Dolce far niente

 

Romenu had even vrij vandaag. Morgen weer de gebruikelijke berichten en ook de schrijvers van de 17e augustus.

 

 

 

DOLCE FAR NIENTE

 

Ik lig in Hollands dierbaar duin,

Zo zacht in ’t lauwe zand,

En naast mij zit een blozend

kind, Een dochter van het strand.

 

Een zilvren wolkje speelt en drijft

Aan ’s Hemels blauwe boog;

Een zoele vrede straalt en daalt
Op aarde van omhoog.

 

Het zilvren wolkje lacht en lokt,

Als riep het:`o ga mee,

Reis met mij naar een beter land,

Ver over zee bij zee!

 

Zeg knaap, indien ge eens vleuglen hadt,

Zeg vloodt gij de aarde niet?

 ’t Is heerlijk in dees vrije lucht,

In ’t grensloos wolkgebied.’

 

Maar ik – ik lig in Hollands duin,

Zo goed in ’t lauwe zand,

En naast mij zit een blozend

kind, Een aardig kind van ’t strand…

 

Neen, schoon ik, wolkje, met u mee

Mocht vliên naar ’t schoonste land…

’k Ben nu te lui, ’k heb nu te lief, ’

k Bleef liggen hier in’t zand.

 

 

 


P.A. de Génestet (21 november 1829 – 2 juli 1861)

Bernardus Johannes Blommers, Badende jongens in Het Kanaal, 1908

 

 

 


Holland

 

Holland, ze zeggen, je grond is zo dras,

Maar mals zijn je weiden en puik is je gras,

En vet zijn je glanzende koeien.

Fris waait de wind door je wuivende riet,

Groen zijn je dorpjes in ’t nevelig verschiet;

Rijk staan je gaarden te bloeien.

Blank is je water en geurig je hooi.

Holland, mijn Holland, ik vind je zo mooi.

 

Holland ze zeggen, je bent maar zo klein,

Maar wijd is je zee en je lucht is zo rein,

En breed zijn je krachtige stromen.

Goud is je graan op je zand en je klei

Purper het kleed van je golvende hei;

Stoer zijn je ruisende bomen.

Holland, ik min je om je heerlijke tooi:

Holland, mijn Holland, ik vind je zo mooi.

 

 

 


S. Abramsz (23 april 1867 – 28 januari 1924)

J. Kelderman, Dorpsgezicht op Edam (s. a.)

 

 

 

 

Holland

 

Grauw is uw hemel en stormig uw strand,

   Naakt zijn uw duinen en effen uw velden,

U schiep natuur met een stiefmoeders hand,

Toch heb ik innig u lief, o mijn Land!

 

Al wat gij zijt, is der Vaderen werk;

   Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden,

Beide de zee en den dwing’land te sterk,

Vrijheid een’ tempel en Godsvrucht een kerk.

 

Blijf, wat gij waart, toen ge blonkt als een bloem;

   Zorg, dat Europa den zetel der orde,

Dat de verdrukte zijn wijkplaats u noem’,

Land mijner Vaad’ren, mijn lust en mijn roem.

 

En wat de donkere toekomst bewaart,

   Wat uit haar zwangere wolken ook worde,

Lauw’ren behooren aan ’t vleklooze zwaard,

Land, eens het vrijst’ en gezegendst’ der aard’.

 

 



E.J. Potgieter (27 juni 1808 – 3 februari 1875)

Anthonie Pieter Schotel, Gezicht op het Gele bruggetje, Volendam, (s.a.)

 

 

 

Nog eens Holland

 

Ik hou van deze veel te lage grauwe

lucht boven dit nog eens zo lage land.

Kom kameraden, klim eens op een krant

en jubel dat we Holland willen houen.

 

Of ga eens juichen aan het vlakke strand

en waai van Callantsoog naar Westerschouwen.

In vijf minuutjes ben je al verkouwen

met natte voeten en een neus vol zand.

 

Al scheppend zag God neer uit den hoge

en scheidde toen het natte van het droge.

Dat hoeft hier niet. Bij ons schept Waterstaat

water uit land, en land waar water staat.

We plassen in de plassen met een boogje

en hebben er ons natje en ons droogje.

 

 

 


Kees Stip (25 augustus 1913 – 27 juni 2001)

Gezicht op Hoorn van Hendrick Cornelisz Vroom 1622