Feridun Zaimoglu

De Duitse schrijver en beeldend kunstenaar van Turkse afkomst Feridun Zaimoglu werd geboren op 4 december 1964 in Bolu. Zaimoglu kwam in 1965 met zijn ouders naar Duitsland. Hij woonde tot 1985 in Berlijn en München, en begon aan een studie geneeskunde en een studie kunsten in Kiel, waar hij nog steeds woont. Tegenwoordig werkt hij als schrijver en journalist. Zijn essays en literaire kritieken zijn verschenen in toonaangevende Duitse kranten als Die Zeit, Die Welt, SPEX en de Tagesspiegel. Van 1999 tot 2000 was hij werkzaam in Mannheim bij het Nationale theater. In 2003 werd hij “Insel Schreiber” op het eiland Sylt, en in 2004 was hij visiting fellow aan de Freie Universität Berlin. In zijn eerste boek “Kanak Sprak” 1995, probeert hij de authentieke, taal en subversieve kracht van het slang, gesproken door jonge Turkse mannen in Duitsland literair weer te geven. Daarbij verzet hij zich tegen een romantisch multiculturalisme. In 1997 werd Kanak Sprak“ voor het theater bewerkt, waarbij ook monologen uit Zaimoglu’s derde roman “Kopffstoff” werden gebruikt. Zijn tweede roman “Abschaum – Die wahre Geschichte von Ertan Ongun” werd in 2000 verfilmd door Lars Becker als “Kanak Attack”. Daarna verschenen misschien wel de meest bekende romans “Leyla” en “Liebesbrand”. Voor het verhaal “Häute” ontving hij de juryprijs bij de Ingeborg Bachmann Wettbewerb in 2003. In 2006 ontving hij als “een van de meest recente Duitse schrijvers van onze tijd”, de kunstprijs van de deelstaat Sleeswijk-Holstein. In 2007 volgde in München de Carl Amery literatuurprijs. Vervolgens schenen nog de romans „Hinterland“ (2009), „Ruß“ (2011), „Der Mietmaler: eine Liebesgeschichte“ (2013) en „Isabel“ (2014). Theaterbewerkingen en draaiboeken schrijft Zaimoglu meestal met zijn co-auteur Günter Senkel. Naast zijn werk als schrijver werkt Zaimoglu als beeldend kunstenaar en curator. Onder de titel “Kanak Attack. Die dritte Türkenbelagerung” realiseerde hij in 2005 in de Kunsthalle in Wenen een vlaggeninstallatie.

Uit: Leyla

“Wir häkeln, nähen und stricken, wir legen die fertigen Handarbeiten in die Mitgifttruhe, manchmal hebe ich den Truhendeckel und atme den Duft der Seifen tief ein. Ich bin vergeben und verlobt, ich darf das Haus aber nicht verlassen.
Beschwere dich nicht, sagt meine Mutter, dein Mann wird dich bald ausführen. Setz’ dich hin und mehre deine Mitgift. Du bist nunmehr unser Eigentum auf Zeit. Und ich setze mich und nähe, häkele und stricke, manchmal entfährt mir ein Seufzer, dann weiß ich nicht, wieso ich so traurig bin.
Der Vater spricht nicht mehr mit mir, ich darf auf sein Geheiß hin das Wohnzimmer nicht betreten. Er klingelt zweimal an der Haustür, das ist das verabredete Zeichen, ich husche dann hoch zum Damentrakt und verstecke mich. Er will mich nicht sehen. Melek Hanim hat versucht, ihn davon abzubringen, die Großtante hat ihm gesagt, sie könne es nicht dulden, daß ein fremder Mann sich bei ihr verhalte wie ein Hausherr. Doch alles vergeblich. Er hat meiner Mutter bei Verstößen gegen sein Hausgesetz Schläge und Püffe versetzt. Wie ich erfuhr, spielte er sogar mit dem Gedanken, mich zu töten. Er schrie, seine Ehre sei verletzt worden, die jüngste Hündin habe die Familienehre in den Schmutz gezogen. Also füge ich mich. Häkeln, nähen, stricken. Er kann uns nicht freigeben. Meine Mutter verschließt sich unseren Fragen, ob sie ihn verlasse, ob die Verwandten sie mitnehmen. Einmal Heimat, immer Heimat, sagt sie nur, meine schöne Mutter. Sie hat große Schmerzen am Rücken, doch sie putzt und kocht, sie näht, häkelt und strickt.
Ihre bemehlten Hände, Hände, die Laken glätten und manchmal den Vogelflug am Morgenhimmel nachzeichnen, immer dann, wenn ich sie bitte, mein Lieblingsspiel aus der Kindheit vorzuführen. Ich sehe ihre flappenden Hände, die Schatten an der Zimmerwand, sie läßt die Handflügel auf- und absteigen, und dabei gibt sie Summlaute von sich, weil sie nicht pfeifen kann. Sie verlangt einen Gegengefallen, und ich schlage das Magazin auf, suche die Rubrik ›Die mondäne Frau‹ und lese ihr die Briefe vor, die die Stadtdamen an ›die sehr geehrte Frau Seelenverwandte‹ schreiben. Ich bin sehr angetan von Ihren Ratschlägen, heißt es da beispielsweise, aber ich fürchte, ich kann die Handcreme nach Ihrem Rezept nicht benutzen. Es liegt nicht an meinem bösen Willen.“

 
Feridun Zaimoglu (Bolu, 4 december 1964)

Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José

De Vlaamse schrijver Henri (Hendrik) Conscience werd geboren in Antwerpen op 3 december 1812. Zie ook alle tags voor Hendrik Conscience op dit blog

Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen

“Wee degene die mij raakt!” riep hij met kracht. “De raven van Vlaanderen zullen mij niet eten; zij vreten liever Frans vlees!”
“Val aan, lafaards!” riep De Chatillon tegen zijn knapen. “Val aan dan! Zie die bloodaards!–Zijt gij bang van een mes? Mocht ik mijn handen aan die Laat vuil maken; maar ik ben edel. Grauw tegen grauw, het is uw taak. Loopt hem dan over ’t lijf.”
Enige der omstaande ridders poogden De Chatillon te bedaren, doch de meesten stemden in deze daad en hadden de Vlaming gaarne aan een strop gezien. Ongetwijfeld zouden de knapen, door hun meesters opgehitst, de jongeling overvallen en verwonnen hebben; maar nu naderde de ridder die enige stappen van daar in diepe gepeinzen had gewandeld. Zijn kleding en uitrusting ging die der andere ridders ver in pracht te boven; het schild dat op zijn borst gewrocht was, droeg drie gulden leliën op een blauw veld, onder een graaflijke kroon. Dit beduidde dat hij van koningsbloede was.
“Hou op!” riep hij met streng gelaat tegen de knapen, en zich tot De Chatillon kerende sprak hij: “Mijnheer!… Gij schijnt te vergeten, dat ik Vlaanderen van mijn broeder en koning Philippe te leen heb. Die Vlaming is mijn vazal.–Gij hebt geen recht op zijn leven, mits hij mij alleen toebehoort.”
“Zal ik mij dan door een boer bespotten laten?” vroeg De Chatillon met spijt. “Waarlijk Graaf, ik versta niet waarom gij altijd het geringe volk tegen de Edelen voorstaat. Zal die Vlaming zich beroemen dat hij een Franse ridder ongestraft gehoond heeft? En zegt gij het, Mijne heren, heeft hij de dood niet verdiend?”
“Mijnheer De Valois,” antwoordde De St.-Pol, “verleen mijn broeder de kleine vertroosting, die Vlaming te zien hangen. Wat geeft het leven van die koppige Laat aan uw prinselijke Hoogheid?”
“Hoort, Mijne heren!” riep Charles de Valois met toorn. “Mij is uw losse taal ten hoogste onaangenaam. Het leven van een onderdaan is mij van groot gewicht, en ik begeer dat men de jongeling ongehinderd late. Te paard, Mijne heren! Te veel tijds is dit verspild.”

 

 
Hendrik Conscience (3 december 1812 – 10 september 1883)
De Slag der Gulden Sporen door Nicaise de Keyser, 1836

Lees verder “Hendrik Conscience, Joseph Conrad, Herman Heijermans, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren, F. Sionil José”

Frédéric Leroy, Botho Strauß, Ann Patchett, Hein Boeken, T. C. Boyle, George Saunders, Jacques Lacarrière

De Vlaamse dichter Frédéric Leroy werd geboren op 2 december 1974 in Blankenberge. Zie ook alle tags voor Frédéric Leroy op dit blog.

 

Laatste oriëntatie: het falen van de queeste

Stilstaan
in een anonieme straat
ach vooruit, een boulevard
met de naam van een generaal
die nooit een oorlog heeft gevochten
ergens tussen nummer 10 en nummer 12
(omdat je je ook tussen de nummers kunt ophouden)
terwijl je voelt hoe een krentengezicht je begluurt
vanuit nummer 7 omdat je gekeerd staat
naar nummer 9 en wie weet wat daar
nog achter de gordijnen
schuilt.

Je wou de stad zien

maar keer op keer wanneer je meende
eindelijk oog in oog te staan met het monster
verscheen opnieuw het woud, het vertrouwde treurspel
van predator en prooi – het ogenblik dat bevriest
tussen het in aarde wroeten en het graaien
van klauwen in, wanneer bomen
van elkaar gaan verschillen.

Je verstopt
zorgvuldig uitgekozen woorden
tussen de bakstenen en luistert hoe ze ruisen
als eikenbladeren terwijl je voortschrijdt en hoopt
op een zwerm onnavolgbare vogels, een luchtschip
met fiere zwarte zeilen.

 

Blankenberge

Zij (belegen sloerie)
speelt het link, doet zich voor
als dame, koketteert en vouwt zich open
als een strandparasol, deelt vanille-ijs uit
en verse Berlijnse bollen, kirt van plezier
tijdens hoge, dwaze rondjes op de velodroom,
wuift als een diva naar de uitzinnige massa
die haar schelpjes voor de voeten gooit;
men adoreert haar, likt haar tenen,
offert haar klaprozen uit cellofaan
en op de stadhuisvlag prijken
(als smaakloos eerbetoon)
haar blanke borsten.

Maar, onder haar zware rokken
stinkt ze naar algen – het is leedvermaak
dat ze als zandkorrels hoorbaar laat knarsen
(wanneer tevergeefs een halfdappere augustuszon
zich in staketselhout vast probeert te bijten,
zware golven de zomerkleuren wegspoelen
met vunzig, schuimend water).

Zij, ach ja, zij
is oorspronkelijk – de gestrande gedachte
van een garnaalvisser die zwijgend de kim beloert
(de ruggengraat tussen land en zee geklemd,
op zijn schouders het tumult van kleiduivels
die van de zee niet weten, kermissen houden,
dansen rond het vuur),

en met betonnen vingers grijpt ze
naar de hemel, terwijl klokkengeluid
alweer een nieuw kadaver aankondigt
in deze stad van stervenden, deze kanker
die gulzig teert op bejaardenrot.
Zij, mijn lief,
is een viswijf dat ruikt naar pis,
voorbijgangers te lijf gaat met droge wijting,
zand in open ogen strooit,
en toch, en toch,
mijn bleke geuzenhart draagt haar
hoog als het schuim op de golven.

 

 
Frédéric Leroy (Blankenberge, 2 december 1974)
Blankenberge vanuit de lucht

Lees verder “Frédéric Leroy, Botho Strauß, Ann Patchett, Hein Boeken, T. C. Boyle, George Saunders, Jacques Lacarrière”

Pierre Kemp, Daniel Pennac, Tahar Ben Jelloun, Billy Childish, Henry Williamson, Ernst Toller

De Nederlandse dichter en schilder Pierre Kemp werd geboren in Maastricht op 1 december 1886. Zie ook alle tags voor Pierre Kemp op dit blog.

 

Brood

Ik zie het brood en lach maar stil
en snuif héél langzaam aan de goede geur.
Ik ruik het hart en de gebakken schil
ieder voor zich en in zij eigen kleur.
Ik keer het om en voel naar zijn gewicht
en tast ’t relief af met een tere hand.
heeft ieder brood niet een eigen gezicht,
als kwamen er geen twee broden van één land?

 

Verloofden

Als hij mij een hand geeft,
kleedt hij mijn vingers uit.
Toch verlang ik zo naar dit
contact met mijn huid.
Als hij met een vinger de split
van mijn vingers beroert, word ik rood
en voel ik mijn schoot.
Wij glimlachen, het doet ons goed.
Is het wel, als het moet?
Maar ik geef toe
en doe, en doe, en doe.

 

Dichterschemering

Het wordt erg stil om mij.
Alles rond me begint te lopen
op kussens. De zon, de bomen,
de bloemen staan gordijnen te kopen.
De muziek rijdt al in flessen voorbij.
Het duurt niet lang meer met mij.

 

 
Pierre Kemp (1 december 1886 – 21 juli 1967)

Lees verder “Pierre Kemp, Daniel Pennac, Tahar Ben Jelloun, Billy Childish, Henry Williamson, Ernst Toller”

Herinnering aan Ramses Shaffy

Herinnering aan Ramses Shaffy

Nederlands grootste chansonnier Ramses Shaffy is vandaag precies zes jaar geleden op 76-jarige leeftijd overleden.

De Nederlandse chansonnier en acteur Ramses Shaffy werd op 29 augustus 1933 geboren in de Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine als zoon van een Egyptische diplomaat en een Poolse gravin van Russische afkomst. Zie ook alle tags voor Ramses Shaffy op dit blog.

 

 
Ramses Shaffy (29 augustus 1933 – 1 december 2009)

 

Sammie

sammie loop niet zo gebogen
denk je dat ze je niet mogen
waarom loop je zo gebogen sammie
met je ogen sammie op de vlucht
hoog sammie
kijk omhoog sammie
want daar is de blauwe lucht

sammie loop niet zo verlegen
zo verlegen door de stegen
waarom loop je zo verlegen sammie
door de regen sammie van de stad
hoog sammie
kijk omhoog sammie
want dan word je lekker nat

sammie
kromme kromme sammie
dag sammie
domme domme sammie
kijkt niet om zich heen
doet alles alleen
en vind de wereld heel gemeen

sammie wil bij niemand horen
zich door niets laten verstoren
toch voelt hij zich soms verloren sammie
hoge toren sammie kan niet aan
hoog sammie
kijk omhoog sammie
want daarboven lacht de maan

sammie wilt met niemand praten
maar toch voelt hij zich verlaten
waarom voel je je verlaten sammie
op de straten sammie van de stad
hoog sammie
kijk omhoog sammie
want dan word je lekker nat

sammie
kromme kromme sammie
dag sammie
domme domme sammie
kijk niet om zich heen
doet alles alleen
en vind de wereld heel gemeen

sammie wil heus wel veranderen
maar is zo bang voor de anderen
waarom zou je niet veranderen sammie
want de anderen sammie zijn niet kwaad
hoog sammie
kijk omhoog sammie
anders is het vast te laat
sammie loopt maar door de nachten
op een wondertje te wachten
wie zou dit voor jouw verzachten sammie
want jou nachten sammie zijn zo koud
hoog sammie
kijk omhoog sammie
er is 1 die van je houdt.