Elder Olson

De Amerikaanse dichter, leraar en literatuurcriticus. Elder James Olson werd geboren op 9 maart 1909 in Chicago, Illinois. Hij bezocht de Carl Schurz High School. Als undergraduate aan de Universiteit van Chicago publiceerde hij een dichtbundel. Daarna publiceerde hij tijdens zijn carrière meerdere dichtbundels en literaire kritiek, waarvoor hij meerdere onderscheidingen ontving. Nadat hij in 1934 afstudeerde met een BA, behaalde hij in 1935 een MA aan de University of Chicago. In hetzelfde jaar ontving hij een Friends of Literature award. In 1937 trouwde hij met Ann Elisabeth Jones en het echtpaar zou twee kinderen krijgen (Ann en Elder). Hij behaalde inn 1938 een Ph.D. aan de Universiteit van Chicago met het proefschrift, General Prosody, Rhythmis, Metric, Harmonic. Hij werd een van de oprichters en leidende figuren van de zogenaamde “Chicago School” van literaire kritiek. In 1942 begon hij les te geven aan de Universiteit van Chicago als assistent-professor bij de afdeling Engels. Hij scheidde van Ann Elisabeth Jones en trouwde in 1948 met Geraldine Louise Hays, en ze zouden kinderen Olivia en Shelley krijgen. In 1955 ontving hij de Poetry Society of America Chap-book Award. Hij werd hoogleraar in 1955 en werd in 1973 benoemd tot Emeritus Distinguished Service Professor in Engels. Tijdens zijn carrière reisde hij verschillende keren naar het buitenland als gasthoogleraar, maar hij bleef tot zijn pensionering in 1977 lid van de universitaire faculteit.

The Russian Doll

Six inches tall, the Russian doll
stands like a wooden bowling pin.
The red babushka on her painted head
melts into her shawl and scarlet
peasant dress, and spreading over that,
the creamy lacquer of her apron.
A hairline crack fractures the equator
of her copious belly,
that when twisted and pulled apart,
reveals a second doll inside,
exactly like her, but smaller,
with a blue babushka and matching dress,
and the identical crack circling her middle.

Did Faberge’ fashion a doll like her
for a czar’s daughter? Hers would be
more elaborate, of course, and not a toy-
emerald eyes, twenty-four carat hair,
and with filigreed petticoats
like a chanterelle’s gills blown inside out.
An almost invisible fault line
would undermine her waist,
and a platinum button that springs her body open.

Now I have two dolls: mother and daughter.
Inside the daughter, a third doll is waiting.
She has the same face,
the same figure,
the same fault she can’t seem to correct.
Inside her solitary shell
where her duplicate selves are breathing,
she can’t be sure
whose heart is beating, whose ears
are hearing her own heart beat.

Each doll breaks into
a northern and a southern hemisphere.
I line them up in descending order,
careful to match each womb
with the proper head – a clean split,
for once, between the body and the mind.
A fourth head rises over the rim
of the third doll’s waist,
an egg cup in which her descendants grow
in concentric circles.

Until last, at last, the two littlest dolls,
too wobbly to stand upright,
are cradled in her cavity as if waiting to be born.
Like two dried beans, they rattle inside her,
twin faces painted in cruder detail,
bearing the family resemblance
and the same unmistakable design.

The line of succession stops here.
I can pluck them from her belly like a surgeon,
thus making the choice between fullness
and emptiness; the way our planet, itself,
is rooted in repetitions, formal reductions,
the whole and its fraction.
Generations of women emptying themselves
like one-celled animals; each reproducing,
apparently, without a mate.

I thought the first, the largest, doll
contained nothing but herself,
but I was wrong.
I assumed that she was young
because I could not read her face.
Is she the oldest in this matriarchy –
holding withing her hollow each daughter’s
daughter? Or, the youngest –
carrying the embryo of the old woman
she will become? Is she an onion
all the way through? Maybe,
like memory shedding its skin,
she remembers all the way back to when

her body broke open for the first time,
to the child of twelve who fits inside her still;
who has yet to discover that self,
always hidden, who grows and shrinks,
who multiplies and divides.

 

Elder Olson (9 maart 1909 – 25 juli 1992)

Koen Peeters, Pier Paolo Pasolini

De Vlaamse schrijver Koen Peeters werd geboren in Turnhout, 9 maart 1959. Zie ook alle tags voor Koen Peeters op dit blog.

Uit: De mensengenezer

“Miltvuur is de naam van een soldatenziekte.’ Ik keek tegen het zonlicht in naar mijn oom. Waarom sprak hij zo, met die donkere frons op het voorhoofd? ‘Er is niets aan te doen.’ Hij snoot zijn neus, vouwde traag de zakdoek dicht. ‘Remi, er is niets aan te doen,’ herhaalde mijn oom sussend. ‘We geven het door omdat we familie zijn’, en hij somde namen op van mannen en vrouwen. Kwaad slingerde hij die in mijn gezicht. Door hem spreekt nu weer de geest, dacht ik. Het waren de namen van familieleden. Sommige van hen lagen onder een zerk, anderen leefden nog. Mijn nonkel Marcel, met zijn kleine elegante snor, stak zijn brede borst vooruit, richtte zijn ongenaakbare blik wat hoger. Hij wreef langdurig in zijn handen. ‘Als wij boeren het land bewerken, neemt de geest van ons bezit. Hij is een onzichtbare reus die ons uitput. Als wij zweten, stinkt ons zweet naar hem.’ ‘Een geest in ons zweet? Hoe kan dat dan?’ vroeg ik. ‘De geest geeft ons hartkloppingen, en ook een maagkwaal. Als ik sterf aan kanker, komt dat door hem. ’Een geest? Een reus? Dat is onmogelijk, dacht ik. Nonkel Marcel zou trouwens niet sterven aan kanker maar aan een longontsteking.

Een geest, een genius, een daimon? Wat de oude professor daarmee bedoelde? De opsomming leek wel een dichtregel, een vers uit een klassiek gedicht, een poëtisch lijstje van drie verschillende mythische wezens. De professor knikte aanmoedigend. De geest, de genius, de daimon: ik begreep dit enigszins als het gevoel dat ook mij telkens in de Westhoek overviel. De professor, die ik meteen met zijn voornaam Remi mocht aanspreken, verhaalde soms van een reus die zich verschool in de mist, een monster dat bestond uit lichaamsresten van dode soldaten.  Opnieuw knikte Remi alsof ik net iets had gezegd, maar dat was niet zo. Hij vertelde me over de gesprekken die hij als tienjarige jongen voerde met zijn oom.”

Koen Peeters (Turnhout, 9 maart 1959)

 

De Italiaanse filmregisseur, dichter en schrijver Pier Paolo Pasolini werd geboren in Bologna op 5 maart 1922. Zie ook alle tags voor Pier Paolo Pasolini op dit blog.

 

Acht gedichten voor Ninetto

5 /
De wind huilde door de Piazza dei Cinquecento
zoals in een kerk – was er geen teken van vuil.
Ik reed alleen door de verlaten straten. Het was bijna 2 uur ’s nachts.

In de kleine tuin zie ik de laatste twee of drie jongens,
noch Romeins noch van het platteland, cruisen voor
1000 lire. Hun gezichten zijn steenkoud. Maar ze hebben geen ballen.

Ik stopte de auto en riep naar een van hen.
Hij was een fascist, ’t zat hem niet mee en ik worstelde
om zijn wanhopige hart aan te raken.

Maar in het donker zag ik hem naar me kijken.
Je bent met je auto gekomen en hebt je plezier gehad, Paolo.
Dat gedegenereerde personage zat hier naast je. Hij is je dubbelganger.
Goedkope gestolen snuisterijen hangen aan zijn autoraam.

Nu moet je gaan
maar waar kun je heen? Hij is er altijd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975)
Ninetto Davoli in 1971

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e maart ook mijn twee romenu blogs van 9 maart 2019.