Rudolf Geel, Jannetje Koelewijn, Paolo Cognetti, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Arie van der Krogt, Harvey Shapiro

De Nederlandse dichter en schrijver Rudolf Geel werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1941. Zie ook alle tags voor Rudolf Geel op dit blog.

Uit: De voeten van Petrus

“5
‘Hoe komt “ons eigen nationale beest” om met Godfried Bomans te spreken, hier op deze Romeinse heuvel?’ vraagt de schrijver van mijn reisgids. Een noot vermeldt: ‘nadere details over dit curieuze en tragikomische geval geeft Godfried Bomans, Wandelingen door Rome.’
‘Ons eigen nationale beest’ is natuurlijk een leeuw. Ik bedoel: deze informatie verschaft de gids al eerder. Deze leeuw bevindt zich in het park van de Villa Borghese. Een speciaal bezoek ter ere van dit beeld is niet aan te bevelen. Zelfs niet aan de hand van onze eigen nationale Bomans. De laatste tijd zijn er verschillende aspecten van deze curieuze en tragikomische man behandeld. Hier iets over zijn gebruik van taal.
Als alle volkeren hun werkelijke ‘nationale beest’ kregen toebedeeld, dan zou de Nederlandse leeuw veranderen in een vooral herkauwende koe, de Duitse adelaar kreeg de gedaante van een zwijn, de Franse maagd werd een zuur oud wijf met slagtanden en Jan Stier een biscuitblik.
De Nederlandse leeuw is dan ook een symbool. Ons eigen Nederlandse symbool. Is hij dan ook een beest? Nee. De leeuw, koning Nobel, is de heerser over het dierenrijk. Het hoofdbeest dus, binnen het grappige idioom van Bomans. En daarom gaat het mij. ‘Ons eigen nationale beest’ is een grap, het is zogenaamd lollig bedoeld. Het is leuk. Maar in werkelijkheid is het helemaal niet leuk om van een leeuw een beest te maken. Dat is uitsluitend lollig, dat moet de Moerdijk over, dat is de feestneus van Oubol Roi. Met ‘beest’ ironiseer je de leeuw namelijk niet (de leeuw staat boven deze spot), maar evenmin met ‘ons nationale beest’ het feit dat wij uitgesproken een leeuw als symbool hebben.
Opgave: pas dezelfde bewijsvoeringen toe op: ‘Bomans, de pauselijke chimpansee’.”

 


Rudolf Geel (Amsterdam, 27 januari 1941)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Jannetje Koelewijn werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1959. Zie ook alle tags voor Jannetje Koelewijn op dit blog.

Uit: Heilbrons hel

“Lucas strekte zijn hals om het beter te kunnen zien. Bladerdeeg met iets erin. Rookworst. Ja, het was een halve rookworst in een goudglanzend omhulsel van gevlochten bladerdeeg, met mosterd, en mayonaise. Gadverdamme, dat zou hij dus nooit meer doen. Geen gefrituurde etenswaren meer als hij getankt had. De diëtiste had hem voorgerekend dat het op dagbasis algauw achthonderd calorieën scheelde, zo niet duizend of meer. `Het equivalent van een flinke warme maaltijd, meneer Pauw.’ `Zoveel?’ `Zoveel. En dat neemt u dus als hartig tussendoortje.’ In de auto had hij nog een appel liggen. Eenentwintig over vijf. Waarom schoten ze niet een beetje op bij de kassa? God, kijk nou, die vent. Hij kauwde nog op de laatste hap van zijn rookworst en het meisje achter de counter reikte hem al een grote puntzak met friet aan. Leuk kind trouwens. Aardig gezichtje. Vond die vent ook, want hij lachte naar haar. Vrachtwagenchauffeur, wedden? Dat vettige haar, die laag op de heupen hangende spijkerbroek met de verkeerde schoenen eronder. Nee, dan zijn schoenen. Zwarte brogues. Leren zolen. Smal en elegant. Ze zou hem niet op een slechte smaak betrappen. Ze zou meteen in de gaten hebben dat hij zich op een onnadrukkelijke manier uitstekend wist te kleden. Zijn maag knorde. Hij was aan de beurt om te betalen en toetste zijn pincode in. Zouden ze uit eten gaan? Wat als ze het zo gezellig zouden hebben dat ze de tijd vergaten en pas om een uur of acht, halfnegen op zoek zouden gaan naar een restaurant? Het kon wel halftien worden voordat ze het voorgerecht kregen. Een of ander liflafje. Friet was minder erg dan een kroket. In feite was friet gewoon aardappel met wat plantaardige olie. Geen verzadigde vetten, geen rood vlees. Hij zou aan dat meisje vragen of ze er niet te veel zout op wilde doen. En geen mayonaise. Drie minuten voor halfzes, hij moest wel gaan opschieten. `Hoe lang moet ik wachten als ik een portie friet bestel?’ `Het is al klaar, meneer. Een grote of een kleine?’ `Een eh… grote. Niet te veel zout.’ `Zit er al op, meneer. Ik kan het er niet meer af halen. Mayonaise? Pindasaus? Uitjes?’
Ui mocht. Ui was groente. Ui zonder saus zou niet blijven plakken. De snippers zouden van het frietje af rollen op het moment dat hij het in zijn mond wilde steken. Op zijn das. Gegarandeerd. `Meneer?’ `Mayonaise en uitjes, graag. Niet te veel.’ Heet, heet, heet. God, wat was dit lekker. De friet vroeger als ze met Koninginnedag naar de kermis op de Dam gingen. Hij zag zichzelf zitten, met zijn broers en zijn zusje, op de trappen van het Monument. Pa deelde de bakjes uit, kleine porties, zonder mayonaise, want dat gaf maar geklieder.”

 

 
Jannetje Koelewijn (Amsterdam, 27 januari 1959)

 

De Italiaanse schrijver Paolo Cognetti werd geboren in Milaan op 27 januari 1978. Zie ook alle tags voor Paolo Cognetti op dit blog.

Uit: De acht bergen (Vertaald door Yond Boekeen Patty Krone)

“Op die plekken waren ze verliefd geworden, dat begreep ook ik na een tijdje: een priester had hen er als tieners mee naartoe genomen, en dezelfde priester had hen op een herfstochtend getrouwd, aan de voet van de Tre Cime di Lavarcdo, voor het kerkje dat daar staat. Dat berghuwelijk was de stichtingsmythe van ons gezin. Tegengewerkt door de ouden van mijn moeder, om redenen die mij onbekend waren, voltrokken in aanwezigheid van maar een paar vrienden, met windjacks als trouwkleding en voor hun eerste nacht als man en vrouw een bed in de Auronzohut. De sneeuw schitterde al op de richels van de Cima Grande. Het was een zaterdag in oktober, in 1972, het einde van hun alpinistenseizoen voor dat jaar en vele jaren daarna: de dag daarop laadden ze hun leren bergschoenen, hun Imidcerbockers, haar zwangerschap en zijn arbeidscontract in de auto en reden naar Milaan.
Kalmte was geen deugd die mijn vader hoog in het vaandel had staan, maar in de stad zou hij daar meer aan hebben gehad dan aan uithoudingsvermogen. Uitzicht had je in Milaan wel: in de jaren zeventig woonden we in een flat die uitkeek op een brede, drukke weg — ze zeiden dat onder het asfalt een rivier stroomde, de Olona. De straat kwam op regendagen blank te staan, en dan stelde ik me voor hoe de rivier daarbeneden in het donker bulderde en opzwol totdat hij uit de putdeksels golfde. Maar in die andere rivier, die werd gevormd door auto’s, bestelbusjes, brommers, vrachtwagens, bussen en ziekenwagen; was het voortdurend hoogwater. We woonden op de zevende verdieping: het kabaal werd versterkt door de twee rijen identieke flats aan weerszijden van de straat Op sommige nachten werd het mijn vader te veel, dan stond hij op en gooide het raam wijd open, alsof hij de stad wilde uitschelden, haar het zwijgen wilde opleggen of gloeiende pek over haar wilde uitstorten; hij bleef een tijdje naar beneden staan kijken, trok vervolgens zijn jas aan en ging een eind lopen. Vanuit ons raam zagen we een groot stuk lucht Eenvormig wit, ongeacht de seizoenen, slechts doorsneden door een enkele vogel. Tegen beter weten in kweekte mijn moeder bloemen op een door de rook zwart uitgeslagen en door eindeloze regenbuien beschimmeld balkonnetje. Daar verzorgde ze haar plantjes en vertelde me intussen over de wijngaarden in augustus op het platteland waar ze was opgegroeid, of over de tabaksbladeren die in de drogerijen aan lange stokken hingen, of over de asperges die, om ze wit te houden, moesten wonden geoogst voordat ze boven de aarde uitkwamen, en dat je dus een speciaal talent nodig had om ze te zien terwijl ze nog onder de grond zaten.”


Paolo Cognetti (Milaan, 27 januari 1978)

 

De Amerikaanse schrijver Ethan Mordden werd geboren op 27 januari 1947 in Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Ethan Mordden op dit blog.

Uit: Buddies

“More quotidian possibilities include eating corn on the cob with a fork (the kernels come off in sedate little rows, which for some reason exasperates all the males at the table) and developing ersatz but noisy phobias about bridges, escalators, and religious activities of any kind. Rule Three: Never lie. Childlike honesty throws Them completely off. Moreover, as parents are virtually made of lies (e.g., “Don’t be afraid of bullies; stand up to Them and they’ll run away,” “If you stop crying and wait till we get home, I’ll make you an apple pancake,” “We have no favorites; we love you all equally”), your speaking truth undermines Their ethical position. Furthermore, lying is a sophisticated art generally beyond even the most gifted youngster. Almost any effort is doomed. And, remember: your failure is Their success. It is essential to avoid any error that will invigorate Their sense of power, and Their joy in that power. The sight of a small boy pathetically trying to worm his way out of a spanking enchants Them even more than administering the spanking itself. If you must be spanked, de-spoil it of all savor. Be cold and adult about it, like George Will at the dentist. Or try to look embarrassed for Them, as if you had spotted Them committing some atrocious peccadillo in a secret spot. Advanced students may want to Do the Manly Thing and insist on tak-ing it bare-bottom. With all but the most diehard parents, this will force Them to retreat, perhaps even apologize. Rule Four: Abjure reason and justice; only strength counts. As the tenant of a house owned by grown-ups, you are not the inhabitant of a moral universe: you live in a world populated exclusively by winners and losers. Show me a good loser, and I’ll show you a loser. Rule Five: Choose the major battles very carefully. Go to the mat over bedtime, food, and presents, major issues that will color your existence for nearly two decades. Don’t overextend yourself fighting over the small things—and of course it’s useful every so often to give in and let Them think They’re in charge.”

 


Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
De Stonewall Inn, een homobar op Christopher Street in Greenwich Village, Manhattan. Een politie-inval in 1969 leidde hier tot de Stonewall-rellen, een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van LGBT-rechten

 

De Engelse dichter en schrijver Lewis Carroll werd op 27 januari 1832 in Daresbury geboren. Zie ook alle tags voor Lewis Caroll op dit blog.

Uit: Alice in Wonderland

“We, indeed!” cried the Mouse, who was trembling down to the end of its tail. “As if I would talk on such a subject! Our family always hated cats: nasty, low, vulgar things! Don’t let me hear the name again!”
“I won’t indeed!” said Alice, in a great hurry to change the subject of conversation. “Are you—are you fond—of—of dogs?” The Mouse did not answer, so Alice went on eagerly: “There is such a nice little dog, near our house, I should like to show you! A little bright-eyed terrier, you know, with oh, such long curly brown hair! And it’ll fetch things when you throw them, and it’ll sit up and beg for its dinner, and all sorts of things—I can’t remember half of them—and it belongs to a farmer, you know, and he says it’s so useful, it’s worth a hundred pounds! He says it kills all the rats, and—oh dear!” cried Alice in a sorrowful tone, “I’m afraid I’ve offended it again!” For the Mouse was swimming away from her as hard as it could go, and making quite a commotion in the pool as it went.
So she called softly after it, “Mouse dear! Do come back again, and we won’t talk about cats, or dogs either, if you don’t like them!” When the Mouse heard this, it turned round and swam slowly back to her: its face was quite pale (with passion, Alice thought), and it said, in a low trembling voice, “Let us get to the shore, and then I’ll tell you my history, and you’ll understand why it is I hate cats and dogs.”
It was high time to go, for the pool was getting quite crowded with the birds and animals that had fallen into it: there was a Duck and a Dodo, a Lory and an Eaglet, and several other curious creatures.
Alice led the way, and the whole party swam to the shore.
They were, indeed, a queer-looking party that assembled on the bank—the birds with draggled feathers, the animals with their fur clinging close to them, and all dripping wet, cross, and uncomfortable.
The first question of course was, how to get dry again: they had a consultation about this, and after a few minutes it seemed quite natural to Alice to find herself talking familiarly with them, as if she had known them all her life. Indeed, she had quite a long argument with the Lory, who at last turned sulky, and would only say, “I’m older than you, and must know better.”
And this Alice would not allow, without knowing how old it was, and, as the Lory positively refused to tell its age, there was no more to be said.”

 


Lewis Carroll (27 januari 1832 – 14 januari 1898)
Lewis Carroll temidden van zijn creaties uit Alice in Wonderland

 

De Nederlandse dichter, schrijver, vertaler, zanger en liedjesschrijver Arie van der Krogt werd geboren in Zoeterwoude op 27 januari 1952. Zie ook alle tags voor Arie van der Krogt op dit blog.

 

Veertig (40)

Ik fietste in de bergen op de Tourmalet
Ik had m’n versnelling in z’n dertigste gezet
Toen kwam d’r zo’n klein jochie heel snel voorbij geracet
Die reed op tandje veertig want veertig is het meest

Veertig is het mooiste, veertig is het meest
Want als je veertig bent dan is er lol, dan is er feest

Ik was eens op vakantie met een mannetje of tien
Toch had ik al die mensen na drie dagen wel gezien
Ik zeg tegen mezelf en ik zeg ook tegen Trees
Volgend jaar gaan we met veertig want veertig is het meest

Ik kreeg pas in de brievenbus een boek van ‘Boek en Plaat’
Dat over variaties bij het vrijen gaat
Ik heb die variaties natuurlijk uitgetest
Maar geef mij maar standje veertig, dat ligt me toch het best

Ik moest pas naar het ziekenhuis, naar Medisch Centrum West
Maar ik was veel te vroeg, ik zat in aflevering zes
Ik kwam bij zuster Reinie, die zuster die zo flirt
En in aflevering veertig, toen was ik aan de beurt

Ik liep in Palestina met twaalf van die gasten
Toen vroeg ik aan die ene hoeveel dagen moet je vasten
Hij zet z’n aureool op en hij zegt: “Wees niet bevreesd”
Veertig is het mooiste, veertig is het meest

Ik ging een keertje tennissen, dat was met ’n vriendin
Ik dacht ik ben een mannetje, dus ’t is zeker dat ik win
Maar na een drietal ballen toen was ik al bek-af
Ik zei het staat drie-nul voor jou, maar zij zei “Forty Love”

Veertig is het mooiste, veertig is het meest
Want als je veertig bent dan is er lol, dan is er feest

 


Arie van der Krogt (Zoeterwoude, 27 januari 1952)

 

De Amerikaanse dichter Harvey Shapiro werd op 27 januari 1924 in Chicago geboren in een joodse familie uit Kiev. Zie ook alle tags voor Harvey Shapiro op dit blog.

 

Provincetown, Mass.

The glazed day crumbles to its fall
Upon the tiny rout of fishing
Boats. Culls convey it down,
Lengthening their cries that soon
Will rake the evening air; while some,
Silhouetted on a strand
In a jumbled line of target ducks,
Watch as ebb tide drains the bay.

From a rotted log upon
The shore, like the other beached
Mutations, shell and weed, I wait
For Highland Light to cast its eye.

July unhives its heaven in
A swarm of stars above my head.
And at my feet, flat to the water
That it rides, the lighthouse beam,
A broken spar, breaks its pulse.

-What have I learned of word or liner
Ticks on, ticks off; ticks on, ticks off.
The bay, that was a clotted eye,
Is turned to water by the dark.
Only my summer breaks upon
The sea, the gulls, the narrow land.

 

Beyond The Demonic Element

I cast out Beyond the demonic element
And the fear of death
(And the fear of death)
Into that bright water
Beyond this water
Where leviathan swims.
Communication is instant
When it comes—close
As my hand, the words on my tongue,
Though the crying in my ear Is my own death crying.

 


Harvey Shapiro (27 januari 1924 – 7 januari 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e januari ook mijn blog van 27 januari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Rudolf Geel, Paolo Cognetti, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Arie van der Krogt, Harvey Shapiro

De Nederlandse dichter en schrijver Rudolf Geel werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1941. Zie ook alle tags voor Rudolf Geel op dit blog.

Uit: De voeten van Petrus

“3
Daar zal je het gedonder hebben. Vannacht heeft zij gedroomd van ‘allerlei Romeinse keizers’. En er slecht van geslapen natuurlijk. Ik kan nu onmogelijk bekennen (bij zoveel cultuur) dat ik droomde van een soort spionnage-affaire in een science-fictionachtige wereld, waarin een kopjeduikelende Chinese voorkwam met onder andere een bamboe-broekje aan.

4
Naast mij ligt een steentje. Ik haast mij eraan toe te voegen dat het afkomstig is van een tegen een muur gezet stuk mozaïekvloer in de thermen van Caracalla. Ik raakte het aan en zie: het liet los, in tegenstelling tot heel wat andere steentjes die ik met enige kracht probeerde te verwijderen.
Wat ga ik met dit brokje handwerk beginnen? Uiteindelijk zal ik het toch ergens verliezen omdat ik er niets aan heb. Om de waarheid te zeggen, is het een onooglijk stukje grijze steen, 1 × 1 × 2. Er zit nog wat cement aan vast. Ik zal het aan mijn vriend, de classicus H. ter hand stellen en hem vragen enkele conclusies te trekken. Als het maar conclusies zijn, iets definitiefs, want ik heb het niet voor niets meegesjouwd. Ik had veel liever een mooi rood stukje meegenomen, of bruin, ik moet zeggen dat de vloeren van de thermen prachtig zijn, hoezeer het gebouw mij ook verder tegenvalt. Met die thermen is het zo, en ieder die er geweest is zal het beamen: ze zijn niet meer wat ze geweest zijn. In de reisgids worden ze ook omschreven als ‘de prachtige ruïnes van’ en dat is overdreven. Het zijn ruïnes, dat is niet te loochenen. Achter deze ruïnes wonen mensen en als ìk er woonde zou ik de gemeente opbellen om te vragen wanneer ze die troep voor mijn deur eens zouden komen weghalen. Dit spijt mij. Ik zou het natuurlijk niet werkelijk vragen. Ik had echter graag echte thermen gezien, zoals in Pompeji en Herculaneum. En dan veel groter, zoals ze in werkelijkheid ook waren.
En dan had ik er kunnen rondlopen, vrijwel alleen. En ik had er die bolle koppen teruggezien en vrouwen, in rimpelend water gezeter op de mozaïek van een sater, maar nu heb ik alleen dit steentje en hoezeer ik het ook wrijf: er gebeurt niets. Het is gewoon een rotsteentje, gevonden in een door operarekwisieten verstoorde wildernis.”

 

 
Rudolf Geel (Amsterdam, 27 januari 1941)

Lees verder “Rudolf Geel, Paolo Cognetti, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Arie van der Krogt, Harvey Shapiro”

Ethan Mordden, Rudolf Geel, Lewis Carroll, Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, Neel Doff, Samuel Foote, Eliette Abécassis, Mordecai Richler

De Amerikaanse schrijver Ethan Mordden werd geboren op 27 januari 1947 in Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Ethan Mordden op dit blog.

Uit: Some Men are Lookers

“Dennis Savage faced him down.
Virgil was watching them, and Cosgrove was watching Virgil.
“Maybe you could think about it,” Virgil said suddenly to Dennis Savage, “and maybe you would change your mind.”
“And maybe I won’t.”
Lionel nodded and left.
After closing the door, Virgil stood in thought, his back to us; Dennis Savage nudged me with a glance, indicating his lover. We all know one another so well that we sometimes operate like a mime troupe, entirely in visuals.
“Can I show my movie now?” Cosgrove asked. “It’s the first videotape that I really made myself.”
“I helped him,” said Virgil, still at the door.
“Virgil always helps me.”
“I’m not sitting through another Friday the 13th sequel,” said Dennis Savage, “I’ll tell you that.”
“It’s The Lost Boys.”
“Are you undergoing a mystical out-of-life experience with that door,” Dennis Savage asked Virgil, who hadn’t yet moved, “or would you like to join us on the couch?”
Virgil coolly came over, sitting on the far side of the couch from Dennis Savage.
“Hey!”
“Easy,” I said.
“Well, what’s he supposed to be, my eighth cousin thrice removed? Come over here, you.”
“Cosgrove,” said Virgil, staying put, “it’s movie time.”
“Were they misunderstood cuties,” Cosgrove cried, jumping up to make his presentation, “or mean ghouls? A magical club, or killers on the loose?”
“Let’s skip the trailer,” said Dennis Savage. “Just run the film.”
“This is becoming a very snarky apartment,” said Virgil.
Dennis Savage leaned over me and asked Virgil, “How come I don’t know what that word means?”
“Virgil and Cosgrove Productions present,” Cosgrove began, with a—at any rate trying to—flourish, and onto the television screen came the credits of Pee-wee’s Big Adventure.
“Sure,” said Dennis Savage. “The three things I most wanted to do tonight were go to the dentist for an emergency root canal, trade fashion tips with Prince, and see Pee-wee’s Big Adventure. That’s one down.”

 

 
Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)

Lees verder “Ethan Mordden, Rudolf Geel, Lewis Carroll, Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, Neel Doff, Samuel Foote, Eliette Abécassis, Mordecai Richler”

Ethan Mordden, Rudolf Geel, Lewis Carroll, Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, Neel Doff, Samuel Foote

De Amerikaanse schrijver Ethan Mordden werd geboren op 27 januari 1947 in Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Ethan Mordden op dit blog.

Uit: Some Men are Lookers

“Whose name is Tuffy?” asked Virgil, switching off the television. “Is he some rough boy of the streets?”
“Is he?” I asked Lionel. “He certainly puts on a hard act, as I recall. Ferocious triceps.”
“Tom always liked it down and dirty, you know.”
“I could be Tuffy,” Virgil ventured.
“And I could be Tuffy on weekends,” said Cosgrove.
“Look,” said Dennis Savage with his famous weary patience. “Tuffy and his like are for people who cannot live in reality. People who go through their time on earth like a teenager at his first fuck. People who have no sense of responsibility or fairness or loyalty. Tom Driggers is the Circuit personified—drug up, dance, screw, sleep it off, and do it again. He got rich organizing service industries for other people like himself. He ran buses to the beach, he ran whores to the closeted rich, he ran discos till you drop. He had, and he had, and he had—and when the rest of us appetitive sexboys looked around and saw that our appetites could kill us and backed away, Tom Driggers went right on having. That’s why he is on the verge of defunct. I’m sorry to say so, but if someone has to die of this cursed poison, it ought to be Tom Driggers. Because he took his choice, and this is his consequence.”
Somewhere in all that, Dennis Savage had left Virgil and Cosgrove and had resumed addressing Lionel, not gently.
“And you can stop begging me to visit that disgusting, putrid piece of Texas redneck trash, because he’s going to die with his kind around him, not with me!”
“For pity’s sake—”
Dennis Savage chopped out the following words: “He has what he created!”
There was silence.
“Someone,” said Virgil, finally, “is rather snarky today.”
“He is very desperately threatened,” Cosgrove quickly added.
“I’ll quit while I’m behind,” said Lionel, getting up to go. Virgil saw him to the door, where Lionel turned to Dennis Savage, regarding him mildly but holding it out into a stare.”

 
Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
Cover

Lees verder “Ethan Mordden, Rudolf Geel, Lewis Carroll, Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, Neel Doff, Samuel Foote”

Leopold von Sacher-Masoch, Ethan Mordden, Benjamin von Stuckrad-Barre, Lewis Carroll, Rudolf Geel, Neel Doff

De Duitse schrijver Leopold Ritter von Sacher-Masoch werd geboren op 27 januari 1836 in Lemberg. Zie ook alle tags voor Leopold von Sacher-Masoch op dit blog.

Uit: Venus In Furs (Vertaald door Fernanda Savage)

“Why not?” she said, “and take note of what I am about to say to you. Never feel secure with the woman you love, for there are more dangers in woman’s nature than you imagine. Women are neither as good as their admirers and defenders maintain, nor as bad as their enemies make them out to be. Woman’s character is characterlessness. The best woman will momentarily go down into the mire, and the worst unexpectedly rises to deeds of greatness and goodness and puts to shame those that despise her. No woman is so good or so bad, but that at any moment she is capable of the most diabolical as well as of the most divine, of the filthiest as well as of the purest, thoughts, emotions, and actions. In spite of all the advances of civilization, woman has remained as she came out of the hand of nature. She has the nature of a savage, who is faithful or faithless, magnanimous or cruel, according to the impulse that dominates at the moment. Throughout history it has always been a serious deep culture which has produced moral character. Man even when he is selfish or evil always follows principles, woman never follows anything but impulses. Don’t ever forget that, and never feel secure with the woman you love.
(…)

“Love knows no virtue, no profit; it loves and forgives and suffers everything, because it must. It is not our judgment that leads us; it is neither the advantages nor the faults which we discover, that make us abandon ourselves, or that repel us.
It is a sweet, soft, enigmatic power that drives us on. We cease to think, to feel, to will; we let ourselves be carried away by it, and ask not whither?”

 
Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 – 9 maart 1895)
Vanessa Wasche (Vanda) and Michael Brusasco (Thomas) in een opvoering in Cleveland, 2013

Lees verder “Leopold von Sacher-Masoch, Ethan Mordden, Benjamin von Stuckrad-Barre, Lewis Carroll, Rudolf Geel, Neel Doff”

Benjamin von Stuckrad-Barre, Leopold von Sacher-Masoch, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Rudolf Geel, Neel Doff

De Duitse schrijver Benjamin von Stuckrad-Barre werd op 27 januari 1975 in Bremen geboren. Zie ook alle tags voor Benjamin von Stuckrad-Barre op dit blog.

Uit: Soloalbum

„…Ich gehöre zum Rest von vielleicht 10 Leuten. Ich kenne niemanden mehr, Christian ist auch weg (WOHIN?), die verbliebenen Männer sind allesamt so Verbindungstrottel mit Uniform und vernarbter Fresse. Der eine guckt mich an, mein Pullover missfällt ihm offenbar. Er ist nicht betrunken, er ist besoffen.
– Ist hier jetzt Pulloverparty, du kleiner Straßenköter?
– Ja, genau, Pulloverparty, aber Fettsäcke mit großem Latinum dürfen auch im Matrosenanzug kommen, das ist kein Problem. Oder hattest Du Probleme reinzukommen?
Das war jetzt ein guter Witz, würde ich sagen, auch angemessen, da er ja angefangen hat usw. Kann ich gleich vergessen diese Argumente, denn jetzt sagt er seinen Freunden Bescheid, so läuft das ja immer. Man muss dann einfach abhauen. Habe ich jetzt verpasst. Ganz so böse meinte ich es auch nicht, im Gegenteil, ich finde es sogar fair, so Verbindungswichsern mal einen objektiven Tip zu geben hinsichtlich ihrer Kleidung, Gesinnung und Lebensführung, denn deshalb sind sie ja in einer Verbindung, um genau dem zu entgehen – das sind in der Schule immer die Dicken oder Stotternden oder Pickligen oder Schüchternen gewesen, die (gleich nach Lego-Technik statt Playmobil) zur Schach AG rannten und dann später froh waren, dass es außer „Actionfilmen“, Toten Hosen-Konzerten, der Zeitschrift P.M. und Stephen King-Büchern noch was gibt…“

 
Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)

Lees verder “Benjamin von Stuckrad-Barre, Leopold von Sacher-Masoch, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Rudolf Geel, Neel Doff”

Eliette Abécassis, Mordecai Richler, Ethan Mordden, Guy Vaes, Bernd Jentzsch

De Franse schrijfster Eliette Abécassis werd geboren op 27 januari 1969 in Straatsburg. Zie ook alle tags voor Eliette Abécassis op dit blog.

 

Uit: La dernière tribu

“Et moi, j’étais Ary, le lion, le Messie des esséniens, et mon cœur, tel l’oiseau qui a perdu son nid, soupirait, languissait après le parvis du Temple. Je ne cessais de tourner mes prières vers Jérusalem. En ma grande prière du matin, de midi et du soir, je faisais des supplications pour le retour des exilés et la restauration de la Cité de la Paix. Mes jours de jeûne et mes jours de deuil étaient des anniversaires de nos désastres nationaux, et les services les plus solennels de notre rituel concluaient par l’invocation : l’an prochain à Jérusalem.

(…)

“Ô mes amis, vous qui me suivez, ô vous qui savez. Comment vous dire ? Comment trouver les mots pour exprimer ce que j’ai ressenti ? Je n’avais jamais connu telle force, telle intensité, telle joie, telle unité que celle-ci, il ne m’avait jamais été donné de contempler une telle beauté, une telle immensité, une telle grandeur, sublime entre toutes, réelle et irréelle, terrestre et surhumaine, antique et actuelle, évanescente et éternelle, profonde et céleste, immense et minuscule, ordinaire et extraordinaire. Comment dire ? Comment le comprendre ?”

 

Eliette Abécassis (Straatsburg, 27 januari 1969)

Lees verder “Eliette Abécassis, Mordecai Richler, Ethan Mordden, Guy Vaes, Bernd Jentzsch”

Alexander Stuart, Eliette Abécassis, Mordecai Richler, Ethan Mordden

De Brits-Amerikaanse schrijver Alexander Stuart werd geboren op 27 januari 1955 in Brighton. Zie ook mijn blog van 27 januari 2010 en ook mijn blog van 27 januari 2011.

 

Uit: The War Zone

“There is a moment which is so beautiful it makes everything else worthwhile. You stand on the cliff above the village, early in the morning or late in the evening, and you gaze out at the sea – a huge, changing wash of light and movement, bigger than any of us, a joker with a patience longer than any one life and an inconceivable strength that can snap your back against the rocks as easily as you

might flick a fly off your nose.

I can feel how cold it is, even when it’s warm. Even when the water’s not skimmed with a purple film of oil, and the pebbles and seaweed are stewed in the sun, I can sense the ocean’s cold heart further out, out by the skyline. Jessie’s tried to paint it, but she can’t get close. Either the beauty is there or the darkness, but not both…

It’s not just the color, it’s the color of light, it’s the mood of the sky and your own cross-wired soul. Down on the beach, it’s the druggy thunder-hiss of the surf dragging at thousands of pebbles, as if the sea’s in training for the greatest glue-sniffing contest on earth. Up here, with a view of the sheep and the cottages and the coastline, there’s just the image, no sound, and a faint tang of brine in the air, like a taunt or a memory.”

It’s more than a moment. It’s repeatable, though it’s never the sametwice. It’s where I go to stay sane down here, it’s where I go when Imiss London, when I want to work out what the fuck I’m doing with
my life.”

 

Alexander Stuart (Brighton, 27 januari 1955)

Lees verder “Alexander Stuart, Eliette Abécassis, Mordecai Richler, Ethan Mordden”

Mordecai Richler, Ethan Mordden, Guy Vaes, Leopold von Sacher-Masoch, Bernd Jentzsch

De Canadese schrijver Mordecai Richler werd geboren op 27 januari 1931 in Montreal. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009 en ook mijn blog van 27 januari 2010.

Uit: Mordecai Richler Was Here: Selected Writings

 “And who came rank one, may I ask?”
Mrs. Klinger’s boy, alas. Already the phone was ringing. “Yes, yes,” my mother said to Mrs. Klinger, “congratulations, and what does the eye doctor say about Riva, poor kid, to have a complex at her age, will they be able to straighten them….”
Parochial school was a mixed pleasure. The old, underpaid men who taught us Hebrew tended to be surly, impatient. Ear-twisters and knuckle-rappers. They didn’t like children. But the girls who handled the English-language part of our studies were charming, bracingly modern, and concerned about our future. They told us about El Campesino, how John Steinbeck wrote the truth, and read Sacco’s speech to the court aloud to us. If one of the younger, unmarried teachers started out the morning looking weary, we assured each other that she had done it the night before. Maybe with a soldier. Bareback.
From parochial school, I went on to a place I call Fletcher’s Field High in the stories and memoirs that follow. Fletcher’s Field High was under the jurisdiction of the Montreal Protestant School Board, but had a student body that was nevertheless almost a hundred percent Jewish. The school became something of a legend in our area. Everybody, it seemed, had passed through FFHS: Canada’s most famous gambler. An atom bomb spy. Boys who went off to fight in the Spanish Civil War. Miracle-making doctors and silver-tongued lawyers. Boxers. Fighters for Israel. All of whom were instructed, as I was, to be staunch and bold, to play the man, and, above all, to

Strive hard and work
    With your heart in the doing.
    Up play the game,
    As you learnt it at Fletcher’s.

Again and again we led Quebec province in the junior matriculation results. This was galling to the communists among us, who held we were the same as everyone else, but to the many more who knew that for all seasons there was nothing like a Yiddish boy, it was an annual cause for celebration.”

 

Mordecai Richler (27 januari 1931 – 3 juli 2001)

Richler in de jaren 1950

 

Lees verder “Mordecai Richler, Ethan Mordden, Guy Vaes, Leopold von Sacher-Masoch, Bernd Jentzsch”

Mordecai Richler, Ethan Mordden, Guy Vaes, Leopold von Sacher-Masoch, Bernd Jentzsch

De Canadese Schrijver Mordecai Richler werd geboren op 27 januari 1931 in Montreal. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Dispatches from the Sporting Life

 

„In 1972, my father brought his family back to Canada after nearly twenty years in England. I learned in no time that his preferred place on Saturday nights from September to May was on the living room couch, watching Hockey Night in Canada.
We returned to Canada in the country’s prime time, you might say. The Canadian dollar was on par with the American (a detail that matters, when it comes to international leagues), and though Pierre Trudeau and René Lévesque were sparring from their federal and provincial prime ministers’ offices, the Péquistes had not yet driven a stake through Montreal’s cosmopolitan heart. Montreal was a city on top of the world, rich with memories and history, but an avenir too. There was no question, in my father’s mind, that it was the only city in Canada where he could possibly live: the most sophisticated — which meant, for him, the best restaurants, the most critical and interesting politics and, at the Forum, the chance to watch the Montreal Canadiens — the Habs — playing before the most knowledgeable and demanding hockey crowd in North America.
Twelve years old, I received swift instruction in matters Canadian. My father’s love of sports, I quickly saw, was entirely wrapped up in the urban landscape of his childhood: the cold-water flats of Montreal’s Jewish ghetto, east of Park and north of Pine, bounded to one side by the well-to-do French Canadians of Outremont and on the other by the francophone working class of the Plateau. Baseball at Delorimier Downs and hockey at the Forum were what Montreal Jews and French Canadians had incommon. During the summer, Pa showed me what the bleachers were at Jarry Park, and introduced me to baseball’s ritual of the seventh-inning stretch. Then, that September, we watched an overweight Team Canada, fresh off the links, face off against Russia, an opponent the NHL’s professionals famously failed to take seriously.“

 

Richler
Mordecai Richler (27 januari 1931 – 3 juli 2001)

 

 

De Amerikaanse schrijver Ethan Mordden werd geboren op 27 januari 1947 in Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: All That Glittered

 

“Bacon ended up in one of the last stockcompanies, in San Jose, for seventeen years, during which he is alleged to have assumed over six hundred roles. One sort of character in particular seems
to have caught his interest—the uneducated rustic, innocent of fancy fashion, who somehow gets the better of popinjays and rogues. It was a national stereotype, just then reaching its apex in the career of the third Joseph Jefferson (acting was a family trade), especially in Rip Van Winkle (1866). During his galley years in San Jose, Bacon envisioned a vehicle for his own version of the trope, a small-time hotelier named Bill Jones and ironically nicknamed “Lightnin’” for his life tempo, as slow as paste and a kind of objective correlative for his low-key yet fierce sense of independence. No one crowds Bill Jones. “Lightnin’” has wife troubles, money troubles, and to every question a set of deadpan retorts that exasperate all those in the vicinity yet—Bacon hoped—amuse the public. “Lightnin’”’s hotel straddles the California-Nevada border, the state line running through the middle of the lobby: so women can shield their reputations by claiming to be on holiday in California while more truly seeking one of those quickie Nevada divorces. Bacon called his play The Divided House,* and found no takers. Were managers—the contemporary term for “producers”—leery of a character that had held the stage for over a century, or did Bacon fail to set him off properly? By 1912, Bacon had made it to New York, then as now the goal of virtually any working actor; but Bacon’s New York was vaudeville or plays of no professional importance. Now forty-eight, he had been acting for twenty-two years and had every reason to assume that he would never be anything more than one of the many who got a modest living out of it but made no mark. And then Bacon happened to tell the extremely successful playwright Winchell Smith about The Divided House, and how nobody wanted it, and how Bacon had sold it to the movies. “Buy it back,” said Smith. He then rewrote Bacon’s script, and with manager John Golden opened it at the Gaiety Theatre (at the southwest corner of Broadway and Forty-sixth Street, now demolished) on August 26, 1918.”

 

Mordden

Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
Boekomslag

 

De Belgische, Franstalige, schrijver Guy Vaes werd geboren op 27 januari 1927 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Le disciple de Shéhérazade

 

“Disciple de Shéhérazade habile à nouer, dans le Bagdad occidental du dixneuvième siècle — ce Londres opulent et fangeux — les fils d’une intrigue plus ou moins hitchkockienne ; précurseur d’un Joseph Conrad qu’inspira la déchéance du Blanc en des édens pour trafiquants ; continuateur d’un William Godwin, auteur du Caleb Williams qui transforme en suspense le récit picaresque du dix-huitième siècle, Robert-Louis Stevenson demeura longtemps un romancier pour romanciers (si l’on excepte une audience de jeunes), comme Hölderlin un poète destiné aux poètes. La gloire, elle lui fut d’abord concédée en cercle restreint ; au-delà, on se heurtait à un cordon de réticences, sinon à des rejets dédaigneux ; il aura fallu ces trois dernières décennies — en France assurément —

pour assister à un bouleversement radical du jugement.

Parce que l’aventure océanique ou urbaine est son fief, son laboratoire psychologique à ciel ouvert, on avait relégué ses écrits dans le secteur de l’adolescence. Cette discrimination, à laquelle se sont opposés Marcel Schwob, Edmond Jaloux, Jorge Luis Borges et, plus récemment, Michel Le Bris, était

d’autant plus désolante que presque chacun s’accordait sur le fait que seul importe le traitement du sujet. Alors, pourquoi cet aveuglement, cette obstination ? Un esprit critique aussi épris de distinctions que Henry James, avec qui Stevenson discuta composition, nécessité de « tuer le nerf optique », choix d’un point de vue de son ampleur, le tenait pour un maître, un interlocuteur irremplaçable.

Si l’on se dit qu’une « mesure » aussi désinvolte que cette longue relégation se fonde sur une lecture épidermique, fragmentaire, à laquelle d’aucuns continuent d’ajouter foi, on en retiendra cependant un aspect non négligeable, rarement abordé. Stevenson n’aurait point su (ou voulu) renouveler la forme des genres où il s’étai
t illustré. Il se serait contenté, dans la majorité des cas, de monnayer les

reliquats de l’héritage picaresque. Il aurait coulé, dans ses tribulations de pirates scandées par leurs dates de publication en magazines, un besoin d’action plus qu’une volonté de remettre en cause l’approche des caractères. Or, si l’on étudie Henry James, Herman Melville, Virginia Woolf, James Joyce ou William Gaddis, on s’apercevra que le renouvellement de la forme s’est toujours accompli sous l’emprise d’une vue originale du personnage, voire de son assimilation au milieu qui l’enveloppe.“

 

Vaes

Guy Vaes (Antwerpen, 27 januari 1927)

 

De Duitse schrijver Leopold Ritter von Sacher-Masoch werd geboren op 27 januari 1836 in Lemberg. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Die Liebe des Plato

 

„Ich besuche so gern das Tarnowische Haus, weil in demselben eine eigenthümliche Gemüthlichkeit um die kleinsten Dinge webt, diese Gemüthlichkeit scheint dort in der Luft zu liegen, denn sie durchdringt Alles, die grauen Mauern des Edelhofes, die alten, verschossenen Möbel, die Menschen, die Thiere und man wird von ihr ergriffen und selbst friedlich und heiter, sobald man sie einige Zeit eingeathmet hat. Es ist dies auch eine Art Wärme und eine Art Licht, und dieses Licht und diese Wärme wird, wie ich glaube vor Allem von der alten Gräfin Karoline Tarnow ausgestrahlt. Ich habe dort unter den großen Schränken mit dem altväterischen Holzmosaik, den Dienstleuten, welche alle wie Halbverstorbene aussehen, die schwarze Katze auf dem Schooße, die Gräfin mir gegenüber an dem flackernden Kamin, unter dem milden warmen Lichte ihrer Augen mehr als einmal meinen Kummer, meine Sorgen, mehr als einen quälenden Zweifel, mehr als einen tiefen Schmerz vergessen, ja überwunden.
Auch heute ist mir wohl bei ihr. Ich war lange von der Heimath fort und mein erster Gang war zu der Gräfin Tarnow, und nun sitzt sie mir wieder gegenüber und hält meine Hände und blickt mit ihren blauen Augen in meine Seele, denn was bliebe diesen Augen verborgen?
Es ist ein frostiger Winterabend, hell aber kalt, sehr kalt sogar, von draußen flimmern ein paar Sterne herein, das Feuer im Kamin wirft seine rothen Zungen über den Teppich und wir plaudern. Ich habe viel zu erzählen und sie hat mir manche Frage zu beantworten.
Die Gräfin ist die einzige Frau, die mir je außer meiner Mutter und meiner Frau Achtung eingeflößt hat; diese Frau aber, welche Jedem so sehr imponirt, ist in keiner Weise gebieterisch, sie ist nicht einmal groß, es ist eine ganz kleine, zarte Frau, mit einem kleinen Gesicht, das noch im Alter von grauem Haare ehrwürdig eingerahmt die größte Feinheit und Schönheit zeigt, aber diese Schönheit ist eine geistige und geistig ist auch die Macht, welche die Frau übt, und diese Macht liegt vor Allem in ihren großen blauen Augen, welche gleichsam aus einer andern Welt in die unsere herüber blicken. Dieses geistige Wesen hat sie auf ihren Sohn, den Grafen Henryk, übertragen und wie sie mich ansieht, ist es mir auch einen Augenblick, als ruhe das Auge meines Freundes auf mir.“

 

Masoch

Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 – 9 maart 1895)
Standbeeld in Lviv, Oekraïne

 

De Duitse dichter en schrijver Bernd Jentzsch werd geboren op 27 januari 1940 in Plauen. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Sommer

Hier in den Mulden, in den schäumenden Wiesen,

Im Regen, der uns segnet und sonderbar singt,

Auf dem offenen Feld, im Hafer, der uns jetzt sticht,

Im Tollkraut, im Tollkraut, dunkel und licht,

Liebste, hier wolln wir machen, was den Tod

Zu Tode erschrickt, hier, im singenden Regen,

Damit es aufgehe in deinem Leib wie ein Brot,

Auf dem roten Acker, mein ein und mein alles,

Im Regen, Liebste, und nicht unterm Dach,

Hier, wo wir singen, in den schäumenden Wiesen.

 

Jentzsch

Bernd Jentzsch (Plauen, 27 januari 1940)