Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Tom Bresemann, Tim Winton

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007 en ook mijn blog van 4 augustus 2008 en ook mijn blog van 4 augustus 2009 en ook blog van 4 augustus 2010.

 

De vraag wie ze is

Intussen huist ze al zo lang in mijn hoofd
en al zo bijna overal – maar wie ze is

een zinloze vraag, je zoekt in je herinneringen
naar iets onvoorstelbaars, ik weet het, maar
ook zinloze vragen vragen een antwoord

eigenlijk is ze nog steeds die jonge vrouw
die ik ooit voevallig ergens tegenkwam
– maar wie ze is – in mijn hoofd
vind ik haar niet terug

er zijn momenten dat ik ineens weer weet
dat de mens eenzaam is, ook ik

en dat ik naar haar kijk en denk: zij daar
dat is ze, zo zichtbaar, zo sterfelijk

 

een merel

Er is iets in de zang van een merel
het is voorjaar, je wordt wakker

je ligt te denken in de nacht
het raam staat open – er is iets

waarvan de vogel zingt
en je denkt aan wat je moet opgeven

er is iets in je dat leeg is en het stroomt vol
met het zingen van die merel

 

De rode beuk

Hier staat de rode beuk
met het eindeloos grote
geduld van een boom.

Hier staat de rode beuk
hij ziet en hij hoort ons
en is ons vergeten.

Hier staat de rode beuk
voor hem is het altijd altijd
en hier is het nergens

 

 

 

 

Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934)

Portret door Trudy Kramer 2002

 

Bewaren

Lees verder “Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Tom Bresemann, Tim Winton”

Jáchym Topol, Allison Hedge Coke

De Tsjechische schrijver Jáchym Topol werd geboren op 4 augustus 1962 in Praag. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2009 en ook mijn blog van 4 augustus 2009 en ook blog van 4 augustus 2010.

 

Uit: Transcript

 

“Ondra found the bottles and emptied them into the sink, she would take a few gulps and forget about them. The sink smelled of wine, he rinsed it with water from the tap.
Anyway, said Pinkie, when they were lying in bed.
What? asked Ondra.
Why does Mama sit in there all day staring at that photo of Eluzína?
It’s not a photo. It’s a drawing.
What’s better? To be a boy, or a girl?
A boy, said Ondra.
So why is she always staring at Eluzína?
Go to sleep.
It was better when they both drank, said Pinkie.
Sure was, said Ondra.
On one of those distant summer afternoons, when they were all still together, Papa had made them watermills out of wood. They spent their days in a beer garden near their new house.
Before that, Papa had gone to work every morning in a suit and white shirt. Now he had a different job, in a factory. They had moved to a working class neighborhood on the outskirts of Prague.
But they always had fun in the beer garden. It was the only one around.
Would you just smell those chestnut trees! They smell of… of pure longing!
And did you know, young lady, that it was under that very same sort of chestnut tree that the Communist Party of Czechoslovakia was founded? Hm?
Often they would be joined, on those long afternoons, by Papa’s new colleagues. Usually his immediate superiors, Foreman Detmar and Sergeant Dudek. The Sergeant couldn’t take his eyes off Mama”.

 

 


Jáchym Topol (Praag, 4 augustus 1962)

Lees verder “Jáchym Topol, Allison Hedge Coke”

Percy Bysshe Shelley, Knut Hamsun, Michaël Slory, René Schickele, Munkepunke, Georges Maurice de Guérin, Erich Weinert, Otto Steiger

Zie ook mijn blog van 21 april 2006 en mijn blog van 4 augustus 2006 en ook mijn blog van 4 augustus 2007en ook mijn blog van 4 augustus 2008 en ook mijn blog van 4 augustus 2009.

 

TO A SKYLARK

 

AIL to thee, blithe Spirit!

Bird thou never wert,

That from Heaven, or near it,

Pourest thy full heart

In profuse strains of unpremeditated art.

 

Higher still and higher

From the earth thou springest

Like a cloud of fire;

The blue deep thou wingest,

And singing still dost soar, and soaring ever singest.

 

In the golden lightning

Of the sunken sun,

O’er which clouds are bright’ning,

Thou dost float and run;

Like an unbodied joy whose race is just begun.

 

The pale purple even

Melts around thy flight;

Like a star of Heaven,

In the broad daylight

Thou art unseen, but yet I hear thy shrill delight,

 

Keen as are the arrows

Of that silver sphere

Whose intense lamp narrows

In the white dawn clear

Until we hardly see — we feel, that it is there.

 

All the earth and air

With thy voice is loud,

As, when night is bare,

From one lonely cloud

The moon rains out her beams, and Heaven is overflowed.

 

What thou art we know not;

What is most like thee?

From rainbow clouds there flow not

Drops so bright to see

As from thy presence showers a rain of melody.

 

Like a poet hidden

In the light of thought,

Singing hymns unbidden,

Till the world is wrought

To sympathy with hopes and fears it heeded not:

 

Like a high-born maiden

In a palace tower,

Soothing her love-laden

Soul in secret hour

With music sweet as love, which overflows her bower:

 

Like a glow-worm golden

In a dell of dew,

Scattering unbeholden

Its aërial hue

Among the flowers and grass, which screen it from the view:

 

Like a rose embowered

In its own green leaves,

By warm winds deflowered,

Till the scent it gives

Makes faint with too much sweet these heavy-wingèd thieves.

 

Sound of vernal showers

On the twinkling grass,

Rain-awakened flowers,

All that ever was,

Joyous, and clear, and fresh, thy music doth surpass:

 

Teach us, Sprite or Bird,

What sweet thoughts are thine:

I have never heard

Praise of love or wine

That panted forth a flood of rapture so divine.

 

Chorus Hymeneal,

Or triumphal chant,

Matched with thine would be all

But an empty vaunt,

A thing wherein we feel there is some hidden want.

 

What objects are the fountains

Of thy happy strain?

What fields, or waves, or mountains?

What shapes of sky or plain?

What love of thine own kind? what ignorance of pain?

 

With thy clear keen joyance,

Languor cannot be:

Shadow of annoyance

Never came near thee:

Thou lovest — but ne’er knew love’s sad satiety.

 

Waking or asleep,

Thou of death must deem

Things more true and deep

Than we mortals dream,

Or how could thy notes flow in such a crystal stream?

 

We look before and after,

And pine for what is not:

Our sincerest laughter

With some pain is fraught;

Our sweetest songs are those that tell of saddest thought.

 

Yet, if we could scorn

Hate, and pride, and fear;

If we were things born

Not to shed a tear,

I know not how thy joy we ever should come near.

 

Better than all measures

Of delightful sound,

Better than all treasures

That in books are found,

Thy skill to poet were, thou scorner of the ground!

 

Teach me half the gladness

That thy brain must know,

Such harmonious madness

From my lips would flow

The world should listen then — as I am listening now.

 

 

 


Percy Bysshe Shelley (4 augustus 1792 – 8 juli 1822) 

Lees verder “Percy Bysshe Shelley, Knut Hamsun, Michaël Slory, René Schickele, Munkepunke, Georges Maurice de Guérin, Erich Weinert, Otto Steiger”

Rudi van Dantzig

 

De Nederlandse choreograaf, balletdanser en schrijver Rudi van Dantzig werd geboren in Amsterdam op 4 augustus 1933. Van Dantzig begon zijn balletcarrière als danser. In 1950 begon hij op de relatief late leeftijd van 16 jaar met balletlessen en in 1952 engageerde Sonia Gaskell Van Dantzig bij haar gezelschap Ballet Recital. In 1955 maakte zijn eerste choreografie, Nachteiland, voor Het Nederlands Ballet, waar van Dantzig de huischoreograaf werd en met ingang van 1965 één van de drie artistiek leiders. In 1971 bleef hij nog als enige over en tot 1991 was hij de enige artistiek leider van het gezelschap. Gedurende zijn carrière creëerde hij meer dan vijftig balletten, die over de hele wereld werden uitgevoerd en nog altijd bij binnen- en buitenlandse gezelschappen op het repertoire staan. Voor de legendarische Russische danser Rudolf Noerejev maakte hij, op diens verzoek, drie balletten. Tot Van Dantzigs bekendste choreografieën behoren Vier letzte Lieder, Monument voor een gestorven jongen, Onder mijne voeten en zijn versies van de avondvullende klassieke balletten Romeo en Julia en Het Zwanenmeer. In 1986 schreef hij de roman Voor een Verloren Soldaat. Dit werd een groot succes: het kreeg verscheidene prijzen en werd verfilmd, ook onder de titel Voor een Verloren Soldaat.

Uit: Remembering Nureyev: The Trail of a Comet (Vertaald door Katie de Haan)

“It was amazing how amiable and open he was in those hours, seeming to understand my creative dilemmas, how I was wrestling with the music, the large number of dancers, the laborious arrangements at the Opera which caused me to suffer from a constant lack of time, and he even seemed to understand my displeasure at his own early-morning whims.

(…)

“You have to adapt,” he preached to me, “that is number one. Always work everywhere, no matter how. Number two is that you must make yourself indispensable, make sure you’re always everywhere. Without even noticing, the audience must become addicted to you, first they can’t get rid of you, but later they can’t do without you.”

 


Rudi van Dantzig
(Amsterdam, 4 augustus 1933)

Rudolf Noerejev en Rudi van Dantzig