Jan Hendrik Leopold

De Nederlandse dichter  en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Vanaf zijn tijdschriftdebuut in juni-juli 1893 (‘Zes Christus-verzen’) publiceerde hij regelmatig in hetzelfde tijdschrift De nieuwe gids, maar hij bundelde ze pas nadat een andere collega-dcihter, P.C. Boutens, ze in een uitgave had verzameld in 1912. De oplagen van zijn werk waren niet gering: de gedichtenbundel uit 1920 werd gedrukt in meer dan 2000 exemplaren, die overigens niet snel uitverkocht raakten. Als dichter timmerde hij niet hard aan de weg, als klassicus deed hij zijn werk ook vooral in stilte, maar hij publiceerde wel vertalingen van Marcus Aurelius en Epicurus. Hoewel Leopold na Verzen nog veel gedichten schreef, bleven zijn publicaties in boekvorm beperkt tot een paar titels: Cheops (1916) en Oostersch (1924). Daarnaast bestond echter een grote hoeveelheid ongepubliceerde en ook onvoltooide gedichten. Met zijn leerlinge Ida Gerhardt, die als dichteres en lerares klassieke talen in zijn voetsporen trad, onderhield hij vriendschappelijke betrekkingen.

Ik zie de morgen als een gouden mist

Ik zie de morgen als een gouden mist
van eigen rijkdom trage wade
een afgehangen web van draden,
en nu in twist
vingertjes vechten, vingertjes vagen
door de ragen,
rafelen, halen de draden aan,
varen er in het losgegaan
weefsel, maken de fijne gazen
een plundering en de gevlochten mazen
wijden zij uit, werken er een begin
van scheuren, totdat er tussenin
blanke kalme handen komen
de edele twee, een gelaten paar,
die van elkaar
de omgeslagen vouwen schoven,
geruste handen langs wier boven-
vlakken in glanzende val afglijden
de ruisende plooien naar weerszijden,
en zo bedaard met een lichte duw
tillen zij nu
het slaapgordijn,
zie, zie, hoe wel de dag mag zijn?

 

Herfst

De blaren laten los en op de wind
drijven ze donker langs de grijze lucht,
alsof een vlucht verlate vogels wegtrok.
Onder de bomen hangt een scherpe geur
van vochte grond en van doorweekte blaren;
geen leven, geen geluid in ’t grille licht,
dat gul door de ijle takken binnenvliet,
en eenzaam valt een schot, een verre knal,
die heel het woud vult, als waar’ ’t de eigen stem
van ’t bos, dat in sonore toon verkondigt,
dat ergens op een dichte plek een vogel
getroffen hortend door de takken zakt
en naar beneden ploft, terwijl het bloed
rood langs de bruine veren op de grond drupt.

 

Ik ben een zwerver overal

Ik ben een zwerver overal,
een doler en een vagebond
en een, die uit zich zelf geen pad,
geen ommekeer en geen uitweg vond.

Ik ben een napraatpapegaai,
ik ben een open spiegelrond,
des Eeuwigen gesproken woord,
het hapert in mijn stamelmond.

J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)

 

Libris Literatuurprijs voor Bernard Dewulf, Ida Gerhardt, Camilo José Cela, Rose Ausländer

Libris Literatuurprijs voor Bernard Dewulf

De Vlaamse dichter, schrijver en columnist Bernard Dewulf heeft de Libris Literatuurprijs 2010 gewonnen met zijn novelle Kleine dagen. Juryvoorzitter Hans Wijers maakte dat maandagavond bekend in het Amstel Hotel in Amsterdam. Aan de prijs is een bedrag van 50.000 euro verbonden. Kleine dagen bestaat uit een een reeks columnachtige stukken waarin de schrijver zijn eigen dagelijkse omgeving, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn huis en zijn tuin beschrijft. Bernard Dewulf werd geboren op 30 januari 1960 in Brussel. Zie ook mijn blog van 30 januari 2009.

Uit: Kleine dagen

“Er groeit een vrouw in mijn huis. Een-twee-drie is ze vijf geworden. Op een ochtend kwam ze de keuken binnen. Ze zei dag en het was anders. Ze gaf een zoen en hij verschilde. Haar haar hing los, ze had een rokje aan en daaronder lange kousen. Daarin waren haar benen gestegen en ze stapte, ik zocht in verwarring het woord, pront. Parmantig. Koket. Er was iets opgeschoven in haar. Samen met de lengte van haar benen. Ik stond ernaar te kijken: zo dus groeit er een vrouw in mijn huis. Later zal ik misschien zeggen: ik heb jou zien worden. Ik heb jou uit de grond van een vrouw zien komen. Op een dag kwam je de keuken binnen, toen zag ik het beginnen.”

(…)

„De tram wiegt ons door een onbegrijpelijk mooie dag. Dag meisje in de tram met het ijsje in de lente. En de beentjes bengelend in het niets van het geluk. Zullen we vragen of hij doorrijdt en eindeloos rondjes maakt in vandaag? De gekke tram van 3 april 2005, die maar bleef rijden met dat meisje en die man aan boord. Morgen in de krant.“

Dewulf

Bernard Dewulf (Brussel, 30 januari 1960)

 

 

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook mijn blog van 11 mei 2009. en mijn blog van 11 mei 2008 en ook mijn blog van 11 mei 2007, mijn blog van 11 mei 2006 en mijn blog van 4 mei 2006.

Kwatrijn I

’s Nachts wakker in het uitgestorven huis
hoorde ik het bezig water van de sluis.
Toen riep men mij met name – twee, drie maal.
Een slaan van luiken en een groot geruis.

 

Christus als hovenier

Zij dacht dat het de hovenier was. Joh. 20:15

Eén Rembrandt kende als kind ik goed:
de Christus met de grote hoed
wandelend in de ochtendstond.
En, naar erbij geschreven stond:
Hij was de hovenier.

En nòg laat ik mijn tranen gaan
als in de gaarde ik Hem zie staan,
en – wat terzijde – in stille schrik
die éne, zij die dacht als ik:
Het was de hovenier.

O kinderdroom van groen en goud —
géén die ontnam wat ik behoud.
De laatste hoven naderen schier
en ijler wordt de ochtend hier.

Hij is de hovenier.

 

Vernomen tijdens een onweer

Vijf vuurstenen gaf ik u in de hand:
een harde jeugd, die ziel en ribben treft,
een sterk talent, in eenzaamheid beseft:
aanstoot blijft het voor vrienden en verwant.
Het ongeëerd zijn in uw eigen land.
Dat zich de minste boven u verheft.

Vijf oerstenen: vijf kansen die ik gaf.
Mijn wet is: kwarts of kwarts en hard op hard.
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt tot het wakker wordt getart.

Gerhardt

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)

 

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2008 en ook mijn blog van 11 mei 2009.

Uit: The Family of Pascual Duarte (Vertaald door Anthony Kerrigan)

I AM NOT, sir, a bad person, though in all truth I am not lacking in reasons for being one. We are all born naked, and yet, as we begin to grow up, it pleases Destiny to vary us, as if we were made of wax. Then, we are all sent down various paths to the same end: death. Some men are ordered down a path lined with flowers, others are asked to advance along a road sown with thistles and prickly pears. The first gaze about serenely and in the aroma of their joyfulness they smile the smile of the innocent, while the latter writhe under the violent sun of the plain and knit their brows like varmints at bay. There is a world of difference between adorning one’s flesh with rouge and eau-de-cologne and doing it with tattoos that later will never wear off . . .

 I was born a great many years ago, a good fifty-five at least, in a small village lost in the province of Badajoz. It lay, that village, some two leagues from Almendralejo, squatting athwart a road as empty and endless as a day without bread, as empty and endless — an emptiness and endlessness that you, luckily for you, cannot even imagine — as the days of a man condemned to death.

 It was a hot and sunlit village, rich enough in olive trees, and (begging your pardon) hogs, its houses so bright with whitewash that the memory of them still makes me blink, a plaza all paved with cobblestone, and a fine three-spouted fountain in the middle of the plaza. No water had flowed from the three mouths of the fountain for some years before I left the village, and yet it was elegant, and a proud symbol in our eyes; its crest was topped with the figure of a naked boy, and the basin was scalloped around the edges like the shells of the pilgrims from Santiago de Compostela. The town hall stood at one side of the plaza; it was shaped like a cigar box, with a tower in the middle, and a clock in the tower; the face of the clock was as white as the Host raised during Mass, and its hands were stopped forever at nine o’clock, as if the town had no need of its services but only wanted it for decoration.”

cela

Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)
Standbeeld in Padrón, Spanje

 

De Oostenrijks-Roemeens-joods-Amerikaanse dichteres Rose Ausländer werd geboren in Czernowitz op 11 mei 1901. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2008 en ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

Sprache

 

Halt mich in deinem Dienst

lebenslang

in dir will ich atmen

 

Ich dürste nach dir

trinke dich Wort für Wort

mein Quell

 

Dein zorniges Funkeln

Winterwort

 

Fliederfein

blühst du in mir

Frühlingswort

 

Ich folge dir

bis in den Schlaf

buchstabieren deine Träume

 

Wir verstehn uns aufs Wort

 

wir lieben einander

 

Prag

 

Immer träume ich nach Prag

immer kam etwas dazwischen

Zeitnot Krankheit Krieg

 

Kafka stand

vor dem Hradschin

verirrter Himmelsbote

 

Ich schwöre

beim heiligen Franz

ich kann die Mauern

nicht durchbrechen

die Zauberkünste schlafen

 

Dort träumen Dichter

ihre Wunder

Gut mit ihnen

Kirschen essen

 

Trauert Prag

um meinen Traum?

Mein Traum

trauert um Prag

 

auslaender-rose

Rose Ausländer (11 mei 1901 – 3 januari 1988)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Henning Boëtius, Carl Hauptmann, Latīf Nāzemī, Rubem Fonseca, Ethel Lilian Voynich, Leopoldo de Luis, Rachel Billington


De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

Uit: Der Strandläufer

 

Ich weiß nichts von Marconi. Ich weiß nur, dass er entscheidend zur Entwicklung der drahtlosen Telegraphie beigetragen hat. Ein Erfinder war er, besser gesagt, ein Entdecker neuer Welten, in der die unsichtbaren Wogen eines elektromagnetischen Meeres die kleinen Papierschiffchen und Flaschenpostbotschaften des Lebens von Ufer zu Ufer tragen. Er, Guglielmo Marconi, war der Columbus dieses unsichtbaren Meeres, dessen Wellen immer noch steigen und steigen und uns umspülen, bis die Gefahr besteht, dass wir in ihm untergehen. Er wagte sich als Erster auf diesen rätselvollen Ozean hinaus. Er besaß die Kühnheit und den Erfindungsreichtum, ihn zu durchqueren mit seinen Frittern, Funkeninduktoren und Radioröhren, um schließlich einen Kontinent zu erreichen, den es auf keiner Weltkarte gibt und der doch inzwischen die Wirklichkeit beherrscht: den achten Kontinent, den Kontinent der Information.
Ich weiß nichts von Marconi, höchstens, wann er geboren wurde und wann er starb. Ich habe mich lange gescheut, seine Lebensdaten in einem Lexikon nachzuschlagen. Warum?, frage ich mich. Vielleicht aus Angst, den Mythos dieses Entdeckers zu zerstören, ihm zu nahe zu kommen, so, wie ich Angst habe, mir selbst, meiner eigenen Lebensgeschichte zu nahe zu kommen? Ich traue mich nur ungern in den verwilderten Garten meiner Vergangenheit hinein, aus Furcht, Personen zu begegnen, die einst über die Macht verfügten, zu entscheiden, was Unkraut sei, was ausgerottet werden müsse oder was es wert sei, gepflegt und geerntet zu werden.“

 

 

 

boetius
Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Ferdinand Max Hauptmann werd geboren op 11 mei 1858 in Obersalzbrunn. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

 

An Vaters Sterbebett

 

Ich saß an meines Vaters Sterbebett

und sah sein stilles bleiches Angesicht.

Im Zimmer dunkelte die Mitternacht.

Ein schwacher Schimmer kam vom kleinen Licht.

Den Blick nach oben und die Lider zu,

so röchelte, der da im Bette lag,

und bleich und groß und hehr schien das Gesicht,

und einsam, totenstumm war das Gemach.

Und ich – ich grub im Rätselgrund:

“Wer ist es, der hier stöhnt? – Was schwindet hin?

Wer ist, der um den letzten Atem ringt?”

Und rang, umnachtet von dem Rätselsinn,

Und Tausend – Ungezählte sah’n mich an

aus fremden Zügen, die ich Vater nannte,

ein ewiger Zug war’s, der gestorben war,

ewig der eine doch, der herzverwandte.

Der Vater und des Vaters Vater war’s,

der noch im Bilde blickte von der Wand.

Und jeder hatte einmal so erschaudernd

gegriffen nach des Vaters Sterbehand;

und einmal auch im Leben hatte jeder

die Hand nach seines Sohnes Liebe ausgestreckt;

und alle stummen Trauertränen hatten

den finstern Gast, den Tod nicht fortgeschreckt.

Du warst es ewig, du, der Ich sich nannte,

und der doch immer nur der eine ist,

der ewig ruhelos in die Ewigkeit verbannte,

und den der Todmann sanft zur Ruhe küßt,

damit er fort und fort im Staube schreite,

am Rätsel löse und am Schauen webe.

Damit er allen Erdentiefen Sinn,

damit er tiefsten Gottesgrund erlebe -.

Ich bin es, der hier stöhnt und der hier sinnt,

ich reiche selbst im Leid mir Liebe zu,

ich schloß die Augen längst, – immer weiter

führt mich mein Rätsel weg aus ew’ger Ruh’.

 

 

 

 

carlhauptmann
Carl Hauptmann (11 mei 1858 – 4 februari 1921)

 

 

 

 

De Afghaanse dichter, schrijver en criticus Latif Nazemi werd geboren op 11 mei 1947 in Herat. Zie ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

 

Die Flucht

 

Weißer Schnee, fällt wie Schwanenfeder
auf die nackten Häupter alter Bäume
Der Angsteinflößende nächtliche Wind
hat die Lichter der Stadt erloschen

Ich stehe hier, allein am Fenster
im mir die Ruhe tausend alter Bäume
außer das Jaulen des Windes
hört man im Dorf keine Stimme mehr

Mit einer alten Lampen in der Hand
kommt Mutter des Weges
Ihre Augen spiegeln den Trauer
Ihre blicke leer und Herz zerbrechend:

“Wie lange willst du noch in diesen dunklen Nächten
schlaflos an sie denkend, wie ein Geist umher wandern ?
Nehme Abschied von dieser hoffnungslosen Liebe mein Sohn
eine liebe, die du selbst wie ein leeres Glas zerbrochen hast”

Weißer Schnee fällt wie Schwanenfeder
auf die nackten Köper der Bäume unseres Gartens
Mutter sitzt immer noch traurig in der dunkeln Ecke und weint

“Mutter sage nichts was mein Herz betrübt
Mutter suche nicht sanfte Worte der Vernunft
Mutter willst du das im Schutze der Nacht
sich zwei Schatten auf die Flucht machen?



Vertaald door Framorz Nazemi

 

 

 

latif-nazemi
Latīf N
āzemī (Herat, 11 mei 1947)

 

 

 

 

De Braziliaanse schrijver José Rubem Fonseca werd geboren op 11 mei 1925 in Juiz de Fora. Zie ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

Uit: Vast Emotions and Imperfect Thoughts (Vertaald door Clifford E.Landers)

 

Dietrich struck me as a serious type. When I had received the letter from Germany I hadn’t attached much importance to his project, even though I was anxious to get back to film-making. But after our interview the proposal had taken on new significance.

    I shut myself up in my apartment, reading and re-reading Babel and making notes. At first I was motivated merely by the desire to get back to film-making after two years away from it directing commercials for TV. But as I re-read Babel’s stories my interest grew.

    I was working on the part of the script that describes the death of Dolguchov, to get an idea of the potential of Babel’s text, when my brother Jose, the television evangelist, phoned. He wanted to talk about the film I was doing for his weekly TV program. He called daily with suggestions.

    `I have to reach the hearts of the faithful. You do good work,’ he said, `but I think I ought to be more direct, like the Americans, say that I need money for the day-care centers, the nursing home …’

    A hateful conversation. I agreed to go to his house in Ipanema at nine pm.

    I went back to the death of Dolguchov. Babel doesn’t say how the Cossack Afonka applies the coup de grace to Dolguchov. The scene was described by Babel in this way: `They spoke briefly. I did not hear a word. Dolguchov held out his papers to the sergeant and Afonka secreted them in his boot and shot Dolguchov in the mouth.’ This was much better than the scene I had written. The reader didn’t need to know exactly how Afonka shot Dolguchov in the mouth, needed no details to see and feel, to imagine what was happening. The reader wasn’t told what Afonka’s face looked like, or Dolguchov’s, at the moment the shot was fired, but he or she knew everything that mattered at that instant. In the film I could, for example, place the camera so that it framed Liutov and the coup de grace could be audible only, but that would take away from the power of the narrative. Or I could show the landscape, the sky or whatever, as the shot was heard.“

 

 

 

rubem-fonseca
Rubem Fonseca (Juiz de Fora, 11 mei 1925)

 

 

 

 

De Engelse schrijfster, vertaalst
er en componiste
Ethel Lilian Voynich werd geboren op 11 mei 1864 in County Cork, Ierland.
Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

Uit: The Gadfly

 

“Is that really it? What should I do without you, Arthur? I should always be losing my things. No, I am not going to write any more now. Come out into the garden, and I will help you with your work. What is the bit you couldn’t understand?”

They went out into the still, shadowy cloister garden. The seminary occupied the buildings of an old Dominican monastery, and two hundred years ago the square courtyard had been stiff and trim, and the rosemary and lavender had grown in close-cut bushes between the straight box edgings. Now the white-robed monks who had tended them were laid away and forgotten; but the scented herbs flowered still in the gracious mid-summer evening, though no man gathered their blossoms for simples any more. Tufts of wild parsley and columbine filled the cracks between the flagged footways, and the well in the middle of the courtyard was given up to ferns and matted stone-crop. The roses had run wild, and their straggling suckers trailed across the paths; in the box borders flared great red poppies; tall foxgloves drooped above the tangled grasses; and the old vine, untrained and barren of fruit, swayed from the branches of the neglected medlar-tree, shaking a leafy head with slow and sad persistence.

In one corner stood a huge summer-flowering magnolia, a tower of dark foliage, splashed here and there with milk-white blossoms. A rough wooden bench had been placed against the trunk; and on this Montanelli sat down. Arthur was studying philosophy at the university; and, coming to a difficulty with a book, had applied to “the Padre” for an explanation of the point. Montanelli was a universal encyclopaedia to him, though he had never been a pupil of the seminary.

“I had better go now,” he said when the passage had been cleared up; “unless you want me for anything.”

“I don’t want to work any more, but I should like you to stay a bit if you have time.”

“Oh, yes!” He leaned back against the tree-trunk and looked up through the dusky branches at the first faint stars glimmering in a quiet sky. The dreamy, mystical eyes, deep blue under black lashes, were an inheritance from his Cornish mother, and Montanelli turned his head away, that he might not see them.

You are looking tired, carino,” he said.

“I can’t help it.” There was a weary sound in Arthur’s voice, and the Padre noticed it at once.“

 

 

 

Voynich
Ethel Lilian Voynich (11 mei 1864 – 28 juli 1960)

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 11 mei 2007.

 

De Spaanse dichter Leopoldo de Luis werd gebor
en op 11 mei 1918 in Córdoba.

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 11 mei 2009.

 

De Britse schrijfster Rachel Billington werd geboren op 11 mei 1942 in Londen.