Rudolf Geel, Paolo Cognetti, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Arie van der Krogt, Harvey Shapiro

De Nederlandse dichter en schrijver Rudolf Geel werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1941. Zie ook alle tags voor Rudolf Geel op dit blog.

Uit: De voeten van Petrus

“3
Daar zal je het gedonder hebben. Vannacht heeft zij gedroomd van ‘allerlei Romeinse keizers’. En er slecht van geslapen natuurlijk. Ik kan nu onmogelijk bekennen (bij zoveel cultuur) dat ik droomde van een soort spionnage-affaire in een science-fictionachtige wereld, waarin een kopjeduikelende Chinese voorkwam met onder andere een bamboe-broekje aan.

4
Naast mij ligt een steentje. Ik haast mij eraan toe te voegen dat het afkomstig is van een tegen een muur gezet stuk mozaïekvloer in de thermen van Caracalla. Ik raakte het aan en zie: het liet los, in tegenstelling tot heel wat andere steentjes die ik met enige kracht probeerde te verwijderen.
Wat ga ik met dit brokje handwerk beginnen? Uiteindelijk zal ik het toch ergens verliezen omdat ik er niets aan heb. Om de waarheid te zeggen, is het een onooglijk stukje grijze steen, 1 × 1 × 2. Er zit nog wat cement aan vast. Ik zal het aan mijn vriend, de classicus H. ter hand stellen en hem vragen enkele conclusies te trekken. Als het maar conclusies zijn, iets definitiefs, want ik heb het niet voor niets meegesjouwd. Ik had veel liever een mooi rood stukje meegenomen, of bruin, ik moet zeggen dat de vloeren van de thermen prachtig zijn, hoezeer het gebouw mij ook verder tegenvalt. Met die thermen is het zo, en ieder die er geweest is zal het beamen: ze zijn niet meer wat ze geweest zijn. In de reisgids worden ze ook omschreven als ‘de prachtige ruïnes van’ en dat is overdreven. Het zijn ruïnes, dat is niet te loochenen. Achter deze ruïnes wonen mensen en als ìk er woonde zou ik de gemeente opbellen om te vragen wanneer ze die troep voor mijn deur eens zouden komen weghalen. Dit spijt mij. Ik zou het natuurlijk niet werkelijk vragen. Ik had echter graag echte thermen gezien, zoals in Pompeji en Herculaneum. En dan veel groter, zoals ze in werkelijkheid ook waren.
En dan had ik er kunnen rondlopen, vrijwel alleen. En ik had er die bolle koppen teruggezien en vrouwen, in rimpelend water gezeter op de mozaïek van een sater, maar nu heb ik alleen dit steentje en hoezeer ik het ook wrijf: er gebeurt niets. Het is gewoon een rotsteentje, gevonden in een door operarekwisieten verstoorde wildernis.”

 

 
Rudolf Geel (Amsterdam, 27 januari 1941)

Lees verder “Rudolf Geel, Paolo Cognetti, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Arie van der Krogt, Harvey Shapiro”

Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, Neel Doff, Eliette Abécassis, Mordecai Richler, James Grippando

De Duitse schrijver Leopold Ritter von Sacher-Masoch werd geboren op 27 januari 1836 in Lemberg. Zie ook alle tags voor Leopold von Sacher-Masoch op dit blog.

Uit: Der Capitulant

“Wer in leichter Gondel im stillen Meere schwimmt, das Element mit sich spielen, die schattenhaft gezeichneten Ufer des festen Landes, der Inseln hinter sich versinken läßt, die Luft über sich, ein zweites Meer mit wogenden Wolken ahnungsvoll schaut, wird mich vielleicht verstehen, wenn ich von der galizischen Fläche, dem winterlichen Schneeocean, der Fahrt in dem flüchtigen Schlitten berichte. Es zieht die Menschenseele wehmüthig sehnsuchtsvoll an, der Ocean wie die Ebene. Nur ist der Flug im Schlitten rascher, adlerhafter – während sich der Kahn im Wasser wie eine Ente in der Luft wälzt – nur ist die Farbe der unendlichen Fläche, ist ihre Melodie ernster, düsterer, drohender, man sieht die Natur in ihrer Nacktheit, den Kampf des Daseins, man fühlt den Tod näher, man empfindet seine Atmosphäre, man hört seine Stimmen.
Mich lockte der lichte Winternachmittag hinaus. Ich hatte die Fahrt beschlossen, mein Fuchs war krank, nicht jedes Pferd geht gut im Schnee, ich ließ den Mausche Leb Kattun kommen, einen großen Kutscher vor dem Herrn, und seine verläßlichen Pferde vor meinen Schlitten spannen. Der Tag war prächtig, die Luft stand still, auch das Licht, die goldenen Sonnenwellen zitterten nicht im leichten Dunste der Erde. Luft und Licht waren ein Element. Auch im Dorfe war Alles still, kein Ton verrieth die Bewohner der schweigsamen Strohhütten, nur die Sperlinge flogen an den Zäunen in Schaaren auf und schrieen.
Weiter stand ein kleiner Schlitten mit einem hinkenden Pferdchen bespannt, nicht größer als ein Fohlen; auf dem führte ein Bauer Holz aus dem Walde, sein halbgewachsenes Mädchen rief ihn und watete mit bloßen Füßen durch den ellenhohen Schnee nach einem kleinen Scheite, das er verloren hatte.
Wie wir den kahlen Berg hinabflogen mit klingenden, hellen Glöckchen, lag die Ebene vor uns, unermeßlich, unfaßbar, unendlich. Der winterliche Hermelin gab ihr die höchste Majestät. Sie war ganz von ihm bedeckt, nur die kahlen Stämme der niederen Weiden, entfernter einzelne langatmige Heidebrunnen, in der Ferne ein paar verlorene rußige Hütten, zeichneten sich schwarz auf dem weißen Schneepelz.
Mausche Leb Kattun schüttelte sich und schrie. Der erste Blick in die Ebene wirkte bei ihm wie schnelles Gift; seine palästinische Phantasie begann in biblischen Phrasen zu reden, sie kam mit einem einzigen Flügelschlag aus der Region der Pelzthiere in jene der Palmen und Zedern; es warf ihn auf dem Bocke wie einen Fieberkranken, er grub in seinem Hirn nach tausend Bildern für das eine Unfaßbare, das ihn quälte, er spuckte die Gleichnisse zu Dutzenden aus, bis ich ihn schweigen hieß. Jetzt murmelte er vor sich hin. Ich weiß nicht, ob er das Gespräch mit sich selbst fortsetzte, ob er betete? ob er endlich das Gleichniß gefunden? ein unendliches weißes Papier, auf das er seine unendlichen Rechnungen schrieb und zählte, und zählte.“

 

 
Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 – 9 maart 1895)
Het huis in Lindheim waar von Sacher-Masoch de laatste jaren van zijn leven woonde.

Lees verder “Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, Neel Doff, Eliette Abécassis, Mordecai Richler, James Grippando”

Alexander Stuart, Guy Vaes, Bernd Jentzsch, Ilja Ehrenburg, Mikhail Saltykov-Shchedrin, Balduin Möllhausen, Samuel Foote

De Brits-Amerikaanse schrijver Alexander Stuart werd geboren op 27 januari 1955 in Brighton. Zie ook alle tags voor Alexander Stuart op dit blog.

Uit: The War Zone

“I’d be there now, getting soaked, if I wasn’t so determined to speak to Jessica. If I can get her alone, there are a good few questions I’m going to ask, but it’s as if she senses this. She’s playing for time, Miss Florence Nightingale, helping Mum change the baby and scrub the vegetables for dinner. I’m in the doghouse, meanwhile, for dumping all the shopping in the rain. I watch Dad. I watch everyone. Suddenly I feel like a spy. I’m the one who’s different, I’m the one with the knowledge — I wouldn’t trust me, if I was them. What’s changed? My mind is working overtime, reassessing everything. But Dad seems the same, snapping open a beer as he dumps himself into one of the cottage’s chintzy armchairs to sort through a pile of unopened office mail. `How far would we have to go, do you think,’ he ponders aloud, screwing his face up into a mask of weariness and disgust, `to get away from all this crap?’ `Not much further,’ Mum offers from the kitchen. ‘Another phone call like yesterday’s, and they’ll probably take you at your word.’ There’s a long pause in which Dad seems to be replaying yesterday’s phone call, enjoying the recollection of what was obviously a choice exchange. `They love it,’ he says. ‘Panics the accountants. They won’t know what they’ve got unless they’re made to sweat blood for it.’ When it comes to work, Dad likes a bit of passion to enter into things. I don’t think he’s happy unless emotions are aroused, and certainly where his current scam is concerned — a bloody great steel and glass pyramid for a Korean bank in Docklands —he’s played devil’s advocate from day one. Bad enough that he has to work for these wankers, he says — no reason to make it easy for them. But I think it’s a bluff. I think his work is what drives him, and coming down here to Devon has nothing to do with getting away from it all, it’s just another way of giving them the finger. Dad peers in the direction of the kitchen, stuffing the torn envelopes he’s been opening into one of the big manila ones.”

 

 
Alexander Stuart (Brighton, 27 januari 1955)
Cover DVD

Lees verder “Alexander Stuart, Guy Vaes, Bernd Jentzsch, Ilja Ehrenburg, Mikhail Saltykov-Shchedrin, Balduin Möllhausen, Samuel Foote”

Jannetje Koelewijn

De Nederlandse schrijfster en journaliste Jannetje Koelewijn werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1959. Koelewijn groeide op in Amsterdam en studeerde Nederlands aan de Vrije Universiteit. Hierna werkte ze twaalf jaar bij Vrij Nederland. In 1994 publiceerde zij het boek “Het koningsdrama van Fokker” over het conflict in de bestuurstop van de vliegtuigbouwer. In 1997 trad zij in dienst bij NRC Handelsblad. Later schreef zij onder meer “Alleen winnaars overleven” over topondernemers in het Nederlandse bedrijfsleven en “De alledaagse dood” over chronisch zieken en hun nabestaanden. Veel boeken van Koelewijn zijn gestaafd op interviews met direct betrokkenen bij de onderwerpen waarover zij schrijft. Koelewijn is verbonden aan Uitgeverij Atlas in Amsterdam. In 2011 publiceerde zij “De hemel bestaat niet” over het leven van haar ouders en voorouders in Spakenburg en Amsterdam. Een signeersessie in Spakenburg moest worden afgelast omdat een familielid van Koelewijn protest aantekende bij de boekhandelaar waar de sessie plaats zou hebben. Volgens het Reformatorisch Dagblad zou niet iedereen in het dorp zich kunnen vinden in de manier waarop zij het orthodox-protestantse geloof in het dorp besprak. Begin 2012 kwam Koelewijn in het nieuws na het publiceren van informatie over het ski-ongeval van prins Friso. Een zakelijke relatie van haar man had haar over de toestand van de prins medische informatie gegeven, die zij publiceerde in NRC Handelsblad.[4] Er kwam veel kritiek op zowel het handelen van haar man, de arts in kwestie, het artikel van Koelewijn als de uiteindelijke publicatie door NRC Handelsblad.

Uit: Heilbrons hel

“Laat in de middag, vroeg in het nieuwe millennium, een kilometer voor het Shell-tankstation langs de a2 ter hoogte van Breukelen. Lucas Pauw keek op zijn horloge, een verguld Omega-horloge dat  nog van zijn grootvader was geweest, en daarna op het digitale klokje naast de snelheidsmeter op zijn dashboard. Twaalf over vijf. Tijd zat. Hij liet zijn blik van de binnenspiegel naar de buitenspiegel gaan, en vandaar verder naar rechts om te controleren of er geen medeweggebruiker in zijn dode hoek zat, gaf vervolgens het stuur een tikje in de richting van de uitvoegstrook en liet het gaspedaal los.
Strikt genomen hoefde hij niet te tanken, maar je wist nooit hoe zo’n eerste avond zou verlopen. Beter trouwens om even een plastic wegwerphandschoen aan te trekken. Bij een gelegenheid als deze wilde je niet naar benzine ruiken.
Hij haakte de slang los uit de houder, controleerde of er geen druppels aan het mondstuk hingen en stak het in de opening van de benzinetank. Terwijl hij in het handvat kneep om de pomp in werking te stellen keek hij gedachteloos naar de andere automobilisten die stonden te tanken en naar de Shell-shop, waar hij zo moest afrekenen. Het was al donker en er waaide een kille noordenwind, waardoor het binnen bij de kassa’s en de schappen met snoep en chips des te warmer en uitnodigender leek. Het licht viel in een wijde cirkel op het asfalt rond de glazen pui en scheen ook op de netten met houtblokken voor de open haard die daar lagen opgestapeld. Bij de ingang stonden emmers met in folie verpakte tulpen en chrysanten. Daarnaast: een schoolbord waarop in onhandige letters heden verse Vlaamse friet was geschreven.
Rondom waren vlaggetjes getekend en in de hoeken stond afwisselend:
Nieuw! lekker! nieuw! lekker!
Hij huiverde. Hij had geen jas aan. Bij drieëntwintig liter sloeg de pomp af en hij liep naar binnen om te betalen. Het rook er naar vers brood en nog iets anders. Geen friet. Gebakken spek. Ham. De rij voor
de kassa was lang. Achttien over vijf. Nog steeds tijd zat. Hij haalde zijn portefeuille uit zijn achterzak en stelde tevreden vast hoe los zijn broekband om zijn middel zat. Vijftien kilo in drie maanden. Het ging de goede kant op. Kijk nou eens naar die kerels die daar bij de counter met de warme snacks rondhingen. Ze vraten zich helemaal klem aan bamiballen en kroketten. Wat had die vent daar links nou op zijn bordje liggen?”

 
Jannetje Koelewijn (Amsterdam, 27 januari 1959)