De Nederlandse schrijfster Carry Slee werd geboren op 1 juli 1949 in Amsterdam. Slee volgde een opleiding aan de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar in Utrecht. Na het behalen van het diploma werkte ze als dramadocent op een school in Utrecht. Samen met haar leerlingen verzon ze verhaaltjes. Daar ging ze thuis zelf mee door. Op een bepaald moment begon ze die verhaaltjes op te schrijven. Ze debuteerde in 1988 in Bobo en in 1989 verscheen haar eerste boek “Rik en Roosje.” Ze gaf haar baan in het onderwijs op en ging alleen nog maar schrijven. In twintig jaar tijd heeft ze bijna honderd boeken geschreven. Ze ontving van de Kinder- en Jonge Jury 14 prijzen; dat is een record. In 1999 en 2001 ontving ze zelfs de prijzen in alle drie de categorieën. Op 1 oktober 2010 werd ze benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau, omdat ze toen twintig jaar kinderboeken schreef.
Uit: Afblijven
‘Ik heb de ambulance moeten bellen,’ zegt een man. ‘Alweer?’ vraagt de portier. ‘Dat is de derde keer vanavond.’ Nu komt er nog iemand bij. Het is duidelijk dat hij de leiding heeft. Hij valt uit tegen de portier. ‘Zit jij hier te maffen of zo?’ ‘Het hoeft er maar een te zijn,’ zegt de portier. ‘Ik kan toch niet iedereen fouilleren.’ ‘Ze zeggen dat er iemand met een handeltje uit Oost-Europa binnen is,’ zegt weer een ander. De mannen schrikken. ‘Dat gif!’ Jordi wil horen wat de mannen nog meer te zeggen hebben, maar het geluid van een sirene overstemt hen. De portier wijst in het donker. ‘Daar zal je hem hebben.’ Met zwaailicht giert de ambulance de hoek om. Hij stopt vlak voor hen. Twee ziekenbroeders springen eruit. Ze rennen naar de achterkant van de auto, tillen een brancard naar buiten en lopen haastig langs de portier naar binnen. ‘Opzij allemaal!’ De portier duwt een aantal jongens en meisjes naar achteren. ‘Zo meteen kunnen ze er niet door’ Iedereen praat erover. ‘Misschien valt het wel mee,’ zegt een meisje. ‘Denk dat maar niet,’ horen ze een jongen zeggen. ‘Ik kom er net vandaan. Ze hebben haar in de WC gevonden, helemaal bewusteloos. Er was geen leven in te krijgen. Ze hebben het zelfs met emmers water geprobeerd.’ Als de deur open gaat, gluurt Jordi naar binnen of hij Melissa ziet. ‘Aan de kant!’ wordt er geroepen. De broeders komen er weer aan. Jordi en Fleur draaien hun hoofd weg, maar als de brancard vlak langs hem komt, kijkt Jordi toch. ‘Opgepast,’ zegt de broeder die voorop loopt. Jordi ziet eerst alleen een wit laken. Maar als de achterste broeder naast hem is, ziet hij een spierwit gezicht boven het laken.Tegelijkertijd geeft hij een gil. ‘Melissa!’ schreeuwt hij. ‘Het Melissa!’