Constantijn Huygens-prijs 2017 voor Hans Tentije
Gisteravond werd de Constantijn Huygens-prijs toegekend aan dichter en schrijver Hans Tentije. De oeuvreprijs van 12 duizend euro wordt op 21 januari 2018 uitgereikt aan de 72-jarige Tentije voor zijn zestien dichtbundels en roman “De innerlijke bioscoop”. Hans Tentije (pseudoniem van Johann Krämer) werd geboren in Beverwijk op 23 december 1944. Zie ook alle tags voor Hans Tentije op dit blog.
Orvieto
Een slingerende weg en haarspeldscherpe
lussen tillen langs brokkelige, overgroeide weringen
het tufstenen plateau hoger en hoger, tot voor de poorten
van een later in de middag weer ontwaakte stad
voor de kathedraal sluit je vol ongeloof
je ogen even en over je oogleden strijkt zijn schittering
het goud van een heel verleden uit
getemperd, wijngeel licht valt
door wat marmeren triten lijken, met een nervatuur
van verkoolde bliksemschichten, van eeuwen terug geronnen
levenslopen, van vloedlijnen, opgestuwd
en onderaards nagolvend bloed dat in gebergten
strandde, zich daar begroef –
iemand brengt een grafstuk, vol overdadig
groen en aronskelken, naar de zijkapel, waar hardop, iets
te loslippig bidden zelfs verboden is
een lijkwagen draait met hangende vaantjes
het domplein op, verspilt zijn enorme motorvermogen
aan het vervoer van een simpele kist, het requiem
zal dadelijk worden opgedragen
vier pilasters laten, door druivenranken
en acanthusblad omlijst, een reeks uitgehouwen
bijbelse taferelen zien – bij de jongste dag zoek je je gezicht
tussen dat van de vele, vele verdoemden –
je vindt het niet, vooralsnog
l’Arbre de Jesse
Georges Braque – Kerkraam te Varengeville
Zoals het volmaakte het gebrekkige
nog gebrekkiger, erbarmelijker maakt, zo armzalig
voel je je naast het hoog op het krijt staande
zeekerkje van Varengeville
bijtende westenwinden hebben het klokkentouw gerafeld
en zout zet zich op de naar de afgrond
hellende grafstenen af, gebeier stort zich driest
over golven en rotskust uit en roept onweersluchten
aan en eenzame opvarenden –
gebrandschilderd, versplinterd valt de zon
op de plavuisgrauwe, zerkstenen vloer en stuwt
takken, mossen, bladeren, vogelnesten
naar het punt waar doorschijnende vingertoppen gothisch
bij elkaar komen en het allerbinnenste
zich met het buitenste vervlecht
met maangestalten, de oceaan
in al zijn schakeringen, met inzegeningen
en eerste communies, met het op drift
geraakte en het geborgene, het wisselend getij
een rijsje, uit een afgehouwen tronk
voortgekomen, een boom die, aan zichzelf ontgroeid
uit zijn omlijsting wil breken om het lood
van jaren van zich af te schudden en zijn kruin
tot de hemel te laten reiken –
zou je door dit glas heen ‘s avonds
de lichten van het reuzenrad, de schiettenten, het casino
kunnen zien, het getwinkel, daar, heel
in de verte, in Dieppe?
onbereikbare smalle stroken zand
tussen de golfslag en de steile kliffen, poreus
afbrokkelend krijt waarmee niet te schrijven is, de vloed
die ondermijnt en ontwortelt en tekeergaat
in de brandingsnissen en verstikt soms meehuilt
tijdens de engelenmissen
de zee beneden je, als keek je
door Braques glasscherven voor het eerst
naar zulke breekbare, onbestaanbare
tinten blauw en grijs
het sluike drenkelingenhaar van de wieren
wenkt de schaduwen die vergeefs tegen de dwarsstroom
proberen op te zwemmen, terwijl stenen
vonken in de diepte en een oorverdovend geruis
de schelpen, schelpenbanken spoelt
het kerkhofgrint is onberispelijk aangeharkt –
Hans Tentije (Beverwijk, 23 december 1944)