Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Boston Year

My first week in Cambridge a car full of white boys
tried to run me off the road, and spit through the window,
open to ask directions. I was always asking directions
and always driving: to an Armenian market
in Watertown to buy figs and string cheese, apricots,
dark spices and olives from barrels, tubes of paste
with unreadable Arabic labels. I ate
stuffed grape leaves and watched my lips swell in the mirror.
The floors of my apartment would never come clean.
Whenever I saw other colored people
in bookshops, or museums, or cafeterias, I’d gasp,
smile shyly, but they’d disappear before I spoke.
What would I have said to them? Come with me? Take
me home? Are you my mother? No. I sat alone
in countless Chinese restaurants eating almond
cookies, sipping tea with spoons and spoons of sugar.
Popcorn and coffee was dinner. When I fainted
from migraine in the grocery store, a Portuguese
man above me mouthed: “No breakfast.” He gave me
orange juice and chocolate bars. The color red
sprang into relief singing Wagner’s Walküre.
Entire tribes gyrated and drummed in my head.
I learned the samba from a Brazilian man
so tiny, so festooned with glitter I was certain
that he slept inside a filigreed, Fabergé egg.
No one at the door: no salesmen, Mormons, meter
readers, exterminators, no Harriet Tubman,
no one. Red notes sounding in a grey trolley town.

 

Equinox

Now is the time of year when bees are wild
and eccentric. They fly fast and in cramped
loop-de-loops, dive-bomb clusters of conversants
in the bright, late-September out-of-doors.
I have found their dried husks in my clothes.

They are dervishes because they are dying,
one last sting, a warm place to squeeze
a drop of venom or of honey.
After the stroke we thought would be her last
my grandmother came back, reared back and slapped

a nurse across the face. Then she stood up,
walked outside, and lay down in the snow.
Two years later there is no other way
to say, we are waiting. She is silent, light
as an empty hive, and she is breathing.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts”

Oscar van den Boogaard

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Van den Boogaard groeide verder op in Suriname en in Nederland. Hij werkte korte tijd op een advocatenkantoor alvorens zich fulltime aan het schrijven te wijden. Onder zijn eigen naam publiceerde hij romans bij Querido, De Arbeiderspers, De Prom en De Bezige Bij. Onder het pseudoniem Emmanuel Lipp schreef hij, samen met zijn partner Steven Van Watermeulen, de roman “Chinchilla Song”. Met Van Watermeulen schreef hij tevens de roman “Zeeduivel voor Amalia”, onder het pseudoniem Pearl Sweetlife. Reeds vele jaren verschijnt er elke vrijdag een column van zijn hand in de Vlaamse krant De Standaard. Voorheen publiceerde hij deze column op maandag, onder de titel De man op maandag. Van den Boogaard was van 2011 tot 2016 artistiek directeur van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) te Gent.

Uit: Tropisch fruit

“Bakabana helde, Bakabana kantelde, Bakabana plofte naast de kolonel op het bed. Haar gezicht verdween onder de jurk die hij als een bananenschil omhoog trok. O heerlijke Bakabana, mompelde hij, kokkin der kokkinnen, en daarna kok-in, kok-uit, kok-in, kok-uit, kok-in, kok-uit, kok-in, kok-uit, kok-in, kok-uit…
Count your blessings, las de vrouw van de kolonel hardop om haar fantasieën te overstemmen. Ze leunde over haar bureau in haar kamer, in haar huis, trok aan haar sigaret, staarde naar de geborduurde spreuk. Aanmatigend was het. Ze telde de paperclips, de elastiekjes, de punaises, de zegeltjes van Albert Heijn. Later in de keuken telde ze de lege spuitwaterflessen in het krat. Nog even en Henny zou om de hoek van de schuur tevoorschijn komen. Met Four Roses en Victoria. Henny de drankman, de kwanselman. Een borrel om het af te leren. En nog een, de allerlaatste. Dag lieve Henny, schuif een beetje op, laat je eenzame vriendin haar armen om je heen slaan en je stevige nek kussen, ieder zijn pleziertje, de kolonel verschanst zich in zijn tropische santenkraam, fruitstal, snoepstal, vleesstal, kok-in, kok-uit, kok-in, kok-uit, Bakabana heeft jaren zijn mond gevoed, nu zal hij haar een wederdienst bewijzen en haar mond voeden, hij zal zijn kokossappen in haar storten, haar oerwoud overspoelen, als een zondvloed haar flora en fauna verzwelgen.
Count your blessings. De vrouw van de kolonel ontrukte zich aan haar waan, vestigde haar blik op de schuur. Lieve Henny, die mij iedere vrijdagmiddag komt bevoorraden, luister goed, deze klant is koningin, volg haar wenken, stroom mee in haar zinnen, eet straks gerust een hapje mee, maar leg eerst je hand even op mijn knie, op mijn dij, nee zoonlief laat zijn gezicht niet zien, zoonlief houdt zijn gezicht voor zichzelf, zoonlief verschuilt zich in de nok, als een bange vogel, een kolonel die jarenlang heldendaden heeft verricht in den vreemde komt pas morgen terug, hij denkt naar huis, maar dit is zijn huis niet meer, dat moet hij eerst maar eens goed begrijpen, of niet Henny Honey, eerst jarenlang wegblijven en dan opeens thuiskomen omdat een bosneger de macht heeft gegrepen.
Count your blessings. De kolonel zal met zijn koffers de trap oplopen en de slaapkamer binnengaan, maar wat hij ziet is niet wat hij verwacht, zijn matras is uit het tweepersoonsbed getild, waar hij eens zijn lichaam uitrekte, waar hij eens zijn rug.”

           
Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)