Percival Everett

De Amerikaanse schrijver en letterkundige Percival Everett werd geboren op 22 december 1956 in Fort Gordon, Georgia. Hij studeerde biochemie en filosofie aan de Universiteit van Miami en erkende dat hij was beïnvloed door de geschriften van Ludwig Wittgenstein, in het bijzonder diens semantische theorieën. Hij behaalde universitaire graden in literatuur en filosofie. Hij begon zijn carrière in de literatuur in 1983, toen hij een masterdiploma behaalde aan de Brown University met de publicatie van zijn roman “Suder”, wiens held een professionele honkbalspeler is. Vervolgens publiceerde hij “Walk Me to the Distance” (1985) over een soldaat die terugkeert uit de oorlog in Vietnam. Zijn latere romans proberen de Griekse mythologie te actualiseren. Tijdens deze eerste periode van zijn carrière als schrijver publiceerde Everett ook verschillende korte verhalen, die later in bundels werden opgenomen. In 1994 publiceerde hij “God’s Country”, een moderne westerse parodieroman. In “Glyp” (1999) wordt Ralph, hoofdverteller, een afasische baby, maar begaafd in lezen, schrijven en redeneren, opgejaagd, ontvoerd, ontvoerd en gebruikt door kwaadwillende volwassenen, en/of een auteur-verteller die bedreven is in semiologie en Frans theorie. In “Erasure”, gepubliceerd in 2001, roept Everett de kwestie van raciale identiteit op door tussenkomst van een zwarte Amerikaanse romanschrijver. In 2005 was “Wounded  zijn eerste kennismaking met detectiveromans. De plot, vermengd met western, stelt een vraagstelling voor over intolerantie, homofobie en racisme. Het zijn de codes van de roman-noir en de western die worden ondermijnd in “Assumption”, gepubliceerd in 2011, waar Ogden Walker, plaatsvervangend sheriff van een provincie in New Mexico, vertelt over een onderzoek dat hij leidt en waarvan hij de hoofdverdachte is. In 2021 verscheen “The Trees”, een boek waarvoor Everett onderzoek deed naar lynchpraktijken in de VS. Percival Everett is hoogleraar Engels en voorzitter van de afdeling Engelse literatuur aan de University of Southern California in Los Angeles. Hij is de winnaar van de John-Dos-Passos-prijs 2010.

Uit: The Trees

“Money, Mississippi, looks exactly like it sounds. Named in that persistent Southern tradition of irony and with the attendant tradition of nescience, the name becomes slightly sad, a marker of self-conscious ignorance that might as well be embraced because, let’s face it, it isn’t going away.
Just outside Money, there was what might have loosely been considered a suburb, perhaps even called a neighborhood, a not-so small collection of vinyl-sided, split-level ranch and shotgun houses called, unofficially, Small Change. In one of the dying grass backyards, around the fraying edges of an empty above ground pool, one adorned with faded mermaids, a small family gathering was happening. The gathering was neither festive nor special, but usual. It was the home of Wheat Bryant and his wife, Charlene. Wheat was between jobs, was constantly, ever, always between jobs. Charlene was always quick to point out that the word between usually suggested something at either end, two somethings, or destinations, and that Wheat had held only one job in his whole life, so he wasn’t between anything. Charlene worked as a receptionist at the Money Tractor Exchange J. Edgar Price Proprietor (the official business name, no commas), for both sales and service, though the business had not exchanged many tractors of late, or even repaired many. Times were hard in and around the town of Money. Charlene always wore a yellow halter top the same color as her dyed and poofed hair, and she did this because it made Wheat angry. Wheat chain-drank cans of Falstaff beer and chain-smoked Virginia Slims cigarettes, claiming to be one of those feminists because he did, telling his children that the drinks were necessary to keep his big belly properly inflated, and the smokes were important to his bowel regularity.
When outside, Wheat’s mother—Granny Carolyn, or Granny C—wheeled herself around in one of those wide-tired electric buggies from Sam’s Club. It was not simply like the buggies from Sam’s Club; it was, in fact, permanently borrowed from the Sam’s Club down in Greenwood. It was red and had white letters that spelled am’s Clu. The hardworking electric motor emitted a constant, loud whir that made conversation with the old woman more than a bit of a challenge.”

 

Percival Everett (Fort Gordon, 22 december 1956)

Astrid Lampe, Kenneth Rexroth

De Nederlandse dichteres en schrijfster Astrid Lampe werd geboren in Tilburg op 22 december 1955. Zie ook alle tags voor Astrid Lampe op dit blog.

 

Museumdag

ze tekkelt kaders
ademend veld
wipt haar nerveuze dikstaart;
hoofs in de pas, ook
kontroleert ze
meermaals
de sluiting van haar tas

puur puurst wat hen de kurk schraagt,
om duurst wat hen de kragen laagt de
knal is echt:

als uit één mond

eenstemmig ‘Mooi!’ slijpt de keeldrups
smeert hen de krop

langgerekt:
‘Le-ver-vlek’, hun

baltsroep ‘mooi’
fixspuit
meet oogloos op
mooi mooi stijft de doodskus
mooi mooi spiest vlinders levend
knikt hen de kop

 

BIG MAC
(omarmend rijm)

voorbij dit hondenschoonloopmatje
denk in plaatjes op een zuchtje kom je weg

reflexen het hoofd bieden en lopen
met ogen open in mijn tangconstructie
(kijk het aan)

kijk het af van mijn hoogleraar in de veekunde uit texas
kies: pneumatisch / hydraulisch
denk in plaatjes op een zuchtje kom je weg

noem het knuffel
noem het kreng

klem in de houdgreep van dit gedicht
met klem tal van tactiele stimuli het hoofd bieden

tal tactvol het hoofd biedend
met klem klem in de houdgreep van dit gedicht

op een zuchtje ben je weg
volkomen tot rust in mijn moederarmen
(ik keek het af van temple grandin)

o

rústig kijken we dit af van temple grandin
(de autistische doctor in de dierkunde)
plegen plagiaat

geen krimp kijk toch mijn texaanse professor
haar model van de Squeeze Machine

geen gezicht maar wel volkomen tot bedaren weer bij zinnen:
omarmend rijm / dit gedicht

 

Jaloezie

woejwoej o zo fijn poederkool
met rook op diezelfde wind verspreid
(voor de spiegel dit ja-woord oefenen)

dat vooral ja
van vliegas kreeg hij borstgroei…
gingen zijn borsten groeien
helmpje mijn helm
vraag het mijn handpop

helmpje mijn helm
de dood ook mooi

die slaat hen met graagte – wat heet –
die slaat hen met zwaarte
voor de spiegel in huzarenkostuum:
wij zijn helemaal geen watjes
wij laten ons niet pletten

af en toe een hand

naar het schaaltje pistachenootjes

voor de spiegel fok ja
je kanariepiet

 

Astrid Lampe (Tilburg, 22 december 1955)

 

De Amerikaanse dichter Kenneth Rexroth werd geboren in South Bend (Indiana) op 22 december 1905. Zie ook alle tags voor Kenneth Rexroth op dit blog.

 

Dubbele spiegels

Het is het donker van de maan.
Laat in de nacht, het einde van de zomer,
De sterrenbeelden van de herfst
Gloeien in de dorre hemel.
De lucht ruikt naar vee, hooi,
En stof. In de oude boomgaard
Zijn de peren rijp. De bomen
Zijn ontsproten uit oude onderstammen
En de vrucht is oneetbaar.
Terwijl ik er langs loop hoor ik iets
Ritselen en grommen en richt
Mijn licht op de takken.
Twee wasberen met zuur peren-
Sap en speeksel kwijlend
Vanuit hun bek staren naar me terug,
Hun ogen diepe sponzen van licht.
Ze kennen me en rennen niet
Weg. Terwijl ik de weg op kom
Door de zwarte eiken schaduwen,
Zie ik overal voor me,
Glinsterend van de stoffige
Grind, kleine koude stipjes
Blauw licht, als de schittering van
IJzeren sneeuw. Ik vermoed wat het is,
En kniel om te kijken. Onder elke
Kiezel en elk eikenblad zit een
Spin, waarvan de ogen naar me
Schijnen met mijn weerkaatsende licht,
Over een onmetelijke afstand.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kenneth Rexroth (22 december 1905 – 6 juni 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e december ook mijn blog van 22 december 2018 deel 1 en eveneens deel 2.