Alexandre Dumas père, Robert Graves, Banana Yoshimoto, Betje Wolff, Johan Andreas dèr Mouw, Hermann Kasack, Katia Mann, Frank Wedekind

De Franse dramaturg en schrijver Alexandre Dumas père werd geboren in (Villers-Cotterêts (Aisne) op 24 juli 1802. Zijn literair werk bestond in het begin hoofdzakelijk uit vaudevillestukken en melodrama’s, die hij schreef in samenwerking met zijn vriend Adolphe de Leuven, de zoon van een verbannen Zweedse edelman. Hun eerste stuk, La Chasse et l’Amour, werd vertoond in 1825. Dumas stelde zich echter niet tevreden met toneelschrijven alleen. Hij legde zich ook toe op het schrijven van romans. Via zijn vriend, de dichter Gérard de Nerval, maakte Dumas in 1839 kennis met de geschiedenisleraar Auguste Maquet (1813-1888). Beide mannen sloten een overeenkomst tot samenwerking, waarbij Maquet de nodige stof voor de romans zou leveren en Dumas de feiten op zijn levenskrachtige manier in de vorm van een roman zou gieten. Het eerste product van de samenwerking was de grootse roman Les Trois Mousquetaires (8 delen, 1844), gebaseerd op de memoires van d’Artagnan geschreven door Gatien de Courtilz de Sandras. De roman vertelt de avonturen van d’Artagnan, Athos, Porthos en Aramis, die het samen opnemen voor Anna van Oostenrijk tegen kardinaal de Richelieu. De bewonderaars van deze roman werden verblijd met twee vervolgen, Vingt Ans Après in 1845 (Twintig jaar later) en Le Vicomte de Bragelonne ou Dix ans plus tard uit 1848 (De burggraaf van Bragelonne of tien jaar later), waarvan het derde en laatste deel, De man in het ijzeren masker, het meest bekende is. Het succes van De drie musketiers was overweldigend, zozeer zelfs dat men Dumas vroeg of het ook op toneel mocht worden vertoond. Dumas stond er eerst weigerachtig tegenover door verscheidene toneelmislukkingen die hij geleden had. Uiteindelijk gaf hij toch toe, grotendeels onder impuls van geldgewin.

Meteen na De drie musketiers, in 1844-45, publiceerde Dumas een ander succesvol werk: Le Comte de Monte-Cristo (12 delen). Tijdens het schrijven van deze roman had Dumas een nieuwe bevlieging: hij moest en zou een kasteel hebben dat de naam Monte-Cristo zou dragen. Aldus geschiedde: het kasteel verrees in Le Port-Marly (departement Yvelines).

Uit: Les trois mousquetaires

« Et cette sensation avait été d’autant plus pénible au jeune d’Artagnan (ainsi s’appelait le don Quichotte de cette autre Rossinante), qu’il ne se cachait pas le côté ridicule que lui donnait, si bon cavalier qu’il fût, une pareille monture; aussi avait-il fort soupiré en acceptant le don que lui en avait fait M. d’Artagnan père. Il n’ignorait pas qu’une pareille bête valait au moins vingt livres: il est vrai que les paroles dont le présent avait été accompagné n’avaient pas de prix.

«Mon fils, avait dit le gentilhomme gascon — dans ce pur patois de Béarn dont Henri IV n’avait jamais pu parvenir à se défaire –, mon fils, ce cheval est né dans la maison de votre père, il y a

tantôt treize ans, et y est resté depuis ce temps-là, ce qui doit vous porter à l’aimer. Ne le vendez jamais, laissez-le mourir tranquillement et honorablement de vieillesse, et si vous faites campagne avec lui, ménagez-le comme vous ménageriez un vieux serviteur. À la cour, continua M. d’Artagnan père, si toutefois vous avez l’honneur d’y aller, honneur auquel, du reste, votre vieille noblesse vous donne des droits, soutenez dignement votre nom de gentilhomme, qui a été porté dignement par vos ancêtres depuis plus de cinq cents ans. Pour vous et pour les vôtres – par les vôtres, j’entends vos parents et vos amis –, ne supportez jamais rien que de M. le cardinal et du roi. C’est par son courage, entendez-vous bien, par son courage seul, qu’un gentilhomme fait son chemin aujourd’hui. »

Alexandre_Dumas_Nadar

Alexandre Dumas père (24 juli 1802 – 5 december 1870)
Foto van Felix Nadar

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. In zijn lange leven was hij goed voor 140 werken. Hij was de zoon van Alfred Perceval Graves, de Engels-Ierse schrijver. Zijn ervaringen als kapitein bij de Royal Welch Fusiliers aan het Westfront tijdens de WO I legde hij in 1929 vast in “Goodbye to all that“. Het boek werd een bestseller maar kostte hem ook de vriendschap van een mede-veteraan, Siegfried Sassoon. Robert Graves is in het Nederlands taalgebied vooral bekend om zijn historische romans “I Claudius” en “Claudius the God”, waarin een heel pikante, maar historisch niet altijd betrouwbare beschrijving wordt gegeven van de Romeinse hofkringen in de tijd van de keizers Augustus, Tiberius, Caligula en Claudius. De BBC heeft in 1976 naar aanleiding van deze romans een TV-serie gemaakt, met Derek Jacobi in de rol van Claudius.

Uit: Good-bye to all that

“When I was given leave in April 1916 I went to a military hospital in London and had my nose operated on. It was a painful operation, but perf
ormed by a first-class surgeon and cost me nothing. In peace-time it would have cost me sixty guineas, and another twenty guineas in nursing-home fees. After hospital I went up to Harlech to walk on the hills. I had in mind the verse of the psalm: “I will lift up mine eyes unto the hills, from whence cometh my help.” That was another charm against trouble. I bought a small two-roomed cottage from my mother, who owned considerable cottage property in the neighborhood. I bought it in defiance of the war, as something to look forward to when the guns stopped (‘when the guns stop’ was how we always thought of the end of the war). I whitewashed the cottage and put in a table, a chair, a bed and a few dishes and cooking utensils. I had decided to live there by myself on bread and butter, bacon and eggs, lettuce in season, cabbage and coffee; and to write poetry. My war-bonus would keep me for a year or two at least. The cottage was on the hillside away from the village. I put in a big window to look out over the wood below and across the Morfa to the sea. I wrote two or three poems here as a foretaste of the good life coming after the war.”

robert-graves-1957

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)
Portret door Mati Klarwein

 

De Japanse schrijfster Banana Yoshimoto werd geboren op 24 juli 1964 in Tokyo. Zij studeerde literatuur aan de Nihon University. Haar schrijverloopbaan begon zij terwijl zij als serveerster werkte in hetrestaurant van een golfclub. Volgens haar zelf hadden de Amerikaanse schrijvers Stephen King, Truman Capote en Isaac Bashevis Singer de meeste invloed op haar werk.Haar debuutroman Kitchen was direct een fenomenaal succes, met meer dan zestig herdrukken in Japan alleen. Er werden naar het boek twee films en diverse televisieseries gemaakt. In 1990 werd er ook een film gemaakt naar een ander boek van haar, Goodbye Tsugumi.


Uit: Amrita

“I’ve often heard that if you go through something really intense your perception of the world will change entirely. Every now and then I wonder if things weren’t different in my case.

Now I understand. I’m finally at a point where I can recall everything: all twenty-eight years since my birth, every one of the so-called “episodes” of my life as Sakumi Wakabayashi, that strange conglomeration of misfits who came together to form my family, those foods that I liked, those things that I didn’t. Every element that had gone into making me who I was gradually made its way back to me, and now I have the power to reflect on all that has happened. It’s like remembering a story someone told me in the past.

I can only perceive my past as a story. Nothing more.

In other words, at some point I had lost the power to distinguish what was real, all of those things that had happened in life prior to the accident. I no longer had any way of knowing how I felt about myself and the world. Perhaps I’d felt the same way all along, perhaps not. I really wonder what things were like.

Was my life, all those days and months and years, nothing more than past time, piled up like fallen snow?

How was I ever able come to terms with myself?

Apparently when you do something major like cutting off all your hair, your personality undergoes a transformation as well, because you change the way you act around other people.

…or at least that’s what I’ve been told. “

banana-yoshimoto

Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)

 

De Nederlandse schrijfster Betje Wolff (eig. Elizabeth Bekker) werd geboren in Vlissingen op 24 juli 1738. Zij stamde uit een gegoede calvinistische familie. Ze trouwde op 18 november 1759 met de 52-jarige predikant Adriaan Wolff. In 1763 debuteerde zij met de bundel Bespiegelingen over het genoegen. In 1777, na de dood van haar echtgenoot, ging Wolff samenwonen met Aagje Deken en begonnen zij gezamenlijk te publiceren. Hun grootste successen waren de briefromans De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) en Historie van den heer Willem Leevend (1784-1785). In 1778 verhuisden Wolff en Deken naar De Rijp. In 1782 vestigden ze zich in Beverwijk.

Vanwege hun patriottische sympathieën verhuisden Wolff en Deken in 1788 naar Trévoux in Bourgondië. In 1789 verscheen Wandelingen door Bourgogne. Tussen 1793 en 1796 schreven ze aan Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of De gevolgen van de opvoeding, een roman in 6 delen. Door financiële nood moesten zij in 1797 terugkeren naar Holland, waar ze in Den Haag woonden. Wolff stierf in Den Haag; enkele dagen na haar overlijden stierf ook Deken.

Uit: Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart

   Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Aletta de Brunier.

   Chere Letje!

Verbeeld u eens een meisje van myne jaren en begrippen, dat zucht onder de magt eener vuilaartige kwezel; dat nergens uitkomst ziet, en dan eenen brief ontfangt, zo als ik, ma chere, van u ontfing: Dan zult gy bevatten, hoe ik opgenomen ben van blydschap, en dat ik u weinig minder dan myn Beschermgeest noem. Zo de Weduwe my gelieft in te nemen, dan kom ik ten eersten; hoe? weet ik nog niet; maar dat zal zich wel redden: antwoord my dan, of de Juffrouw my gelieft te logeeren.

Maar, myne lieve Letje, wie hadt ooit gedagt, toen wy te saam by Mademoiselle du Pin school gingen, dat gy my nog sulk een groten dienst zoudt moeten doen. Wat hebben wy daar pretjes gehadt? Ja, die lieve Mademoiselle du Pin is ook al dood, en weg. Dikwils heb ik gewenscht, dat ik ook maar dood was: maar ’t is of de Dood ons beter kent dan wy ons zelf. Als wy hem roepen, doet hy zelf zo veel niet eens van te antwoorden. Hy weet, schynt het, dat wy het juist zo sterk niet menen, en dat het ons zelden gelegen komt hem te ontfangen; hoe zeer wy ook op zyn bezoek aandringen. Nu zou hy my ten minsten magtig over de hand zyn, nu ik weêr heldere punten in myn lot begin te zien. Letje! nu zullen wy eens recht gelukkig zyn: ouwe genegenheid groeit spoedig voort, en hoe lief hadden wy elkander, toen wy beiden nog in jurken gingen.

Adieu ma chere Letje, je suis pour jamais

Votre

Burgerhart.

PS. Hoe zyn die twee andere Juffrouwen? Hebje niet nog ergens een Broêr in de Waereld, die ook met ons, in de kleuterschool gegaan heeft, en die wy altoos van ons Lekkers medeelden? Nu, alles par bouche.

Wolff

Betje Wolff (24 juli 1738 – 5 november 1804)

 

De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd  geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2006.

Pakjesavond

Dan denk ik aan ’t konijntje, dat ik zag
Als kind vóór Sint Niklaas achter het glas
Van dure speelgoedwinkel. O! dat was
Zo’n prachtig beestje, grijs en wit; het lag

Gezellig in zijn mandje in mooi-groen gras;
En als ‘k van school kwam, bleef ik iedre dag
Staan kijken, bang, dat ’t weg zou zijn. En, ach!
Eens was het weg: en toen begreep ik pas,

Dat ik toch heimlijk steeds was blijven hopen,
dat ik ’t zou krijgen. Thuis heb ‘k niet gepraat
Over ’t konijntje, maar ‘k wou niet meer lopen,

Omdat ‘k dan huilde, aan die kant van de straat.
Nu zou ‘k me zo’n konijntje kunnen kopen,
Maar ik word zelf al grijs. Want alles komt te laat.

 

Door kelken van onwezenlijk kristal

Door kelken van onwezenlijk kristal
schijnt de ondergrond van tragisch-paars fluweel
Onzichtbaar is de lamp; langs ied’re steel
hangt, smal en stil, een zonn’ge waterval.

Melkwegen welven; nevels, overal;
en sterrebeelden flikk’ren, puntig geel:
boven ’t diep-werklijk paars tilt, irreëel,
iedere kelk, een spieg’lend niets, ’t heelal.

Zo zie ik, fijngeslepen, diafaan,
boven ’t verdriet dat doorschijnt, zwevend staan
’t kristalwerk van mijn verzen, rein en koel:

tot wereldnevel van stemming vervloeid,
tot flikk’rende gedachte ineen gegloeid,
zie ‘k overal eenzelfde Godsgevoel.

 

Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden

Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden
heb ‘k zelf hem daar gelegd; en ik herken
heel goed de plek, vlak naast die scheve den,
waar ’t zandpad, wit, loopt naar de hei beneden.

‘k Dacht: “Wat ‘k doe, lijkt op wat farao’s deden;
eenzelfde ontzetting vroeg in mij en hen:
alles vergaat: ben ik niet, die ik ben,
en was en blijven zal in eeuwigheden?

Ik was gaan liggen, ’t hoofd dicht bij de steen;
en die, in ’t langzaam dieper donker, scheen
een monument, egyptisch oud en groot.

Een kleine ster erboven. ‘k Dacht: “Zijn licht
vertrok, toen ’t graf van Ramses werd gesticht.”
En ‘k voelde duidelijk: ‘k was zijn tijdgenoot.

DerMouw

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

 

De Duitse schrijver Hermann Kasack werd geboren op 24 juli 1896 in Potsdam. In 1915 publiceerde hij zijn eerste gedicht in het tijdschrift Die Aktion met de titel Mutter. Zijn eerste boek Der Mensch. Verse verscheen in 1918. In 1920 ging hij werken voor de uitheverij den Gustav-Kiepenheuer in Potsdam als lector. In deze functie bracht hij een uitgave tot stand van de verzamelde werken van Friedrich Hölderlin. In 1925 verliet hij de uitgeverij en werd hij literair medewerker bij de Funk-Stunde Berlin waar hij o.a. verantwoordelijk was voor programma’s over moderne dichtkunst. In 1926 werd zijn drama Die Schwester voor het eerst opgevoerd en werd hij directeur bij de S. Fischer Verlag. In 1947verscheen zijn bekendste roman Die Stadt hinter dem Strom waar hij in 1949 de Theodor-Fontane-Preis voor kreeg.

Uit: Mechanischer Doppelgänger

“Zweifelnd und mißtrauisch betrachtet der Unternehmer das seltsame Geschöpf, das vorgibt, sich in vielen Sprachen verständigen zu können, wozu nur verschiedene Knöpfe an der Weste zu drehen sind. Alle Themen und Vokabeln aus den Bereichen Film, Sport, Politik, abstrakte Kunst seien in ihm vorrätig. Auch eine Spule von Gemeinplätzen sei vorhanden. Der Vorteil eines mechanischen Doppelgängers sei, wie er betont, daß man an mehreren Tagungen gleichzeitig teilnehmen und überall gesehen werden kann. “Sie haben einen Stellvertreter Ihres Ich… Sie können sogar sterben, ohne daß die Welt etwas davon merkt. Denn wir Automaten beziehen unsere Existenz aus jeder Begegnung mit wirklichen Menschen.” Der Unternehmer, der immer hellhöriger wird und bald nicht mehr weiß, ob er einen Menschen oder einen Automaten vor sich hat, befürchtet, daß solche Automaten den Menschen allmählich völlig ersetzen. Doch diese Befürchtung weist das seltsame Wesen energisch zurück: “Zwei Menschenautomaten können mit sich selber nur wenig anfangen… Darf ich also ein Duplikat von Ihnen herstellen lassen? Morgen wird ein Herr kommen und Maß nehmen.” Der Unternehmer ist von dieser ihm dargebotenen Kostprobe verblüfft. Er möchte nur noch erfahren, ob der Herr, der morgen kommen soll, nun ein Automat oder ein richtiger Mensch ist. “Ich nehme an, noch ein richtiger Mensch. Aber es bliebe sich gleich.” Mit diesen Worten empfiehlt er sich.

Irgend etwas muß jedoch diesem Geschöpf nach dem Besuch zugestoßen sein, denn in den folgenden Tagen ist niemand gekommen, um für des Unternehmers Doppelgänger Maß zu nehmen. Seit jener Unterhaltung ist ihm jedenfalls bewußt geworden, im Theater und im Kino, bei Versammlungen und auf Gesellschaften und bei vielen anderen Gelegenheiten nicht wenigen Menschen begegnet zu sein, die bestimmt nicht sie selber, sondern bereits ihre mechanischen Doppelgänger gewesen sind.”

kasackkl

Hermann Kasack (24 juli 1896 – 10 januari 1966)

 

Katia Mann, vrouw, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Tot de voorouders van Katia behoren kooplieden en ondernemers, maar eveneens schrijvers. Haar grootmoeder was Hedwig Dohm die al in de negentiende eeuw hartstochtelijk streed voor gelijke rechten voor de vrouw, en romans, verhalen en essays schreef. Ze was getrouwd met Ernst Dohm, redacteur van het satirische tijdschrift Kladderadatsch. Eén van hun dochters, ook Hedwig geheten, werd actrice aan het destijds beroemde hoftheater van Meinigen, maar bleef daar niet lang, want in 1878 huwde zij met Alfred Pringsheim. In 1883 werd Katia geboren in Feldafing bij München. De strijd van haar grootmoeder voor emancipatie werkte door in de opvoeding van Katia. Ze was een van de eerste meisjes in München die slaagden voor het eindexamen gymnasium (1901) en dat in een tijd dat er nog geen gymnasium voor meisjes bestond. Ze werd thuis onderwezen. Na haar eindexamen ging ze colleges volgen aan de universiteit van München. Zij deed dat tot ze begin 1905 trouwde met Thomas Mann.

Uit: Katia Mann: Meine ungeschriebenen Memoiren

„Ich habe tatsächlich mein ganzes, allzu langes Leben immer im strikt Privaten gehalten. Nie bin ich hervor getreten, ich fand das ziemte sich nicht. Ich sollte immer meine Erinnerungen schreiben. Dazu sage ich: In dieser Familie muß es einen Menschen geben, der nicht schreibt. Daß ich mich jetzt auf dieses Interview einlasse, ist ausschließlich meiner Schwäche und Gutmütigkeit zuzuschreiben.“

KatiaMann

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)
Katia en Thomas Mann in Lübeck, 1955

 

De Duitse schrijver en acteur (Benjamin Franklin) Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Wedekind begon na de problematische middelbare school (die hij uiteindelijk afbrak en privéonderwijs kreeg) aan een rechtenstudie, maar brak deze af. Zijn vader verbrak daarop het contact met Wedekind, die voortaan ook geen financiële bijdragen van zijn ouders meer zou ontvangen. In Zürich maakte hij kennis met Gerhart Hauptmann en John Henry Mackay, twee spilfiguren uit de latere Friedrichshagener Kreis. In oktober 1888 stierf Wedekinds vader, wat Wedekind blijkbaar definitief deed afzien van zijn studie. Begin 1889 reisde hij naar Berlijn, waar hij verbleef bij de naturalisten van de Friedrichshagener Kreis. Later dat jaar, 1889, trok hij naar München. De uitbetaling van zijn vaders erfdeel maakte het mogelijk nog iets langer rond te reizen, zodat Wedekind in 1894 enkele maanden in Londen verbleef, waar hij met Georg Brandes in contact raakte. Hij vervolgde zijn reis naar Parijs, waar hij Lou Andrea-Salomé, August en Frieda Strindberg en Albert Langen leerde kennen. Via Berlijn en Zürich belandde hij in 1896 weer terug in München. In 1896 was hij met Albert Langen en Thomas Theodor Heine een van de oprichters van het satireblad Simplicissimus. Hij werd samen met Heine tot gevangenisstraf veroordeeld wegens majesteitsschennis. Hoewel voorstander van de oorlog, werden met het uitbreken van de WO I Wedekinds werken ongewenst verklaard.

Uit: Frühlings Erwachen

„Wendla Warum hast du mir das Kleid so lang gemacht, Mutter?

Frau Bergmann Du wirst vierzehn Jahr heute!

Wendla Hätt’ ich gewußt, daß du mir das Kleid so lang machen werdest, ich wäre lieber nicht vierzehn geworden.

Frau Bergmann Das Kleid ist nicht zu lang, Wendla. Was willst du denn! Kann ich dafür, daß mein Kind mit jedem Frühling wieder zwei Zoll größer ist? Du darfst doch als ausgewachsenes Mädchen nicht in Prinzeßkleidchen einhergehen.

Wendla Jedenfalls steht mir mein Prinzeßkleidchen besser als diese Nachtschlumpe. – Laß mich’s noch einmal tragen, Mutter! Nur noch den Sommer lang. Ob ich nun vierzehn zähle oder fünfzehn, dies Bußgewand wird mir immer noch recht sein. – Heben wir’s auf bis zu meinem nächsten Geburtstag; jetzt würd’ ich doch nur die Litze heruntertreten.

Frau Bergmann Ich weiß nicht, was ich sagen soll. Ich würde dich ja gerne so behalten, Kind, wie du gerade bist. Andere Mädchen sind stakig und plump in deinem Alter. Du bist das Gegenteil. – Wer weiß, wie du sein wirst, wenn sich die andern entwickelt haben.

Wendla Wer weiß – vielleicht werde ich nicht mehr sein.

Frau Bergmann Kind, Kind, wie kommst du auf die Gedanken!

Wendla Nicht, liebe Mutter; nicht traurig sein!

Frau Bergmannsie küssend Mein einziges Herzblatt!

Wendla Sie kommen mir so des Abends, wenn ich nicht einschlafe. Mir ist gar nicht traurig dabei, und ich weiß, daß ich dann um so besser schlafe. – Ist es sündhaft, Mutter, über derlei zu sinnen?“

Wedekind

Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)