Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Over schoonheid (Vertaald door Monique Eggermont en Kitty Pouwels)

“Nou, ik heb het reuze naar mijn zin. Ik werk op Monty Kipps’ eigen kantoor (weet je dat het eigenlijk sir Monty is??). in de buurt van Green Park. Ik werk samen met ene Elly. een meisje uit Cornwall. Ze is tof. Er zitten beneden ook nog een paar stagiairs, yanks (eentje uit Boston», dus ik voel me best thuis. Ik ben zo’n stagiair die het werk doet van een persoonlijk assistent lunches organiseren, documenteren, mensen te woord staan aan de telefoon, dat soort dingen. Monty’s werk houdt veel meer in dan alleen het gedoe op de universiteit hij zit in de Race Commission en kerkelijke liefdadigheidsverenigingen in Barbados, Jamaica, Haïti enzovoort; hij houdt me aardig bezig. Omdat het zo’n kleine organisatie is. werk ik vrij nauw met hem samen, en natuurlijk woon ik nu bij de familie in huis, waardoor ik het gevoel heb dat ik een totaal ander leven leid. Tja. de familie. Je reageerde niet, dus ik kan me je reactie wel voorstellen (niet al te moeilijk…). De waarheid is dat het me in feite gewoon het best uitkwam op dat moment. En het was zo aardig van ze om het me aan te bieden — ik werd uit mijn bedsit in Marylebone gezet. en hoewel de familie Kipps mij niets verplicht is, nam ik hun aanbod dankbaar aan. Ik zit nu een week bij hen en nog steeds geen woord over huur, dat moet je toch genoeg zeggen. Ik weet dat je wilt horen dat het een nachtmerrie is, maar dat is het niet ik vind het hier heerlijk! Het is een totaal andere wereld. Het huis is helemaal te gek, vroeg-Victoriaans, een typisch Engels rijtjeshuis: vanbuiten niets bijzonders maar vanbinnen gigantisch, met een eenvoud die me heel erg aanspreekt bijna alles is wit, en er zijn veel zelfgemaakte spullen en quilts en donkere houten planken en kroonlijsten en een trappenhuis van vier verdiepingen; en in het hele huis is maar één televisie en die staat zelfs nog in het souterrain zodat Monty het nieuws kan zien en een paar dingen die hij voor tv doet, maar dan heb je het ook wel gehad. Ik zie het soms als de tegenovergestelde versie van ons huis… Het staat in die Noord-Londense wijk Kilburn; dat klinkt dorps maar sjonge jonge, dorps is het dus helemaal niet, behalve dan de straat waar wij wonen bij de high rood, ineens heb je het idee dat je niets meer hoort en dat je gewoon in de tuin in de schaduw van zo’n gigantische boom — vijfentwintig meter hoog en helemaal omwikkeld met klimop — kunt zitten lezen, net als in een boek… Het najaar is hier anders, veel minder heftig en de bomen worden eerder kaal; alles heeft een veel melancholiekere sfeer. De familie is weer een ander verhaal — die verdient meer ruimte en tijd dan ik nu heb (ik schrijf dit tijdens mijn lunchpauze). Maar even in het kort een zoon, Michael, aardig, sportief. Een beetje saai, denk ik. Jij zou dat in elk geval vinden. Hij zit in zaken — wat voor zaken heb ik nog niet kunnen achterhalen. En lang dat hij is! Vijf centimeter langer dan jij, minstens. Ze zijn allemaal lang en atletisch, zoals Caribiërs. Hij is vast wel 1,92 meter. Er is ook een heel lange, mooie dochter, Victoria, van wie ik alleen nog maar een glimp heb opgevangen (ze reist met de trein door Europa), maar vrijdag komt ze geloof ik voor een tijdje thuis.”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Verjaarsgeschenk

Wat is het, dit achter de sluier, is het lelijk, is het iets moois?
Het glanst, heeft het borsten, harde randen?

Ik weet het zeker: het is uniek, ik weet het zeker: het is wat ik zoek.
Als ik rustig sta te koken voel ik hoe het kijkt, voel ik hoe het denkt

‘Is dit degeen aan wie ik me moet vertonen,
Is dit de uitverkorene, zij met oogholten zwart, met een litteken?

Die daar het meel afweegt, het teveel verwijdert,
Gevolg geeft aan regels, regels, regels?

Is dit degeen aan wie ik me verkondigen zal?
Mijn god, wat een grap!’

Maar het blijft glanzen, het geeft niet op, ik geloof dat het mij zoekt.
Of het wat botten zijn, een paarlen knoop, maakt me niet uit.

Zoveel geef ik dit jaar toch niet om geschenken,
Tenslotte besta ik nog maar per ongeluk.

Ik had mezelf die keer met liefde willen doden, hoe dan ook,
Nu zijn die sluiers er, glanzende gordijnen,

Het transparant satijn van januari in de ramen,
Wit als een babysloopje, glinsterend van gestorven ademtocht.
O dat ivoor!

Er moet een slagtand, een zuilgeest zijn daarachter.
Begrijp toch: het maakt me niet uit.

Kun je het me niet geven?
Schaam je maar niet – het maakt me niet uit, al is het klein.

Wees niet karig, het allergrootste kan ik aan.
Laat ons erbij gaan zitten, ieder aan een kant, en de glans vereren,

Het glazurige, het speelse spiegelen erin,
En ons laatste avondmaal ervan gebruiken als van een ziekenhuisbord.

Ik weet waarom je het niet wilt geven,
Je bent als de dood

Dat de wereld zal opgaan in een schreeuw, jouw hoofd erbij,
Gedreven koper, antiek wapenschild,

Een eeuwig wonder voor je kindskinderen.
Wees niet bang, zo zal het niet zijn.

Ik zal het ontvangen, er stil mee in een hoekje gaan.
Ik zal het uitpakken, je zult er niets van horen, geen ritselend papier,

Geen fladderende linten, geen kreet op het eind.
Maar zoveel tact is mij niet toe te meten?

Als je eens wist hoe de sluiers al mijn dagen smoren,
Waar jij niets ziet dan helderheid, een open lucht.

Maar god, de wolken drijven als katoen.
In scharen. Kolendamp voor mij.

Zoet, zoet wat ik adem,
Wat mijn aders vult met iets onzichtbaars, miljoenen
Vermoedsels van stofjes, ze tikken de jaren van mijn leven af.

Is het onmogelijk iets los te laten, te laten gaan als een geheel?
Moet ieder brokje paars bestempeld?

Moet alles dood, waar je maar kan?
Eén ding is het wat ik zoek vandaag, en jij alleen kunt het me geven.

Het staat aan mijn raam, groot als de lucht,
Het ademt uit mijn lakens, het centrum, koud en dood

Waar het verspilde leven stolt en verstijft tot geschiedenis
Laat het niet per post komen, teen voor teen,

Laat het niet komen in woorden, dan zou ik zestig zijn
Voor alles me was thuisbezorgd, te uitgedoofd om er nog iets mee te beginnen

Maar laat hem neer, de sluier, laat hem neer.
Als het de dood was

Zou ik zijn loden ernst vereren, zijn tijdloze blik.
Zou ik weten dat je het meende.

Een dag van adel zou het zijn, een geboortefeest.
En het mes zou niet meer snijden, maar ingaan

Zuiver en schoon als de kreet van een baby,
En het heelal zou zich baren in mijn zij.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.