Anneke Brassinga

De Nederlandse dichteres, schrijfster en vertaalster Anneke Brassinga werd geboren in Schaarsbergen op 20 augustus 1948. Van 1967 tot 1972 volgde zij de opleiding Literair vertaler aan de Universiteit van Amsterdam. Ze maakte daarna naam als vertaalster van onder anderen Oscar Wilde, Jules Verne en Sylvia Plath. In 1978 werd haar voor de vertaling van Vladimir Nabokovs “The Gift” de Martinus Nijhoff-prijs toegekend. Ze weigerde die in ontvangst te nemen. Zij vond dat, door de boycot van een groot aantal vertalers, de jury slechts kon kiezen uit een kleine groep kandidaten. In november 2008 ontving zij de Constantijn Huygensprijs voor haar hele oeuvre, volgens de jury “een uniek universum van taal, waarin ze voortdurend zoekt naar een balans tussen de wereld van woorden en de echte, die van gras, vlees, botten, liefde.” Al in 1974 publiceerde Brassinga proza en poëzie in het literaire tijdschrift De Revisor onder het pseudoniem A. Tuinman. Haar eerste niet-bibliofiele dichtbundel verscheen in 1987. In 1993 kwam haar eerste prozabundel op de markt.

 

Ballade in F mineur – Chopin

Gehavend had zij willen liggen onder de vleugel
waar hij zijn ballade uit de toetsen wrong –
schroomvallige opsnijder de liezen aan flarden

haar binnenste rodelippen rillend, zoete pijn.
Wat omsloten ligt schuilt tussen vleugels
van de Kleine Paarlemoervlinder, fladderende

door de eindeloos lange gang naar het warme zwart
waar niemand meer ter wereld is. Een oogwenk
zal zij het liefste merrieveulen zijn, zal hij

zal zij verdwijnen in haar wond van eenzaamheid.
O schenkelen gespannen, schamelte gestut –
een rasp, om zich tot bloedens toe te schaven.

 

Hartklap I

Ik schonk mijn oma hartklapkoffie bij het langzaam
verbloeden van haar stoppelschedelige antimakassarman:
zijn bolknak paste niet in haar rimpelinge pruimemond.
Het Beste las hij bij een bruine schemerlamp.
Morele Herbewapening, roestsmaak van maagbloed, dood:
mijn schouderklap van binnenuit een daalder waard,
dat bakje troost uit rode kraantjeskan met gouden sterren.

Ze zei hartlap noch suikerbout, bietje, hartputje,
kokkel, hondje of zelfs maar afgelikte boterham,
noch snoep, aardig diefje, troeteling of liefje.
Ze viel van al haar stokken tegelijk, lag voor gehakt
in de pan. De kraantjeskan kreeg mijn broertje Jan.

 

Ruïnes

Ze keren langzaam terug naar onbehouwen staat
en in verwering brengt zich iets ontzaglijkers
aan het licht, dat ook in het gezicht van doden

over een verleden leven triomfeert. Grondstof
door nietsziende kracht bewoond, als van goden,
in de grootste tempels en in broze geest vereerd.

 

 
Anneke Brassinga (Schaarsbergen, 20 augustus 1948)