Pentecost Villanellette (Mark DeBolt)

 

Prettige Pinksterdagen!

 

Pentecost 2 door William Congdon, ca. 1962

 

Pentecost Villanellette

Not as a dove the Holy Spirit came
to the disciples gathered in a room,
but as a violent wind and tongues of flame.

A cyclone roared the ineffable name
as fire on each blushing brow did bloom.
Not as a dove the Holy Spirit came

to give sight to the blind and heal the lame
and raise the dead and dispel error’s gloom,
but as a violent wind and tongues of flame.

The Breath of God is anything but tame.
Who dally with it dally with their doom.
Not as a dove the Holy Spirit came,
but as a violent wind and tongues of flame.

 

Mark DeBolt (Coldwater, 9 april 1968)
First Presbyterian Church in Coldwater, Michigan, de geboorteplaats van Mark DeBolt

 

Zie voor de schrijvers van de 10e juni ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Louis Couperus, D. Hooijer, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Langs lijnen van geleidelijkheid

“Hij bracht haar in den salon: een donker vertrek; in het midden een tafel vol tijdschriften, gerangschikt in een regelmatigen, nog ongelezen cirkel; twee dames, klaarblijkelijk Engelsch, en van het esthetische genre – groezelige haren, lossige blouses, – zaten, in een hoek, in haar Baedekers te studeeren, vóor zij uit gingen. Cornélie boog even het hoofd, maar ontving geen groet terug; zij nam het niet kwalijk, al bekend met Albionsche reismanieren. Zij zette zich aan tafel en nam den Romeinschen ‘Herald’ op, het blad, dat om de veertien dagen verschijnt en waaruit men leert, alles wat er die weken te doen is in Rome, en nù vroeg een der dames haar, uit haar hoek, agressief:
– I beg your pardon, maar zal u, als-u-blieft, den Herald, niet naar uw kamer meênemen?
Cornélie richtte heel hoog en kwijnend haar hoofd in de richting op, waar de dames zaten, zag vaag over hare groezelige hoofden heen, zeide niets en blikte weêr terug in den Herald, en zij vond zich zeer bereisd en glimlachte inwendig, omdat zij wist hoe men deed tegen dit genre van Engelsche dames.
De marchesa trad binnen, en verwelkomde Cornélie in het Italiaansch, in het Fransch. Zij was een groote dikke matrone, vulgair dik; haar ampelen boezem omspande een zijden kuras of spencer, dat glom op de naden en barstte onder de armen: haar grijze frizuur gaf haar iets van een leeuw; de groote geel en blauw gebistreerde oogen sperden een blik open, onnatuurlijk van bella-donna; in hare ooren regenboogden ontzaglijke kristallen, en naamlooze êelgesteenten waren aan hare dikke vette vingertjes gerist. Zij sprak heel vlug, en Cornélie vond hare frazen even gezellig huiselijk als de verwelkomst van den krukkenden portier op het stationplein. Zij liet zich door de marchesa geleiden naar den lift, en steeg met haar in: de hydraulische lift, een getraliede kooi, opgaande langs de trappen, steeg plechtig en bleef eensklaps roerloos, tusschen tweede en derde verdieping.
– Derde verdieping! riep de marchesa naar omlaag.
– Non c’è aqua! riep het knoopenjongetje kalm terug, daarmeê willende beweren, dat – hetgeen heel natuurlijk scheen, – er geen water genoeg was om den lift in beweging te stellen.”

Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)
Cover

 

De Nederlands dichteres en schrijfster D. Hooijer (pseudoniem van Catharina Antonetta (Kitty) Ruys-Krijgers Janzen) werd geboren in Hilversum op 10 juni 1939. Zie alle tags voor D. Hooijer op dit blog.

 

Milly Wiers

wind die de rails nam rook naar ijzer

kinderen roven en grootbrengen
daar had ik argumenten voor
toen ik berustte wilde ik
op reis, door blond gekust

aan het spoor stond boerenkool
die rook naar wind uit steden
treinen droegen jongens langs
met gekmakend zelfstandige blik
dan stilte en geklik in palen

nu gaan mijn liefdes lezend voorbij
gras dat altijd voor konijnen was
is opgegroeid en buigt bij treinen
glas door onbekende aangeboden
verstolen oberhand wijst
op een rug halfrond de draaideur
nabeeld als ik mijn ogen sluit
van roze haar of kaal rood hoofd
prins van mijn soorten: wel ver
uiteen weggelegd voor elkaar
besteed aan mij geen woningen

ligustergeur, te zoet te zuur
door de windstille straat
de jongen met het zwart haar
ramen open, mes in de tafel
dan ben ik zo goed als verhuisd
eens zat hij in alle tuinen
rechtop zo streng opgevoed
mooi sloten zijn handen
om namaak chinese theekommen
later verdwenen zijn vodden
in de straat bestaat verschil
tussen rovers en zwervers
als de pianostemmer speelt
hoor je iets roodfluweels
bloemen van bloemgordijnen
gaan in vazen staan

gedenk mij, speelt hij
ik ben de pianist,
die pianostemmer wred
ik trommel viooltjes op
uit iedere oude kast
mijn moeder is van adel
bij haar verloor ik
haren, wilde aanslag
zij schrijft je rekeningen
met bloedblauwe inkt

 

D. Hooijer (10 juni 1939 – 25 september 2013)


De Nederlandse dichter Jacques Fabrice Herman Perk werd geboren in Dordrecht op 10 juni 1859. Zie ook alle tags voor Jacques Perk op dit blog.

 

Zonsondergang op ’t meer

In ’t meer, omkranst met wilgen en platanen,
Wier top de bodem peilt, staart avond-gloed
En spiegelt zich: de wind wiekt aan, en spoedt
Zich naar de kim….
En met hem gaan de lange water-banen,
De lauwe geuren….
Het rozen-blad op de gefronsde vloed,
Het deinend dons der dommelende zwanen….

 

Op de top

Lig daar, mijn wandelstaf! Hier is de top,
En met de blauwe wolkjes, die er krullen
Rijst uit het dal de rust naar boven op,
Waar zich het wolkloos ruim mee schijnt te vullen;

De bergen wijken, breed van rug en kop,
Die ze in een waas van matte nevel hullen. –
Uit d’ afgrond lacht gezang en steengeklop…
Of dan die mensen nimmer rusten zullen?

Daar zwoegen ossen voor hun zware vracht,
Ginds lijmt de bij haar zoete raten dicht,
En kraait een haan zijn liedje van victorie:

’t Juicht alles in ’t bestaan, en heeft de plicht
Van vrolijk-zijn nog nooit zo blij betracht….
En ’t ontevreden stadskind droomt van glorie?

 

Dorpsdans

De vedel zingt, waar roos en wingerd-ranken
Verliefd omhelzen ’t huis des akkermans,
En gloeien in de avond-purper-glans, –
En twintig menschen rijzen bij die klanken;

Het avond-maal heeft uit: van dis en banken
Verdween der jonkheid blij geschaarde krans, –
De vlugge voeten reien zich ten dans,
En de arm buigt om de leesten heen, de slanken:

Daar tripplen zij en stampen naar de maat,
Terwijl de kroezen op de dis rinkinken, –
En naar de wangen stijgt het vrolijk bloed:

De oude, die daar op de dorpel staat,
Ziet men de vreugd uit lachende ogen blinken,
Tevreden, dat hij leeft, en leven doet.

 

Jacques Perk (10 juni 1859 – 1 november 1881)
Dordrecht


De Amerikaanse schrijver James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren. Zie ook alle tags voor James Salter op dit blog.

Uit: Last Night

“— We’ll have a good dinner, DeLereo had said happily, get on board and turn in. When we get up we’ll have passed the Gulf Stream.
It began that way but ended differently. The sea was very rough. They never did cross the Gulf Stream—the captain was from Long Island and got lost. DeLereo paid him fifty dollars to turn over the wheel and go below.
— Do you know anything about boats? the captain asked.
— More than you do, DeLereo told him.
He was under an ultimatum from Adele, who was lying, deathly pale, in their cabin. — Get us into port somewhere or get ready to sleep by yourself, she’d said.
Philip Ardet heard the story and many others often. He was mannerly and elegant, his head held back a bit as he talked, as though you were a menu. He and Adele had met on the golf course when she was learning to play. It was a wet day and the course was nearly empty. Adele and a friend were teeing off when a balding figure carrying a cloth bag with a few clubs in it asked if he could join them. Adele hit a passable drive. Her friend bounced his across the road and teed up another, which he topped. Phil, rather shyly, took out an old three wood and hit one two hundred yards straight down the fairway.
That was his persona, capable and calm. He’d gone to Princeton and been in the navy. He looked like someone who’d been in the navy, Adele said—his legs were strong. The first time she went out with him, he remarked it was a funny thing, some people liked him, some didn’t.
— The ones that do, I tend to lose interest in.
She wasn’t sure just what that meant but she liked his appearance, which was a bit worn, especially around the eyes. It made her feel he was a real man, though perhaps not the man he had been. Also he was smart, as she explained it, more or less the way professors were.”

 

James Salter (10 juni 1925 – 19 juni 2015)
Cover



De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Mensje van Keulen op dit blog.

Uit: Neerslag van een huwelijk

“3 januari
De zaal van Bellevue, waar het VPRO-programma Piet Ponskaart wordt uitgezonden, was opgeluisterd door slingers, lampjes, topless juffrouwen die taartjes en cider ronddeelden. Henk Spaan oogstte succes, naast Brandt Corstius en Wim T. Schippers. Ook zijn versje (onderwerp: met wie doe je het het liefst?) viel goed bij het publiek. Simon van Collem, Jan de Bont en Monique van de Ven werden geïnterviewd. Na afloop van het programma gingen we naar Américain. In een groot gezelschap zitten voelt altijd onwennig.
‘Ik kan niet meer werken,’ zegt Eva Biesheuvel. ‘Om Maarten. Ik moet thuisblijven.’
Maarten had de hele dag in bed gelegen, hij had liggen piekeren, was er moe van. Na het eten ging hij met een slaappil weer naar bed. Eva is altijd in zijn buurt. Ik zou gek worden als ik dagenlang een man om me heen zou hebben. Ondanks alles heeft Maarten het afgelopen jaar een aantal verhalen geschreven. Ik zeg hem dat ook herhaaldelijk en hoop dat het hem troost.

5 januari
De assistente van Thomas Rap had me wat te vertellen, zei ze. En ze vertelde dat Rap zijn uitgeverij naar Baarn wil verhuizen en dat ze niet mee wil. Ze zou sowieso ontslag nemen, want ze had er genoeg van. Waarvan? ‘Streken,’ zei ze en legde met ‘ssst’ een vinger tegen haar lippen.
Ze heeft ook haar buik vol van feministen, wil een eigen uitgeverijtje beginnen voor uitsluitend vrouwen, maar niet voor radicale vrouwen. Of ik dat geen goed idee vond? Ik raadde haar aan Boosaardige Boeken uit te geven in de z.g. BoBoreeks.”

 

Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)


De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

Uit: De gloed van SintPetersburg

“Blijkens een inscriptie is het in 2006 onthuld. Dan pas realiseer ik me dat op deze plek aan de kade de beruchte Kresty-gevangenis als gruwelvesting oprees en dat Achmatova hier dag in, dag uit in de sneeuw of in de vochtige wind stond te wachten, in de hoop nieuws over haar gearresteerde zoon te krijgen.
Op de sokkel van het standbeeld staan de toepasselijke regels uit Requiem:

Ik bid niet louter voor mijzelf dit uur,
Maar ook voor wie zich daar met mij bevonden,
Voor hen die bij die rode blinde muur
In barre kou en juli-hitte stonden.

De muur is nog altijd rood, de Kresty heeft nog altijd de vorm van een kruis (krest betekent ‘kruis’), maar in het gebouw zitten sinds kort geen gevangenen meer opgesloten. Het wordt verbouwd; borden geven aan dat de nieuwe bestemming een luxueus hotelcomplex zal zijn – wat de aanblik niet minder grimmig maakt. Het beeld van Achmatova steekt er scherp bij af; het is zeker drie meter hoog, het is rank, fier, trots, met een vrouwelijke maar bovenal aristocratische verfijndheid. Zelfs als ik er pal voor sta, houd ik het voor een uitvergroot Giacometti-beeld, door de extreem lange armen en de extreem dunne benen. Natuurlijk moet ik even later ook aan de tekeningen en portretten denken die Modigliani van haar maakte tijdens haar enige verblijf in het buitenland, in Parijs. Als een van de eersten werd Modigliani verliefd op haar langgerekte gezicht, haar smalle neus en haar dicht bij elkaar staande, onderzoekende ogen. Ik leg verkeerde verbanden; de maker van het beeld is een Russin, Galina Dodonova, en haar stond het Bijbels beeld voor ogen van Lots vrouw die het hoofd omdraait en in een zoutpilaar verandert.”

 

Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)
SintPetersburg


Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Saul Bellow, Ion Creanga, Oktay Rifat, Peter Kurzeck, Antun Mihanović, Tijl Nuyts

De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow werd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal. Zie ook alle tags voor Saul Bellow op dit blog.

Uit: Ravelstein

“Odd that mankind’s benefactors should be amusing people. In America at least this is often the case. Anyone who wants to govern the country has to entertain it. During the Civil War people complained about Lincoln’s funny stories. Perhaps he sensed that strict seriousness was far more dangerous than any joke. But critics said that he was frivolous and his own Secretary of War referred to him as an ape.
Among the debunkers and spoofers who formed the tastes and minds of my generation H. L. Mencken was the most prominent. My high school friends, readers of the American Mercury, were up on the Scopes trial as Mencken reported it. Mencken was very hard on William Jennings Bryan and the Bible Belt and Boobus Americanus. Clarence Darrow, who defended Scopes, represented science, modernity, and progress. To Darrow and Mencken, Bryan the Special Creationist was a doomed Farm Belt absurdity. In the language of evolutionary theory Bryan was a dead branch of the life-tree. His Free Silver monetary standard was a joke. So was his old-style congressional oratory. So were the huge Nebraska farm dinners he devoured. His meals, Mencken said, were the death of him. His views on Special Creation were subjected to extreme ridicule at the trial, and Bryan went the way of the pterodactyl – the clumsy version of an idea which later succeeded – the gliding reptiles becoming warm-blooded birds that flew and sang.
I filled up a scribbler with quotes from Mencken and later added notes from spoofers or self-spoofers like W. C. Fields or Charlie Chaplin, Mae West, Huey Long, and Senator Dirksen. There was even a page on Machiavelli’s sense of humor. But I’m not about to involve you in my speculations on wit and self-irony in democratic societies. Not to worry. I’m glad my old scribbler has disappeared. I have no wish to see it again. It surfaces briefly as a sort of extended footnote.”

 

Saul Bellow (10 juni 1915 – 5 april 2005)
Cover

 

De Roemeense schrijver Ion Creanga werd geboren op 10 juni 1839 in Humuleşti. Zie ook alle tags voor Ion Creanga op dit blog.

Uit: Memories of My Boyhood (Vertaald door Ana Cartianu en R.C. Johnston)

“Heigh ho! Once I heard of the priesthood and of our priest’s little Smaranda, I gave up the flies completely and turned my thoughts to other things. I began to take to writing, to preparing the censer in church, to singing second, as if I were a respectable youngster. The priest put me down in his good books and little Smaranda flashed a glance at me now and then; Master Vasile entrusted the coaching of other boys to me, and, as the saying goes, a different kind of flour was now being ground in the old mill. Nică, Costache’s son, loutish and bullying, with his grating voice, had no further hold over me. But man proposes and God disposes!
One day, in actual fact it was St. Foca’s Day, the mayor ordered the villagers out to repair the road. The rumour went that the Prince was going to ride that way to visit the monasteries. Master Vasile found nothing better to do than to say: “Come on, boys, let’s help with that road, so that the Prince shan’t say, as he passes through, that our village is lazier than the others.”
So we all set out from school together. Some of us dug with spades, some carried stones in wheel-barrows, some in carts, some in kneading-troughs; in short, the people worked with a will. The mayor Nică, son of Petrica, with the overseer, the deputy-mayor and a couple of tousle-headed clerks, were moving to and fro among the people, when, all of a sudden, what should we see but a scuffle on the gravel, a crowd of people in a confused heap and one of them yelling out loudly. “What can this mean?” people were saying, as they ran from all sides.
Master Vasile had been caught with a lasso by the press-gang; they were now roping him tight and handcuffing him, preparatory to sending him off to the town of Piatra. So that’s why the mayor had summoned the people to communal labour! This was the way with deceptions such as these, that young men were in those days press-ganged into military service… This was an evil sight indeed!”

 

Ion Creanga (10 juni 1839 – 31 december 1889)
Cover Roemeense uitgave


De Turkse dichter Oktay Rifat werd geboren op 10 juni 1914 in Trabzon. Zie ook alle tags voor Oktay Rifat op dit blog.

 

Agamemnon I (Fragment)

We walked on, crushing the reeds and arrived at the valley; smoking, we leant against the ancient rocks.
We crouch on tbe earth – dear carth!- but they stand upright – chacun a son gout! They say tbey are descended from gods and their mansions have courtyards and fountains;
They play poker to the death on their rigged tables, they stack the cards and throw their bone chips for results,
They drink water from silver cups – blessed water! – we from the hollow of our hands. ‘They have the fingers of cheats, ours are bony and workworn,
They fall and bleed like rotten rowan trees and ache all night long. And we mount the oxcarts to move away. The mountain-path is easier at night.
We wait for the sparsely-feathered farm-bird to sing; but from a distance the little bastard is silent on our tree.

They turned their fiery, sharp, savage weapons against us, with their long-shadowed cruel spears, murderous as guns and mortars, shells and bazookas!
We pruned the tree-trunks, thinned the tobacco-seedlings, hoed the cotton automatically, how can we stop caring for them?
Our wives like deer with young, humbled, sweaty, some with a hoe or a sickle, poppies on the plain bleeding inwardly.

It’s evening, white as sheep’s wool the Pole Star is born, a rustling tremor moves mountain and rock. When it says, ‘Come!’ you must up and leave, impossible not to leave!
Rainbows between two ages, great absorbent waterspouts moving in darkness, gushing skywards with rocks and earth,
And naked babies, village huts like leeches clinging to a barren mountainside, no windows, no tiles, made of poverty-stricken, sundried mudbricks.

 

Oktay Rifat (10 juni 1914 – 10 april 1988)


De Duitse schrijver Peter Kurzeck werd geboren op 10 juni 1943 in Tachau, Bohemen. Zie ook alle tags voor Peter Kurzeck op dit blog.

Uit: Ein Kirschkern im März

“Mit vierzig. Im einundvierzigsten Lebensjahr. Als Gast, legal alsGast. Immer noch einen Tag. Schon der neunzehnte! Erst schonder neunzehnte, dann schon der zwanzigste! Die ganze ZeitMärz. Am ersten März eingezogen und jetzt auf einmal beeiltsich die Zeit, fängt zu rennen an. Und ich auch. Einen Regen-schirm mit und schnell-schnell alle Tage! Nutzt auch nix – wegdie Zeit und vergangen. Wie hat das geschehen können? Du hastsie aufgebraucht und das reut dich jetzt. Das hätte nicht seinmüssen. Vergangen die Zeit. Und bleibt vergangen. Schnell mitdem Schirm, große Schritte. Früher nie einen Regenschirm mitund jetzt nie mehr ohne. Durch die Trennung ein andererMensch: ein Mensch mit Regenschirm, mit Bedenken und Vor-behalten (die in seinem Kopf nach Dringlichkeitsstufen sortiertsind). Wie ging das denn zu? Im November einmal ein Regen-abend und zum Ersticken mein Leben. Gleich nach der Tren-nung. Die Wohnung wie unter der Erde. Und da hast du denalten Schirm, Karos, Streifen, Pünktchen, unregelmäßig verbli-chen ein Muster aus drei Sorten Grau, hast einen der beiden al-ten Regenschirme im Flur mitgenommen und schnell aus demHaus. Und seither mit diesem Schirm durch die Welt. Der Stoffeingerissen. Die Speichen verbogen. Der Griff wackelt. Ammeisten im Regen wackelt der Griff. Am Griff eine Schraube,die vorsteht. Nur schnell! Immer schneller! Im Geniesel, imRegen, besser noch schnell vor dem Regen her. Geduckt, einGespenst, ein eiliger Schatten. Und so durch den Spätherbst und Winter. Erst ein Regen- und dann ein Schneewinter. Mit Schirm.
Ein Mensch, der sich selbst nicht mehr traut. Immer den Schirmmit und mich daran festhalten. Auf jedem Weg. Als könnte ichandernfalls nicht auf der Welt bleiben. Früher nie einen Schirm.Früher mit Zuversicht und verträumt, laß dir Zeit, und die Weltmir entgegen. Vielleicht noch aus Staufenberg, vielleicht sogarnoch von meiner Mutter der Schirm. Vielleicht hat Sibylle ihnvor Jahren einmal gefunden.”

 

Peter Kurzeck (10 juni 1943 – 25 november 2013)

 

De Kroatische dichter en diplomaat Antun Mihanović werd geboren in Zagreb op 10 juni 1796. Zie ook alle tags voor Antun Mihanović op dit blog.

 

Lijepa naša domovino

Lijepa naša domovino,
Oj junačka zemljo mila,
Stare slave djedovino,
da bi vazda sretna bila!

Mila, kano si nam slavna,
Mila si nam ti jedina.
Mila kuda si nam ravna,
Mila, kuda si planina!

Teci Dravo, Savo teci,
Nit’ ti Dunav silu gubi,
Sinje more svijetu reci,
Da svoj narod Hrvat ljubi.

Dok mu njive sunce grije,
Dok mu hrašće bura vije,
Dok mu mrtve grob sakrije,
Dok mu ¸ivo srce bije!

 

Antun Mihanović (10 juni 1796 – 14 november 1861)
Monument in Omiš


Onafhankelijk van geboortedata:

De Vlaamse dichter Tijl Nuyts werd geboren in 1993. Zie ook alle tags voor Tijl Nuyts op dit blog.

 

AĦMAR

in het beenzwarte licht van een stroboscoop
staat een dwerg met gesprongen lippen naar me te wuiven
ik wou dat hij mijn zoon was

ik kan het niet aanzien en ga op reis

halfweg september kom ik aan in de vossenstad
in het gras tussen de rails van het station
zitten sleutels verstopt, maar zelfs de simpele tover
van een anagram ontgaat de luie lezer:
azimut de stoter die slaand de verzen vouwt

rum met een reukje eraan in de bultenaarsschaduw van
de radcliffe camera, de snijbloemgeur van kaneel en uraan

de jongens die op onze kleuterklasfoto’s staan
kijken toe hoe ik de taal die mensen spreken
naar mijn roofridderburcht sleep

kijk!
onze silhouetten op slot tegen de akelmuur
een superman-t-shirt als een vlag om haar gespierde lichaam
in de nok voorbij de knik hikt ze soera’s in het schrift

 

Tijl Nuyts (Kortrijk (?), 1993)


Pinksteren (Nel Benschop)

Prettige Pinksterdagen!

 

De nederdaling van de Heilige Geest door Anton Raphael Mengs, 1751

 

Pinksteren

Het is een vreemd, ongrijpbaar feest:
de nederdaling van de Geest.

Wat vlammen en geruis van wind,
een taal, die nieuwe woorden vindt.

Nu dalen er geen eng’len neer,
ver lijkt de opgestane Heer.

Er is een wonder voor ons oog:
uit sintels rijst een vlam omhoog.

Er is een wonder voor ons oor:
Gods Geest vindt bij de mens gehoor.

Wie Hem verried getuigt van Hem,
wie Hem verliet spreekt met Zijn stem.

Het is een vreemd, onzegbaar feest:
de woord-geboorte van de Geest.

En in de Geest daalt onze Heer
voor eeuwig in ons midden neer!

 

Nel Benschop
(16 januari 1918 – 31 januari 2005)
De abdijkerk van Loosduinen in Den Haag,
de geboorteplaats van Nel Benschop

.

Zie voor de schrijvers van de 9e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Maarten Doorman, Bart Moeyaert, Paul Beatty, Xander Michiel Beute, Anton Roothaert, Mirko Bonné, Charles Webb, Rudolf Borchardt, Willy Roggeman

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus en filosoof Maarten Doorman werd geboren op 9 juni 1957 in Medina Sidonia (Spanje). Zie ook alle tags voor Maarten Doorman op dit blog.

 

Coasters (Après une nuit, sans rancune)

      We zijn weer buitengaats
in een fluistercampagne van grijzen.
Onze bewegingen, langzamer en royaler
       op de daagse golfslag,
worden plichtplegingen op afstand.

       Verder van elkaar
houden we kontakt
via radio Scheveningen. Ons wacht
eender haven in schakeringen
van zwart. Andere haven, eender nacht.

 

Ducunt volentem fata, nolentem trahunt (Seneca)

      Niet alleen het oudje tegen de wind
in langs de oever, ook de wielrenner
die haar tegemoet snelt met stampende sokken
en zelfs de minnaar aan
het water die langzamer kust omdat de tijd
zo schoksgewijs verstrijkt,

       alsmede de roeier: rugwaarts
glijdt hij voort en zijn blik beslaat
onverschrokken waarnaar zijn zog wijst.

       En wie zelf niet gaat
wordt getrokken.

 

IJskristallen

       Zo koud werd het in huis,
zo koud was de winter
dat we vastvroren
aan elkaar.

       Elke poging tot een gebaar
ging verloren in
splinters ijs op de huid.
Elk geluid werd flinterdun.

       Toen de dooi inviel
smolt ook de glasheldere pijn
die ons zo omzichtig had aangeraakt.

       O, dat ijskoud liefhebben
dat mijn samenzijn met jou
mogelijk maakt, onmogelijk maakt.

Maarten Doorman (Medina Sidonia, 9 juni 1957)

 

De Belgische dichter en schrijver Bart Moeyaert werd geboren in Brugge op 9 juni 1964. Zie ook alle tags voor Bart Moeyaert op dit blog.

Boomgaard

Kom hier, dat ik je bijt,
je als een appel eet,
en – zoals dat gaat –
van blijdschap
niet meer weet
waar ik mijn handen laat.
Je bent een boomgaard,
eigenlijk, waarvan ik graag
de vruchten pluk,
de bloesems ruik,
zoals vandaag.
Kijk maar:
weer raak ik hier
mijn handen kwijt,
nu ik je in mijn armen bijt
en als een appel eet,
en weet hoe liefde smaakt.

 

Sterk

Ik dacht dat het niet kon:
dat iets wat je niet ziet
je alle dagen draagt
en sterker maakt.
Alsof je spieren krijgt
van liefde.
En kijk, het klopt:
Het hart van oma
slaat nog altijd over
als ze opa ziet.
Maar nu hij oud is en te bed,
misschien nog net de hemel haalt,
loopt oma sinds een poosje
krommer en vraagt ze vaker
om mijn arm.
Zonder hem krijgt
ze het huis niet warm
en zelfs de hond
zakt zuchtend naast de luie stoel.
Dus is het waar
dat liefde spieren geeft
en op den duur
ook vuur.

 

Dood

De kamer en het bed
missen me niet, maar het
boeket houdt het daar
zonder mij misschien
nog één dag uit, dan moet
de engel die is aangeduid en
mij heeft weggebracht de pijn
verzachten en ook de bloemen
onderspitten of, als iemand
dat nog wil, ze tussen dikke
boeken drogen met iets liefs
erbij, ik denk aan: ‘roos’,
of wat nog beter is:
’ter nagedachtenis’.

Bart Moeyaert (Brugge, 9 juni 1964)

 

De Amerikaanse schrijver Paul Beatty werd geboren op 9 juni 1962 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Paul Beatty op dit blog.

Uit: De verrader (Vertaald door Gerda Baardman en Bart Gravendaal)

“Veel vaders voeden die behoefte bij hun kinderen via moedwillige manipulatie die al in de prilste jeugd begint. Ze vinden het heerlijk hun kind op een vliegtochtje of op een ijsje op een koude dag te trakteren, of samen naar de Salton Sea en het natuurwetenschappelijk museum te gaan als het kind dat weekend bij hen is. De niet-aflatende goocheltrucs die dollars vanuit het niets lieten verschijnen en de psychologische manipulatie in de kijkwoning waardoor je dacht dat het uitzicht vanuit de tweede verdieping van het negentiendeeeuwse wonder in de heuvels, zo niet de hele wereld, binnenkort van jou zou zijn – het is allemaal bedacht om ons te laten denken dat ons leven zonder vaders en vaderlijke begeleiding een armzalig, Mickey Mouseloos ik-had-je-gewaarschuwd-bestaan zou zijn. Maar later, in je puberteit, na één toevallige straatbasketbalelleboog te veel, dronken middernachtsklappen op je harses, pufjes methamfetamine die in je gezicht worden geblazen, doormidden geknakte jalapeñopepers die over je lippen worden gewreven omdat je ‘fuck’ zei, terwijl je alleen maar net als papa wilde doen, kom je tot het besef dat de bevroren geneugten en de uitstapjes naar de wasstraat niets meer waren dan opvoeden onder valse voorwendselen. Listen en alibi’s voor hun eigen afgenomen geslachtsdrift, hun stagnerende nettosalaris en hun onvermogen te voldoen aan de verwachtingen van hun eigen vader. Het oedipale verlangen om de vader te behagen is zo machtig dat het alles regeert, zelfs in een buurt als de mijne, waar het vaderschap zich grotendeels in afwezigheid afspeelt, maar de kinderen toch plichtsgetrouw ’s avonds bij het raam zitten te wachten tot papa thuiskomt. Mijn probleem was natuurlijk dat papa altijd thuis was.
Nadat alle foto’s van het bewijsmateriaal waren genomen, de getuigen waren ondervraagd en de macabere moordgrapjes waren gemaakt, tilde ik zonder mijn milkshake te laten vallen mijn vaders doorzeefde lichaam onder de oksels op en sleepte hem met zijn hielen over de gekrijte omlijning, over de gele genummerde markers bij de patroonhulzen, over de kruising, over het parkeerterrein en door de dubbele glazen deuren. Ik zette mijn vader aan zijn lievelingstafel neer, bestelde zijn ‘gebruikelijke recept’ – twee chocolademilkshakes met ijs en een groot glas melk – en zette alles voor hem neer.
Aangezien hij vijfendertig minuten te laat was en bovendien dood, was de vergadering al begonnen, voorgezeten door Foy Cheshire, een in de vergetelheid rakende televisiepersoonlijkheid en voormalige vriend van mijn vader, die maar al te graag de leiderschapsvacature wilde opvullen. De situatie was even gênant. De sceptische Dum Dums die naar de zwaargebouwde Foy keken zoals de natie naar Andrew Johnson moet hebben gekeken nadat Lincoln was vermoord.
Ik slurpte luidruchtig het restje van mijn milkshake naar binnen. Het teken om door te gaan, want zo zou mijn vader het hebben gewild.”

Paul Beatty (Los Angeles, 9 juni 1962)

 

De Nederlandse schrijver Xander Michiel Beute werd geboren op 9 juni 1975 te Gouda. Zie ook alle tags voor Xander Michiel Beute op dit blog.

Uit: Nachtvoorstelling

“Het is een grote schreeuwende, lachende, huilende bende, een bonkende teringzooi in mijn kop. Ik kan de man niet verstaan. Ik huil. ’Stil nou, alsjeblieft.’ Een knal voor mijn open ogen. Een vuist, zegelring, een fractie van een seconde, mijn vel scheurt open. ’Ik kijk je toch aan,’ hoor ik mijzelf jankend zeggen. De mensen lachen. Iedereen lacht. Zie mij staan!
Minstens honderd mensen staan op dit podium, de Markt. Maarten de Buit speelt vandaag de hoofdrol. Hij staat, in al zij glorie, in het middelpunt van de belangstelling in het licht van de schijnwerper, de lantarenpaal. Langzaam, tergend langzaam laat hij zijn hoofd zakken en kijkt neer op zijn lichaam. Hij ziet zijn opengerukte hemd en de grote rode bloedvlek op zijn witte shirt. Zal hij weten, dat het bloed is dat van zijn gezicht naar beneden druppelt? Voelt hij de druppels donkerrood vocht aan zijn kin hangen? Smeltende rode ijspegel. Het in grote getale opgekomen publiek geniet, het staat in opperste verbazing. Het koor zingt een kort stuk van de Johannes Passion: Wer hat dich so geschlagen? Onze held hangt bloedend aan de schandpaal.
Het is stil geworden. De wereld is heel even stilgezet. God geeft me een kort moment van rust. Ze slaan, schoppen niet meer. Alles gebeurt zo verschrikkelijk langzaam. Laat er iets gebeuren, laat er alsjeblieft iets gebeuren. Er wordt tegen me gepraat. ’Je blijft voortaan met je gore poten van m’n zus af.’ Ben ik gek geworden? Mijn ogen zijn nog maar half open. Ik kan alleen nog maar janken… Schreeuwend smeken. ’Alsjeblieft stop nou! ’ Geen genade. Zegelring. Bonken in mijn hoofd, vuisten voor mijn ogen, niijn neus, mijn lippen. Ik word weer overeind getrokken, tegelijkertijd twee stompen in mijn maag. Happen naar adem. Blijven ademen, alsmaar blijven ademen. De dikke plakken vocht in mijn mond doorslikken, anders krijg je geen adem meer. Mijn tong is opgezwollen, ik heb er te hard op gebeten. Het doet pijn. De smaak van bloed ligt op mijn tong. Een mengsel van janken en mompelen is mijn stem. ’Ik ken uw zus niet, alstublieft, laat me met rust.’ ’Vuile vieze klootzak! Jij teringlijer, ik venmoord je.’ Mijn handen grijpen naar de lantarenpaal om m’n lichaam te beletten opnieuw om te vallen. Geen nieuwe stompen meer in mijn maag. ’Het spijt me, ik smeek u…’ Ik hoor mijn eigen stem al bijna niet meer. Ik wankel en draai een halve slag, direct ligt er een hand op mijn schouder om mijn lichaam weer om te draaien. Een laatste vuist in mijn gezicht, alles klapt uit mekaar.”

Xander Michiel Beute (Gouda, 9 juni 1975)
Gouda

 

De Nederlands schrijver en jurist Antonius Martinus Henricus (Anton) Roothaert werd geboren in Tilburg op 9 juni 1896. Zoe ook alle tags voor Anton Roothaert op dit blog.

Uit: Doctor Vlimmen

“Die had toen een koe met uierontsteking en een zuigeling van zeven maanden, die hoestte. Treeborg zat toentertijd nog te krimpen in Diestel en hield er een eigen apotheekje op na. Zodra Vlimmen klaar was met de koe, legde Janus zijn vinger langs zijn neus en zei, dat meneer dokter toch ‘ns efkens binnen moest komen om naar de kleine te kijken: ‘Gullie hebt er toch ook wel wà verstand af,’ meende hij, ‘meer as wij.’ Het kindje had ’n zware kou gevat en hoestte erg lelijk en dokter Treeborg had ’n fles gegeven, toen het hoesten al bijkans gedaan was. Maar toen het kijnd één lepeltje van het fleske had gehad, begon ’t toch zo schrikkelijk lelijk te doen, dat dé vrouw en hij er bang van werden…
Vlimmen ontkurkte een fles van 300 cc. en schrok.
Zo’n slordig praeparaat had hij nooit aan een koe durven te geven. De terpentijn stonk de fles uit en de kamferschilfers dreven er duimdik bovenop. Hij keek eens in de wieg naar het kleine, iele bleekneusje en hier hielden alle vormen op.
‘Dit drankje is in ’t algemeen heel goed,’ zei hij en nam zich voor zeer voorzichtig te zijn, ofschoon hij al w}arm werd. ‘Maar er zijn wel kinderen, die er niet tegen kunnen. Dat noemen we idiosyncrasie…’ Hier hield hij beschaamd op. Begon hij ook al voor charlatan te spelen? Toch moest je zo’n woord eigenlijk minstens drie keer gebruiken, vooral wanneer je er zeker van was, dat het niet verstaan werd… ‘Enfin, als ik jou was, hield ik op met dat flesje en zou ik eerst eens aan de dokter vragen, of het niet mogelijk is, dat dit kind er niet tegen kan. Zeg maar, dat je van mij gehoord hebt, dat zo iets wel meer voorkomt.’
Idiosyncrasie… goeie grut! Van zo’n drankje zou ’n olifant op z’n kop gaan staan… Hij vond, dat hij erg correct gebleven was, maar enkele dagen later kwam hij de koe nog eens bezoeken en de boer wist te vertellen, dat het manneke kwaad was geworden tegen de vrouw en heel nijdig had gezegd, dat ze door moest gaan tot de fles leeg was en dat ze zich niets van al die bakerpraatjes moest aantrekken… Janus Oerlemans was zo verstandig geweest om de fles in de pompsteen te gieten en het ‘kijnd’ leefde nog. Vlimmen heeft het onlangs nog gezien; het is nu een aardig kereltje van een jaar of vijf, net als Dop… Zal hij liever met Dop naar een matinee van het circus gaan, of beter vanavond met Truus?
Als hij de wagen in de poort stuurt, komt Dop met een ontevreden gezicht op hem toe slenteren.”

Anton Roothaert (9 juni 1896 – 29 maart 1967)
Cover DVD  

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Mirko Bonné werd op 9 Juni 1965 in Tegernsee / Oberbayern. Zie ook alle tags voor Mirko Bonné op dit blog.

Uit: Lichter als der Tag

„Ab und zu wurde er gefeuert. Im Feuern waren die Briten Vorreiter.
Zum Leben brauchten Flori und er, die sich so lange schon kannten, nicht viel. Einer wie er untersagte sich jedes Vorwärtskommenwollen. Bloß das Licht vermisste er immer unbändiger, aber weder in den Midlands noch in Berlin gab es einen Fleck, an dem ein Strahlen am Himmel stand wie früher auf der Feldmark, nicht mal draußen am Müggelsee, wohin sie in ihren Berliner Jahren zum Wandern, Paddeln und Schwimmen fuhren und wo sie später, als Flori schon gut verdiente, ein Sommerhaus mieteten.
Unter dem Stahl-und-Glas-Dach des Hamburger Hauptbahnhofs stand das ersehnte Licht vielleicht an acht oder zehn Tagen im Monat, dann aber so, als hätte es sich des notorischen Schmuddelwetters wegen in die Halle zurückgezogen und würde nun dort aufbewahrt werden. Es schien zu warten, nicht bloß auf Reisende, die aus dem Zug stiegen und verblüfft waren von der Helligkeit, der Herrlichkeit, mit der die Hansestadt sie willkommen hieß; das Licht war eine Wohltat gerade für Einheimische wie ihn, die morgens vor dem Büro oder nach Feierabend über die Bahnsteige schlenderten, als wären sie Bahnangestellte in Zivil.
Merz spürte in dem Licht, dass es für einen wie ihn anscheinend nur weniges gab, für das sich zu leben wirklich lohnte. Kinder, ja. Freundschaft, ja. Und vielleicht Liebe, und vielleicht Erinnerungen. In dem Leuchten lag eine rätselhafte, warme Zuneigung, und vieles, was er erlebt hatte, war ihm nur verständlich, weil es in diesem Licht geschehen war.
Ein paar Tage, nachdem seine jüngere Tochter elf geworden war, fuhr er am Morgen mit ihr in die Innenstadt und brachte sie zum Zug. Lindas Klasse ging auf Klassenfahrt in den Schwarzwald, in ein Schullandheim im Kinzigtal. 23 Kinder und drei Lehrerinnen, dazu jede Menge aufgeregte Eltern, zumeist Mütter, warteten auf dem überfüllten Bahnsteig auf die Einfahrt des ICE, in dem für die Kids und ihre Aufpasser ein halber Waggon reserviert war. Es war ein Montagmorgen Anfang September, aber noch immer war das Ende des Hochsommers nicht in Sicht. Auf eine weitere drückend schwüle Woche sollten erneut lange Tage mit fast unerträglich heißen Temperaturen folgen.“

Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)

 

De Amerikaanse schrijver Charles Webb werd geboren op 9 juni 1939 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Charles Webb op dit blog.

Uit: The Graduate

“Thank you.”
He walked back to the window.
“What are you upset about,” she said.
“Some personal things.”
“Don’t you want to talk about them?”
“Well they wouldn’t be of much interest to you, Mrs. Robinson.”
She nodded and sat quietly on the bed smoking her cigarette and dropping ashes into the wastebasket beside her.
“Girl trouble?” she said.
“What?”
“Do you have girl trouble?”
“Look,” Benjamin said. “Now I’m sorry to be this way but I can’t help it. I’m just sort of disturbed about things.”
“In general,” she said.
“That’s right,” Benjamin said. “So please.” He shook his head and looked back out through the glass of the window.
Mrs. Robinson picked up her drink to take a swallow from it, then set it down and sat quietly until she was finished with her cigarette.
“Shall I put this out in the wastebasket?”
Benjamin nodded.
Mrs. Robinson ground it out on the inside of the wastebasket, then sat back up and folded her hands in her lap. It was quiet for several moments.
“The bathroom’s at the end of the hall,” Benjamin said.
“I know.”
She didn’t move from the bed but sat watching him until finally Benjamin turned around and walked to the door. “Excuse me,” he said. “I think I’ll go on a walk.”

Charles Webb (San Francisco, 9 juni 1939)
Scene uit een uitvoering in Brighton, 2018

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Rudolf Borchardt werd geboren op 9 juni 1877 in Königsberg. Zie ook alle tags voor Rudolf Borchert op dit blog.

Nebelhaus

I
Ich stieg auf Stufen zwischen Traum und Traum.
Sie hingen links und rechts an meiner Hand
Und blieben neben mir, wo ich still stand
Und Atem holte: denn ich lebte kaum.
Vor ihren Augen war ein Nebelflaum —
Spinnwobner Duft, entsetzenvolles Band —
Und Wand auf Wand vor ihren Händen schwand,
Vor ihren blinden Augen Raum auf Raum:

Im Schwung der Türen standen ich und sie
Vor einem Saal, der weit war wie ein Land,
Leer wie der Tod, und wie der Himmel hoch:
Am Boden lag zerrissen ein Gewand.
Auf einem Bette saß Melancholie.
Die Winde sangen und der Nebel flog.


II
Ich sprach: „Du schläfst. Dein Blick ist starr und weit;
Dein Haar, so schön es sei, ist wirr und schwer.
Dein wundervoller Leib ist odemleer.
Geh fort; steh auf; erwache; nimm dein Kleid.”
Sie schwieg; doch war ihr Mund vor Bitterkeit
So grauenhaft zu sehn, daß ich nichts mehr
Zu sprechen wagte, wie ich sprach vorher
Und also bleich dastand endlose Zeit.

Dann sprach ich einen süßen Namen aus —
Wie Kuß und Tränen lauteten die Laute —
Das Weib saß eisern und sah bodenwärts
Und lallte schlafend Gram und dumpfen Graus;
Indes ich stumm in ihre Augen schaute,
Vor Wut und Unglück schauderte mein Herz.

Rudolf Borchardt (9 juni 1877 – 10 januari 1945)
In 1935

 

De Vlaamse dichter en schrijver Willy Roggeman werd geboren in Ninove op 9 juni 1934. Zie ook alle tags voor Willy Roggeman op dit blog.

Nuages
tempo: blues)
       voor wijlen Django Reinhardt

 I
Ich stieg auf Stufen zwischen Traum und Traum.
Sie hingen links und rechts an meiner Hand
Und blieben neben mir, wo ich still stand
Und Atem holte: denn ich lebte kaum.
Vor ihren Augen war ein Nebelflaum —
Spinnwobner Duft, entsetzenvolles Band —
Und Wand auf Wand vor ihren Händen schwand,
Vor ihren blinden Augen Raum auf Raum:

Im Schwung der Türen standen ich und sie
Vor einem Saal, der weit war wie ein Land,
Leer wie der Tod, und wie der Himmel hoch:
Am Boden lag zerrissen ein Gewand.
Auf einem Bette saß Melancholie.
Die Winde sangen und der Nebel flog.

II
Ich sprach: „Du schläfst. Dein Blick ist starr und weit;
Dein Haar, so schön es sei, ist wirr und schwer.
Dein wundervoller Leib ist odemleer.
Geh fort; steh auf; erwache; nimm dein Kleid.”
Sie schwieg; doch war ihr Mund vor Bitterkeit
So grauenhaft zu sehn, daß ich nichts mehr
Zu sprechen wagte, wie ich sprach vorher
Und also bleich dastand endlose Zeit.

Dann sprach ich einen süßen Namen aus —
Wie Kuß und Tränen lauteten die Laute —
Das Weib saß eisern und sah bodenwärts
Und lallte schlafend Gram und dumpfen Graus;
Indes ich stumm in ihre Augen schaute,
Vor Wut und Unglück schauderte mein Herz.

Willy Roggeman (Ninove, 9 juni 1934)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e juni ook mijn blog van 9 juni 2018 deel 2.

Dolce far niente, James Whitcomb Riley, Marguerite Yourcenar, Nino Haratischwili, Jaroslav Rudiš, Marie Howe, Frank Keizer

Dolce far niente

 

Een dag in juni door Isaac Levitan, ca. 1895

 

Knee-Deep In June

Tell you what I like the best —
‘Long about knee-deep in June,
‘Bout the time strawberries melts
On the vine, — some afternoon
Like to jes’ git out and rest,
And not work at nothin’ else!

Orchard’s where I’d ruther be —
Needn’t fence it in fer me! —
Jes’ the whole sky overhead,
And the whole airth underneath —
Sort o’ so’s a man kin breathe
Like he ort, and kind o’ has
Elbow-room to keerlessly
Sprawl out len’thways on the grass
Where the shadders thick and soft
As the kivvers on the bed
Mother fixes in the loft
Allus, when they’s company!

Jes’ a-sort o’ lazin there –
S’lazy, ‘at you peek and peer
Through the wavin’ leaves above,
Like a feller ‘ats in love
And don’t know it, ner don’t keer!
Ever’thing you hear and see
Got some sort o’ interest –
Maybe find a bluebird’s nest
Tucked up there conveenently
Fer the boy ‘at’s ap’ to be
Up some other apple tree!
Watch the swallers skootin’ past
Bout as peert as you could ast;
Er the Bob-white raise and whiz
Where some other’s whistle is.

Ketch a shadder down below,
And look up to find the crow —
Er a hawk, – away up there,
‘Pearantly froze in the air! —
Hear the old hen squawk, and squat
Over ever’ chick she’s got,
Suddent-like! – and she knows where
That-air hawk is, well as you! —
You jes’ bet yer life she do! —
Eyes a-glitterin’ like glass,
Waitin’ till he makes a pass!

Pee-wees wingin’, to express
My opinion, ’s second-class,
Yit you’ll hear ‘em more er less;
Sapsucks gittin’ down to biz,
Weedin’ out the lonesomeness;
Mr. Bluejay, full o’ sass,
In them baseball clothes o’ his,
Sportin’ round the orchad jes’
Like he owned the premises!
Sun out in the fields kin sizz,
But flat on yer back, I guess,
In the shade’s where glory is!
That’s jes’ what I’d like to do
Stiddy fer a year er two!

Plague! Ef they ain’t somepin’ in
Work ‘at kind o’ goes ag’in’
My convictions! – ‘long about
Here in June especially! —
Under some ole apple tree,
Jes’ a-restin through and through,
I could git along without
Nothin’ else at all to do
Only jes’ a-wishin’ you
Wuz a-gittin’ there like me,
And June wuz eternity!

Lay out there and try to see
Jes’ how lazy you kin be! —
Tumble round and souse yer head
In the clover-bloom, er pull
Yer straw hat acrost yer eyes
And peek through it at the skies,
Thinkin’ of old chums ‘ats dead,
Maybe, smilin’ back at you
In betwixt the beautiful
Clouds o’gold and white and blue! —
Month a man kin railly love —
June, you know, I’m talkin’ of!

March ain’t never nothin’ new! —
April’s altogether too
Brash fer me! and May — I jes’
‘Bominate its promises, —
Little hints o’ sunshine and
Green around the timber-land —
A few blossoms, and a few
Chip-birds, and a sprout er two, —
Drap asleep, and it turns in
Fore daylight and snows ag’in! —
But when June comes – Clear my th’oat
With wild honey! — Rench my hair
In the dew! And hold my coat!
Whoop out loud! And th’ow my hat! —
June wants me, and I’m to spare!
Spread them shadders anywhere,
I’ll get down and waller there,
And obleeged to you at that!

 

James Whitcomb Riley (7 oktober 1849 – 22 juli 1916)
Greenfield, Indiana, de geboorteplaats van James Whitcomb Riley

 

De Belgisch-Amerikaanse, Franstalige schrijfster Marguerite Yourcenar werd geboren in Brussel op 8 juni 1903. Zie ook alle tags voor Marguerite Yourcenar op dit blog.

Uit: Memoirs of Hadrian (Vertaald door Grace Frick, in samenwerking met de schrijfster)

“His mind, however, was not wholly uncultivated; after his death they found in his house a trunk full of mathematical instruments and books untouched by him for twenty years.
He was learned in his way, with a knowledge half scientific, half peasant, that same mixture of narrow prejudice and ancient wisdom which characterized the elder Cato. But Cato was a man of the Roman Senate all his life, and of the war with- Carthage, a true representative of the stern Rome of the
Republic. The almost impenetrable hardness of Marullinus came from farther back, and from more ancient times.
He was a man of the tribe, the incarnation of a sacred and awe-inspiring world of which I have sometimes found vestiges among our Etruscan soothsayers. He always went bareheaded, as I was criticized for doing later on; his horny feet spurned all use of sandals, and his everyday clothing was hardly distinguishable from that of the aged beggars, or of the grave tenant farmers whom I used to see squatting in the sun. They said that he was a wizard, and the village folk tried to avoid his glance. But over animals he had singular powers. I have watched his grizzled head approaching cautiously, though in friendly wise, a nest of adders, and before a lizard have seen his gnarled fingers execute a kind of dance.
On summer nights he took me with him to study the sky from the top of a barren hill. I used to fall asleep in a furrow, tired out from counting meteors. He would stay sitting, gazing upward and turning imperceptibly with the stars. He must have known the systems of Philolaus and of Hipparchus, and that of Aristarchus of Samos which was my choice in later years, but these speculations had ceased to interest him. For him the stars were fiery points in the heavens, objects akin to the stones and slow-moving insects from which he also drew portents, constituent parts of a magic universe in which were
combined the will of the gods, the influence of daemons, and the lot apportioned to men. He had cast my horoscope. One night (I was eleven years old at the time) he came and shook me from my sleep and announced, with the same grumbling laconism that he would have employed to predict a good
harvest to his tenants, that I should rule the world. Then, seized with mistrust, he went to fetch a brand from a small fire of root ends kept going to warm us through the colder hours, held it over my hand, and read in my solid, childish palm I know not what confirmation of lines written in the sky.”

Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 – 17 december 1987)
Tentoonstelling Marguerite Yourcenar en Hadrianus in Bavay, 2016

 

De Georgische schrijfster en regisseuse Nino Haratischwili werd geboren op 8 juni 1983 in Tbilisi. Zie ook alle tags voor Nino Haratischwili op dit blog.

Uit: Het achtste leven (Vertaald door Elly Schippers en Jantsje Post) 

“Op de avond dat Aman zei dat hij met mij ‘normaal wilde worden; ging Brilka, de dochter van mijn dode zus en mijn enige nichtje, naar Wenen, naar een plaats die ze zich had voorgesteld als haar tweede thuis, als haar persoon-lijke utopie, en dat allemaal uit een gevoel van verbondenheid met een dode vrouw. Van die dode vrouw, mijn oudtante en dus Brilkis overoudtante, had ze in haar fan-tasie haar heldin gemaakt. Ze wilde in Wenen de rechten op de liederen van haar overoudtante zien te krijgen. En door de sporen van die geest te volgen hoopte ze ver-lossing te vinden en een definitief antwoord op de gapen-de leegte in zichzelf. Maar daar had ik toen nog geen idee van. Nadat ik op de bank was gaan zitten en mijn gezicht in mijn handen had verborgen, nadat ik mijn ogen had uitgewreven en Amans blik zo lang mogelijk had ontweken, wist ik dat ik weer zou moeten huilen, maar niet nu, niet op het moment dat Brilka door het raam van de trein het oude, nieuwe Europa voorbij zag glijden en voor het eerst sinds haar aankomst op het continent van de onverschil-ligheid glimlachte. Ik weet niet waar ze bij het verlaten van de stad met die kleine bruggetjes om moest glim-lachen, maar dat doet er niet meer toe. Het belangrijkste is dat ze glimlachte. Ik zou moeten huilen, dacht ik precies op dat moment. Om het niet te doen draaide ik me om, liep naar de slaap-kamer en ging op bed liggen. Lang hoefde ik niet op Aman te wachten; een verdriet als het zijne is heel snel te gene-zen als je ter genezing je lichaam aanbiedt — vooral als de zieke zevenentwintig is. Ik kuste mezelf wakker uit mijn doornroosjesslaap. En toen Aman zijn hoofd op mijn buik legde, verliet mijn twaalfjarige nichtje Nederland en passeerde ze in haar naar blikbier en eenzaamheid stinkende coupé de Duitse grens, terwijl haar nietsvermoedende tante hon-derden kilometers verderop liefde veinsde voor een zevenentwintigjarige schim. Ze doorkruiste Duitsland in de hoop verder te komen.”

Nino Haratischwili (Tbilisi, 8 juni 1983)

 

De Tsjechische schrijver, journalist en muzikant Jaroslav Rudiš werd geboren in Turnov op 8 juni 1972. Zie ook alle tags voor Jaroslav Rudiš op dit blog.

Uit: Die Stille in Prag (Vertaald door Eva Profousová)

»Wie fühlt sich das an?«
»Deine Brüste zu küssen?«
»An meinem Herzen zu horchen!«
»Lang.«
»Wie: lang?«
»Wie ein unendlich langer, fließender Song.«
»Kein Techno?«
»Genau die Art Song, die du haben willst.«
»Ich will es auch mal hören.«
Er streichelt sie.
Oben. In der Mitte. Unten.
Eine Weile lässt sie es zu.
Sie stöhnt. Noch einmal. Als er nach ihrer Pobacke fasst, bewegt sie das Becken. Dann aber schiebt sie seine Hand auf die Bettdecke zurück.
»Schluss.«
»Woher weißt du, dass ich was wollte?«
»Wir kennen das Spiel. Die Frau wird nur benutzt. Und ausgenutzt.«
»Das musst ausgerechnet du sagen.«
Vanda steht auf und geht zu dem beleuchteten Aquarium, das auf einem niedrigen Tisch steht, auf den in anderen Wohnungen eher der Fernseher gestellt wird. Sie klopft an die Glasscheibe, um den kleinen dicken Fisch zu begrüßen, der auf sie zugeschwommen kommt, und setzt sich auf den Parkettfußboden. Sie ist nackt, und die beleuchteten Pflanzen und Wasserbläschen im Aquarium werfen gelbe zitternde Lichtstreifen auf sie. Vanda sieht aus wie ein kleines Wasserzebra, das sich im tiefen, dunklen Ozean verlaufen hat. Sie ist nicht mehr die traurige, patzige junge Frau mit den schwarz gefärbten Haaren und der frischen Schultertätowierung, die Petr vor ein paar Stunden kennengelernt hat. Aus dem Nebenzimmer kommt Malmö und stupst sie gähnend mit der Schnauze an. Vanda krault sie zwischen den Ohren und Malmö streckt sich neben ihr aus.“

Jaroslav Rudiš (Turnov, 8 juni 1972)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichteres Marie Howe werd geboren in 1950 in Rochester, New York. Zie ook alle tags voor Marie Howe op dit blog.

What the Angels Left

At first, the scissors seemed perfectly harmless.
They lay on the kitchen table in the blue light.

Then I began to notice them all over the house,
at night in the pantry, or filling up bowls in the cellar

where there should have been apples. They appeared under rugs,
lumpy places where one would usually settle before the fire,

or suddenly shining in the sink at the bottom of soupy water.
Once, I found a pair in the garden, stuck in turned dirt

among the new bulbs, and one night, under my pillow,
I felt something like a cool long tooth and pulled them out

to lie next to me in the dark. Soon after that I began
to collect them, filling boxes, old shopping bags,

every suitcase I owned. I grew slightly uncomfortable
when company came. What if someone noticed them

when looking for forks or replacing dried dishes? I longed
to throw them out, but how could I get rid of something

that felt oddly like grace? It occurred to me finally
that I was meant to use them, and I resisted a growing compulsion

to cut my hair, although in moments of great distraction,
I thought it was my eyes they wanted, or my soft belly

—exhausted, in winter, I laid them out on the lawn.
The snow fell quite as usual, without any apparent hesitation

or discomfort. In spring, as expected, they were gone.
In their place, a slight metallic smell, and the dear muddy earth.

 

The Copper Beech

Immense, entirely itself,
it wore that yard like a dress,

with limbs low enough for me to enter it
and climb the crooked ladder to where

I could lean against the trunk and practice being alone.

One day, I heard the sound before I saw it, rain fell
darkening the sidewalk.

Sitting close to the center, not very high in the branches,
I heard it hitting the high leaves, and I was happy,

watching it happen without it happening to me.

Marie Howe (Rochester, 1950)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Frank Keizer werd geboren in Leeuwarden in 1987. Zie ook alle tags voor Frank Keizer op dit blog.

Uit: lief slecht ding

iedereen wil wel naar huis, zei je. er wordt gekookt voor
activisten, seks is er lekker lui, je bent er vrij van de krachten
van de markt en zo. ik weet wat je denkt, de revolutie heeft
haar kinderen verminkt

en we praten er niet meer over. fluisterend misschien. over
wat er de afgelopen tijd gebeurd is. de anderen, alles wat na
het opsommen komt. niemand zou een enzovoort moeten zijn.
daarom zijn we allemaal gebroken. ook het huis is ingestort,
en dat noemen we nieuwbouw. zo verstild klinkt dit 
individualisme, dat de luidruchtigste band met de productieve
wereld het innigste is. als je luistert, hoor je haar zingen,
het is een parodie en gaat van huisje, boompje, weesje

ik dacht: er is een leer die taai geworden is. ik kauwde erop, 
vroeg me af wie het werkgezin vormden, wat we tegenover
de familie zetten die aan tafel zat, de ethiek van de arbeid, 
het professionele knechtschap, de vaderpolitiek

zaten we niet scheef, jij en ik, in deze geschiedenis. wie gingen
ons voor. en hoe konden we ze leren kennen door de waas
van onze isolatie

Frank Keizer (Leeuwarden, 1987)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juni ook mijn blog van 8 juni 2018 en eveneens mijn blog van 8 juni 2017.

Orhan Pamuk, Monika Mann, Nikki Giovanni, Harry Crews, Louise Erdrich, Mascha Kaléko, Jan Engelman, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: Istanbul. Herinneringen en de stad (Vertaald door Hanneke van der Heijden)

“Terwijl ik luisterde naar de verhalen van mijn vader, die hij soms onderbrak om me te wijzen op een mooi uitzicht, of op mooie vrouwen die over het trottoir liepen, en naar zijn wijze raad over het leven, die hij er terloops en ontspannen tussendoor vlocht, keek ik op die loodgrijze winterochtenden naar de Istanbulse beelden die aan de voorruit voorbijtrokken. Ik keek naar de voertuigen die over de Galatabrug reden, de achterbuurten, toen nog omgeven door houten huizen die later gesloopt zouden worden, de smalle steegjes, de drommen mensen onderweg naar een voetbalwedstrijd of een sleepboot met een iele schoorsteen die met kolen beladen sloepen over de Bosporus voorttrok, terwijl ik ondertussen aandachtig luisterde naar de wijze levenslessen van mijn vader, naar zijn woorden, die bijvoorbeeld suggereerden dat je je eigen intuïtie, preoccupaties en obsessies nauwlettend moet volgen, of dat het leven in feite heel snel voorbijgaat en dat het goed is te weten wat je wilt, of dat je eigenlijk alleen door schijven of tekenen een bepaalde diepte in het leven kunt bewerkstelligen, en ik voelde hoe die woorden zich in mijn  hoofd met de beelden verenigden. Na een tijdje gebeurde het dan dat de muziek waar ik naar luisterde, de Istanbulse beelden die aan de voorruit voorbijtrokken, de sfeer van sommige met straatkeien geplaveide stoepen en steegjes, waarvan mijn vader vroeg of we die in zouden slaan terwijl hij de auto er al glimlachend indraaide, zich allemaal in mijn hoofd samenvoegden en me lieten voelen dat we nooit een antwoord zullen krijgen op onze levensvragen, maar dat het goed is om ze toch te stellen, dat het doel en het geluk in het leven op plekken liggen die wij niet precies kunnen onderscheiden, of die we gewoon niet willen zien, maar dat er nog iets anders is dat minstens even belangrijk is als al deze zorgen, namelijk de beelden die we door de ramen van de auto, het huis of de boot zien als we over deze bekommernissen piekeren of als we in het leven genot of diepte najagen want in de loop van de tijd zal het leven net als muziek, tekeningen of verhalen met dalingen en stijgingen ten einde komen, maar de beelden van de stad die aan onze ogen voorbijtrekken zullen ons zelfs jaren later nog als uit dromen afkomstige herinneringen blijven vergezellen.”

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

 

De Duitse schrijfster Monika Mann werd als vierde kind van Thomas Mann geboren op 7 juni 1910 in München. Zie ook alle tags voor Monika Mann op dit blog.

Uit: Das fahrende Haus

„Wenn man auf eine kurze Frage eine lange Antwort gibt, so ist das verdächtig oder zumindest sonderbar. Frägt man dich, wie du heißt, so ist die Antwort ein Name, sonst nichts. Man frägt mich, welcher Nationalität ich bin, und ich antworte – ich bin amerikanischer, ursprünglich deutscher, zwischenhinein auch tschechischer und ungarischer und demnächst wohl wieder deutscher Nationalität. – Es ist eine viel zu lange Antwort, als daß sie einen nicht verwundert, ja argwöhnisch lassen sollte. Und wirklich, man schaut mich mit großen Augen an, als wolle man sagen – Teufel, dahinter muß eine Geschichte stehen! – Mit Gott, hier ist sie denn! Das heißt, eine Geschichte ist es eigentlich nicht, sonderneine persönliche Erfahrung, entsprungen dem Geist der Zeit – pointenlos in ihrer Wirrheit und Verworrenheit, Traurigkeit und dennoch gut, ja strahlend. Einst ließ man ein Wort ins Gebet einfließen für das Vaterland, daß es erhalten bleiben möge im Kriege zwischen den Völkern: Heute läßt man ein Wort ins Gebet einfließen für die Welt, daß sie erhalten bleiben möge im Kriege gegen sich selbst. Unsere Gedanken, Träume und Gebete, mögen sie intim sein, sind heute mondial gefärbt. Einst war der Gipfel von Scherz, seinen Hund, angetan miteinem karierten Mäntelchen und Federhut, in einen Fesselballon zu setzen, mochten Gebell und Gewinsel den blauen Äther entzücken! Heute setzt man seinen Hund, mit allerlei sphärischen Schinken ausstaffiert, in einen Sputnik und gibt ihn der Frau Erde auf ihrer Rundreise als Begleiter mit. Möchte mein Hündchen mir dann erzählen, wie der Mond von hinten aussieht, ich sehe immer nur sein unheimlich Gesicht! So scherzt sich’s also in unserer Zeit, und es vergeht einem fast das Lachen. Man schämt sich fast vor seinem Hund, dem kosmischen Haustier.“

Monika Mann (7 juni 1910 – 17 maart 1992)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Nikki Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Nikki Giovanni op dit blog.

Uit: On My Journey Now

“When swimming pools were segregated, that made it harder for African Americans to learn to swim. But of course Africans could swim; many lived near the Atlantic Ocean, and they would swim. In some cases when they jumped overboard, they were shot in the back and wounded and they died, and in other cases they made it. Most ended up in the belly of a shark. The sharks, too, changed their patterns. They began to follow the ships west, feeding on the bodies of the dead or dying Africans.
So the slavers waited, got to that fourth and fifth day, and then there was a calm among the Africans, and they talked about that. There was a calm because they could look out, and although they couldn’t see the land, they could see the heat coming off the land. They could see that shimmer, and it’s the most fantastic thing to travel to Africa by boat, because you see the heat before you see the land.
And so, by that sixth or seventh day, or maybe around the eighth day, they could no longer see the land or the heat, and so there is going to be a restlessness, because people are beginning to feel lost, because now they’re thinking, “Well, this is farther out.” So now we have the Africans in a position of not really being able to see anything familiar. But of course they followed the clouds, and we do know that clouds above land are different from clouds over water, so they could see that land had to be that way. And so we’re going to have a serious problem somewhere around the tenth day. And those who study this – I’m just a poet, but the people who study slavery – say that those ships’ captains knew that this was going to be the day that, I don’t want to say all hell is going to break loose, but the day they really have to tighten up, because now the people realize they will not know how to get home.

Fare you well, fare you well, fare you well, everybody.
Fare you well, fare you well, whenever I do get a-home.

What those captured people had – which is why I so admire those people – was a tone, a voice, a moan. They made a decision, because they had to decide: Do we shut ourselves down, or do we continue forward?”

Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Harry Crews werd geboren op 7 juni 1935 in Bacon County, Georgia. Zie ook alle tags voor Harry Crews op dit blog.

Uit: Classic Crews: A Harry Crews Reader

“And you thought the rain would hurt you if you walked home in it?” “It’s raining, Dad,” he said, exasperated now. “I’ll tell you what,” I said. “You go out there and stand in it and we’ll see how bad it hurts you.” He walked out into the rain and stood looking at me. “How long do I have to stand here?” “Only until we see if it hurts you. Don’t worry, I’ll tell you when you are about to get hurt.” I went back inside. So far, pretty shitty, but it gets worse. When I went back inside, I sat down in a recliner, meaning to stay there only a minute. But I hadn’t reckoned with the liquor and the rain on the roof. I woke with a start and looked at my watch. It was a quarter of nine. I went outside and there the boy stood, his blond hair plastered and every thread on him soaked. He didn’t look at all sad or forlorn; what he did look was severely pissed. “Come on in,” I said. And then: “Where do you want to eat?” “I don’t want to eat.” “How do you feel?” I asked. He glared at me. “Well, I’m not hurt.” We sat there on the top of Springer Mountain and looked at each other with the rain falling around us. I’d forgotten entirely about my feet and the tent and the fire. My throat felt like it was closing up and I had to speak to keep breathing. “I wanted to apologize, but I had done such a sorry-asked thing that I couldn’t bring myself to do it. But at the time, it didn’t seem like it’d do any good.” “It probably wouldn’t have,” he said. “Then.” “Well, I’m sorry. I was wrong. I should have said so, but… ,” I’d run out of words. He said, “I know. And I was only down the block. I’ve thought about it. I could have called. But, shit, I was only a little kid.”

Harry Crews (7 juni 1935 – 28 maart 2012)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Louise Erdrich werd geboren op 7 juni 1954 in Little Falls, Minnesota. Zie ook alle tags voor Louise Erdrich op dit blog.

Uit: The Plague of Doves

“The out-house drama, always the first in the momentous day, was filled with the sort of detail that my brother and I found interesting. The out-house, well-known to us although we now had plumbing, and the horror of the birds’ death by excrement, as well as other features of the story’s beginning, gripped our attention. Mooshum was our favorite indoor entertainment, next to the television. But our father had removed the television’s knobs and hidden them. Although we made constant efforts, we never found the knobs and came to believe that he carried them upon his person at all times. So we listened to our Mooshum instead. While he talked, we sat on kitchen chairs and twisted our hair. Our mother had given him a red coffee can for spitting snoose. He wore soft, worn, green Sears work clothes, a pair of battered brown lace-up boots, and a twill cap, even in the house. His eyes shone from slits cut deep into his face. The upper half of his left ear was missing, giving him a lopsided look. He was hunched and dried out, with random wisps of white hair down his ears and neck. From time to time, as he spoke, we glimpsed the murky scraggle of his teeth. Still, such was his conviction in the telling of this story that it wasn’t hard at all to imagine him at twelve.
His big brother put on his vestments, the best he had, hand-me-downs from a Minneapolis parish. As real incense was impossible to obtain, he prepared the censer by stuffing it with dry sage rolled up in balls. There was an iron hand pump and a sink in the cabin, and Mooshum’s brother, or half brother, Father Severine Milk, wet a comb and slicked back his hair and then his little brother’s hair. The church was a large cabin just across the yard, and wagons had been pulling up for the last hour or so. Now the people were in the church and the yard was full of the parked wagons, each with a dog or two tied in the box to keep the birds and their droppings off the piled hay where people would sit. The constant movement of the birds made some of the horses skittish. Many wore blinders and were further . . .”

Louise Erdrich (Little Falls, 7 juni 1954)
Cover

 

De Duitstalige dichteres Mascha Kaléko (eig. Golda Malka Aufen) werd geboren op 7 juni 1907 in Krenau of Schidlow in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije, nu Polen. Zie ook alle tags voor Mascha Kaléko op dit blog.

Rezept

Jage die Ängste fort
Und die Angst vor den Ängsten.
Für die paar Jahre
Wird wohl alles noch reichen.
Das Brot im Kasten
Und der Anzug im Schrank.

Sage nicht mein.
Es ist dir alles geliehen.
Lebe auf Zeit und sieh,
Wie wenig du brauchst.
Richte dich ein.
Und halte den Koffer bereit.

Es ist wahr, was sie sagen:
Was kommen muß, kommt.
Geh dem Leid nicht entgegen.
Und ist es da,
Sieh ihm still ins Gesicht.
Es ist vergänglich wie Glück.

Erwarte nichts.
Und hüte besorgt dein Geheimnis.
Auch der Bruder verrät,
Geht es um dich oder ihn.
Den eignen Schatten nimm
Zum Weggefährten.

Feg deine Stube wohl.
Und tausche den Gruß mit dem Nachbarn.
Flicke heiter den Zaun
Und auch die Glocke am Tor.
Die Wunde in dir halte wach
Unter dem Dach im Einstweilen.

Zerreiß deine Pläne. Sei klug
Und halte dich an Wunder.
Sie sind lang schon verzeichnet
Im grossen Plan.
Jage die Ängste fort
Und die Angst vor den Ängsten.

Mascha Kaléko (7 juni 1907 – 21 januari 1975)
Cover

 

De Nederlandse dichter Johannes Aloysius Antonius Engelman werd geboren in Utrecht op 7 juni 1900. Zie ook alle tags voor Jan Engelman op dit blog.

Over het gras

Over het gras en over het water
dwaal ik achter de beminde
die ik vroeg en die ik later,
die ik nimmer, nimmer vinde.

Smalle schelpen zijn haar handen
om een eeuwge zee te horen,
in zijn wieg en broze wanden
zingt haar hart mijn wee verloren.

Handen die mijn hoofd niet koelen
met hun sneeuw, de lichte, zachte.
Hartklop die ik niet zal voelen
onder stergoud, al de nachten.

Over het gras en over het water
dwaal ik achter de beminde,
tot ik aanzie – later, later,
in een licht dat mij hervinde.

 

Bij de rozen

‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’
zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was.
Maar schrok, en hoorde dreunen in mijn oren:
wat is u zelve, ijdel mens, beschoren,
zo kort als gij hier wandelt bij de rozen op het gras?

Jan Engelman (Utrecht 7 juni 1900 ;Amsterdam 20 maart 1972)
Portret door Charley Toorop, 1936

 

De Amerikaanse dichteres Gwendolyn Brooks werd geboren op 7 juni 1917 in Topeka, Kansas. Zie ook alle tags voor Gwendolyn Brooks op dit blog.

The Rites For Cousin Vit

Carried her unprotesting out the door.
Kicked back the casket-stand. But it can’t hold her,
That stuff and satin aiming to enfold her,
The lid’s contrition nor the bolts before.
Oh oh. Too much. Too much. Even now, surmise,
She rises in the sunshine. There she goes,
Back to the bars she knew and the repose
In love-rooms and the things in people’s eyes.
Too vital and too squeaking. Must emerge.
Even now she does the snake-hips with a hiss,
Slops the bad wine across her shantung, talks
Of pregnancy, guitars and bridgework, walks
In parks or alleys, comes haply on the verge
Of happiness, haply hysterics. Is.

 

Boy Breaking Glass

To Marc Crawford
from whom the commission
Whose broken window is a cry of art
(success, that winks aware
as elegance, as a treasonable faith)
is raw: is sonic: is old-eyed première.
Our beautiful flaw and terrible ornament.
Our barbarous and metal little man.

“I shall create! If not a note, a hole.
If not an overture, a desecration.”

Full of pepper and light
and Salt and night and cargoes.

“Don’t go down the plank
if you see there’s no extension.
Each to his grief, each to
his loneliness and fidgety revenge.
Nobody knew where I was and now I am no longer there.”

The only sanity is a cup of tea.
The music is in minors.

Each one other
is having different weather.

“It was you, it was you who threw away my name!
And this is everything I have for me.”

Who has not Congress, lobster, love, luau,
the Regency Room, the Statue of Liberty,
runs. A sloppy amalgamation.
A mistake.
A cliff.
A hymn, a snare, and an exceeding sun.

Gwendolyn Brooks (7 juni 1917 – 3 december 2000)
Standbeeld in Chicago

 

De Ierse schrijfster Elizabeth Bowen werd geboren op 7 juni 1899 in Dublin. Zie ook alle tags voor Elizabeth Bowen op dit blog.

Uit: Friends and Relations

“Janet, the bride’s younger sister, knew that Cousin Richard would be certain, sooner or later, to say ‘Pass along the car, please.’ She supposed that one did not mind? She supposed that someone was bound to be humorous at a wedding? Might not her Wolf Cubs be better? She proffered two. Several had been already allotted to laying down duck-boards or directing cars round the corner where they could park. But Mrs Studdart thought no, on the whole. The little boys’ boots … Besides, one did not want friends to feel like traffic, in any way `directed’. Also one could not disappoint Cousin Richard, who had Janet said: ‘Just as you think, of course.’ Young Mr and Mrs Tilney, between her train and the lilies, with a background of pleasant outdoor sunshine, now stood waiting for their photograph by the world to be taken, for the curtain to rise. In the hall, first guests from the church could be heard arriving; Lady Elfrida Tilney tittering in the porch. Their two heads turned, rather beautifully apprehensive; they had an instant for conversation. Edward: ‘This morning, I wanted to ring you up.’ Out of her bride’s formality, fall of tulle and lace, came the gay little scoffing laugh. ‘Oho!’ she remarked. `But mother kept saying, “Now I expect you will ring up Laurel?” So I went out and bought some labels.’ `Labels?’ `For my things.’ `Oh, labels. Well, that’s one conversation we’ll never have.’ They’re coming —’ `No, that’s the ices going round to the marquee. Edward …’ But his emotions were quite at a standstill. He had at any time more address than an occasion required. Edward was determined that his wedding, like the execution of Julien Sorel, should go off simply, suitably, without any affectation on his part. Laurel went on: ‘I suppose we can’t possibly …’ But at this point Lady Elfrida brought in the Daubeneys; remarking with the keenest sense of effect: ‘My daughter-in-law.’ Laurel amazed the Daubeneys with a lovely, composed smile. After the Daubeneys, guests began to come through on a strong current. Edward remained throughout wonderfully self-possessed; perhaps because of this he did not make an entirely good impression. Lady Elfrida, in claret-coloured georgette, also overacted a little. Besides being a divorcée, which should but does not subdue, she was the bridegroom’s mother — and one apt to play always a little too gracefully a losing game. The Tilney connection (here to shower on Edward for his marriage as well as his mother a loving depreciation), bright woof to a sober warp, shuttled their way to and fro through the Studdart connection. Impervious to strangers, signalling, smiling, these bright friends distinguished each other; where two or three met intimacies flowered and branched.”

Elizabeth Bowen (7 juni 1899 – 22 februari 1973)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e juni ook mijn blog van 7 juni 2015 deel 2.

Thomas Mann, Aleksandr Poesjkin, Sarah Dessen, Jean Cayrol, Pierre Corneille, Hendrik van Teylingen, V. C. Andrews, Frank Gericke

De Duitse schrijver Thomas Mann werd geboren in Lübeck op 6 juni 1875. Zie ook alle tags voor Thomas Mann op dit blog.

Uit: Buddenbrooks

„Die Feder eilte weiter, glatt, behende, und indem sie hie und da einen kaufmännischen Schnörkel ausführte, und redete Zeile für Zeile zu Gott. Zwei Seiten weiter hieß es: »Ich habe meiner jüngsten Tochter eine Police von 150 Courant-Thalern ausgeschrieben. Führe du sie, ach Herr! auf deinen Wegen, und schenke du ihr ein reines Herz, auf daß sie einstmals eingehe in die Wohnungen des ewigen Friedens. Denn wir wissen wohl, wie schwer es sei, von ganzer Seele zu glauben, daß der ganze liebe süße Jesus mein sei, weil unser irdisches kleines schwaches Herz …« Nach drei Seiten schrieb der Konsul ein »Amen«, allein die Feder glitt weiter, sie glitt mit feinem Geräusch noch über manches Blatt, sie schrieb von der köstlichen Quelle, die den müden Wandersmann labt, von des Seligmachers heiligen, bluttriefenden Wunden, vom engen und vom breiten Wege und von Gottes großer Herrlichkeit. Es kann nicht geleugnet werden, daß der Konsul nach diesem oder jenem Satze die Neigung verspürte, es nun genug sein zu lassen, die Feder fortzulegen, hinein zu seiner Gattin zu gehen oder sich ins Comptoir zu begeben. Wie aber! Wurde er es so bald müde, sich mit seinem Schöpfer und Erhalter zu bereden? Welch ein Raub an Ihm, dem Herrn, schon jetzt einzuhalten mit Schreiben … Nein, nein, als Züchtigung gerade für sein unfrommes Gelüste, citierte er noch längere Abschnitte aus den heiligen Schriften, betete für seine Eltern, seine Frau, seine Kinder und sich selbst, betete auch für seinen Bruder Gotthold, – und endlich, nach einem letzten Bibelspruch und einem letzten, dreimaligen Amen, streute er Goldsand auf die Schrift und lehnte sich aufatmend zurück. Ein Bein über das andere geschlagen, blätterte er langsam in dem Hefte zurück, um hie und da einen Abschnitt der Daten und Betrachtungen zu lesen, die sich von seiner Hand dort vorfanden, und sich wieder einmal dankbar der Erkenntnis zu freuen, wie immer und in aller Gefahr Gottes Hand ihn sichtbar gesegnet.

Iris Berben als Konsulin Bethsy Buddenbrook en Armin Mueller-Stahl als Konsul Jean Buddenbrook. Scene uit de verfilming van „Buddenbrooks“ uit 2008.

Er hatte die Pocken gehabt so stark, daß alle Leute ihm das Leben absprachen, aber er war gerettet worden. Einmal – er war noch ein Knabe – hatte er den Vorbereitungen zu einer Hochzeit beigewohnt, wobei viel Bier gebraut wurde (denn es bestand die alte Sitte, das Bier im Hause zu brauen), und zu diesem Ende stand ein großes Brau-Küben vor der Thüre aufgerichtet. Nun, dasselbe schlug nieder und die Bodenseite auf den Knaben, mit solchem Knall und solcher Gewalt, daß die Nachbarn vor die Thüre kamen und ihrer sechs genug zu thun hatten, es wieder aufzurichten. Sein Kopf ward gequetscht, und das Blut rann heftig über alle seine Gliedmaßen. Er wurde in einen Laden getragen, und da noch ein wenig Leben in ihm war, ward zum Doktor und zum Wundarzt geschickt. Dem Vater aber sprach man zu, er möge sich in Gottes Willen schicken, es sei unmöglich, daß der Knabe am Leben bliebe … Und nun höre: Gott der Allmächtige segnete die Mittel und half ihm wieder zur vollkommenen Gesundheit! – Als der Konsul diesen Unglücksfall im Geiste aufs neue erlebt hatte, ergriff er noch einmal die Feder und schrieb hinter sein letztes Amen: »Ja, Herr, ich will dich loben ewiglich!« -Ein anderes Mal, als er, ein ganz junger Mensch noch, nach Bergen gekommen war, hatte Gott ihn aus großer Wassersgefahr errettet. »Indem wir«, stand dort, »in der Stromzeit, wenn die Nordfahrer angekommen sind, sehr viel arbeiten mußten, durch die Jagden zu kommen und zu unserer Brücke zu gelangen, so ging es mir dabei so, daß ich auf dem Rande der Schute stand, die Füße gegen die Dollen und den Rücken gegen die Jagd gestützt, um die Schute immer näher zu bringen; zu meinem Unglück brechen die eichnen Dollen, wogegen ich die Füße gesetzt hatte, und ich falle über Kopf ins Wasser.“

 

Thomas Mann (6 juni 1875 – 12 augustus 1955)
Rond 1939

 

De Russische dichter en schrijver Aleksandr Poesjkin werd geboren in Moskou op 6 juni 1799. Zie ook alle tags voor Aleksandr Poesjkin op dit blog.

Uit: Evgeny Onegin (Vertaald door G. R. Ledger)

IV

Tatyana, (to her heart’s core a Russian,
Herself not knowing the reason why),
With all their cold and frigid beauty,
Loved Russian winters with great passion:
The sun-lit hoar-frost on frozen days,
Sledge rides, and from the sunset’s glow
The rosy radiance on the snow;
The foggy nights of Epiphany,
Evenings which, by ancient rule,
They celebrated in the old time ways:
The servants from the house and yard
All told the fortunes of their mistresses,
Each year they gave them the blissful word:
An army husband and a trip abroad.

V.

Tatyana implicitly believed the tales
Of the simple country folk of old;
Dreams, fortune by cards, the cold
Predictions which the moon reveals.
All omens used to make her shudder,
All objects spoke mysteriously,
Pronouncing one thing or another,
Forebodings crowded her anxiously.
The curious cat, on the stove shelf sitting,
Purrs and washes its paws with its tongue:
A sure sign to her that guests would come;
Then suddenly, seeing up above,
The face of the two-horned waxing moon,
On the left hand side, almost in a swoon,

VI.

She shook and grew pale as any waif.
And, whenever a falling star
Through the sky’s darkness cut a path,
And then dispersed, — then in utter fear
Tatyana hastened, in confusion,
(And while the star was still on fire)
To whisper to it her heart’s desire.
Whenever it happened, in her delusion,
That she met a black monk, or in the fields,
A racing hare would suddenly
Strike across her way, and run obliquely,
Then in very fear not knowing what remedy
To take, and full of sad expectation
She sensed bad fortune in anticipation.

 

Aleksandr Poesjkin (6 juni 1799- 10 februari 1837)
Poesjkin Afscheid van de Zee door Ivan Aivazovsky en Ilya Repin, 1877

 

De Amerikaanse schrijfster Sarah Dessen werd geboren op 6 juni 1970 in Evanston, Illinois. Zie ook alle tags voor Sarah Dessen nop dit blog.

Uit: The Rest of the Story

“The wedding was over. But the party had just begun.
“It’s just so romantic,” my best friend Bridget said, picking up the little glass jar of candy from her place setting and staring at it dreamily. “Like a fairy tale.”
“You think everything is like a fairy tale,” my other best friend Ryan told her, wincing as she reached down yet again to rub her sore feet. None of us were used to dressing up very much, especially in heels. “All those days of playing Princess when we were kids ruined you.”
“I seem to remember someone who had a Belle fixation,” Bridget said, putting the candy down with a clank. She tucked her short, choppy dark bob behind her ears. “Back before you decided that being cynical and depressed was much cooler.”
“I was the one who liked Belle,” I reminded her. We all had our roles: they were always bickering about our shared history, while I was the one who remembered all the details. It had been like this since we’d met on the playground in second grade. “Ryan was all about Jasmine.”
“She’s right,” Ryan said. “And I’ll remind you again that I’m not cynical or depressed, I’m realistic. We can’t all see the world as rainbows and unicorns.”
“I don’t even like rainbows and unicorns,” Bridget muttered. “They’re so overdone.”
“The truth is,” Ryan continued, “even with cute candy favors, the divorce rate in this country is over fifty percent.”
“Oh, my God. Ryan!” Bridget looked horrified. Ryan was right about one thing: she was the biggest optimist I knew. “That is a horrible thing to say at Emma’s dad’s wedding.”
“Seriously,” I added. “Way to jinx my future. Was my past not bleak enough for you?”
Ryan looked at me, worried. “Oh, crap. Sorry.”
“I’m kidding,” I told her.
“And I hate your humor,” she replied. “Have I mentioned that lately?”
She had not. But she didn’t need to. Everyone seemed to have a problem with what I found funny. “Despite the statistics,” I said, “I really do feel Dad and Tracy will make it.”

 

Sarah Dessen (Evanston, 6 juni 1970)

 

De Franse dichter en schrijver Jean Cayrol werd geboren op 6 juni 1911 in Bordeaux. Zie ook alle tags voor Jean Cayrol op dit blog.

 

Marguerite…

Marguerite, tu me réponds :
je ris trop dans le couchant
quand le vent
se plaint de mon comportement.
Avec mes pétales
un p’tit coin de bal
j’ai le sentiment.

Marguerite,
mon rire blanc,
choisie pour des rites
jamais décevants.

Marguerite des champs
connais-tu celle des villes,
la marguerite qui file
l’amour entre les dents ?

Toutes les marguerites sont reines
en plein été ;
les rosières se déchaînent,
au corsage est leur secret.

Marguerite
tu donnes la paix
aux hommes sans gîte

la marguerite est la clef
soleil quand tu m’invites.

 

Jean Cayrol (6 juni 1911 – 10 februari 2005)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Pierre Corneille werd geboren in Rouen op 6 juni 1606. Zie ook alle tags voor Pierre Corneille op dit blog.

 

Amourettes de jeune homme

J’ai fait autrefois de la bête,
J’avais des Philis à la tête,
J’épiais les occasions,
J’épiloguais mes passions,
Je paraphrasais un visage.
Je me mettais à tout usage,
Debout, tête nue, à genoux,
Triste, gaillard, rêveur, jaloux,
Je courais, je faisais la grue
Tout un jour au bout d’une rue.
Soleil, flambeaux, attraits, appas,
Pleurs, désespoir, tourment, trépas,
Tout ce petit meuble de bouche
Dont un amoureux s’escarmouche,
Je savais bien m’en escrimer.
Par là je m’appris à rimer,
Par là je fis, sans autre chose,
Un sot en vers d’un sot en prose.

 

Chagrin

Usez moins avec moi du droit de tout charmer ;
Vous me perdrez bientôt si vous n’y prenez garde.
J’aime bien a vous voir, quoi qu’enfin j’y hasarde ;
Mais je n’aime pas bien qu’on me force d’aimer.

Cependant mon repos a de quoi s’alarmer ;
Je sens je ne sais quoi dès que je vous regarde ;
Je souffre avec chagrin tout ce qui m’en retarde,
Et c’est déjà sans doute un peu plus qu’estimer.

Ne vous y trompez pas, l’honneur de ma défaite
N’assure point d’esclave à la main qui l’a faite,
Je sais l’art d’échapper aux charmes les plus forts,

Et quand ils m’ont réduit à ne plus me défendre,
Savez-vous, belle Iris, ce que je fais alors ?
Je m’enfuis de peur de me rendre.

 

Espérance

D’un accueil si flatteur, et qui veut que j’espère,
Vous payez ma visite alors que je vous vois,
Que souvent à l’erreur j’abandonne ma foi,
Et croîs seul avoir droit d’aspirer à vous plaire.

Mais si j’y trouve alors de quoi me satisfaire,
Ces charmes attirants, ces doux je ne sais quoi,
Sont des biens pour tout autre aussi bien que pour moi,
Et c’est dont un beau feu ne se contente guère.

D’une ardeur réciproque il veut d’autres témoins,
Un mutuel échange et de vœux et de soins,
Un transport de tendresse à nul autre semblable.

C’est là ce qui remplit un cœur fort amoureux :
Le mien le sent pour vous ; le vôtre en est capable.
Hélas ! si vous vouliez, que je serais heureux !

 

Pierre Corneille (6 juni 1606 – 1 oktober 1684)
Musée Pierre Corneille in Rouan

 

De Nederlandse dichter en vertaler Hendrik van Teylingen werd geboren op 6 juni 1938 in IJmuiden. Zie ook alle tags voor Hendrik van Teylingen op ditt blog.

 

Had ik nooit een vers gelezen

Had ik nooit een vers gelezen,
Mocht ik nu geen dichter wezen:
Had ik van het geitenweitje
Met zijn klaaglijk krijtend geitje

In mijn jonkheid niet vernomen.
Was het er niet van gekomen
Dat het beieren der rijmen
Me nu schreiend doet bezwijmen

Van een huiverend genieten
Dat ik in elk vers wil gieten
Opdat in betraande horden
Al mijn lezers dichter worden.

 

Ceder

Een zilte windbazuin
blies uw bladerkruin
heen en weer weder.

Een zilvergrijze vrouw
knielde neer in rouw,
krakend als leder,

en klom in u omhoog.
Boven keek haar oog
nog even neder.

Ze hing zich in u op
– sluier werd tot strop –
en deinde teder.

Nu wiegt ge weer alleen.
Haar last woei van u heen,
licht als een veder.

 

Hendrik van Teylingen (6 juni 1938 – 25 december 1998)

 

De Amerikaanse schrijfster V. C. Andrews (eig. Cleo Virginia Andrews) werd geboren in Portsmouth op 6 juni 1923. Zie ook alle tags voor V. C. Andrews op dit blog.

Uit: Seeds of Yesterday

“And so it came to pass the summer when I was fifty-two and Chris was fifty-four that our mother’s promise of riches, made long ago when I was twelve and Chris was fourteen, was at last realized. We both stood and stared at that huge, intimidating house I’d never expected to see again. Even though it was not an exact duplicate of the original Foxworth Hall, still I quivered inside. What a price both Chris and I had paid to stand where we were now, temporary rulers over this mammoth house that should have been left in charred ruins. Once, long ago, I’d believed he and I would live in this house like a princess and prince, and between us we’d have the golden touch of King Midas, only with more control. I no longer believed in fairy tales. As vividly as if it had happened only yesterday, I remembered that chill summer night full of mystical moonlight and magical stars in a black velvet sky when we’d first approached this place, expecting only the best to happen. We had found only the worst. At that time Chris and I had been so young, innocent, and trusting, believing in our mother, loving her, believing as she led us and our five-year-old twin brother and sister through the dark and somehow scary night, to that huge house called Foxworth Hall, that all our future days would be colored green for wealth and yellow for happiness.
What blind faith we’d had when we tagged along behind. Locked away in that dim and dreary upstairs room, playing in that dusty, musty attic, we’d sustained ourselves by our belief in our mother’s promises that someday Foxworth Hall and all its fabulous riches would be ours. However, despite all her promises, a cruel and heartless old grandfather with a bad but tenacious heart refused to stop beating in order to let four young and hopeful hearts live, and so we’d waited, and waited, until more than three long-long years passed, and Momma failed to keep her promise.”

 

V. C. Andrews (6 juni 1923 – 19 december 1986
James Maslow (Bart), Sammi Hanratty (Cindy), Jason Lewis (Christopher) en Rachael Carpani (Cathy) in de film “Seeds of Yesterday” uit 2015

 

De Nederlandse dichter en publicist Frank Gericke (pseudoniem van Derk Gerhardus Hoek) werd geboren in Hoogvliet op 6 juni 1887. Zie ook alle tags voor Frank Gericke op dit blog.

 

Hei

Kleintjes, duistertjes
Groeit op de hei,
Aan den blinkenden grindweg,
Een pijnboomrij.

De wolkjes schuiven,
De vogeltjes slaan,
En ik zie er een eenzaam
Boerinnetje gaan.

Aan de wijkende blauwte drijft
Helder en ijl,
Op het briesje gestuwd, een
Zonnewit zeil.

Het licht is zoo glanzend,
Mijn hart zoo blij,
Want ik min de heide
En de heide mij!

 

Magnolia

Hoe wektet Gij Uw leven
In ’t levenlooze hout!
Nauw deed Uw glimlach even
Hun tengre luchters beven
Of, de open kelk geheven,
Ontploken ze in Uw goud.

En dekt, geslecht, geslagen,
Hun glanzend weefsel ’t pad,
Nog ronden, onder ’t vragen
Naar Uw begeerd behagen,
Hun schelpen zich en dragen
D’ Onwelkbre in ’t welkend blad.

 

Frank Gericke (6 juni 1887 − 14 december 1976)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e juni ook mijn blog van 6 juni 2015 deel 2.

Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Paul Farley, Geoff Dyer, Margo Lanagan, Carel Peeters, Robert Franquinet, Margaret Drabble

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

Lament for the Death of Ignacio Sánchez Mejías

1. Goring And Death

At five in the afternoon.
It was five sharp in the afternoon.
A boy brought the white sheet
at five in the afternoon.
A basket of lime already set
at five in the afternoon.
The rest was death and only death
at five in the afternoon.

The wind swept away the cotton
at five in the afternoon.
And rust planted crystal and nickel
at five in the afternoon.
Now the struggle of leopard and dove
at five in the afternoon.
And a thigh with a desolate horn
at five in the afternoon.
And so began the bass notes
at five in the afternoon.
The arsenic bells and the smoke
at five in the afternoon.

On the corners groups of silence
at five in the afternoon.
And the bull alone with heart on high
at five in the afternoon.
When the sweat of snow arrived
at five in the afternoon,
when the bullring filled with iodine
at five in the afternoon,
death laid eggs in the wound
at five in the afternoon.
At five in the afternoon.
At five sharp in the afternoon.

The bed is a coffin on wheels
at five in the afternoon.
Bones and flutes blow in his ear
at five in the afternoon.
The bull bellowed on his brow
at five in the afternoon.
The room iridescent with agony
at five in the afternoon.
Gangrene comes in the distance
at five in the afternoon.
Trumpet of lilies on green groins
at five in the afternoon.
The wounds burned like suns
at five in the afternoon,
and the rabble broke the windows
at five in the afternoon.
Oh, what a terrible five in the afternoon!
It was five on all the clocks.
It was five in shadow of the afternoon.

 

2. Spilled Blood

I don’t want to see it!
Tell the moon to come.
I don’t want to see
Ignacio’s blood on the sand.

I don’t want to see it!

The moon fully open,
a horse of quiet clouds
and the gray bullring of sleep
with willows over the barricades.

I don’t want to see it!
My memory burns.
Warn the jasmine
to cover its whiteness!

I don’t want to see it!

The cow of the old world
stroked a snout of blood
with its sorrowful tongue
and the bulls of Guisando
almost death and almost stone
bellowed like two centuries
tired of walking the land.
No.

I don’t want to see it.

Up the bleachers goes Ignacio
with death on his shoulders.
He looks for dawn
and it isn’t dawn.
He looks for his sensible profile
and sleep confuses him.
He looks for his beautiful body
and finds his open blood.
Don’t ask me to see it!
I don’t want to feel the spurt
growing weaker by the moment,
the spurt that illumines
the seats and spills
on the hide of the thirsty crowd.
Who orders me to look!
Don’t make me see it!

His eyes didn’t close
when he saw the horns approach,
but the terrible mothers
raised their heads
and all through the cattle ranches
there was an air of secret orders
thrown to celestial bulls
by the foremen of pale mists.
There wasn’t a prince in Seville
who could compare,
no sword like his sword
nor a heart so real.
His strength was a river of lions,
his prudence a torso of marble.
An air of Andalusian Rome
gilded his head
where his smile was a rose
of salt and intelligence.
The great fighter of bulls!
The good mountaineer of the mountain!
How soft with the wheat stalk!
How hard with his spurs!
How tender with the dew!
How dazzling in the fair!
How grand with the last
banderillas of dusk!

But now he sleeps forever.
Now the grass and the moss
open with sure fingers
the flower of his skull.
And his blood comes singing:
singing through marshes and prairies,
sliding down shivering horns,
wandering soulless in fog,
stumbling on thousands of hoofs
like a long, dark, sorrowful tongue
to form a puddle of agony
by the Guadalquivir of the stars.
Oh white wall of Spain!
Oh black bull of sorrow!
Oh hard blood of Ignacio!
Oh nightingale of his veins!
No.
I don’t want to see it!
There is no chalice to hold it.
There are no swallows that drink it,
no frost of light to cool it,
no song or deluge of lilies,
no crystal to bathe it in silver.
No.
I don’t want to see it!

Vertaald door Pablo Medina

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Muurschildering in New York

 

De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Morriën werd geboren op 5 juni 1912 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Morriën op dit blog.

Lectuur

Ik kan niet genoeg krijgen van je huid.
Als een blinde lees ik met mijn vingers
het stille verhaal van je oppervlak.
In je ogen dreig ik te verzinken.
Op je huid bewandel ik alle wegen
zonder mij van jou te verwijderen.

Soms keer je je behulpzaam op je buik.
Je rug is een lang hoofdstuk uit een boek.
Ik spel je tepels, herlees je oren.
Ik laat je tenen op elkander rijmen.
Ik lees tussen de regels van je benen
en blader in de atlas van je hals.

Het is mij of mijn eigen vingers
je lichaam hebben uitgeschreven.
Eerst viel het mij als klank te binnen,
toen lag het als een beeldspraak op mijn tong
en nu herhaal ik wat ik heb gestameld
in vloeiende bewoordingen.

 

Schilderij

Twee doode kreeften met gebroken scharen
Rood op de witheid van het tafellaken;
Een gele wijn, die fonkelt in het glas,
Maar niet gedronken wordt; gemorste asch,
En tusschen appelen en eierschalen
Een houten kruisbeeld met de pijn en zegen
Van zijn doorboorde handen. In den regen,
Achter het raam, dat uitziet in de straat,
Het grijs gelaat van een bedroefde vrouw,
Die in den rouw van hare kleeren staat,
Verwonderd en afwijzend en naijvrig
En ongetemd: haar wilde armen slaan,
Als in een dwaas verweer langs ’t vensterraam.
En verder in een kleinen, kalen tuin
Van een der huizen aan den overkant,
Zacht neergevlijd als een vermoeide hand,
Een laatst verzet in ’t wijkend perspectief,
De weemoed van een omgewaaiden boom.

Adriaan Morriën (5 juni 1912 – 7 juni 2002) 

 

De Engelse schrijver Ken Follett werd geboren op 5 juni 1949 in Cardiff, Wales. Zie ook alle tags voor Ken Follett op dit blog.

Uit:Het eeuwige vuur(Vertaald door Joost van der Meer en William Oostendorp)

“Te midden van een sneeuwstorm kwam Ned Willard thuis in Kingsbridge.
In de hut van een trage schuit, geladen met stoffen uit Antwerpen en wijn uit Bordeaux, voer hij stroomopwaarts vanuit Combe Harbour.
Toen hij vermoedde dat de boot eindelijk Kingsbridge naderde sloeg hij zijn Franse mantel strakker om zijn schouders; hij trok de capuchon over zijn oren, stapte het open dek op en tuurde in de verte.
Aanvankelijk werd hij teleurgesteld: vallende sneeuw was het enige wat hij zag. Maar zijn verlangen om een glimp van de stad op te vangen was als een pijn, en vol hoop staarde hij in de sneeuwvlagen. Na een poosje werd zijn wens vervuld, de storm begon zich terug te trekken. Er verscheen een verrassend stukje blauw aan de hemel. Starend over de toppen van de omringende bomen zag hij de toren van de kathedraal, honderddrieentwintigenhalve meter hoog, zoals iedere leerling in Kingsbridge
wist. De stenen engel die vanaf de torenspits over de stad waakte had vandaag sneeuw op haar vleugels liggen, waardoor haar duifgrijze vleugeltoppen nu helderwit waren. Even viel er een zonnestraal op het beeld, die als een zegen van de sneeuw af fonkelde; daarna sloot de storm haar weer in en werd ze aan het zicht onttrokken.
Een poosje zag hij niets anders dan bomen, maar zijn verbeelding liep over. Hij stond op het punt om na een afwezigheid van een jaar met zijn moeder te worden herenigd. Hij zou haar niet vertellen hoezeer hij haar had gemist, want een man diende op zijn achttiende onafhankelijk te zijn.
Maar bovenal had hij Margery gemist. Hij was op een rampzalig moment voor haar gevallen: een paar weken voor zijn vertrek uit Kingsbridge om een jaar door te brengen in Calais, de door Engelsen bestuurde havenstad aan de Franse noordkust. Hij kende en mocht de ondeugende, intelligente dochter van sir Reginald Fitzgerald al sinds zijn kindertijd.
Toen ze opgroeide had haar schalksheid een nieuwe verleidelijkheid gekregen, waardoor hij merkte dat hij in de kerk met een droge mond en oppervlakkige ademhaling naar haar staarde. Hij had geaarzeld om meer te doen dan alleen staren, want ze was drie jaar jonger dan hij, maar zij kende zulke remmingen niet. Op het kerkhof van Kingsbridge, achter de grote graftombe van prior Philip, de monnik die vier eeuwen eerder de opdracht voor de bouw van de kathedraal had gegeven, hadden ze elkaar gekust. Er was niets kinderachtigs geweest aan hun lange, gepassioneerde zoen; daarna had ze gelachen en was ze weggerend.”

Ken Follett (Cardiff, 5 juni 1949)

 

De Britse dichter en schrijver Paul Farley werd geboren op 5 juni 1965 in Liverpool. Zie ook alle tags voor Paul Farley op dit blog.

Ports

1

I want you to imagine, in your late capitalist’s mind’s eye,
a stagnant fly-blown lake under an African sun,
the smell of the sea just beyond (this at least should come easy
being the universal saltwater of all your childhoods).
Armies of ants on parade in the poor weeds and grey sludge
of the ages, dismantling the scene in their own time-lapse movie,
skeletal cats picking over spoil, boneyard mongrels
marking their range by the water’s edge before moving on.
I want you to imagine all this, because once I was Carthage
and still am in name, though like some poisoned inland sea
my horizons have shrunk to a port that handles zero tonnage,
an import and export that evens the scales up at nil,
not counting the old rope and plastic bottles that come knocking
with the tides, not counting the rusted tins that drift in,
not counting the ants shifting clay forms and Carrera marble
from my ruins, or the guide who conducts his own private dig
for unscrupulous tourists who think nothing of removing
a coin from its context (if money ever has such set contexts),
of taking a Roman penny with an obverse of Augustus
out of the country, to reach the cold northern latitudes
in the holds of Lufthansa or Aeroflot, in a fraction
of the time it once took under oar and Ursa Major.
I was Carthage, but nothing much comes or goes in this afterwards;
all that’s left of a thousand years of dockyards and shipsheds
are a few shapes the soft earth has found indigestible,
for the tourist to squint at, consider, weigh up, reconstruct
imaginatively, as I am asking you, listener.
From this silted salt lake I once pulled the strings of the known world.
Lovers looked out from my sea walls into powerful distance
that bound them knowing that I was a true centre.
They pulled tight their merchant purses. They drank from clay pitchers –
under glass now in nearby museums. A museum will go some way
to help in your excavations, but what stories lead on from
the razors and combs and amphora and ostrich egg masks
are the details of millions who passed through, then into the ground.
Standing over a scale model in its sea of flat glass
acts out a dominion of your time over mine, looking down on
my circular dockyard apotheosis; looking down
as from a great height, in a way I can never have known.
A map might be easier in helping you build on my wasteland:
my trade routes once lit up the coastlines in thousands of oil lamps,
a Phoenician outline of Africa in the antique night,
spreading westward and hugging the shore, a luminous tracing
that brought in and foundered sea creatures, signalling for their mates.
I can still taste the distant metals like blood in my harbour mouth,
the tin and the iron and the copper which don’t come here now
but leech down the well-furrowed sea lanes, my phantom nerve endings.
Carthaginian and Roman and Vandal are blinks in my brine eye,
In each of their eternities: to me they rise and fall
as sea swell. Credit me, listener, with such a long memory,
as more than the sum of my parts, more than archaeology
and soft sump, more than ground fought over. Aeneas stood here once
with a mind to call it quits and cut loose, so the story goes,
my port in his storm to his girl in every port.
The jets tilt and bank heading north for their carrier hubs
in Frankfurt and Moscow, without so much as a second thought
for me in my modern darkness, their starboard wing lights
blinking in an element I knew nothing about.
Some things have endured: the peaks of Cap Bon across the bay
form a backdrop to nothing much doing these days; the stars rise
to guide nobody from my mouth and on course for the Pillars
of Hercules – but these things give me a sense of myself,
as the winds do, strong at the turns in the year, which remind me
of cargoes and freights in their seasons, gross tonnes that passed through
as sand through an hour glass, until history,
like the idea of magnetic north so long in the discovering,
moved slowly away from here, like a great ship embarking
out onto the future’s broad main, and this is the fate
of all ports, even yours, listener. Listen to me. I was Carthage.

Paul Farley (Liverpool,. 5 juni 1965)

 

De Engelse schrijver Geoff Dyer werd op geboren 5 juni 1958 in Cheltenham. Zie ook alle tags voor Geoff Dyer op dit blog.

Uit:Broadsword Calling Danny Boy

“Meanwhile, at dusk—even allowing for the fact that it’s winter, the day has been stunningly short—the Eagles sneak across the snowy railroad tracks, in the wake of a freight train whose role will not extend beyond this cameo appearance (a sad decline from the recent glory years of Von Ryan’s Express [1965], starring Frank Sinatra, and The Train [1964], with Burt Lancaster). They let themselves into a storage unit where Eastwood and Burton strip off their parkas and pull out greatcoats and caps from their small but apparently bottomless rucksacks. They have not packed lightly, these two; they have enough clothes and equipment to keep the Sherpas on an inter-war Everest expedition employed for much of the climbing season. Working within the confines of a smaller costume budget, the others do what they can, reversing their par­kas from snowy-white to wintery camouflage. Thus arrayed, like any bunch of lads on a stag weekend, they head into the village of Werfen for a bit of the old après-ski (minus the skiing), a little apprehensive, naturally, this being their first night out on the streets of the resort. The pitched roofs are laden with snow, the streets are bustling with troops and vehicles, and there’s so much parping of horns it sounds like an Alpine equivalent of Cairo.
They choose a tavern at random—we’ll try this one behind us, says Burton, though as with most things he says he’s not saying but ordering. He tells them to keep their ears open for anything about General Carnaby, but it seems a lame excuse for that which needs no excuse, namely getting into the bar and getting a few down them. It’s a cosy place with foam­ing steins, a really festive Bavarian atmosphere and no obviously anti-Semitic conversation. You can’t help thinking what fun it would be to attend a fancy-dress party like this in real life, even though you’d catch hell from the tabloids, especially since the guests include none other than the blond beast Von Hapen, in his medal-bedecked Gestapo costume. For once Burton is not the one doing the ordering; it’s Eastwood who orders drinks at the bar, thereby raising the possibility that, for all his swagger, command and much-publicized love of drink and his will­ingness to splash out vast sums of money on diamonds, Burton might be that lowest, most treacherous form of British life: a round-dodger, a conscientious-drink-buying-objector and all-round round-shirker. Even this suspicion only slightly clouds the rest of the group’s belief that this is surely the best of all Second World War mission-capers, way better than scaling the cliffs of Navarone, sweating your malarial bollocks off on that ghastly bridge over the River Kwai or waiting for Telly Savalas to flip his sicko lid in The Dirty Dozen. A top night seems guaranteed as long as they can keep up their German and not be tricked into letting their conversational guard down, as fatally happened, six years earlier, to Gordon Jackson as he boarded a bus in The Great Escape (before enjoying extended small-screen resurrections in
Upstairs Downstairs and The Professionals).”

Geoff Dyer (Cheltenham, 5 juni 1958)

 

De Australische schrijfster Margo Lanagan werd geboren op 5 juni 1960 in Waratah, New South Wales. Zie ook alle tags voor Margo Lanagan op dit blog.

Uit: Tender Morsels

“Has the chimney fallen in? Or what is it?” She wanted to step farther out and look.
But he sprang over the logs and ran at her. She was too surprised to fight him, and her insides were too delicate. The icicled edge of the thatch swept down across the heavy sky, and she was on the floor, the door slammed closed above her. It was dark after the snow-glare, the air thick with the billowing smoke. Outside, he shouted—she could not hear the words—and hurled his logs one by one at the door.
She pressed her nose and mouth into the crook of her elbow, but she had already gulped smoke. It sank through to her deepest insides, and there it clasped its thin black hands, all knuckles and nerves, and wrung them, and wrung them.
Time stretched and shrank. She seemed to stretch and shrink. The pain pressed her flat, the crashing of the wood. Da muttered out there, muttered forever; his muttering had begun before her thirteen years had, and she would never hear the end of it; she must simply be here while it rose from blackness and sank again like a great fish into a lake, like a great water snake. Then Liga’s belly tightened again, and all was gone except the red fireworks inside her. The smoke boiled against her eyes and fought in her throat.
The pains resolved themselves into a movement, of innards wanting to force out. When she next could, she crawled to the door and threw her fists, her shoulder, against it. Was he out there anymore? Had he run off and left her imprisoned? “Let me out or I will shit on the floor of your house!”
There was some activity out there, scraping of logs, thuds of them farther from the door. White light sliced into the smoke. Out Liga blazed, in a dirty smoke-cloud, clambering over the tumbled wood, pushing past him, pushing past his eager face.”

Margo Lanagan (Waratah, 5 juni 1960)
Cover

 

De Nederlandse literair criticus Carel Peeters werd geboren in Nijmegen op 5 juni 1944. Zie ook alle tags voor Carel Peeters op dit blog.

Uit: Het eigenwijze potlood

“Of het nu om mensen of dieren ging, Peter Vos was in zijn tekeningen voortdurend aan het vermommen, om-draaien, transformeren en verkleden: dieren die menselijke din-gen doen, mensen die dierendingen doen, mensen die in vogels veranderen, wezens die half dier, half mens zijn, mensen die in een satirisch beestenkarakter veranderen (klavierleeuw, kloothom-mel). Hij was een Pulcinel, de komische bediende uit de commedia dell’arte die aan alles een fantasierijke wending moest geven. Met een handtekening in de vorm van een Pulcinel ondertekende hij vaak zijn brieven. Eind jaren vijftig sorteerde de toenmalige uitgever van De Arbei-derspers Theo Sontrop nog brieven op het postkantoor van Amster-dam. Op een dag herkende hij een met vogels versierde envelop als afkomstig van Peter Vos, net als hij oud-leerling van het St. Boni-fatiuslyceum in Utrecht Peter Vos was inmiddels student aan de Rijksakademie, Sontrop zat in de redactie van het studentenweek-blad Propria Cures. Hij vond dat Propria Cures wel een vaardig en geestig tekenaar als Peter Vos kon gebruiken. Dat dacht Rinus Ferdinandusse ook toen hij als redacteur van Propria Cures was over-gestapt naar Vrij Nederland (VN) en Vos vroeg mee te gaan. In het begin maakte Vos getekende grappen voor de rubriek ‘Vrij Blijvend’, die later ‘Terzijde’ zou gaan heten. De rubriek bestond nog uit pasti-ches en parodieën geschreven door Ferdinandusse en Hugo Brandt Corstius, en niet uit de volle kolom oneliners van Toon Verhoeven waarmee de rubriek later vermaard zou worden. vn-lezers lazen hem altijd als eerste (‘Als je van lezen houdt is de Tros een goede omroep’). In die verzuilde tijd kon een tekening van Peter Vos nog voor de nodige commotie en ingezonden brieven zorgen. Zoals de tekening in het kerstnummer van het jaar 1960. Het is kerstavond en we zien Jozef op het moment dat een engel hem laat weten dat er een kindje is geboren. ”t Is een jongen!’ juicht de engel. En toen in 1964 de aflevering ‘Beeldreligie’ van het satirische televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer zo veel verontwaardiging had ge-wekt, maakte Peter Vos de tekening van de man die voor de televisie zit en zijn vrouw roept ‘Mien, kom. Het is weer kwetsen.’ Zijn bijdrage aan ‘Terzijde’ bestond uit het tekenen van de weke-lijkse leeuw. Die werd zo’n vaste verschijning dat je hem bijna over het hoofd zag. Maar wie dat niet liet gebeuren, zag de mens ver-momd als leeuw elke week vechten tegen de aanvallen van het leven. Hij nam in de loop der tijd elke denkbare manhaftige pose aan. De leeuw werd met alles geconfronteerd, elke ochtend al meteen met zichzelf in de spiegel, en verder in de loop van de dag met allerhande tegenstanders die hij niet zelden met een zwaard te lijf ging, tot hij zich bedacht. “

Carel Peeters (Nijmegen, 5 juni 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en schilder Robert Marie Philmain Joseph Franquinet werd geboren in Amby (bij Maastricht) op 5 juni 1915. zie ook alle tags voor Robert Franquinet op dit blog.

Gedicht

Ik weet het wee van zoveel scherpe klippen.
Ik weet het lied dat druipt van wrange wijn.
Ik weet veraders aan uw fijngekorven lippen
die mij een smart van lang-verduren zijn;
want wist gij hoe ik heb gebeden
om niet meer droef uw roekloosheid te denken,
hoe ‘k u wou bedden, heel schuldeloos en rein
en hoe ‘k het snijdend woord voor u steeds heb vermeden
om zacht en heelend en ook goed te zijn.

Hoe ik de eenzaamheden
geregen heb tot kostbre snoeren rond uw lijf,
hoe ik het licht bevangen heb vermeden
en hoe ik stil bij ’t graf van een herinnering blijf.
En hoe de stilte werd tot een ondraaglijk tarten
te weten dat er is een véélvergulden schijn!
Die kerft zijn wond in al te wilde harten
die niet bevrijd, te snel verbeten zijn…

Weet gij dat wij toch grenzeloos herleven
van dit vergift, nog zoeter dan jasmijn?
dat alles nieuw, het hunkren en het streven
en ’t worstelen, ongekend, rebels en wreed zal zijn.

Robert Franquinet (5 juni 1915 – 30 mei 1979)

 

De Engelse schrijfster Margaret Drabble werd geboren op 5 juni 1939 in Sheffield, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Margaret Drabble op dit blog.

Uit: The Garrick Year

“While I was watching the advertisements on television last night, I saw Sophy Brent. I have not set eyes on her for some months, and the sight of her filled me with a curious warm mixture of nostalgia and amusement. She was, typically enough, eating: she was advertising a new kind of chocolate cake, and the picture showed her in a shining kitchen gazing in rapture at this cake, then cutting a slice and raising it to her moist, curved, delightful lips. There the picture ended. It would not have done to show the public the crumbs and the chewing. I was very excited by this fleeting glimpse, as I always am by the news of old friends, and it aroused in me a whole flood of recollections, recollections of Sophy herself, and of all that strange season, that Garrick year, as I shall always think of it, which proved to me to be such a turning point, though from what to what I would hardly like to say.
Poor old Sophy, I allowed myself to say, thinking that she would not much like being on a cake advertisement; and then I remembered the last time I had said Poor old Sophy, and that in any case, she would have earned a lot of money from that tantalizing moment. There is perhaps something finally unpitiable in Sophy, just as there is in me. We are both in our ways excellent examples of resilience, though I seem obliged to pass through many degrees of meanness on my way, whereas she just smiles and wriggles and exclaims and with a little charming confusion gets by. I like Sophy. I cannot help liking Sophy. And if there is a defensive note to be detected in that assertion, I am not in the least surprised.
That chocolate cake vision made me think back, as I said, over the whole lot, right back to the very beginning, to the occasion when I first realized that David was really intending to go to Hereford. I had just finished putting Flora to bed, and I came downstairs, splashed and bedraggled from her bath, to find David nursing the new baby and drinking a glass of beer. He had poured some stout for me, which was the only thing he would let me drink. When I appeared he handed the baby over quickly, and as I sat down and prepared to feed him, wondering if I would ever get him to wake at a less exhausting time, Dave spoke.”

Margaret Drabble (Sheffield, 5 juni 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Mark Jarman

De Amerikaanse dichter en criticus Mark F. Jarman werd geboren op 5 juni 1952 in Mount Sterling, Kentucky. Zijn ouders verhuisden in 1954 terug naar Californië en vestigden zich in Santa Maria, waar zijn vader voorging in de First Christian Church. In 1958 verhuisde Marks vader, zijn vrouw Bo Dee, zijn zoon en dochter Katie, naar Schotland waar hij aangesteld was aan een ​​kleine kerk in Kirkcaldy, nabij Edinburgh. De drie jaar die hij daar doorbracht, waren vormend voor de dichter. De familie keerde terug naar Californië in 1961, naar Redondo Beach. In 1970 ging Jarman naar de universiteit van Californië in Santa Cruz en hij behaalde een B.A. cum laude in de Engelse literatuur in 1974. Daar ontmoette hij ook zijn vrouw, de sopraan Amy Kane Jarman en zijn vriend en oud-medewerker, Robert McDowell. Aan de U.C.S.C. studeerde hij o.a. samen met George Hitchcock (dichter) en de schrijver Raymond Carver. In 1974 ging Jarman naar de Iowa Writers ‘Workshop en behaalde hij een M.F.A. In 1976 werd hij aangenomen om creatief schrijven te doceren aan de Indiana State University in Evansville. In 1978 kon hij dankzij een beurs van de National Endowment for the Arts zijn baan opzeggen en in Italië gaan wonen, waar Amy zang studeerde aan de universiteit van Perugia. Terugkeerd naar Californië in 1979, werd hij ingehuurd als gastschrijver aan de universiteit van Californië in Irvine. Mark en Amy’s oudste dochter werd geboren in Mission Viejo in 1980. Datzelfde jaar begon Jarman creatief schrijven te doceren aan de Murray State University in Kentucky. In 1983 verliet hij Murray State om les te geven aan de Vanderbilt University, waar hij sindsdien is blijven werken. Sinds 2007 is Jarman Centennial Professor of English aan Vanderbilt en tot 2013 was hij directeur Creative Writing. Jarman is de auteur van elf dichtbundels, drie essaybundels en een essayboek samen met co-auteur Robert McDowell. Hij co-redigeerde de bloemlezing “Rebel Angels: 25 Poets of the New Formalism” met David Mason. Jarman ontving diverse prijzen.

Transfiguration

They were talking to him about resurrection, about law,
about the suffering ahead.
They were talking as if to remind him who he was and
who they were. He was not
Like his three friends watching a little way off, not like
the crowd
At the foot of the hill. A gray-green thunderhead massed
from the sea
And God spoke from it and said he was his. They were
talking
About how the body, broken or burned, could live again,
remade.
Only the fiery text of the thunderhead could explain it.
And they were talking
About pain and the need for judgement and how he would
make himself
A law of pain, both its spirit and its letter in his own flesh,
and then break it,
That is, transcend it. His clothes flared like magnesium,
as they talked.

 

My Parents Have Come Home Laughing

My parents have come home laughing
From the feast for Robert Burns, late, on foot;
They have leaned against graveyard walls,
Have bent double in the glittering frost,
Their bladders heavy with tea and ginger.
Burns, suspended in a drop, is flicked away
As they wipe their eyes, and is not offended.

What could offend him?Not the squeaking bagpipe
Nor the haggis which, when it was sliced, collapsed
In a meal of blood and oats
Nor the man who read a poem by Scott
As the audience hissed embarrassment
Nor the principal speaker whose topic,
“Burns’ View of Crop Rotation,” was intended
For farmers, who were not present,
Nor his attempt to cover this error, reciting
The only Burns poem all evening,
“Nine Inch Will Please a Lady,” to thickening silence.

They drop their coats in the hall,
Mother first to the toilet, then Father,
And then stand giggling at the phone,
Debating a call to the States, decide no,
And the strength to keep laughing breaks
In a sigh.I hear, as their tired ribs
Press together, their bedroom door not close
And hear also a weeping from both of them
That seems not to be pain, and it comforts me.

Mark Jarman (Mount Sterling, 5 juni 1952)