Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: African Psycho (Vertaald door Christine Schwartz Hartley)

“Still, it’s weird: Every time one of my deeds ends in fiasco, something—I don’t know what exactly—compels me to think about Angoualima, my idol, and to make for his grave in the cemetery of the Dead-Who-Are-Not-Allowed-to-Sleep in the first hours of the day. There I talk to him, listen to him take me to task, call me an imbecile, an idiot, or a pitiful character. I agree, abandon myself to the fascination he exerts over me, and take these insults as a sign of the affection that only he shows me. Now if only I could convince myself that it is not in my interest to compare myself to him or desperately seek his approval as a master of crime, I might be able to start working with a free spirit. To each his own manner and personality. I certainly have tried to pursue this course. It’s not as simple as it seems.
Why take Angoualima as a model and not another of our town’s bandits? I finally found an explanation. Actually, when I was just a teenager with skeletal legs, drifting through the sticky streets of the He-Who-Drinks-Water-Is-an-Idiot neighborhood, playing scarfball with other kids my age, I would already hear people talk about Angoualima and would recognize myself in each of his gestures, which the whole country decried. I felt admiration for him. In a certain way he had preceded me in the type of existence I dreamed of for myself. So as not to despair, I persuaded myself that I resembled him, that his destiny and mine had the same arc, and that little by little I would eventually climb each step until my head, shaped like a rectangular brick, deserved a crown of laurels.
I did resemble him. Not in any physical way, but in that he cultivated a taste for solitude and that he hadn’t been recognized by his parents either—they abandoned him at a great crossroads of life where the poor child had no idea what path to take.”

 


Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

Lees verder “Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen”

Herman Maas

De Nederlandse schrijver en journalist Herman Hubertus Joannes (Herman) Maas werd geboren in Venray op 24 februari 1877. Maas huwde in 1903 met Henriette Braem uit Arcen. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Maas begon zijn carrière als onderwijzer op lagere scholen in Oirlo en Ospel. Vervolgens werkte hij vier jaar als verzekeringsagent. In 1915 werd hij leraar aan de kweekschool te Venlo. Maas schreef zijn eerste stuk in 1896 in het Venrayse weekblad Peel en Maas en gebruikte daarbij de schuilnaam Peter van Venrode. Gedurende zijn hele leven bleef zijn geboortestreek De Peel een belangrijke bron van inspiratie In 1900 begon Maas met literaire bijdragen met een kritische boodschap. Wat later werden deze ook politiek van aard. Zijn eerste roman uit 1901 kan exemplarisch geacht worden voor het latere werk. Maas kaart daarin sociale wantoestanden, kleinburgerlijkheid en wanbestuur aan. Zijn roman “Verstooteling” uit 1907 levert Maas dermate veel problemen op dat hij op zoek moest naar een andere baan. Van 1915 tot 1923 was hij leraar aan de Rijksnormaalschool te Venlo. Hij combineerde deze baan met zijn werk als journalist voor het blad Limburgs Belang en zijn deelname aan de plaatselijke politiek in zijn woonplaats Roermond. Maas is zich altijd blijven verzetten tegen de vergaande invloed van de confessionele coalitie op de maatschappelijke ontwikkelingen. Vanaf 1933 had hij door langdurige werkloosheid met slechts een klein wachtgeld te kampen met miserabele levensomstandigheden. Zijn echtgenote werd in dat jaar met een chronische depressie blijvend opgenomen op de gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting. Mede onder invloed van zijn oudste zoon raakte hij steeds meer betrokken bij de fascistische wereldbeschouwing. Hij werd ook lid van de Kultuurkamer. Maas bleef tot op zijn 80e levensjaar als schrijver actief, hij had als bijnaam de Limburgse Zola.

Uit: Landelijke eenvoud

“Op de ‘groes’, onder een breedkruinigen appelboom, stonden Nel en Driek bij elkaar. Hij leunde met den schouder tegen den stam, het eene been over ’t andere geslagen, in loom-hangerige houding. Nel stond voor hem, plukte aan haar blauw schort, de oogen gericht naar den grond, waar zij toch niets zag.
Terwijl haar eene klomp al maar door grasspieren neertrapte onder haar onbewust beweeg van den voet, vertelde zij, hoe vader en moeder ’s avonds van te voren weer opgespeeld hadden, omdat zij het met Driek niet uitmaken wilde. Ze hadden haar uitgescholden voor al wat leelijk was, totdat zij eindelijk van kwaadheid naar bed was geloopen. Maar zij had gezegd, dat ze het niet deed, nooit. Ze ‘ging’ met Driek, als ze zelf wilde, en niemand had zich daarmee te bemoeien. Wat dachten ze wel?….
Toen ze in haar bed lag, had ze zich niet meer kunnen inhouden. Ze had wel een uur lang liggen schreien….
Telkens na eenige oogenblikken vlug vertellen, daalde een zwijging tusschen hen neer, alleen onderbroken door haar zuchten: ‘’t Is toch wat te zegge….’
Driek wist weinig of niets te antwoorden. Hij hoorde haar aan zonder blijken te geven, dat hij getroffen werd door haar verhaal.
Toch was hem dat lang niet onverschillig. En al had hij datzelfde dikwijls al gehoord, het verveelde hem ook nu niet. Maar het kwam niet in zijn gedachten op, dat hij haar zou moeten troosten, of haar moest verzekeren, dat niemand in staat zou zijn tusschen hen tweeën iets te veranderen. Ook verlangde zij dat niet. ’t Was haar genoeg hem weer eens gezegd te hebben, wat zij thuis moest uitstaan.
Vader en moeder hadden zoo als altijd gekeven, dat de ouders van Driek hèn al jaren lang geplaagd en gesard hadden. En Driek was óók niks, een vent, dien ze voor hun oogen niet zien konden.
En als zij vroeg, wàt ze dan tegen Dirk hadden, of hij niet goed oppaste, en zoo, dan werden ze nog véél kwader en riepen maar, dat ’t er niets op aankwam, zij wilden met Driek niks uit te staan hebben, en daarmee uit!….”


Herman Maas (24 februari 1877 – 27 januari 1958)