuz am Backbordufer, das aufrechte Kreuz steuerbords. Ob ich denn wisse, was es mit diesen Zeichen auf sich habe? Also auf diese Zeichen müsse ich immer direkt zufahren. Und dabei den Blick auf die andere Seite richten, um dort, hoffentlich, ein korrespondierendes Zeichen zu entdecken, und dann schnurgerade dorthin, wobei generell darauf zu achten sei, immer die Kurven auszufahren, denn da grabe sich der Fluss das tiefste Bett. So fahre man also Zickzackkurs, weshalb es von Bydgoszcz bis Krakau zwar reichliche 700 Flusskilometer seien, man aber mindestens das Doppelte an Strecke zurücklegen müsse. Er habe noch nie gehört, dass das jemand gemacht habe. Für einen Moment hält er mich für verrückt, doch gleichzeitig klart seine Miene auf: so viel Zeit mit der Geliebten.“
Norman Ohler (Zweibrücken, 4 februari 1970)
De Canadese dichter E. J. Pratt werd op 4 februari 1882 geboren in Western Bay, Newfoundland. Zie ook mijn blog van 4 februari 2007 en ook mijn blog van 4 februari 2009.
Uit: The Titanic
HARLAND & WOLFF WORKS, BELFAST, MAY 31, 1911
The hammers silent and the derricks still,
And high—tide in the harbour! Mind and will
In open test with time and steel had run
The first lap of a schedule and had won.
Although a shell of what was yet to be
Before another year was over, she,
Poised for the launching signal, had surpassed
The dreams of builder or of navigator.
The Primate of the Lines, she had out—classed
That rival effort to eliminate her
Beyond the North Sea where the air shots played
The laggard rhythms of their fusillade
Upon the rivets of the Imperator.
The wedges in, the shores removed, a girl’s
Hand at a sign released a ribbon braid;
Glass crashed against the plates; a wine cascade,
Netting the sunlight in a shower of pearls,
Baptized the bow and gave the ship her name;
A slight push of the rams as a switch set free
The triggers in the slots, and her proud claim
On size — to be the first to reach the sea —
Was vindicated, for whatever fears
Stalked with her down the tallow of the slips
Were smothered under by the harbour cheers,
By flags strung to halyards of the ships.
E. J. Pratt (4 februari 1882 – 26 april 1964)
Zie voor nog meer schrijvers van de 4e februari ook mijn vorige blog van vandaag.