Jan Wolkers, Marja Pruis

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

 

Uit: Turks fruit

“Ik ging naar buiten en liep in het gangetje bijna tegen Olga aan die voor haar moeder uit liep. Ze keek me niet aan en wilde zo langs me lopen naar het damestoilet. Ineens sloeg mijn vuist naar voren. Precies op haar oog. Ze week achteruit tegen de muur en bleef zo staan met gebogen hoofd alsof ze niet onder razernij wilde verbergen dat zij de schuld was van alles. (…)Thuis dook ik verdoofd van ellende op mijn bed en ik wist zelf niet of ik nou geslapen had of half bewusteloos was geweest toen ze me midden in de nacht belde. Ze zei, dat ik zeker wel begreep dat ze niet meer thuis zou komen. Dat ze er verschrikkelijk uitzag met dat blauwe oog en dat dat nu al het tweede was binnen een paar maanden (…). Ik voelde mij ineens ijskoud worden. Ik zei haar dat ze gerust in dat hotel van waaruit ze belde kon blijven slapen met die klootzak. Dat ze daar dat oog niet als vrijbrief voor hoefde aan te voeren. En dat ik haar veel geluk wenste met die getrouwde vent, want dat ik de moet in zijn vinger had gezien waar die lafbek zijn trouwring had gezeten.

(…)

 


Scene uit de film met Rutger Hauer en Monique van de Ven,
(Paul Verhoeven, 1973)

 

“Ze had daar een oudere vriendin gehad. De vrouw van een collega van haar man. Die was in het begin heel normaal geweest. Ze las wel eens wat theosofische boeken, maar daar sprak ze nooit over. Maar toen ging ze ineens als de mannen op pad waren briefjes bij de vrouwen onder de deur door schuiven waarop ze geschreven had ‘Bedwing uw begeerten! Streef naar bewuste Eenheid met het Al! De hartstocht verstoort de Harmonie in het Heelal! Liefde is de verenigende Kracht van de Grote Heelalse Magneet!’ en meer van zulk soort flauwekul.”

(…)

“Zei ze op een keer dat ze in Mexico een beeldje uit een opgraving voor me had gekocht. Van terra cotta. Een vrijend stel, met de aarde er nog aan. Ze had het ergens in een hotel in San Diego laten liggen. Maar later werd ze soms net een dreinend kind. Dan moest ik een paar keer op een middag aan haar voortanden voelen omdat ze dacht dat ze los gingen zitten. Midden onder het bezoekuur wilde ze me dan wegsturen om een zak turks fruit voor haar te halen omdat dat het enige was wat ze nog durfde te snoepen met die loszittende voortanden. Of ze wilde dat ik haar de hele middag hielp bij het in elkaar zetten van een legpuzzel van een even uitbundig herfstlandschap als waarvan ze me een kaart had gestuurd uit Californië”.

 

Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

Lees verder “Jan Wolkers, Marja Pruis”

Willem Wilmink, Anne Tyler, Daniel Mark Epstein

De Nederlandse dichter, schrijver en zanger Willem Andries Wilmink werd geboren in Enschede op 25 oktober 1936. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Willem Wilmink op dit blog.

 

Op doorreis door Vlaanderen

Ach mijn vrouw wil naar Zuid-Frankrijk
voor vakantie en vertier.
Daarom rijdt ze nu door Vlaanderen
en ik ben haar passagier.
Meid, waarom zo ver gereden,
waarom blijven we niet hier,
waarom blijven we niet in Vlaanderen
met zijn duizend soorten bier?

Hier zijn middeleeuwse steden,
majesteitelijk en fier,
hier schiep Breughel zijn taferelen
van het landvolk aan de zwier,
hier schiep Rubens vrouwenbillen
die getuigen van plezier,
in het landschap van Stan Ockers
en van Peerke Pollentier.

Weet je soms nog witter bloemen
dan de hagelwitte vlier,
zijn er ergens hogere bomen
dan de Vlaamse populier?
Smalle huizen op de velden:
ieder huis de pionier
van een nooit voltooide hoofdstraat
in een nooit gebouwd kwartier.

Vlaanderen, Vlaanderen door welk noodlot,
door welk wonderlijk bestier
word je steeds voorbij gereden,
worden al je mooie steden,
Brugge, Antwerp, Gent en Lier,
tot op heden steeds gemeden,
waarom blijft er niemand hier?

 

Moeders handen

Je hebt het brood gesmeerd,
onze kleren gekeerd,
ons het pannetje toegeschoven
en de sokken gestopt
en ons ondergestopt…
allemaal met je handen.

Hebt de melk afgedekt
en ons toffees verstrekt
en kranten de wijk rondgedragen,
hebt geschild en versteld
en de hemden geteld…
allemaal met je handen.

Hebt ons menigmaal
ook het warme onthaal
van een oplawaai gegeven.
Hebt ons grootgebracht,
we waren met acht,
zes zijn nog in leven…
allemaal met je handen.

Heet waren ze en koud,
nu zijn ze oud.
En met al onze schade en schande
zijn we huiswaarts gegaan
en we schikken weer aan
en dan strelen we je handen.

[naar de Duitse dichter Kurt Tucholsky, 1890-1935]

 


Willem Wilmink (25 oktober 1936 – 2 augustus 2003)

Portret door Mia van Jeveren, 2004

Lees verder “Willem Wilmink, Anne Tyler, Daniel Mark Epstein”

August Graf von Platen, Onno Kosters, Ernest Claes

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Das Sonett an Goethe

Dich selbst, Gewalt’ger, den ich noch vor Jahren

Mein tiefes Wesen witzig sah verneinen,

Dich selbst nun zähl ich heute zu den Meinen,

Zu denen, welche meine Gunst erfahren.

Denn wer durchdrungen ist vom innig Wahren,

Dem muß die Form sich unbewußt vereinen,

Und was dem Stümper mag gefährlich scheinen,

Das muß den Meister göttlich offenbaren.

Wem Kraft und Fülle tief im Busen keimen,

Das Wort beherrscht er mit gerechtem Stolze,

Bewegt sich leicht, wenn auch in schweren Reimen.

Er schneidet sich des Liedes flücht’ge Bolze

Gewandt und sicher, ohne je zu leimen,

Und was er fertigt, ist aus ganzem Holze.

 

Der Pilgrim vor St. Just

Nacht ist’s und Stürme sausen für und für,

Hispanische Mönche, schließt mir auf die Tür!

Laßt hier mich ruhn, bis Glockenton mich weckt,

Der zum Gebet euch in die Kirche schreckt!

Bereitet mir was euer Haus vermag,

Ein Ordenskleid und einen Sarkophag!

Gönnt mir die kleine Zelle, weiht mich ein,

Mehr als die Hälfte dieser Welt war mein.

Das Haupt, das nun der Schere sich bequemt,

Mit mancher Krone ward’s bediademt.

Die Schulter, die der Kutte nun sich bückt,

Hat kaiserlicher Hermelin geschmückt.

Nun bin ich vor dem Tod den Toten gleich,

Und fall in Trümmer, wie das alte Reich.

 

Der Strom, der neben mir verrauschte, wo ist er nun…

Der Strom, der neben mir verrauschte, wo ist er nun?
Der Vogel, dessen Lied ich lauschte, wo ist er nun?
Wo ist die Rose, die die Freundin am Herzen trug,
Und jener Kuß, der mich berauschte, wo ist er nun?
Und jener Mensch, der ich gewesen, und den ich längst
Mit einem andern Ich vertauschte, wo ist er nun?

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)

Portret door Moritz Rugendas

Lees verder “August Graf von Platen, Onno Kosters, Ernest Claes”

Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Uit: Uit het rijke Roomsche leven

“Elk goed Roomsch kind had enkele Heerooms en enkele, mag het heten Damestantes? En van elk gezin moest, zo leek het, er één positief antwoorden op de wekelijks in verschillende periodieken (en later op school) gestelde vraag: Jongen, wilt gij Pater (Broeder) worden? Meestal werd dat degene die tot stichting van zijn broertjes en zusjes en met hun ijverige deelname aan een speelgoedaltaartje en in kunstig nagemaakte liturgische gewaden veelvuldig ‘Misje’ had gedaan. Kwam het niet voor dat men zó goed Roomsch was dat men, na een uurtje Wereldnieuws in de Cineac, bij het verlaten van de rij bij vergissing in het donker naast de banken knielde? Menigeen zal in deze schets van het beschermde en beschermende milieu zichzelf herkennen zonder ook maar enige rancune te voelen opkomen. Het enige aspect dat diegene die kind was in de hier behandelde periode misschien met groeiende verwondering, skepsis of zelfs wrevel zal hebben ervaren kan de te grote nadruk zijn die op de geestelijke vorming werd gelegd: het vroomheidsaspect. Hij zal zich met name de lectuur herinneren, zoals die geboden werd in de leesmethodes op de Lagere School, in de katholieke jeugdtijdschriften, in leesboeken en heiligenlevens. Een grenzeloze braafheid kenmerkte de in deze lectuur voorgehouden Roomsche gezinnen. De positieve held die wij uit de huidige socialistisch-realistische literatuur kennen werd hier avant la lettre verbeeld. De zwart-wit-schildering overweegt; de negatieve held is een dronkaard, een vuilbek, een ‘slechte kameraad’, tegenover wie de edele knaap (Tom Playfair c.s.), voorbeeld van deugd dat dagelijks naar de Mis gaat, veelvuldig de Sacramenten ontvangt en stellig pater of broeder zal worden, wordt verbeeld op een wijze die zelfs bij de in een beschermd katholiek milieu opgroeiende jongen enige wrevel moest wekken.In de heiligenlevens die de kinderen van het ‘Rijke Roomsche Leven’ bij voorkeur werden geboden, sterven de ten voorbeeld gestelden bijna zonder uitzondering zeer jong, vrijwel alle vlak na het ontvangen van de eerste H. Communie. Instinctief moest men als kind een oneerlijk element in deze voorstelling van zaken ontdekken: de helden stierven, zo voelde men op de een of andere wijze aan, voordat zij de eigenlijke test van het leven behoefden te doorstaan. Het wemelde, ook in de niet als heiligenlevens gepresenteerde lectuur, leesboekjes en jeugdblaadjes, van sterfbedden, er werd voortdurend naar de hemel gegaan”.

 


Michel van der Plas (Den Haag, 23 oktober 1927)

Lees verder “Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs”

Lévi Weemoedt, Doris Lessing, Arjen Lubach, Alfred Douglas

De Nederlandse dichter en schrijver Lévi Weemoedt werd geboren in Geldrop op 22 oktober 1948. Zie ook mijn blog van 22 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Lévi Weemoedt op dit blog.

 

Naamloos

De hond ligt zachtjes snikkend in zijn mand;
droef peinst zijn baasje bij een glas genever.
Er hangen duizend boeken aan de wand:
’t Geluk was hier bepaald geen gulle gever.

Op straat waaien geluiden van een feest:
een schrille lach; er valt een glas aan scherven.
Maar binnen zingt het wenen van het beest
en zit zijn baas al uren te versterven.

Ik wed nu dat geen sterveling ooit raadt
wie nu die twee zo bitter treuren laat.

Maar stuur toch in: wat aanspraak doet ons goed.
Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet.

 

De trek

(liedje)

’s Avonds gezeten op een hek
zag ik het naad’ren van een trek:

een grote biefstuk kwam voorbij,
gebakken aardapp’len en prei

gevolgd door flensjes, Franse kaas,
een dikke pens, een volle blaas.

Daar achteraan op zijn gemak
slofte de koffie met cognac,

en in der wolken tekening:
ziedaar, daar kwam de rekening!

Lévi Weemoedt (Geldrop, 22 oktober 1948)

Lees verder “Lévi Weemoedt, Doris Lessing, Arjen Lubach, Alfred Douglas”

Martin Bril, Doeschka Meijsing, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Martin Bril op dit blog.

 

Uit: Geen kenner (Column)

“Hoe ouder je wordt, hoe minder makkelijk je nieuwe feiten op je harde schijf kwijt kunt. En dat terwijl ik nog helemaal niet oud ben, sterker nog: behoorlijk jong. Maar niet opgevoed met de natuur, is kennis van de natuur een zware dobber, zeg maar: een tegennatuurlijke iets.

Enfin.

Hoe is het zo gekomen dat ik geinteresseerd raakte in wat groeit en bloeit? Het antwoord kan kort zijn. De kinderen. Wie met twee kleuters aan de hand langs een weiland of een wegberm loopt, wil als vader toch een beetje leuk voor de dag komen. Dus wij plukten dan alles wat we tegenkwamen, en zochten later in de bloemengids op hoe dat allemaal heette. Na een paar van zulke exercities hadden de kinderen er wel genoeg van, maar toen had ik zelf dus de smaak te pakken, en zodoende. U moet niet denken, trouwens, dat ik er tegenwoordig met botaniseertrommel, pincet en vergrootglas op uittrek, zo ver ben ik nog lang niet. Maar het zou zomaar ooit kunnen gebeuren.

Ter zake.

Laatst stond ik middenin Amsterdam, bij het Rijksmuseum om precies te zijn, in de file voor een stoplicht. De ene keer stond het op rood, de andere keer op groen. Maar geen auto die vooruit kwam, vandaar het woord file. Al snel begon ik me te vervelen, op de radio was de EO bezig, en dus keek ik wat op me heen. Aan de waterkant, vlakbij een paar bouwketen, Amsterdam is nooit af, stond een uitbundige partij klaprozen.

Ik vind dat mooie bloemen, pioniers zijn het, heb ik van mijn vrouw geleerd. Ze groeien op schrale grond waar veel zuurstof in zit, en als je ze plukt, verschrompelen ze vrijwel meteen, tenzij je de stengels dichtbrandt – of zoiets. Hoe dan ook, ik was niet de enige met belangstelling voor de klaprozen, want er stopte een fietser bij; een vrouw van een jaar of veertig, op bruine sandalen, met een roestrode flodderbroek aan en een gezellige trui. Ze zette haar fiets tegen een boom, en haalde een fototoestelletje uit haar rugzak waarmee ze de klaprozen ging vastleggen.”

 

Martin Bril (Utrecht, 21 oktober 1959 – 22 april 2009)

Lees verder “Martin Bril, Doeschka Meijsing, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge”

Daan Doesborgh

De Nederlandse dichter Daan Doesborgh werd geboren op 21 oktober 1988 in Steyl. Van 2006 tot 2011 was Doesborgh stadsdichter van Venlo. Hij won prijzen op slams in Düsseldorf, Amsterdam, Eindhoven, Tilburg, Utrecht en Groningen, en werd in 2009 derde op het Nederlands Kampioenschap. Zijn carrière als slammer werd bekroond in 2010, toen hij datzelfde NK won. In 2008 publiceerde Doesborgh de bundel ‘De Reeds Beweende Liefdes van Daan Doesborgh’, die verscheen bij Literair Station Venlo. In 2010 verscheen bij uitgeverij De Contrabas zijn tweede bundel, ‘De Venus Suikerspin’. Zie ook alle tags voor Daan Doesborg op dit blog.

 

Afscheidsgedichten

We zijn een beetje uitgepraat,
Ik en ik.
Misschien moesten we elkaar
Maar een tijdje niet meer zien.

De nachten zijn het ergst.

De dingen die ik toen ik me leerde kennen
Zo speciaal aan me vond zijn door de jaren heen
Die kleine dingetjes geworden
Waar ik me zo aan erger.

De nachten zijn het ergst.

Ik heb altijd het gevoel dat ik
Gewoon niet luister als ik praat.
Ik denk ook altijd alleen aan mezelf
En nooit eens een keertje aan mij.

 


Daan Doesborgh (Steyl, 21 oktober 1988)

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim Dagboek, deel 5

8 juni 1954: Die avond is het verkeerd gegaan. Rabah neuriede aldoor een zelfgemaakt liedje: ‘Pour moi, c’est fini ici’ en hij deed aanhalig.Hij zoende me, worsdtelde met me op bed, wilde de liefde bedrijven, maar ik weigerde speelbal te zijn.Hoewel ik terugkomend van een avondwandeling naar de Mont Valérien – het had geregend, alles rook heerlijk, acacia’s, nevel, licht op het fort, soldatenstemmen – wel op de eerste de beste man die ik tegenkwam had kunnen springen van verlangen. Rabah zorgde ervoor midden in ons bed te liggen, spiernaakt, éér wij kwamen. Mabel en ik stelden uit, stelden uit, langer dan een uur. Hij riep ons telkens en was erg geil. Mabel lag het eerst naast hem, ik bleef kranten lezen. Mijn hart begint fel te bonzen nu ik aan deze passage kom. Want wat volgt is een dieptepunt in mijn leven geweest, een moment van onzegbare ellende. (…) Ik draaide het licht uit en schoof naast hen. Rabah kuste ons beiden. Ik likte wat langs zijn tong, lusteloos en opeens ook verschrikkelijk beu van alles. Het licht was nog geen minuut uit of ze begonnen al. Inderdaad, ‘ze’. Ik walgde, ik wilde er niets meer mee te maken hebben. Ik sprong het bed uit, knipte het licht aan, wou wat kleren aantrekken om elders te gaan slapen. Maar toen ik ze zo bezig zag, Rabah op Mabel met haar dikke buik waarin mijn kind zit, werd ik dol. (…)”

 

Bekentenis

Met zoveel liefde heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het zeggen van je naam mij is gebleven
een liefkozing, waar ik dagen op kan leven.

En dit is de liefste herinnering:
hoe op het plein, een honinglied van linden,
vanuit de schaduw over witte straten
je aan kwam lopen. Speelse zomerwinden

sloegen de gele zijde van je kleed
tegen je ranke lichaam, en je ogen
waren van heimwee raadselig verwijd.
Hoevele zomers zijn sindsdien vervlogen.

Met zoveel liefde toch heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het een liefkozing der lippen is gebleven
je naam te zeggen als ik eenzaam ben.

 

Landelijke herfst

Wie niet, als wij, in het donkerst Europa
van deze eeuw, toen er geen enkele
uitkomst meer leek, jong zijn geweest,
en hebben liefgehad, zullen nooit beseffen

hoe wij ons klampten aan het klein geluk,
een sonnet, een spoortje van weelde,
wat druiven in een kristallen coupe, die scheurde
bij het overtrekken van bommenwerpers.

We wisten het waarachtig wel, we zagen
de dood dagelijks in vele vormen aan.
Of we ooit een toekomst zouden hebben
werd, gezien onze positie, steeds twijfelachtiger.

Mogelijk was de herfst daarom het verscheurendst:
alles ging dood en we hadden nog niet geleefd.

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior”

Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt

De Britse schrijver Philip Pullman werd geboren op 19 oktober 1946 in Norwich als zoon van een luchtmachtofficier. Zie ook mijn blog van 19 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Philip Pullman op dit blog.

 

Uit: Northern Lights

“After darkness had fallen, and when the stores and equipment had all been safely unloaded and stood in waiting on the quay, Farder Coram and Lyra walked along the waterfront and looked for Einarsson’s Bar. They found it easily enough: a crude concrete shed with a red neon sign flashing irregularly over the door and the sound of loud voices through the condensation-frosted windows.

A pitted alley beside it led to a sheet-metal gate into a rear yard, where a lean-to shed stood crazily over a floor of frozen mud. Dim light through the rear window of the bar showed a vast pale form crouching upright and gnawing at a haunch of meat which it held in both hands. Lyra had an impression of blood-stained muzzle and face, small malevolent black eyes, and an immensity of dirty matted yellowish fur. As it gnawed, hideous growling, crunching, sucking noises came from it.

Farder Coram stood by the gate and called:

“Iorek Bymison!”

The bear stopped eating. As far as they could tell, he was looking at them directly, but it was impossible to read any expression on his face.

“Iorek Byrnison,” said Farder Coram again. “May I speak to you?”

Lyra’s heart was thumping hard, because something in the bear’s presence made her feel close to coldness, danger, brutal power, but a power controlled by intelligence; and not a human intelligence, nothing like a human, because of course bears had no daemons. This strange hulking presence gnawing its meat was like nothing she had ever imagined, and she felt a profound admiration and pity for the lonely creature.
He dropped the reindeer leg in the dirt and slumped on all fours to the gate. Then he reared up massively, ten feet or more high, as if to show how mighty he was, to remind them how useless the gate would be as a barrier, and he spoke to them from that height.

‘Well? Who are you?’

 

Philip Pullman (Norwich, 19 oktober 1946)

Lees verder “Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt”

David Vann

De Amerikaanse schrijver.David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island,  Alaska. De eerste zes jaar van zijn leven bracht David Vann door in Ketchikan. Na de echtscheiding van zijn ouders leefde hij met zijn moeder en zijn zus in Californië. Toen David Vann dertien jaar oud was, pleegde zijn depressieve vader zelfmoord tijdens een telefoongesprek met Vanns stiefmoeder. De in veel opzichten tragische familiegeschiedenis van de Vanns (een moord, een handvol zelfmoorden, echtscheidingen en overspel) vormt een leidmotief in het werk van David Vann, te beginnen met zijn eerste boek, de semi-autobiografische verhalenbundel “Legend of a suicide.” Het kostte David Vann twaalf jaar om een uitgever te vinden voor Legend of a suicide. In deze periode werkte hij tien jaar als schipper op een zeilschip, een ervaring die hij verwerkte in “A Mile Down: The True Story of a Disastrous Career at Sea.”

David Vann heeft talrijke prijzen gewonnen: o. a. de Prix Medicis Etranger in Frankrijk (2010), de Premi Llibreter in Spanje (2011) en de Grace Paley Prize for Short Fiction (2007) in de VS. In 2011 verscheen zijn eerste roman “Caribou Island”, in 2012 opgevolgd door “Dirt” en in 2013 door “Goat Mountain”. Daarnaast publiceerde hij het non-fictie boek “Last Day on Earth. A Portrait of the NIU School Shooter” (2011), over de schietpartij door ex-student Steve Kazmierczak op Northern Illinois University. Vann schrijft ook voor tijdschriften als The Atlantic, Esquire en Outside en is werkzaam als docent creative writing aan de Universiteit van Warwick. Hij is woonachtig in Nieuw Zeeland.

 

Uit: Goat Mountain

 

“Kneeling on a mattress tied over the pickup bed, all the camping gear beneath. Northern California, 1978. Gripping through lurches and bends, the metal hot even in morning. Switchbacks up the mountain. I had a shoebox of rocks, and when we hit straight sections of road I’d grab a rock and huck it at a passing tree. The fling and bend, the stone thrown to the side, a thrumming sound, turning and chopping through thick air but swept forward by momentum. Forced off course, bent into an arc, swept forward beyond intent.

I had a feel already for that arc, prefiguring it, aiming well behind. Pumping a fist into the air whenever stone bit into flesh. The heavy thud over the growl of the engine, perhaps even a glimpse of bark torn free.

The sky coming down closer, the day heating, the air doubling and doubling again, pressing the smell from all things. Metal, exhaust, oil, dust, weeds, pines, and now a long stretch of dry yellow grass, a valley with sugar pines, a valley that meant we had entered a new land, away from the lake. Every fall this hunt, every fall this return.

We stopped at Bartlett Hot Springs. Pulled over into the momentary twilight of our own dust, my father not waiting for the air to clear, opening his door right away, stepping out a shadow tall and thin, shouldering his rifle. My father etched and luminous even in shadow, a thing set off from the rest of the earth, overly present.

From the other side of the cab, my grandfather stepped out carrying the lemons, and then my father’s best friend, Tom, who had been crammed in the middle, always there from my earliest memories, same as family. Wearing glasses that caught a reflection as he looked up, even in this oblivion of dust. We’re here, he said.

I hopped off my father’s side of the pickup. Reached into the cab, behind the seat, for my own rifle, a .30-.30 Winchester lever-action carbine with a peep sight, cold metal, not yet heated by the day. No shoulder strap, so I carried it in my hand as I walked up toward the springs. The way I had been and always would be, I thought, hiking with this rifle low in my right hand, barrel tipped downward. Tilt of a needle, that rifle, tilt of the planet itself, sending me forward.”

 

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)