De Nederlandse dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook mijn blog van 20 april 2007 en ook mijn blog van 20 april 2008 en mijn blog van 20 april 2009 en ook mijn blog van 20 april 2010.
De soldaat die Jezus kruisigde
Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen
Wild om de spijker toen ‘k de hamer hief –
Maar hij zei zacht mijn naam en: ‘Heb mij lief -‘
En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.
Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had hem lief – en sloeg en sloeg en sloeg
De spijker door zijn hand in ’t hout dat barstte.
Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een vis – zijn naam, zijn monogram –
In ied’re muur, in ied’re balk of stam,
Of in mijn borst of, hurkend, in het zand,
En antwoord als de mensen mij wat vragen:
‘Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.’
De wandelaar
Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tussen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn dode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.
Kloosterling uit de tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaams gelaat voor ’t raam;
Zie mensen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.
Kunstenaar uit de tijd der Renaissance,
Teken ik ’s nachts de glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen ogen het ontzaglijk glanzen.
Een dichter uit de tijd van Baudelaire,
– Daags tussen boeken, ’s nachts in een café –
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.
Toeschouwer ben ik uit een hoge toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die ‘k kleiner zie en als van heel ver-af,
En die ik niet aanraken kan en horen.
Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven,
Zagen mijn ogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïekspel zonder perspectieven.
De wolken
Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.
En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder –
De wond’ren werden woord en dreven verder,
Maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende.
Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.
– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide.
Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)
Nijhoff in zijn jonge jaren
Lees verder “Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu”