Astrid Roemer, Hovhannes Shiraz, August Becker, Edwin Morgan, Jules Lemaître

De Surinaamse dichteres en schrijfster Astrid Roemer werd in Paramaribo geboren op 27 april 1947. Zie ook alle tags voor Astrid Roemer op dit blog.

Uit: Maar een struisvogel kan hard lopen, mam

“Op straat gebeurde wat alle dagen onopgemerkt gebeurt: vrouwen, mannen en voertuigen in beweging – ze verdwenen net zo snel uit het zicht als zij er in schoven. Maar het raam gaf weinig uitzicht en de ramen van het huis waar ze tegenaan keek waren gesloten gebleven. Net als haar eigen ramen thuis. Dicht. Potdicht. En hermetisch gesloten zouden ze blijven ook tot ze lucht had gegeven aan haar eigen interieur. Het was een opslagruimte geworden. Ze had er zoveel opgestapeld al die jaren. Er waren zelfs dingen bij die ze totaal was vergeten ook al voelde ze hun gewicht toenemen. Bezwaren hadden haar binnenkant volledig gevuld.

De laatste tijd had ze ademhalingsmoeilijkheden, maagklachten, kuitkramp, buikloop en sinds kort steken in de borst. En zij was niet van plan zich door gekanker te laten overwoekeren – nooit. Daarom bleef ze in deze kamer zitten op dit ontwapenende uur van de donderdag.

Uitzonderlijk is het niet. Om haar heen kronkelden relaties troosteloos verder en werden er kinderen grootgebracht op stabiele puinhopen. Het echt-paren was met de tijd een serieus spel geworden: schaak, mat – schaak, mat en daartussen het geblokkeerde veld waar vooral de kinderen de hoofdrol in speelden – schaak, mat.

Haar eigen zoons bij voorbeeld. Soms vroeg ze zich verbijsterd af waar ze in ’s hemelsnaam vandaan waren gekomen: de oudste, ogend als hij – alwetend en onverschillig en zijn vierjarig broertje dat haar lichaam nog niet was ontgroeid. En de abortus. Eenmaal. Tweemaal. Driemaal. Omdat zij geen zin had in nog meer kroost.

Omdat zij maar geen vat kon krijgen op zijn liefdesleven. De laatste keer had hij haar ronduit bespot omdat ze weer tegen haar zin en ondanks haar spiraaltje zwanger was geworden en hij had er manisch op gestaan zijn nakomeling te houden – desnoods alleen maar om aan wederzijdse vrienden en familie te bewijzen dat er nog vruchtbaar gevrijd wordt tussen ons, had hij gelachen.”

 

Astrid Roemer (Paramaribo, 27 april 1947)
In 1990

Lees verder “Astrid Roemer, Hovhannes Shiraz, August Becker, Edwin Morgan, Jules Lemaître”

Cecil Day Lewis, Mary Wollstonecraft, Hans Bemmann, August Wilson, Fethullah Gülen, Martin Gray

De Brits-Ierse dichter Cecil Day Lewis werd geboren in Ballintogher, Ierland, op 27 april 1904. Zie ook alle tags voor Cecil Day Lewis op dit blog.

 

My Mother’s Sister

I see her against the pearl sky of Dublin
Before the turn of the century, a young woman
With all those brothers and sisters, green eyes, hair
She could sit on; for high life, a meandering sermon

(Church of Ireland) each Sunday, window-shopping
In Dawson Street, picnics at Killiney and Howth…
To know so little about the growing of one
Who was angel and maid-of-all work to my growth!

– Who, her sister dying, took on the four-year
Child, and the chance that now she would never make
A child of her own; who, mothering me, flowered in
The clover-soft authority of the meek.

Who, exiled, gossiping home chat from abroad
In roundhand letters to a drift of relations –
Squires’, Goldsmiths, Overends, Williams’ – sang the songs
Of Zion in a strange land. Hers the patience

Of one who made no claims, but simply loved
Because that was her nature, and loving so
Asked no more than to be repaid in kind.
If she was not a saint, I do not know

What saints are…Buying penny toys at Christmas
(The most a small purse could afford) to send her
Nephews and nieces, sh’d never have thought the shop
Could shine for me one day in Bethlehem splendour.

Exiled again, after ten years, my father
Remarrying, she faced the bitter test
Of charity – to abdicate in love’s name
From love’s contentful duties. A distressed

Gentle woman housekeeping for strangers;
Later, companion to a droll recluse
Clergyman brother in rough-pastured Wexford,
She lived for all she was worth – to be of use.

She bottle plums, she visited parishioners.
A plain habit of innocence, a faith
Mildly forbearing, made her one of those
Who, we were promised, shall inherit the earth

…Now, sunk in one small room of a Rathmines
Old people’s home, helpless, beyond speech
Or movement, yearly deeper she declines
To imbecility – my last link with childhood.

The battery’s almost done: yet if I press
The button hard – some private joke in boyhood
I teased her with – there comes upon her face
A glowing of the old, enchanted smile.

So, still alive, she rots. A heart of granite
Would melt at this unmeaning sequel, Lord,
How can this be justified, how can it
Be justified?

 

Cecil Day Lewis (27 april 1904 – 22 mei 1972)

Lees verder “Cecil Day Lewis, Mary Wollstonecraft, Hans Bemmann, August Wilson, Fethullah Gülen, Martin Gray”