Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Prins Peper (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“Papa Moupelo hield ons dus vanuit een ooghoek in de gaten en greep in zodra we over de schreef dreigden te gaan. In de buurt van de meisjes komen zat er bijvoorbeeld niet in, laat staan dat we ze bij hun middel konden grijpen en als een bloedzuiger aan hen vastklitten. Even onverbiddelijk was hij voor jongens met perverse neigingen, zoals Boumba Moutaka, Nguékena Sonivé en Diambou Dibouiri, die een scherf van een spiegel gebruikten om te zien welke kleur ondergoed de meisjes droegen en ze er dan mee plaagden. Papa Moupelo las ze meteen de les: ‘Pas op, kinderen! Dat wil ik hier niet! Grap en zonde gaan vaak hand in hand!’
Meer dan twee uur vergaten we wie en waar we waren. Ons geschater was tot buiten het weeshuis te horen als Papa Moupelo in trance raakte en een springende kikker nadeed om ons de beroemde dans te laten zien van de pygmeeën in zijn land van herkomst, Zaïre! Die dans zag er heel anders uit en was veel technischer dan de dans uit het noorden van ons land, want er was een katachtige lenigheid voor nodig, de snelheid van een eekhoorn die wordt nagezeten door een boa, en vooral dat speciale heupwiegen, waarna de priester door zijn knieën zakte, een kangoeroesprongetje maakte en ineens een meter verder weer op zijn voeten stond. Nog steeds heupwiegend ging hij weer rechtop staan, stak zijn armen hoog in de lucht, slaakte een kreet vanuit zijn keel en bleef ten slotte roerloos staan, met zijn rode ogen wijd open in onze richting. En toen we wilden juichen nam hij een minder komische houding aan en gingen we langzamerhand een voor een zitten op de bamboestoelen, die kraakten bij elke beweging die we maakten. We waren in de wolken, vervuld van een sfeer waar we de volgende dag niet over uitgepraat raakten in de kantine, in de bibliotheek, op het speelterrein, op het schoolplein, en vooral in de slaapzaal. Daar herhaalden we die passen totdat de zes gangsurveillanten, die Papa Moupelo zijn invloed benijdden, met hun zwepen zwaaiden zodat we tussen de lakens doken. We noemden ze ‘gangsurveillanten’ omdat ze zich in de gangen verscholen, ons bespiedden en informatie doorspeelden aan directeur Dieudonné Ngoulmoumako, op de eerste verdieping. De strengste surveillanten waren Mpassi, Moutété en Mvoumbi. Omdat ze van moederskant familie van de directeur waren, gedroegen ze zich als echte onderdirecteuren, zodat Dieudonné Ngoulmoumako hun soms moest vragen een toontje lager te zingen. De andere drie, Mfoumbou Ngoulmoumako, Bissoulou Ngoulmoumako en Dongo-Dongo Ngoulmoumako, gingen prat op hun familienaam, die ze hadden geërfd van vaderskant van de directeur. Dat drietal keek op iedereen neer, terwijl ze hun positie alleen aan hun oom te danken hadden. In het opvoeden van kinderen hadden ze geen ervaring. Ze zagen ons als vee en blaften ons af. Maar zodra ze de slaapzaal uitliepen maakte een van ons een grapje in het Lingala van Papa Moupelo en kwamen we uit bed.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Vlammen en bungelende draden

Op een snelweg door het moerasgebied.
Aan de ene kant de rook van verschillende vuren achter elkaar,
verspreid als vingers en getrokken om uit te smeren.
Het is de altijd brandende stortplaats.

Achter ons, de stad,
als palen in de aarde gedreven.
Een watervogel stijgt op boven dit moeras,
een beweging zoals die van een schildpad aan de kust van de Galapagos.

We slaan een onverharde weg in,
naderen de stortplaats. De hele lucht trilt
in een goedkope spiegel.
Er hangt een nevel over de hete zon.

Nu worden de verre gebouwen in de rook gemodelleerd.
En we komen in een landschap gemaakt van blikjes,
van auto’s als schedels,
dat rolt in zijn zandduinvormen.

Tussen deze enorme grijze plastic platen van hitte
schimmige figuren,
die bezig lijken te zijn met het identificeren van de doden –
zij zijn de bewakers, in overall en met veiligheidsbril,

snuffelend tussen het afval op de smeulende vuren.
Een zure rook
barst overal uit,
dun, als touw. En er lopen nog anderen rond: aaseters.

Zoals duivels in de hel
in onze ziel zouden rondporren naar restjes
van verlangen,
om er zich zelf mee op te hitsen,

zo lijken deze figuren
moedeloos rond te dwalen, in een eeuwigheid,
waarin zij een eigenaardige sensatie
zouden kunnen ontdekken.

We stappen uit en lopen ook rond.
De geur is krachtig,
blaast onze mond droog:
de tonnen verrotte kranten en grote balen gras of stof…

En waar ik sta, de luchtspiegeling van de stad voor mijn ogen,
besef ik dat ik in de toekomst ben.
Zo zal het ook zijn als er geen mensen zijn.
Zij zal gemaakt zijn van dingen die werkten.

Een arbeider schept een niet-identificeerbare pulp
op zijn vork, gooit hem in de vlammen:
er fladdert iets
zoals de lap, omhoog gehouden in ‘The Raft of Medusa’.

We naderen een ander, door de rook
en even lijkt hij op de demon met de lange steel.
Het is een man die zijn ogen afveegt.
Iemand die hier werkt moet huilen,

en dus praten we. De randen onder zijn ogen zijn vochtig
als een oester, en rood.
Alles wetend wat hij over ons weet,
hoe kan hij de mensen niet haten?

Terwijl ik verder loop, zie ik een oude radio,
waar bungelende draden uithangen –
en ik merk dat de stemmen die hij ontving
nog steeds rondreizen,

wegglijdend, doorzeefd, rond de boog van het universum,
en met hen het mechanische gelach en Chopin,
die het geluid was of het optrekken van de gordijnen,
ooit, tot een kust van licht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)
Robert Gray in 1978 gefotografeerd door Christine Godden

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 24 februari 2019 en eveneens mijn blog van 24 februari 2017 deel 2.

Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Prins Peper (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“Het is allemaal begonnen toen ik als tiener nadacht over hoe ik heette. Mijn naam had ik gekregen van Papa Moupelo, de priester van het weeshuis van Loango. Hij doopte mij: Tokumisa Nzambe po Mose yamoyin-do abotami namboka ya Bakoko, dat Lingala is voor: `Goddank, zwarte Mozes is geboren op de grond van onze voorouders. Die naam staat nog steeds op mijn geboorteakte …
Papa Moupelo was een apart figuur; hij is een van de weinigen die een stempel op me heeft gedrukt tijdens mijn verblijf in het weeshuis. Hij was drie turven hoog, droeg Salamanders met dikke zolen – die wij “lifthakken” noemden – en witte boubous, wijde, losse kleden, die hij kocht bij de West-Afrikaanse kooplui op de Grote Markt van Pointe-Noire. Zo gekleed leek hij op een vogelverschrikker in het maïsveld, vooral als hij de centrale binnenplaats overstak en de wind aan de
casuarina’s rukte die rond de ommuring van het weeshuis stonden. Elk weekend wachtten we vol ongeduld op zijn komst, en zodra we een eerste glimp opvingen van zijn oude R4 (waarvan de motor volgens ons aan chronische tering leed) begroetten we hem met applaus. De priester had op de binnenplaats moeite met inparkeren. Hij moest het een keer of zes overdoen, terwijl de eerste de beste zondagsrijder zijn wagen met zijn ogen dicht op dezelfde plek zou hebben neergezet. Die komische strijd leverde hij niet voor zijn plezier. Het doel was namelijk, zei hij ter vergoelijking, “dat de kop van de auto al naar de poort keek”, en dat hij het zich niet nodeloos moeilijk hoefde te maken als hij twee uur later terugreed naar zijn woonplaats Diosso, op een kilometer of tien van Loango.
Tegenover de leslokalen was de priester een eigen lokaal ter beschikking gesteld. Daar vormden we een kring om hem heen en deelde hij papieren uit waarop we de woorden vonden van het lied dat we gingen leren. Onmiddellijk klonk er luid geroezemoes in het lokaal, want de meesten van ons konden maar moeilijk wennen aan de verfijnde woordenschat van het Lingala uit de boeken die Europese missionarissen hadden geschreven over onze oeroude geloofsovertuigingen, legenden, verhalen en liederen.
We gingen er tegenaan en nog geen kwartier later voelden we ons ermee vertrouwd en zongen we zoals Papa Moupelo het wilde. Het leek hem een goed idee als de meisjes
youyous lieten horen, lange, hoge kreten, en dat de jongens de meisjes antwoordden met hun laagste toon. Hijzelf deed zijn ogen dicht, en terwijl er een glimlach om zijn lippen verscheen liet hij virtuoos benenwerk zien: kruisen, spreiden, kruisen, spreiden … Hij voerde die bewegingen zo snel uit dat we zeker wisten dat hij de snelste mens ter wereld was. En na een paar minuten veegde hij met de rug van zijn hand het zweet van zijn gezicht en gebaarde buiten adem en met open mond naar ons: “nu jullie!”
Omdat we aarzelden, schoot de priester ons met woord en daad te hulp: “Hup! Hup! Niet verlegen zijn, kinderen! Iedereen meedoen! Op en neer met de schouders! Ja, zo! Heel goed! Denk nu dat diezelfde schouders vleugels zijn en dat jullie weg gaan vliegen! 2,5 ja!!! Tegelijk knikken, zoals nerveuze agamen dat doen, je weet wel, die hagedissen met een oranje kop! Geweldig, kinderen! Precies zoals ze dansen in het noorden van dit land!”
In ons enthousiasme hadden we het gevoel dat deze dienaar van God er niet was om ons het evangelie bij te brengen, maar om de herinnering aan de lijfstraffen van de vorige dagen te verjagen. We lieten ons gaan; soms gingen we iets te ver en dan duurde het even voordat we begrepen dat niet alles mocht, dat we niet aan het fameuze hof van koning Makoko waren, waar de Batéké’s onafgebroken feestvierden terwijl hun heerser dag en nacht lag te snurken, gewiegd door zijn zingende verhalenvertellers.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

EEN SCHAAL MET PEREN

Roetig als wasdoek en gezet
als Sancho Panza
voorzien van het steeltje van een baret
vraagt de peer

zelf om een doortastende benadering
het fijnste lemmet
uit de messenlade
hier

hem op te fleuren is een snee en dan nog een
de noordwand de zuidwand
gletsjerfacetten
het zoet knerpen van zijn sneeuwschone sappen

Ik vind glad gevoegde dorpels
en plinten van wit marmer
waar het bolletje parfum
langs drupt

een frisheid
als de bries die je voelt wanneer
de waaier van de dag
zich opent

Enku verwoede
beeldhouwer van dennestompen
onthulde de tienduizend boeddha’s
met kalligrafisch geweld

Gerationaliseerde vorm gevormd
met verticale japen
heb ik je weelderige bips tot bekken
teruggebracht

Een zondag regen
en als een tjokvolle gargouille
die te lang had gezwegen ketst en kaatst
de donder lenig

bazelt door een omgekeerde trechter
de hele middag boven de daken
zijn boodschap
van burleske strijdlust

Losgeraakte
regenveters bungelen
langs de ramen
nu scherpt

een slager het licht
wettend
zijn lievelingsmes
snijdt flikkerende strepen in de tuin

En ik sneed het peervormige hoofd
met dicht bijeenstaande
ogen als pitten
dat Picasso zag zijn arme

vriend die naar het front
was opgeroepen
een cubistische sneeuwpop de zoet-
gevooisde gedoemde Apollinaire

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Alain Mabanckou, Hermann Lenz

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: The Lights of Pointe-Noire (Vertaald door Helen Stevenson)

My father was a small man, two heads shorter than my mother. It was almost comic, seeing them walking together, him in front, her behind, or kissing, with him standing up on tiptoe to reach. To me he seemed like a giant, just like the characters I admired in comic strips, and my secret ambition was one day to be as tall as him, convinced that there was no way I could overtake him, since he had reached the upper limit of all possible human growth. I realised he wasn’t very tall only when I reached his height, around the time I started at the Trois Glorieuses secondary school. I could look him straight in the eye now, without raising my head and waiting for him to stoop down towards me. Around this time I stopped making fun of dwarves and other people afflicted by growth deficiency. Sniggering at them would have meant offending my father. Thanks to Papa Roger’s size I learned to accept that the world was made of all sorts: small people, big people, fat people, thin people.
He was often dressed in a light brown suit, even when it was boiling hot, no doubt because of his position as receptionist at the Victory Palace Hotel, which required him to turn out in his Sunday best. He always carried his briefcase tucked into his armpit, making him look like the ticket collectors on the railways, the ones we dreaded meeting on the way to school when we rode the little ‘workers’ train’, without a ticket. They would slap you a couple of times about the head to teach you a lesson, then throw you off the moving train. The workers’ train was generally reserved for railway employees, or those who worked at the maritime port. But to make it more profitable, the Chemin de fer Congo-Océan (CFCO) had opened it to the public, in particular to the pupils of the Trois Glorieuses and the Karl Marx Lycée, on condition they carried a valid ticket. As a result they became seasoned fare dodgers, riding on the train top, in peril of their lives. It was quite spectacular, like watching Fear in the City at the Cinema Rex, to see an inspector pursuing a pupil between the cars, then across the top of the train…
Papa Roger walked with a lively step, his eyes glued to his watch – which made my mother say he was the most punctual man on earth. With him everything was timed to the exact minute. He left the house at six in the morning, took the bus on the Avenue of Independence, opposite the Photo Studio Vicky, and arrived in the centre of town half an hour later.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Duitse dichter en schrijver Hermann Lenz werd op 26 februari 1913 in Stuttgart geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Lenz op dit blog.

 

Wat hetzelfde blijft

De zwarte mest van de herten,
Bleek gras als een blonde haarsliert
Of het hoge gras, het verdorde, dat goud glanst,
Bewogen door de wind, her en der:
Onveranderlijk zoals het altijd is.

Buiten de hoge bergen:
Dichtbij het groen, maar ver weg
Slechts een vleugje lichtblauw licht.

Of de rustende, dus jijzelf,
Verder komt dan de gehaaste?
Qua gedachte zou dat mogelijk zijn
Terwijl de kleine den naast je
Altijd op dezelfde plek blijft

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Hermann Lenz (26 februari 1913 – 12 mei 1998)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: The Death of Comrade President (Vertaald door Helen Stevenson)

“That’s the third time Maman Pauline’s asked us to switch off the radio because it’s time to sit down to eat. She says it’s not good to eat while you’re listening to Soviet music, you won’t appreciate the flavour of the food. Also, if you’re at table it’s better not to know what’s going on in the world, that way if you hear bad news it will be too late, you’ll already have eaten and belched.
My father and I don’t budge, even though Maman Pauline’s calling, we stay put under the old mango tree, which is one of our three fruit trees, along with the papaya and the orange tree outside the kitchen. Maman Pauline planted this tree when she bought the land; she likes to tell you how she brought the seed directly from her native village, because the best mango trees in the whole country grow there, and not in Pointe-Noire, where the mangoes look beautiful on the outside but are rotten on the inside. Besides, the mangoes from here are not as sweet as the ones from Louboulou, even the flies know that, they leave them alone.
This tree is a kind of second school for me, and sometimes my father jokingly calls it the ‘talking tree’. This is where he always comes to listen to the radio when he gets home from the Victory Palace Hotel. His work is very tiring, so at the weekends he rests here, from morning till sundown, just sitting in his cane chair, with the radio right up close. He could go and lie in his bed and take it easy, but the trouble is, the aerial doesn’t really work inside the house, it’s like you can hear the sound of popcorn bursting in boiling oil coming from inside the Grundig. Also, it’s often just when the news is really important that the voices get all jumbled up and in the end the transistor tells stories that are just not true. A radio should never lie, especially if it was really expensive, and the batteries are still new, because my father sends me to buy them at Nanga Def’s, the West African seller with a shop two minutes on foot from Ma Moubobi’s.
I’m serious about this thing with a school under the mango tree. For example, this is where my father told me lots of secrets about the war in Biafra, because the Voice of the Congolese Revolution was always talking about it. Our radio informed us that Olusegun Obasanjo, the President of Nigeria, where the war took place, had been congratulated that year by Pope Paul VI for organising a huge meeting of blacks from all over the world. Our journalists, who wanted to be in the good books of the government and Comrade President Marien Ngouabi, started off saying it was a scandal, shouldn’t they be congratulating our leader of the Revolution, who’d been working 24/7 to develop our country? They criticised President Olusegun Obasanjo, saying he never wore a collar and tie, he never smiled, he was a disgrace to our continent, and anyway, their war in Biafra was just a war between prostitutes about who was in charge of the streets in Lagos.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Vlammen en bungelende draden

Op een snelweg door het moerasgebied.
Aan de ene kant, de rook van verschillende vuren op een rij,
als vingers gespreid en versleept om uit te vegen.
Het is de altijd brandende vuilnisbelt.

Achter ons, de stad
als palen in de aarde gedreven.
Een watervogel stijgt op boven dit moeras
Zoals een schildpad beweegt op de Galapagos-kust.

We slaan een grindweg in,
naderen de vuilnisbelt. De hele lucht trilt
in een goedkope spiegel.
Er hangt een mist voor de hete zon.

Nu zijn de verre gebouwen in de rook geprint.
En we komen bij een landschap van blikjes,
van auto’s als schedels,
dat rolt in zijn zandduinvormen.

Tussen deze enorme grijze plastic platen van hitte,
schimmige figuren
die bezig lijken met het identificeren van de doden –
het zijn de assistenten, in overall en stofbril,

die tussen het afval in de smeulende vuren snuffelen.
Een zure rook
wordt overal naar buiten geblazen,
dun, als touw. En er beweegt nog iets anders – aaseters.

Zoals in de hel de duivels
misschien porren door onze ziel, naar restjes
van eetlust
om zich te herstellen,

zo lijken deze figuren
wanhopig rond te dwalen, in een eeuwigheid
waarin ze een eigenaardige sensatie
zouden kunnen vinden.

We stappen uit en lopen ook wat rond.
De stank is enorm,
blaast onze mond droog:
de tonnen rotte kranten, en grote ballen gras of stof …

En waar ik sta, met de luchtspiegeling van de stad voor ogen
realiseer ik me dat ik in de toekomst ben.
Dit is hoe die zal zijn als er geen mensen zijn.
Die zal bestaan uit dingen die hebben gewerkt.

Een arbeider hijst een niet-identificeerbare brei
op zijn vork, gooit hem in de vlammen:
er klapt iets
zoals de lap die wordt opgehouden in ‘Het vlot van de Medusa’.

We naderen een ander, door de rook
en even lijkt hij die demon met de vaarboom.
Het is een man die zijn ogen afveegt.
Iemand die hier werkt, moet huilen,

en zo praten we. De randen onder zijn ogen zijn nat
als een oester, en rood.
Alles wetend wat hij over ons weet,
hoe kan het dat hij mensen niet haat?

Terwijl ik verder loop, zie ik een oude radio die
zijn bungelende draden uitspuwt-
en ik realiseer me dat ergens de stemmen die hij ontving
nog steeds rondreizen,

wegglijdend, oplossend, rond de boog van het universum;
en met hen, het luide gelach en de Chopin
die het geluid was van de gordijnen die zich openden,
ooit, naar een kust van licht.

 

Vertaaald door Frans Roumen

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e februari ook mijn blog van 24 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen, Jacques Presser

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Black Moses (Vertaald door Helen Stevenson)

« In fact, until the year the Revolution fell on us like a rainfall which even the most celebrated fetishers hadn’t seen coming, I believed the orphanage at Loango was not an institution for minors who were parentless, or had been mistreated, or who had been born into a problem family, but rather a school for the very gifted. Bonaventure was more realistic, he said it was a place where they kept all the kids no one wanted, because if you love someone, if you want them, you take them out, go for walks with them, you don’t shut them up in some old building, as if they were in captivity. He based this on his own experience, and on his own inability to understand how a mother such as his own, who was still alive, could leave him there, surrounded by all these other boys and girls, each with their own ‘serious problem’, which led inevitably to their admission to Loango.
In my mind, our studies at Loango were designed to make us superior to most other children in the Congo. This was the impression we got from Dieudonné Ngoulmoumako. He liked to boast that he was Director of one of those public establishments whose academic results were equal in every way to those of the state primaries, secondaries and lycées. He’d puff out his chest and declare proudly that the masters and teachers at Loango earned more than their colleagues at the Charles-Miningou primary, Roger-Kimangou secondary and even the Pauline-Kengué lycée, the most prestigious lycée in Pointe-Noire. He was careful not to admit that if these teachers were indeed better paid, it was no thanks to the charity of the President of the Republic. The running costs of the orphanage and the salaries of the staff were provided for by the descendants of the former kingdom of Loango, who wanted to show that their monarchy continued to exist, at least symbolically, through the generosity of its heirs. However, as I perceived it, our orphanage was separate from the rest of the Congo, in fact from the whole of the rest of the world. Since the school was in the hinterland, we knew nothing of the neighbouring agglomerations of Mabindou, Poumba, Loubou, Tchiyèndi, or our own economic capital, Pointe-Noire, which was spoken of as though it was the promised land Papa Moupelo used to talk to us about.
Yet the village of Loango was only about twenty kilometres from Pointe-Noire, and according to Monsieur Doukou Daka, our history teacher, it had once been the capital of the kingdom of Loango, founded in the 15th century by the ancestors of the vili people and other southerners. It was here that their descendants had been taken into slavery. Monsieur Doukou Daka raged against the whites who had taken our strongest men, our most beautiful women, and piled them up in the ship’s hold to make that dreadful voyage to the land of the Americas, where they were branded with irons, some had their legs amputated, some were left with only one arm, because they’d tried to run away, even though it would have been impossible to find the path back to their village.”

 

 
Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Nederlandse schrijver Leon de Winter werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 24 februari 1954. Zie ook alle tags voor Leon de Winter op dit blog.

Uit: VSV

‘Ik heb hard gewerkt,’ was het enige wat Kohn kon bedenken.
‘Jimmy ook,’ zei ze. ‘Jimmy wilde het goede verspreiden. Tot de Heer hem bij Zich riep. Zijn hart klopt nu in uw lichaam. De dokters kunnen alles tegenwoordig. Veel. Ik heb suikerziekte, daar is nog geen medicijn voor. Maar het hart van een dode kunnen ze gewoon in een andere dode zetten en die kan dan weer leven. Was u dood toen u het hart van mijn zoon kreeg?’
Kohn antwoordde: ‘Nee. Ik was dood geweest als Jimmy niet was gestorven.’
Vijf mannen met hoge hoeden in de hand – door de lage deuropeningen konden ze de hoeden niet dragen – kwamen bijna geruisloos de kamer binnen. De kist zou nu worden weggehaald.
Kohn hield nog steeds haar hand vast.
De vrouw zei: ‘Ik zal voor u bidden dat Jimmy voor u bidt. Janet is nu bij hem. Ze hebben altijd goed contact gehouden. Jimmy heeft in Afrika gewerkt, weet u dat?’
‘Ik heb daarover gelezen.’
Ze draaide haar goede oor in de richting van de kist en concentreerde zich op wat ze hoorde: ‘Zijn de dragers er?’
Father Joseph boog zich naar haar toe: ‘Ja. Ze zijn er. We gaan nu naar de begraafplaats.’
Ze trok haar vingers terug uit Kohns handen.
‘Komt u nog eens langs,’ zei ze. ‘U bent altijd welkom. U bent niet zwart, toch?’
‘Nee.’
‘Een zwart hart in een wit lijf,’ spotte ze. ‘Dat wordt nog wat.’

 

 
Leon de Winter (’s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)
Cover

 

De Duitse schrijver Erich Loest werd geboren op 24 februari 1926 in Mittweida. Zie ook alle tags voor Erich Loest op dit blog.

Uit: Löwenstadt

„Siebzigtausend Bürger vereinten sich an diesem Abend zum Protest. Sie waren in Ansichten und Zielen zerklüftet, doch das minderte nicht ihre Zahl. Die meisten wollten eine freundlich funktionierende DDR mit netten Polizisten, Reisefreiheit und Bananen. Berufsschüler wollten ihre Meister ärgern und einfache Genossen den Parteisekretär, Mieter den Hausbeauftragten, Altbaubewohner mit Wasserschäden im Kinderzimmer die Zicke vom Wohnungsamt, LVZ-Leser den Leitartikler, Eltern den Schulleiter, der ihre Tochter von der Oberschule ferngehalten, die Tochter den Vater, weil der viel zu lasch reagiert hatte. Hier zogen ehemalige Bausoldaten und ihre Bräute, Zeugen Jehovas, Jugend-Fußballspieler, deren Trainer sie zusammengeschissen hatte, weil ihre Klamotten in Aldi-Beuteln steckten, Chorsänger, die sich über die ewigen Thälmann- und Stalinkantaten erbosten, Herzens-Sozialdemokraten, geschlagene des 17. Juni 1953, Nazis, Biermannfreunde, wer von einer Hochschule geflogen war, weil seine Mitarbeit im Elferrat als destruktiv gegolten hatte, Twisttänzer, von Ordnungskräften verprügelt, weil sie auseinander getanzt hatten, Althäftlinge aus den Speziallagern Bautzen, Mühlberg und Buchenwald, Ringelsockenträger der fünfziger Jahre, Teilnehmer des Olof-Palme-Friedensmarschs, RIAS-Hörer, Deutschlandfunkhörer, wer “Die Revolution entlässt ihre Kinder” verschlungen hatte. Schlesierland, mein Heimatland, drei Mal Ausreiseantrag gestellt, der Bruder wegen Fluchthilfe in Brandenburg – hier mitzuziehen löschte eigene Feigheiten aus, man zeigte es denen, war unversehens ein Hecht, ein Kerl, das Mäuschen im Männchen tanzte, da die Katze den Schwanz einkniff. Wer hier dabei war, erteilte sich selbst Absolution für getreuliche Mitarbeit an jedweder Wandzeitung.“

 

 
Erich Loest (24 februari 1926 – 12 september 2013)
Cover

 

De Ierse schrijver en kunstcriticus George Augustus Moore werd geboren op 24 februari 1852 in Ballyglass. Zie ook alle tags voor George Moore op dit blog.

Uit: Celibates

‘The other day when I came into the drawing-room she didn’t say a word. I waited and waited to see if she would speak–no, not a word.
She sat reading. Occasionally she would look up, stare at the ceiling, and then take a note. I wonder what she put down on that slip of paper? But when I spoke she seemed glad to talk, and she told me about Oxford. It evidently was the pleasantest time of her life. It must have been very curious. There were a hundred girls, and they used to run in and out of each other’s rooms, and they had dances; they danced with each other, and never thought about men. She told me she never enjoyed any dances so much as those; and they had a gymnasium, and special clothes to wear there–a sort of bloomer costume. It must have been very jolly. I wish I had gone to Oxford. Girls dancing together, and never thinking about men. How nice!
‘At Oxford they say that marriage is not the only mission for women– that is to say, for some women. They don’t despise marriage, but they think that for some women there is another mission. When I spoke to Mrs. Fargus about her marriage, she had to admit that she had written to her college friends to apologise–no, not to apologise, she said, but to explain. She was not ashamed, but she thought she owed them an explanation. Just fancy any of the girls in Sutton being ashamed of being married!’
The darkness was thick with wandering scents, and Mildred’s thoughts withered in the heat. She closed her eyes; she lay quite still, but the fever of the night devoured her; the sheet burned like a flame; she opened her eyes, and was soon thinking as eagerly as before.
She thought of the various possibilities that marriage would shut out to her for ever. She reproached herself for having engaged herself to Alfred Stanby, and remembered that Harold had been opposed to the match, and had refused to give his consent until Alfred was in a position to settle five hundred a year upon her. … Alfred would expect her to keep house for him exactly as she was now keeping house for her brother. Year after year the same thing, seeing Alfred go away in the morning, seeing him come home in the evening. That was how her life would pass. She did not wish to be cruel; she knew that Alfred would suffer terribly if she broke off her engagement, but it would be still more cruel to marry him if she did not think she would make him happy, and the conviction that she would not make him happy pressed heavily upon her. What was she to do? She could not, she dared not, face the life he offered her. It would be selfish of her to do so.”

 

 
George Moore (24 februari 1852 – 20 januari 1933)
Cover

 

De Nederlandse schrijver en journalist Herman Hubertus Joannes (Herman) Maas werd geboren in Venray op 24 februari 1877. Zie ook alle tags voor Herman Maas op dit blog.

Uit: Het goud van de Peel

“De boerin was woedend, toen zij hoorde, dat er zo over haar geschandaald werd. Zij had nooit iets gemerkt, wist van niets af, en nu moest zij zes over de tong. Het verbitterde haar juist, dat de knecht en de meid hun vrijerij zo goed voor haar verborgen hadden kunnen houden. Dat ze daar nu niks van gezien had! Het was dan toch te gek. Zij viel uit in een stroom van scheldwoorden en verwijten tegen de meid. Die even kwaad tegen haar inkeef, dat op haar niks te zeggen viel. Het gaf een heftig geruzie. En het eind was, dat de meid over zes weken zou moeten vertrekken. Maar toen de eerste woede wat aftrok, kwam de boerenberekeningszucht weer boven. Het was toch een goeie meid, die werken kon voor twee. En de knecht had de huur ook opgezegd, als Dien weg moest. Dat trof heel slecht. Vooral tegen de oogst was het erg. Zonder knecht en zonder meid.
Hoe kregen ze nog nieuw volk? En Toon was een bekwame knecht, dat moest gezegd worden. Zij hadden gemeend, dat het zo goed uitgevallen was met de `booien’ en nou moest dit er tussen komen. Het was wat te zeggen. Boeren, die niet met eigen volk konden werken, hadden toch wat leed te doorstaan. De boer en zijn vrouw braken zich het hoofd met overleggen. En Toon en Dien kwamen er nu openlijk voor uit, dat zij met elkaar wijden, de dorpspraatjes tartend door hun houding van nergens iets-om-geven. Van vrijen was voor die tijd nooit gesproken. Maar de plotseling opgelawaaide herrie in het hele dorp en op de boerderij bracht de ommekeer tussen hen, dat het nu `gemeend’ was. Geen van de twee bezat iets. Hij was blij, dat ie met zijn huur toekwam, en wat Dien had overgehouden, bracht ze aan haar ouders. Dat was zo het gebruik. Van haar elfde jaar af had zij voorgoed gediend. Op haar tiende jaar had ze ’s zomers al bij een boer gewoond om op de koeien te passen, maar was toen nog één winter thuis geweest, omdat ze naar de catechismusles moest voor haar eerste Communie. In die zomer had zij een rijksdaalder verdiend en een paar nieuwe klompen. Vader had het geld opgebeurd. Zij had plezier gekregen in het wilde ravotten buiten, in de weiden, met andere jongens en meisjes, die ook de koeien hoedden. ’s Winters verveelde ze zich, had ook op school geen aard meer, was er onhandelbaar en ruw, in spelen en spreken.”

 


Herman Maas (24 februari 1877 – 27 januari 1958)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Luc Verbeke werd geboren in Wakken op 24 februari 1924. Zie ook alle tags voor Luc Verbeke op dit blog.

 

Vreugdegroet
Aan mijn drie Zusters in het klooster van de H. Jozef te Brugge

Blij zijn
omdat wij zijn in Hem
als de lucht in het licht,
omdat wij zijn van Hem
als van de lucht het geluid.
Blij zijn,
omdat wij zijn in Zijn Mond
als een zingende fluit
waarlangs Hij blaast
Zijn Geluk in ons uit.
Blij zijn,
in lichaam en ziel,
in ogen en hart,
vol van Zijn Geest;
en alles wordt klein,
de donkere aarde,
het lijden, het leed,
of ook wat hier roem
en rijkdom heet.
Blij zijn,
o altijd blij zijn,
omdat wij een rank,
een bloeiende rank
aan Zijn Wijnstok zijn.

 

 
Luc Verbeke (24 februari 1924 – 30 september 2013)

 

De Duitse schrijver en taalwetenschapper Wilhelm Karl Grimm werd geboren in Hanau op 24 februari 1786. Zie ook alle tags voor Wilhelm Grimm op dit blog.

Uit: Die drei Sprachen

„In der Schweiz lebte einmal ein alter Graf, der hatte nur einen einzigen Sohn, aber er war dumm und konnte nichts lernen. Da sprach der Vater: “Höre, mein Sohn, ich bringe nichts in deinen Kopf, ich mag es anfangen, wie ich will. Du mußt fort von hier, ich will dich einem berühmten Meister übergeben. der soll es mit dir versuchen.” Der Junge ward in eine fremde Stadt geschickt, und blieb bei dem Meister ein ganzes Jahr. Nach Verlauf dieser Zeit kam er wieder heim, und der Vater fragte: “Nun mein Sohn, was hast du gelernt?” – “Vater, ich habe gelernt, was die Hunde bellen,” antwortete er. “Daß Gott erbarm!” rief der Vater aus, “ist das alles, was du gelernt hast? ich will dich in eine andere Stadt zu einem andern Meister tun.”
Der Junge ward hingebracht, und blieb bei diesem Meister auch ein Jahr. Als er zurückkam, fragte der Vater wiederum: “Mein Sohn, was hast du gelernt?” Er antwortete: “Vater, ich habe gelernt, was die Vögli sprechen.” Da geriet der Vater in Zorn und sprach: “O, du verlorner Mensch, hast die kostbare Zeit hingebracht und nichts gelernt, und schämst dich nicht, mir unter die Augen zu treten? Ich will dich zu einem dritten Meister schicken, aber lernst du auch diesmal nichts, so will ich dein Vater nicht mehr sein.” Der Sohn blieb bei dem dritten Meister ebenfalls ein ganzes Jahr, und als er wieder nach Haus kam und der Vater fragte: “Mein Sohn, was hast du gelernt?” so antwortete er: “Lieber Vater, ich habe dieses Jahr gelernt, was die Frösche quaken.” Da geriet der Vater in den höchsten Zorn, sprang auf, rief seine Leute herbei und sprach:”Dieser Mensch ist mein Sohn nicht mehr, ich stoße ihn aus und gebiete euch, daß ihr ihn hinaus in den Wald führt und ihm das Leben nehmt.” Sie führten ihn hinaus, aber als sie ihn töten sollten, konnten sie nicht vor Mitleiden und ließen ihn gehen. Sie schnitten einem Reh Augen und Zunge aus, damit sie dem Alten die Wahrzeichen bringen konnten.“
Der Jüngling wanderte fort und kam nach einiger Zeit zu einer Burg, wo er um Nachtherberge bat. “Ja,” sagte der Burgherr, “wenn du da unten in dem alten Turm übernachten willst, so gehe hin, aber ich warne dich, es ist lebensgefährlich, denn er ist voll wilder Hunde, die bellen und heulen in einem fort, und zu gewissen Stunden müssen sie einen Menschen ausgeliefert haben, den sie auch gleich verzehren.“

 

 
Wilhelm Grimm (24 februari 1786 – 16 december 1859)
Jacob en Wilhelm (rechts) Grimm

 

De Duitse schrijver Friedrich Spielhagen werd geboren op 24 februari 1829 in Magdeburg. Zie ook alle tags voor Friedrich Spielhagen op dit blog.

Uit: Problematische Naturen

„Der schweigsame Kutscher klatschte zum Zeichen der Ankunft mit der Peitsche. Die einzige Antwort war der helle Ton einer Glocke in der Nähe, die langsam elf Uhr schlug. Als der letzte Ton verklungen war, tat sich die Haustür auf, ein Diener trat heraus an den Wagen, und hinter ihm wurde die Gestalt eines alten Herrn sichtbar, dessen runzliges Gesicht von dem Schein der Kerze, die er mit der einen Hand gegen den Luftzug zu schützen suchte, hell beleuchtet wurde.
Der junge Mann sprang rasch aus dem Wagen auf den alten Herrn zu, der ihm die Rechte entgegenstreckte und mit einer Stimme, deren Freundlichkeit das Zittern des Alters und ein etwas ausländischer Akzent nicht verhüllten, sagte:
»Seien der Herr Doktor bestens willkommen!«
Der junge Mann erwiderte herzlich den Druck der dargebotenen welken Hand: »Ich komme zwar etwas spät, Herr Baron«, sagte er, »aber –«
»Das tut nichts, das tut nichts«, unterbrach ihn der alte Herr. »Frau von Grenwitz ist noch auf. Johann, tragen Sie die Sachen auf das Zimmer des Herrn Doktor! Wollen Sie hier eintreten!«
Oswald hatte auf dem mit Steinfliesen ausgelegten Vorsaal seinen Anzug flüchtig geordnet und folgte jetzt dem Baron in ein hohes, schönes Zimmer.
Als er eintrat, erhoben sich zwei Damen, die an dem Tisch vor dem Sofa, wie es schien, mit Lesen beschäftigt gewesen waren.
»Meine Frau«, sagte der Baron, Oswald der älteren von den beiden Damen vorstellend, einer hohen, schlanken Frau von etwa vierzig Jahren, die dem Ankömmling ein paar Schritte entgegengegangen war und jetzt mit einiger Förmlichkeit seine Begrüßung erwiderte, und dann verbeugte er sich auch vor der jüngeren, einer zierlichen kleinen Gestalt mit einem etwas scharfen, echt französischen, von langen Locken eingerahmten Gesicht, da er in dem Umstande, daß sie ihm nicht besonders vorgestellt wurde, keinen zwingenden Grund sah, diese Höflichkeit zu unterlassen.“

 


Friedrich Spielhagen (24 februari 1829 – 25 februari 1911)
Cover

 

De Nederlandse historicus, schrijver en dichter Jacques (Jacob) Presser werd geboren in Amsterdam op 24 februari 1899. Zie ook alle tags voor Jacques Presser op dit blog.

Uit: Ondergang

“De geschiedschrijver mag zich ook hier ontheven achten van de plicht, diep in te gaan op waardoor of waarom, in normale tijden en in individuele gevallen al zo dikwijls ondoenlijk. Het ene woord paniek vormt in de meidagen van 1940 wel een sleutel; men kan natuurlijk die paniek zelve weer in haar oorzaken analyseren en stuit dan uiteraard weer dadelijk op het gerucht, zo op dat van een dreigende pogrom, meteen al, in de Jodenbuurt; één zegsman had het, via een bevriende relatie, van een politie-agent vernomen, had zijn deur ‘enigszins gebarricadeerd’ en met zijn vrouw de hele nacht wakker gelegen, opschrikkend bij elke voetstap, in afwachting. Anderen wachtten niet. Overigens gingen niet allen tot de daad over in paniek; er zijn gevallen bekend van opperste sereniteit, van rust, van berusting. De psycholoog spreke hier het laatste woord. Als hij dit tenminste aandurft.
Datzelfde voorbehoud moet men maken op een veel prozaïscher vlak, dat der cijfers. Wij hebben hier nl. wel heel weinig houvast, doordat de statistiek alleen de mogelijkheid biedt, het aantal Joodse zelfmoorden te benaderen, d.w.z. de geslaagde; met een getal van 150 zal men wel niet al te ver van de waarheid zijn. De Monchy vermeldt voor Den Haag ruim 30 zelfmoorden. Herzberg verwijst naar de zerken op Joodse begraafplaatsen met de sterfdata van 15 en 16 mei en eveneens naar de ‘brede grafzerken, waarop een man met zijn vrouw en kinderen zijn vermeld’. Inderdaad, er waren nogal wat gezins- of familiezelfmoorden. ‘Hoe de familieverhouding was, is niet altijd na te gaan. Het waren slachtoffers, die in eenzelfde woning werden aangetroffen. Soms had men het vermoeden, dat zij bij elkaar waren gekomen om gezamenlijk de dood in te gaan’.Aldus een onderzoeker, die ook even ingaat op de wijzen van zelfmoord (‘veelal gecombineerd met moord, waar het om jeugdige kinderen ging’): ‘in de meeste gevallen een dosis veronal, waarna men de gaskraan opende, daarnaast: ophanging, revolverschot, doorsnijding van polsslagaders en doodspuiten met morphine’. Op vele plaatsen ontmoet men het woord zelfmoordepidemie. Die term blijkt op zijn plaats, wanneer men zich rekenschap geeft van de talrijke mislukte pogingen; de mensen van die dagen zelf hadden soms de indruk van ‘talloze’. Toen enkele dagen na de capitulatie het gerucht ging, dat Joden alsnog Nederland zouden kunnen verlaten, merkte men aan de loketten van het Bevolkingsregister bij verschillende bezoekers sporen op van mislukte pogingen tot zelfmoord, zoals verbonden polsen en halzen. Dergelijke epidemieën hebben zich overal voorgedaan, waar de Duitsers binnenvielen of heersten.”

 

 
Jacques Presser (24 februari 1899 – 30 april 1970)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

Leon de Winter, Alain Mabanckou, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen, Jacques Presser

De Nederlandse schrijver Leon de Winter werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 24 februari 1954. Zie ook alle tags voor Leon de Winter op dit blog.

Uit: God’s gym

“Opnieuw knikte de man, met gebogen hoofd nu. Maar hij was zo lang dat Joop nog steeds onbelemmerd zijn gezicht kon zien. `Waar wacht je op! Weg! Wil je dat ik de politie bel!’ `Het mag niet zo blijven,’ zei de man terwijl hij naar zijn handen keek. ‘Als mensen sterven hebben ze recht op een ritueel. Mirjam moet een graf krijgen. Ik bemoei me nergens mee, maar u reageert niet. U neemt de telefoon niet op. U haalt de post niet uit uw brievenbus. Ik moest iets doen. Ik zei maar dat ik namens u handelde. Doet u het dan alstublieft zelf. Doe ’t voor haar. Ze heeft er recht op. Mister Koepm’n, ze heeft nog steeds rechten!’ Het gezicht van de grote man trok opeens in een kramp en zijn ogen stroomden vol. Terwijl hij in zijn handen kneep, perste hij zijn lippen op elkaar en probeerde zijn tranen in te slikken. Maar de tranen bleven stromen en met diepe uithalen stond de man voor zijn deur te huilen. Zijn schouders schokten en hij opende zijn mond en haalde diep adem om de pijnscheuten van verdriet te kunnen weerstaan. De aanblik van de man was niet te verdragen. Joop deed een stap opzij en zocht steun bij de muur naast de kapstok, met zijn schouder tegen het rugzakje, en onttrok zich aan het uitzicht door het raam. Gedempt hoorde hij het gesnik van de man. De man had de motor bestuurd. Zijn dochter was gestorven, maar de man was ongedeerd, stond hier nu te janken alsof het zijn eigen kind was geweest. Hij had geen recht op medelijden. Niet van Joop. Niet hier. Joop wachtte tot er geen gesnik meer door de deur klonk. Na een paar minuten leek de man zijn huilende lijf onder controle te krijgen. Het gesnik stopte en Joop hoorde dat de man zijn neus snoot. `Mister Koepm’n, sir?’ hoorde Joop vervolgens. ‘Mister Koepm’n? Luistert u even naar me? Ik weet dat u me hoort. Mister Koepm’n, ik heb gisteren m’n zaak verkocht! U bent er geweest, pas geleden nog! Ik moet daar les blijven geven, maar ik heb het verkocht en ik heb er geld aan overgehouden! Real money! Mister Koepm’n, ik wil een gedenkteken voor haar oprichten! Een tempel, sir! Een beeld in een Griekse tempel met zuilen! Zoiets als de tempel van Artemis in Ephesus! Iets wat er eeuwig zal staan! Ik betaal alles, sir!”

 

 
Leon de Winter (’s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)
Cover

Lees verder “Leon de Winter, Alain Mabanckou, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen, Jacques Presser”

Leon de Winter, Alain Mabanckou, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen, Jacques Presser

De Nederlandse schrijver Leon de Winter werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 24 februari 1954. Zie ook alle tags voor Leon de Winter op dit blog.

Uit: Geronimo (Vertaald door Hanni Ehlers)

„Usama bin Laden lebte fünf Jahre lang hinter den Mauern seines Verstecks, lautet die offizielle Geschichte.
Das ist unrichtig. Er ist nachts regelmäßig ins Freie gegangen.
Auch am frühen Morgen des 11.September 2010 – acht Monate vor Operation Neptune Spear – schlüpfte er aus seinem Haus und fuhr das Moped aus dem Lagerraum. Wie üblich steuerte er ein Lebensmittelgeschäft an, das nie die Türen schloss.
ln Abbottabad, Pakistan, war es Viertel nach zwei in der Nacht, und JBL – so die vom amerikanischen Geheimdienst für ihn benutzre Abkürzung, die seine jüngste Braut, Amal, ihm auch manchmal hcrausfordcrnd ins Ohr flüstcrte: »UBL, mein Scheich, kommst du?« – war ein glücklicher Mensch.
Jetzt bloß keine übereilten Schritte tun, sagte er sich.
Er durfte sich nicht von dem wunderbaren Gedanken verleiten lassen, dass er morgen schon erreichen konnte, worauf er dreißig Jahre lang hingearbeitet hatte; länger noch, eigentlich sein ganzes Leben lang, seit er das Licht der Welt erblickt hatte. Das Blatt würde sich wenden. Geduld, dachte er, Geduld. Es wäre dumm, wenn er seinen Trumpf nach Jahren der Isolation und der Rückschläge nun Hals über Kopf ausspielen würde. Mit dem, was er jetzt wusste, war er in der Lage, seine Gegner schachmatt zu setzen.
Allah belohnte seinen Glauben und seine Demut. Ihm war eine Waffe geschenkt worden, vor der sich niemand schützen konnte.
UBL hätte seine Freude am liebsten laut herausgeschrien und den stillen Straßen und schlafenden Häusern zugerufen: Ich weiß es, ich weiß es, ich habe es entdeckt, ich weiß, was niemand weiß! Grinsend fuhr er auf seinem klapprigen Moped dahin und dachte: Es ist wahr, um. wird sich die Welt wieder gefügig machen!“

 

 
Leon de Winter (’s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)

Lees verder “Leon de Winter, Alain Mabanckou, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen, Jacques Presser”

Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Black Bazaar (Vertaald door Sarah Ardizzone)

“I told Roger the French-Ivorian I didn’t like sheep and that I had never seen any that colour.
“You mean there aren’t any sheep in your district, over there in the Congo?”
“Well yes, you will find some among the traders in Trois-Cents, but their sheep aren’t even white, they are all black, with patches sometimes, and you can’t go telling credible stories with sheep like that. And another thing, the traders chop them up and sell them as kebabs at night in the streets.”
“Fine, all right then, but in these stories of yours, have you at least got a sea and an old man who goes fishing with a young boy?”
I said no because the sea frightens me especially since, like a lot of people in our country, I went to see Jaws and had to leave The Rex before the end of the film.
Roger the French-Ivorian signalled to Willy for two more Pelforts.
“Fine, all right then,” he went on, “but in these stories of yours, have you at least got an old man who reads love stories in the middle of the bush?”
“Oh no, and anyway how would we get love stories to the heart of the bush? Back home it would be mission impossible, our interior is closed off. There is only one road that goes there, and it dates back to colonial times.”
“You have been independent for nearly half a century and you’re telling me there’s only one road? What the hell have you been doing in all that time? You’ve got to stop blaming those settlers for everything! The Whites cleared off and they left you everything including colonial homes, electricity, a railway, drinking water, a river, an Atlantic Ocean, a seaport, Nivaquine, antiseptic and a town centre!”
“It’s nothing to do with me, it’s our governments who are to blame. If they had at least resurfaced the road the settlers left us, then today your old man could be sent his love stories. But let me tell you, that colonial road is a scandal …”
“What is the matter, eh? Why is it a scandal? Are you against the settlers or what? I say we owe the settlers respect! Me, I’ve had enough of people talking through their hats when those settlers conscientiously got on with their job of delivering us from the darkness and bringing us civilisation. Did they have to do all that, eh? You do realise that they worked like lunatics? There were mosquitoes, devils, sorcerers, cannibals and green mambas, there was sleeping sickness, yellow fever, blue fever, orange fever, rainbow fever and goodness knows what else.”

 

 
Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

Lees verder “Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Herman Maas, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm”

Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: African Psycho (Vertaald door Christine Schwartz Hartley)

“Still, it’s weird: Every time one of my deeds ends in fiasco, something—I don’t know what exactly—compels me to think about Angoualima, my idol, and to make for his grave in the cemetery of the Dead-Who-Are-Not-Allowed-to-Sleep in the first hours of the day. There I talk to him, listen to him take me to task, call me an imbecile, an idiot, or a pitiful character. I agree, abandon myself to the fascination he exerts over me, and take these insults as a sign of the affection that only he shows me. Now if only I could convince myself that it is not in my interest to compare myself to him or desperately seek his approval as a master of crime, I might be able to start working with a free spirit. To each his own manner and personality. I certainly have tried to pursue this course. It’s not as simple as it seems.
Why take Angoualima as a model and not another of our town’s bandits? I finally found an explanation. Actually, when I was just a teenager with skeletal legs, drifting through the sticky streets of the He-Who-Drinks-Water-Is-an-Idiot neighborhood, playing scarfball with other kids my age, I would already hear people talk about Angoualima and would recognize myself in each of his gestures, which the whole country decried. I felt admiration for him. In a certain way he had preceded me in the type of existence I dreamed of for myself. So as not to despair, I persuaded myself that I resembled him, that his destiny and mine had the same arc, and that little by little I would eventually climb each step until my head, shaped like a rectangular brick, deserved a crown of laurels.
I did resemble him. Not in any physical way, but in that he cultivated a taste for solitude and that he hadn’t been recognized by his parents either—they abandoned him at a great crossroads of life where the poor child had no idea what path to take.”

 


Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

Lees verder “Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen”

Leon de Winter, Alain Mabanckou, George Moore, Erich Loest, Jacques Presser, Friedrich Spielhagen

De Nederlandse schrijver Leon de Winter werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 24 februari 1954. Zie ook alle tags voor Leon de Winter op dit blog.

Uit: VSV

“Father Joseph wendde zich tot de bejaarde vrouw. Rond haar benen waren vleeskleurige zwachtels gewikkeld, vocht was erdoorheen gelekt.
‘Ria, ik moet je aan iemand voorstellen.’
De vrouw knikte en keek hulpeloos op. De geestelijke wees op Kohn en zei: ‘Dit is de man die het hart van Jimmy heeft gekregen. Ik heb je over hem verteld. Het hart van Jimmy, je zoon, Jimmy,’ herhaalde hij, ‘deze man heeft zijn hart.’
Alsof hij Kohn al jaren kende, veroorloofde Father Joseph het zich om met een vinger op de zijden stropdas midden op Kohns borstkas te tikken.
Ria bewoog langzaam haar hoofd en probeerde zich te concentreren op de onbekende man.
‘Heeft u Jimmy gekend?’ vroeg ze met zachte stem.
‘Nee,’ antwoordde Kohn.
‘U heeft zijn hart,’ sprak ze toonloos.
‘Ja. Ik heb Jimmy’s hart.’
‘Hij was een heilige,’ zei Ria. ‘Mijn zoon was een heilige. Hij kreeg een gezwel in zijn hoofd. Dat doet God met de mensen die Hij liefheeft. Hij wil ze dicht bij Zijn troon.’ Ze stak zoekende vingers uit, alsof ze niet precies wist waar Kohn stond. Het drong tot hem door dat ze blind was. Diabetes. Hij had gelezen dat veel zwarten eraan leden. Ze had niet gezien dat Father Joseph op Kohns borstkas had getikt. Hij nam haar breekbare hand tussen zijn handen en voelde fijne botjes onder de perkamenten huid.
Ze vroeg: ‘Hoe voelt dat, het hart van een heilige?’
Kohn zocht in haar zwevende ogen naar een antwoord: ‘Een geschenk.’
‘Wat heeft u tot nu toe met uw leven gedaan?’
Kohn keek Father Joseph een moment om raad vragend aan. De geestelijke glimlachte welwillend.”

 

 
Leon de Winter (’s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)

Lees verder “Leon de Winter, Alain Mabanckou, George Moore, Erich Loest, Jacques Presser, Friedrich Spielhagen”