Frans Kellendonk, Reginald Gibbons, Dionne Brand, Sofi Oksanen, Henk van Zuiden, Shobhaa Dé, Marie Desplechin

De Nederlandse schrijver en vertaler Frans Kellendonk werd geboren in Nijmegen op 7 januari 1951. Zie ook alle tags voor Frans Kellendonk op dit blog.

Uit: Beeld en gelijkenis

“De pastoor had een monotoon stemgeluid dat het onmogelijk maakte om de eucharistie met begrip te volgen. Hij was klein en rond en zijn gezicht was zo rooddooraderd dat het, de huidcrème die hij erop aanbracht ten spijt, in een netje leek te hangen, als een nieuwe plastic voetbal. Op zijn al te vleeskleurige lippen zat roze parellipstick. Hij had wulpse handjes die zich onweerstaanbaar tot elkaar aangetrokken voelden en elkaar onophoudelijk knuffelden en opvrijden. Er werd gefluisterd dat hij het met een vrouw hield.
Op een goede dag kregen we een hulpkapelaan, een jonge Franciscaan met zwart haar en felle bruine ogen, die in zijn sandalen geen sokken droeg van witte zijde, zoals de pastoor, maar blote voeten die rood zagen van de kou. Hij is maar kort gebleven. Eén keer heeft hij gepreekt en de arme gelovigen, die gedoopt waren voor ze ‘pap’ konden zeggen, die elke week trouw hun plaatsengeld en collectegeld hadden betaald, en ook voor de missie-acties regelmatig een kleinigheid hadden afgedragen, die toch mochten menen dat ze al met één been in de hemel stonden, kregen van hem te horen dat ze heidenen waren. ‘Bekeert u!’ snauwde hij hen van de kansel toe. Zo zout hadden ze het nog nooit gegeten. Hij bestond het bovendien om die brave mensen voor zondaars uit te maken. De brave mensen vonden dat hij beter naar z’n eigen kon kijken. Maar ik vond dat getier van hem een weldaad, na de fluwelen dwingelandij waar ik aan gewend was, en toen ik hoorde dat hij wegens zijn te grote ijver spoedig weer zou moeten vertrekken ging ik op een vrijdagavond bij hem te biecht. Terwijl hij achter het luikje nog zat te bidden voor de vorige biechteling, een geruststellend onderkeels gebrom, af en toe onderbroken door een diepe zucht, zei ik mijn oefening van geloof; daarna bekende ik de zonden die ik altijd bekende en hij wilde me al de penitentie opgeven toen ik tenslotte durfde te stotteren: ‘Eh… pater… Pater, ik moet u nog iets zeggen… Ik, eh, scháám me altijd zo vreselijk. En ik weet niet hoe het komt.’
Zo was het precies. Ik, een zondagskind, één en al levenslust en plezier, was me in mijn elfde levensjaar een etterende leproos gaan voelen. Zomaar, ineens.”

 

 
Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990)
Affiche voor een programma in De Balie in Amsteram, mei 2015

Lees verder “Frans Kellendonk, Reginald Gibbons, Dionne Brand, Sofi Oksanen, Henk van Zuiden, Shobhaa Dé, Marie Desplechin”

Thomas Hill

De Amerikaanse Amerikaanse dominee, wiskundige, wetenschapper, dichter, filosoof en pedagoog Thomas Hill werd geboren op 7 januari 1818 in Brunswick, New Jersey. Hij leerde al op heel jonge leeftijd lezen, bleef altijd een gulzig lezer en dwong respect af door zijn ruime en accurate geheugen. Zijn vader onderwees hem in de plantkunde. Hill hield van de natuur en bedacht wetenschappelijke instrumenten, zoals een instrument om eclipsen te berekenen, waarvoor hem door het Franklin Institute een medaille werd toegekend,. Hoewel hij niet formeel was opgeleid bezocht Hill korte tijd de Lower Dublin Academy in Holmesburg, Pennsylvania en de Leicester Academy in Massachusetts, die hij in 1837 verliet. Hij behaalde zijn B.A..en zijn theologische graad aan de Harvard University in respectievelijk 1843 en 1845. Hill was president van Antioch College in de periode 1860-1862 tot de Burgeroorlog hem dwong het college te sluiten; vervolgens bekleedde hij het presidentschap van Harvard University van 1862 tot 1868. Een slechte gezondheid veroorzaakt zijn pensionering van Harvard en vanaf 1873 was hij hoofd van de Unitarian parochie in Portland, Maine. Zijn belangrijkste werken omvatten “Geometry and Faith” (1849); “Jesus, the Interpeter of Nature, and Other Sermons” (1860); The True Order of Studies (1876), “In the Woods, and Elsewhere” (1888); and “The Postulates of Revelations and of Ethics” (1895). Als student aan Harvard publiceerde Hill een brochure met vijf gedichten om op de Boston anti-slavernij beurs van 1843 voor het goede doel te verkopen. Twee van Hills gedichten, “The Mother’s Prayer” en “The Runaway” behoren tot de beter bekende anti-slavernij poëzie.

The Mother’s Prayer

Thou knowest, O God, my griefs,
Thou see’st my bitter tears,
Thou knowest all my sufferings past,
And my foreboding fears.

My husband they have sold;
Alas!  the bitter day!
Too true to leave me willingly,
They forced him far away.

Our prattling infants, too,
Most piercing thought of all,
Sold into strangers’ cruel hands,
What evils may befall!

I pray, O God, that thou
Wouldst take them from the earth,
I ask their death, who once from thee,
More madly, asked their birth.

O’er me, weighed down by care,
Pierced through by sorrow’s stings,
O’er me, from day to day the same,
The slave-whip ceaseless swings.

I pray, O God, for him
Who causes all this woe;
Though he no mercy has for us,
To him thy mercy show.

No vengeance would I ask,
Let not thy wrath be felt,
But let thy goodness touch his heart,
Its stubborn hardness melt.

One thing at least I trust,
My only hope it is,
There’ll be no slavery in the world
That follows after this.

 
Thomas Hill (7 januari 1818 – 21 november 1891)
Portret door Edward E. Simmons, 1895